36 333 Regels inzake een wettelijke taak van gemeenten om opvangvoorzieningen voor asielzoekers mogelijk te maken (Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen)

Nr. 72 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VAN DEN BRINK C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 17

Ontvangen 28 september 2023

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel 2, derde lid, wordt «is het met toepassing van het eerste lid bepaalde aantal waarop» vervangen door «wordt voor 1 februari bekendgemaakt. Het benodigd aantal opvangplaatsen wordt onderdeel van de in artikel 3 bedoelde provinciale opvangopgave. Op het aantal opvangplaatsen dat in een provincie beschikbaar moet worden gesteld wordt», wordt «in mindering wordt gebracht» vervangen door «in mindering gebracht» en vervallen de vijfde zin (nieuw) en zesde zin (nieuw).

II

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de verdeling van de minimaal vereiste opvangplaatsen» vervangen door «de verdeling van het benodigd aantal opvangplaatsen».

2. In het tweede lid wordt «voor 1 mei» vervangen door «voor 1 februari».

III

In artikel 4, tweede lid, wordt «voor 1 juli» vervangen door «voor 1 november».

IV

In artikel 5, eerste lid, wordt «voor 1 september» vervangen door «voor 31 december» en wordt «het minimaal aantal vereiste opvangplaatsen» vervangen door «de benodigde opvangplaatsen per provincie».

Toelichting

Het voorgestelde systeem in het wetsvoorstel voor de verdeling van opvangplaatsen onder gemeenten wordt voor de uitvoerders van deze wet als te ingewikkeld beschouwd en de overlegtermijnen zijn kort. Dat staat het bereiken van een eerlijke spreiding van opvangfaciliteiten in de weg. Het wetsvoorstel lijkt ook negatieve gevolgen te hebben voor het maatschappelijk draagvlak en de solidariteit tussen gemeenten omdat het uitgaat van calculerende gemeenten die wel of niet kiezen om bestaande opvangplekken voor de berekening van de benodigde aantallen aan te bieden. Hiermee wordt de schijn gewekt dat lang wachten loont en de cyclus deed voorkomen alsof gemeenten die extra plekken aanleverden, daarna nogmaals extra verplichte plekken konden krijgen.

Met dit amendement wordt het voorliggende wetsvoorstel zo gewijzigd dat deze elementen worden aangepakt en de onduidelijkheden wegneemt en de wet tegelijkertijd meer ruimte en tijd geeft om te komen tot een vrijwillig aanbod van opvangplekken zonder af te doen aan de oorspronkelijke doelstellingen van het wetsvoorstel: het mogelijk maken van een wettelijke verplichting aan gemeenten om bij te dragen aan de opvang van asielzoekers en een eerlijkere verdeling van asielzoekers over gemeenten te realiseren.

De basisprincipes van de wet blijven behouden, zoals solidariteit tussen gemeenten, een eerlijke en evenwichtige verdeling over het land, de voorkeur en de ruimte voor vrijwillig beschikbaar gestelde opvangplaatsen en het zoveel mogelijk voorkomen van de inzet van nood- en crisisnoodopvang.

Dit amendement behoudt het tweefasige verdelingssysteem, waarbij vrijwilligheid voorop staat. Het biedt gemeenten binnen de Provinciale Regietafel (PRT) meer ruimte om zelf opvangfaciliteiten te organiseren door de vrijwillige fase te verlengen. Bovendien wordt het nemen van verdeelbesluiten na het uitblijven van voldoende plekken door de Minister uitgesteld. Door de fase waarin op vrijwillige basis opvangfaciliteiten kunnen worden aangeboden te verlengen, wordt de kans op de inzet van interbestuurlijk toezicht voor het realiseren van opvangfaciliteiten verminderd. Deze aanpassingen zijn mogelijk omdat de verdeling van opvangplaatsen voor provincies en gemeenten in één keer duidelijk wordt gemaakt.

De opgave die per 1 februari per provincie wordt vastgesteld, en de daaruit voortvloeiende indicatieve opgave per gemeente, blijft behouden. Dit geeft gemeenten zekerheid en duidelijkheid over het aantal benodigde opvangplekken.

Dit amendement stelt de Minister in staat om de verdeling over alle provincies en de indicatieve verdeling per gemeente vóór 1 februari bekend te maken, zonder de noodzaak voor hercalculaties in een tweede fase. Hierdoor kunnen de provincies en gemeenten onder begeleiding van de commissaris van de Koning in de eerste fase bespreken hoe de provinciale opgave onder de gemeenten zal worden verdeeld. Deze periode wordt verlengd van 1 februari tot 1 november om meer tijd te bieden voor vrijwillige overeenkomsten tussen gemeenten en om gemeenten meer gelegenheid te geven om opvangfaciliteiten vrijwillig te realiseren. Dit zal de kans verkleinen dat interbestuurlijk toezicht nodig zal zijn.

De tweede fase begint wanneer de commissaris van de Koning vóór 1 november verslag uitbrengt aan de Minister van Justitie en Veiligheid. De Minister zal dit verslag vaststellen en vóór 31 december een verdeelbesluit nemen voor elke provincie. Als niet alle benodigde opvangplaatsen zijn verdeeld, kan de Minister de resterende plekken toebedelen. Alle opvangplaatsen worden in het verdeelbesluit opgenomen. Het reguliere interbestuurlijk toezicht kan worden ingezet als opvangplaatsen niet worden gerealiseerd. Dit zal echter, als gezegd, vanwege de langere fase waarin opvangplaatsen vrijwillig kunnen worden gezocht en gevonden, veel minder snel aan de orde zijn. Gemeenten die bovenop hun toegewezen opgave opvangplaatsen hebben gerealiseerd voor een periode langer dan vijf jaar, kunnen een specifieke uitkering aanvragen.

Van den Brink Podt Piri Ceder Jasper van Dijk Koekkoek Christine Teunissen Bisschop Gündoğan

Naar boven