36 333 Regels inzake een wettelijke taak van gemeenten om opvangvoorzieningen voor asielzoekers mogelijk te maken (Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen)

C NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 6 december 2023

Inleiding

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel met betrekking tot het wetsvoorstel inzake een wettelijke taak van gemeenten om opvangvoorzieningen voor asielzoekers mogelijk te maken, de zogenoemde Spreidingswet. Hieronder beantwoordt de regering de gestelde vragen. De antwoorden op de vragen van de bij het verslag betrokken fracties zijn in volgorde van het verslag in cursieve tekst beantwoord.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen. Daarover hebben zij een aantal vragen.

De leden van de fractie van de VVD leggen de regering naar aanleiding van het wetsvoorstel Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen en stellen graag nog een aantal vragen.

De leden van de fractie van het CDA hebben kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel en hebben daarbij nog diverse vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen. De leden van de fractie van D66 achten het van groot belang dat zij die vluchten voor oorlog en geweld en die daardoor kwetsbaar zijn op een humane manier worden opgevangen. De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat een eerlijke spreiding van deze opvang over Nederland gehoor geeft aan de gedeelde verantwoordelijkheid om mensen op de vlucht te beschermen en onderdak te bieden.

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel en hebben naar aanleiding daarvan nog diverse vragen en opmerkingen. De leden van de fractie van JA21 sluiten zich bij deze vragen aan.

De leden van de fractie van de SP hebben over het voorliggende wetsvoorstel nog enige vragen.

De leden van de fractie van de PvdD leggen de regering naar aanleiding van het wetsvoorstel nog graag enige vragen voor.

De leden van de fractie van FVD hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de SGP hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben naar aanleiding daarvan nog enkele vragen aan de regering te stellen.

De leden van de fractie van Volt hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen en de door de Kamer op respectievelijk 13 en 14 november jl. georganiseerde technische briefing en deskundigenbijeenkomst over dit wetsvoorstel. Deze leden hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.

Het lid van de fractie van 50PLUS heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel en heeft nog enkele vragen voor de regering.

1. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

De leden van de fractie van de GroenLinks-PvdA constateren dat de kern van dit wetsvoorstel een aanpassing van de huidige asielopvang-structuur betreft. Deze leden merken op dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) momenteel voornamelijk afhankelijk is van de vrijwillige medewerking van gemeenten. Dit heeft geleid tot een onevenwichtige verdeling van opvangplekken door het land, met een bijzondere druk op de noordelijke provincies en de minder welvarende gemeenten. Het aanbod aan opvangplekken is ontoereikend; meer dan de helft bestaat uit nood- en crisisopvang zoals sporthallen, boten en hotels. Deze zijn niet alleen van mindere kwaliteit, maar deze zijn ook significant duurder. Asielzoekers worden frequent verplaatst vanwege de beschikbaarheid van korte termijn opvang, wat vooral nadelig is voor kinderen. Zowel de Kinderombudsman als UNICEF hebben diverse rapporten gepubliceerd over de slechte en schadelijke omstandigheden in deze opvanglocaties. Het wetsvoorstel beoogt een wettelijke plicht voor gemeenten om asielopvang te verzorgen, met als doel een stabiel, evenwichtig en eerlijk verdeeld systeem te creëren. Dit houdt in dat gemeenten, in samenwerking met het Rijk, verantwoordelijk worden om te voldoen aan internationale en Europeesrechtelijke verplichtingen aangaande asielopvang. Alle uitvoerende organisaties, van het COA tot Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en VluchtelingenWerk Nederland, dringen aan op de spoedige behandeling en aanname van dit wetsvoorstel.

Naar aanleiding van de in de Tweede Kamer aangenomen amendementen en moties en de inbreng tijdens de technische briefing en deskundigenbijeenkomst, hebben de leden van de fractie van de GroenLinks-PvdA de volgende vragen aan de regering te stellen:

1.

Kan de regering deze leden precies uitleggen op welke wijze het criterium Sociaaleconomische status – Welvaart, Opleiding en Arbeidsscore (SES-WOA-score) op gemeenteniveau, waarbij deze score wordt bepaald aan de hand van de «SES-WOA-score per gemeente, 2019» van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), voor de verdeling van asielzoekers per gemeente in alle fases uitgewerkt en toegepast zal worden?

Kan de regering met rekenvoorbeelden aangeven op welke wijze het verschil in de opgaven per gemeente eruit zal zien met of zonder de toepassing van dit criterium voor de verdeelsleutel?

De Tweede Kamer heeft met het aanvaarden van amendement Van Dijk c.s. (TK 36 333, nr. 75) een bepaling aan het wetsvoorstel toegevoegd met de strekking dat de verdeling is gebaseerd op het inwoneraantal en de meest recente SES-WOA-score op gemeenteniveau. De gevolgen van dit amendement en de betekenis hiervan voor de provinciale opgave en de indicatieve verdeling per gemeente (artikel 3) worden uitgewerkt in het Besluit gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen. Dit conceptbesluit zal na behandeling in de ministerraad en aanhangig maken van de adviesaanvraag bij de Raad van State ook ter kennisneming aan uw Kamer worden toegezonden.

2.

De leden van de fractie van de GroenLinks-PvdA merken op dat de Tweede Kamer de motie van het lid Piri c.s. over in de AMvB uitwerken dat volwaardige aanmeldcentra eerlijk worden verspreid.1 Daarnaast is tijdens de deskundigenbijeenkomst die in de Eerste Kamer op 14 november jl. over het wetsvoorstel is gehouden, naar voren gekomen dat er een grotere behoefte is aan aanmeldcentra. Een van de sprekers tijdens deze bijeenkomst, de heer Schoenmaker, bestuursvoorzitter van het COA, heeft aangegeven dat momenteel slechts twee aanmeldcentra operationeel zijn, waarbij het centrum Budel uitsluitend op afspraak toegankelijk is en het centrum Ter Apel openstaat voor inloop. Hoe zal dit wetsvoorstel bijdragen aan de komst en verspreiding van meer aanmeldcentra? Wat is de verwachting van de regering over het realiseren van extra aanmeldcentra op korte termijn? Zal de regering maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat alle aanmeldcentra, in tegenstelling tot het huidige systeem, een gelijke toegang bieden aan alle betrokkenen?

De regering acht het inderdaad zeer gewenst dat er naast Budel en Ter Apel meerdere aanmeldvoorzieningen komen. Het bepalen van deze aanmeldvoorzieningen is niet meegenomen bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel. Dit om de processen rond de totstandkoming van deze locaties niet te verstoren of te vertragen, maar ook omdat het overbodig is. Zodra deze locaties er zijn, kunnen ze worden ingepast in de systematiek van de wet. Het wetsvoorstel werkt met een verdeelsleutel op basis van inwoneraantal om te komen tot de provinciale opgave en de indicatieve verdeling per gemeente. Het inpassen van een aantal aanmeldvoorzieningen past niet in die systematiek. Wel wordt met de capaciteitsraming bekend gemaakt aan welke (bijzondere) opvangmodaliteiten (waar een aanmeldvoorziening er een van is) behoefte is, denk bijvoorbeeld ook aan de intensief begeleide opvang. Daarnaast is er een additionele uitkering voorzien voor de gemeente die in deze bijzondere opvanglocatie voorziet. In de AMvB zal uitwerking worden gegeven aan de motie van het lid Piri c.s. en zal spreiding van aanmeldvoorzieningen expliciet worden meegenomen.

3.

De leden van de fractie van de GroenLinks-PvdA merken op dat het wetsvoorstel met name zorgt voor een stabielere opvangcapaciteit voor asielzoekers en een eerlijke verdeling over alle gemeenten in Nederland. Deze leden vragen zich af of het wetsvoorstel ook bijdraagt aan het verminderen van de aanzienlijke achterstand in de behandeling van asielverzoeken bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Kan dit wetsvoorstel door het realiseren van een stabielere en voorspelbare opvang ook een afname van de lange wachttijden voor asielzoekers tijdens de aanvraagprocedure bewerkstelligen?

In beperkte mate is dat inderdaad het geval. De vele verhuisbewegingen die mede worden veroorzaakt door de huidige opvangproblematiek verstoren regelmatig het planningsproces van de IND en zorgen voor een hoog percentage no-shows.

4.

De leden van de fractie van de GroenLinks-PvdA lezen dat in het wetsvoorstel is opgenomen dat een specifieke uitkering (SPUK) gegeven kan worden aan opvanglocaties met een bijzondere aard. In welke gevallen heeft een gemeente exact recht op deze uitkering? Op welke wijze, en op basis van welke criteria, wordt deze uitkering berekend?

In het ontwerp voor de regeling inzake de SPUK, die ter informatie ook met de Tweede Kamer is gedeeld op 26 mei 2023, valt te lezen dat er moet worden voldaan aan vereisten inzake omvang en de periode van minimale beschikbaarheid van 5 jaar voor duurzame opvangplaatsen van bijzondere aard en minimaal 2 jaar voor niet-duurzame opvangplaatsen van bijzondere aard. Daarbij wordt opgemerkt dat bijzondere opvang ook ziet op amv-opvang en dat dit bij uitstek kleinschalige opvang is.

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

Koppeling aan hoogte van instroom

In de ogen van de leden van de fractie van de VVD dienen, wanneer wordt gesproken over het asiel en migratiebeleid, drie met elkaar verband houdende punten worden onderscheiden. Ten eerste de instroom, ten tweede de spreiding en plaatsing en ten derde de integratie. Deze leden wijzen erop dat het onderhavige wetsvoorstel enkel de spreiding van asielzoekers behandelt.

De leden van de fractie van de VVD constateren dat het wetsvoorstel geen controle over de instroom faciliteert. Kan de regering uitleggen of en hoe de relatie wordt gelegd tussen instroom en spreiding?

Nederland is op basis van internationale en Europeesrechtelijke verdragen verplicht om asielzoekers die daar recht op hebben opvang te bieden. Deze wet beoogt hier invulling aan te geven door – samen met gemeenten en provincies – voldoende opvangcapaciteit te organiseren. Daarbij geldt dat wanneer de instroom lager is er ook minder mensen opgevangen moeten worden.

Het kabinet zet zich daarom al geruime tijd in voor meer grip op de aankomsten, zowel binnen als buiten de EU. Op het terrein van de nieuwe Europese asielwetgeving zijn onlangs goede stappen gezet middels de aanname van Raadsposities op o.a. de Screeningsverordening en de Asielprocedureverordening. Een kernstuk van die wetgeving betreft screening aan de grens en verplichte grensprocedures. Beide elementen moeten registratie aan de grens verbeteren en zorgen voor een snelle beoordeling en onderscheid tussen «kansarme» en «kansrijke» asielaanvragen. Doel hiervan is om meer zicht te krijgen op wie binnenkomt, om secundaire migratie tegen te gaan en snelle terugkeer van asielzoekers zonder recht op bescherming te bewerkstelligen. De volgende fase in hét wetgevende proces is de onderhandelingen met het Europees Parlement in de zogenoemde triloog. Eveneens zet het kabinet in op het ontwikkelen van brede en gelijkwaardige migratiepartnerschappen om terugkeer te bevorderen, migranten te beschermen en irreguliere migratie te beperken. Een nieuw kabinet zal fundamentele keuzes moeten maken, zodat er grip op migratie komt.

In hoeverre is het kunnen beheersen van de instroom door de Rijksoverheid een voorwaarde om heldere en betrouwbare afspraken te maken met gemeenten?

Met de in het wetsvoorstel gekozen systematiek wordt uitdrukkelijk beoogd dat voldoende duurzame en flexibele opvangcapaciteit wordt gerealiseerd, onder meer door het stimuleren van het beschikbaar stellen van duurzame opvangplaatsen die in elk geval beschikbaar zijn voor vijf jaar of langer. Bij iedere cyclus beweegt de vaste voorraad naar verwachting dus op of af. Zo kunnen schommelingen in instroom en bezetting in de toekomst naar verwachting voldoende worden opgevangen.

Kan de regering uitleggen waarop de taakstelling (prognoses over verwachte aantallen) is gebaseerd? Kan de regering aangeven of de redenatie juist is dat, aangezien de prognose nooit uitkomt, de druk opwaarts zal zijn om te voorkomen dat er uiteindelijk te weinig plaatsen zullen zijn? Op basis van deze opwaartse prognose worden immers extra investeringen gedaan in gebouwen om plaatsen te creëren, en worden mensen aangenomen enzovoorts. Hoe denkt de regering dit te voorkomen?

Prognoses worden opgesteld op basis van de inzichten, onzekerheden en aannames die op dat moment van kracht zijn en geven een beeld van de verwachte in-, door- en uitstroom van asielzoekers inclusief de mogelijke effecten op de ketenprocessen. Het opstellen van een prognose gaat gepaard met onzekerheid. Om deze reden worden de prognoses twee keer per jaar bijgesteld en worden de onzekerheden weergegeven in een drietal scenario’s: een minimum-, medio- en maximumscenario. Op basis van onder andere deze scenario’s en het capaciteitsbesluit van het COA wordt het verwachte aantal plekken bepaald.

Kan de regering een beeld schetsen van hoe de fictieve verdeling van asielzoekers zal zijn op basis van het aantal inwoners en op de SES-WOA-score (Sociaal Economische Status en Welvaart Opleidingsniveau Arbeidsverleden): 10.000 reguliere asielzoekers, 700 AMVers (alleenstaande minderjarige vreemdelingen) en 1100 asielzoekers uit veilige landen van herkomst over de volgende als representatief beoordeelde gemeentes: Utrecht, Leiden, Alkmaar, Heerlen, Zeist, Middelburg, Dalfsen, Terschelling en Bloemendaal?

De Tweede Kamer heeft met het aanvaarden van amendement Van Dijk c.s. (TK 36 333, nr. 75) een bepaling aan het wetsvoorstel toegevoegd waarin wordt geregeld dat de verdeling is gebaseerd op het inwoneraantal en de meest recente SES-WOA-score op gemeenteniveau. De gevolgen van dit amendement en de betekenis hiervan voor de provinciale opgave en de indicatieve verdeling per gemeente (artikel 3) worden uitgewerkt in het Besluit gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen. Dit conceptbesluit zal na behandeling in de ministerraad en aanhangig maken van de adviesaanvraag bij de Raad van State ook ter kennisneming aan uw Kamer worden toegezonden.

De uitvoering van het wetsvoorstel valt of staat met het «commitment» voor opvang van gemeenten. Gemeenten kunnen in bezwaar en beroep wanneer voldoende «commitment» ontbreekt. Dit heeft langdurige juridische procedures tot gevolg. Op welke wijze zal de regering hiermee omgaan respectievelijk dit voorkomen?

Wanneer gemeenten het niet met een verdeelbesluit eens zijn, kunnen zij van de rechtsmiddelen van de Awb gebruik maken. Wil een gemeente in bezwaar en beroep worden ontvangen, dan zal een gemeente belanghebbende (artikel 1:2 Awb) moeten zijn. Indien een gemeente voor een x-aantal plaatsen in het verdeelbesluit is opgenomen, zal de gemeente om die reden belanghebbende zijn. Het kan zijn dat de gemeente het niet eens is met het aantal plaatsen waarvoor hij asielopvangvoorzieningen mogelijk moet maken, of met de termijn (6 maanden of de langere termijn in het verdeelbesluit). Daar waar gemeenten er onderling aan de PRT niet uitkomen, zal de Minister een knoop doorhakken over de verdeling van opvangplaatsen over gemeenten. In dit verband is echter van belang dat door het amendement Van den Brink c.s.2 provincies en gemeenten een veel langere periode wordt geboden om overeenstemming te bereiken en opvangfaciliteiten vrijwillig te realiseren. De regering gaat er dan ook vanuit dat het door deze leden bedoelde commitment er in de meeste gevallen zal zijn en dat eventuele juridische procedures – mochten die er komen – met vertrouwen tegemoet kunnen worden gezien.

Financiële prikkels

De leden van de fractie van de VVD stellen voorop dat het voorliggende wetsvoorstel valt of staat met de vrijwilligheid en de financiële prikkels. De fase van vrijwilligheid is inmiddels verlengd. Gemeenten gaan akkoord met voorgestelde aantallen en worden daarvoor bekostigd.

In deze wet is een financiële prikkel in twee fasen opgenomen. De eerste fase is gebaseerd op vrijwilligheid, de tweede fase op dwang. In de tweede fase wordt geen rekening gehouden met de verdeling in de eerste fase. Is de regering niet bang voor strategisch gedrag? En hoe denkt de regering dit te voorkomen?

De fasensystematiek is gewijzigd naar aanleiding van het amendement Van den Brink c.s. In het voorliggende wetsvoorstel is sprake van een fase waarbij gemeenten aan de PRT komen tot een al dan niet sluitende verdeling van de provinciale asielopvangopgave en een fase vanaf het moment dat de Minister het verdeelbesluit neemt. Indien het verslag van de cdK leidt tot een sluitende en uitvoerbare verdeling neemt de Minister deze in beginsel over in het verdeelbesluit. Indien dit niet het geval is komt de Minister voor zover nodig zelf tot een goede invulling. De Minister laat zich daarbij onder meer leiden door:

  • * het streven naar een zo evenwichtig mogelijke verdeling over het grondgebied van Nederland, rekening houdend met de SES-WOA score van gemeenten (amendement van het lid Jasper van Dijk);

  • * de duur van de eerder geboden opvang (maanden, jaren);

  • * eerder geboden omvang (aantal opvangplaatsen), en de aanwezigheid van bijzondere opvangmodaliteiten binnen de gemeenten.

De uitkeringen worden verstrekt voor alle opvangplaatsen die worden opgenomen in het verdeelbesluit en aan de voor de uitkeringen geldende criteria voldoen. Het verstrekken van uitkeringen zal continu gemonitord worden. Mochten er toch signalen zijn dat hier ongewenste effecten vanuit gaan dan zal de betreffende lagere regelgeving worden aangepast.

Kan de regering de leden van de fractie van de VVD toelichten of er, en zo ja wat, het verschil is tussen de bijdragen in de eerste fase en de bijdragen in de tweede fase?

Nu de landelijke inbrengfase zoals deze eerst in het wetsvoorstel zat is komen te vervallen naar aanleiding van het amendement Van den Brink c.s. geldt dat er geen verschil is tussen bedragen in de eerste fase en de tweede fase zoals deze in het voorliggende voorstel zijn gedefinieerd.

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering hoe zij voorkomt dat gemeenten die nu ruimhartig opvangen de beschikbaarheid in de eerste fase zullen terugdraaien, om te voorkomen dat er na ruimhartige opvang een tweede fase opvang wordt gevraagd waarin ze niet meer kunnen voorzien.

Alleen wanneer het gemeenten niet lukt te komen tot een sluitende en uitvoerbare verdeling van de provinciale opvangopgave brengt de Minister zelf een verdeling tot stand voor zover dat nodig is. Daarbij kijkt de Minister ook naar eerder geboden opvang. Het ligt dan ook niet voor de hand dat een gemeente die vrijwillig reeds opvangplaatsen heeft aangeboden dan door de Minister wordt aangewezen om nog meer opvang te bieden.

Welke strategieën zijn er om gemeentes voldoende te betrekken bij het vormgeven van de opvangcapaciteit alvorens er een financiële prikkel wordt uitgekeerd?

De uitkeringen worden enkel verstrekt voor alle opvangplaatsen die worden opgenomen in het verdeelbesluit en aan de voor de uitkeringen geldende criteria voldoen. Dat betekent onder andere dat de opvangplaatsen beschikbaar zijn gesteld aan het COA of, indien het college verantwoordelijk is voor de exploitatie van de opvangvoorziening, aan het college.

Wordt er, in dit verband, bijvoorbeeld ook gekeken naar sociale cohesie en integratie bevorderende mogelijkheden en maatregelen naast financiële prikkels?

Asielopvang wordt altijd gerealiseerd in samenspraak met gemeenten waarbij ook sociale cohesie en aansluiting van integratiebevorderende mogelijkheden wordt meegenomen. Dit kan veel beter wanneer met elkaar voorspelbaar plannen gemaakt kunnen worden, hetgeen de spreidingswet beoogt.

Wat betekent dit voor bijvoorbeeld postcodegebieden met een lagere SES-WOA-score?

De SES-WOA score wordt op gemeenteniveau toegepast bij het bepalen van de capaciteitsraming. Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven wordt opvang altijd in samenspraak met de gemeente vormgegeven.

Waarom speelt de gemeentelijke oppervlakte geen rol in de verdeelsleutel? Is dit – gezien alle ruimtelijke opgaven die gemeenten momenteel hebben – niet een belangrijke omissie om het beleid te laten slagen?

De regering heeft ervoor gekozen om inwoneraantal leidend te laten zijn in de verdeelsleutel en de Tweede Kamer heeft besloten de SES-WOA score eveneens mee te laten wegen. Hoewel inwoneraantal een belangrijke en objectieve indicatie is van de draagkracht van gemeenten beseft de regering zich terdege dat er meerdere factoren een rol kunnen spelen, zoals bijvoorbeeld oppervlakte. Echter zal dit bij de ene gemeente meer een rol spelen dan bij de andere. Een gemeente kan dit bij uitstek zélf goed inschatten. Indien een gemeente een groot aantal opvangplaatsen aanbiedt, mag er dus vanuit worden gegaan dat die gemeenschap dat kan dragen. Zoals meermaals aangegeven heeft de regering bij het opstellen van dit wetsvoorstel niet alleen een evenwichtige spreiding maar ook onderlinge solidariteit als uitgangspunt genomen. De betreffende gemeente heeft hierin een keuzemogelijkheid waardoor deze ook aan de provinciale regietafel het gesprek kan voeren over de solidariteit van de omringende gemeenten op andere terreinen, bijvoorbeeld de huisvesting van statushouders en de opvang van ontheemden uit Oekraïne.

Toezicht en handhaving

De leden van de fractie van de VVD constateren dat het interbestuurlijk toezicht definitief blijft liggen bij de Minister. Deze leden merken op dat het verdeelbesluit een belangrijkste stap is. Dit besluit komt tot stand op basis van vrijwilligheid, inwonersaantal en de SES-WOA-score. Deze leden vragen de regering of er in dit besluit ook rekening wordt gehouden met kwaliteitscriteria, zoals opvangfaciliteit, zorg, onderwijs en integratiemogelijkheden?

De Minister zal zich bij het nemen van het verdeelbesluit laten leiden door het streven naar een zo evenwichtig mogelijke verdeling over het grondgebied van Nederland, maar ook naar de duur van de eerder geboden opvang (maanden, jaren), de omvang van eerder geboden omvang (aantal opvangplaatsen) en de aanwezigheid van speciale opvangmodaliteiten binnen de gemeenten. Bij het opleggen van de taak kan voorts worden gedacht aan de omstandigheden die kunnen bijdragen aan een kansrijke realiseerbaarheid van een opvangvoorziening. Daarbij kan ook rekening gehouden worden met aanpalende voorzieningen als onderwijs. Mede omdat de omstandigheden per provincie en per gemeente kunnen verschillen, zal de weging ten behoeve van besluitvorming per situatie verschillen.

Om richting te geven aan deze afweging – en de verdeelbesluiten van een draagkrachtige motivering te kunnen voorzien – worden de factoren die worden meegewogen momenteel uitgewerkt in een beleidskader.

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering op welke wijze zij het toezicht en de handhaving op de nakoming van het wetsvoorstel vorm zal geven.

De wet voorziet in interbestuurlijk toezicht door de Minister op de nakoming van de wet door gemeenten. Hiervoor bestaat een algemeen beleidskader interbestuurlijk toezicht bij taakverwaarlozing. Om vast te stellen of in een concrete situatie van taakverwaarlozing door een gemeente sprake is (de gemeente wil wel nakomen, maar kan niet), zal de Minister de gebruikelijke bestuurlijke interventieladder doorlopen.3 Een besluit tot indeplaatsstelling is als een handhavingsbesluit te beschouwen omdat dan de Minister op kosten van de gemeente asielopvangvoorzieningen voor het in het verdeelbesluit bepaalde aantal plaatsen binnen de gemeente organiseert. Zoals hiervoor reeds is toegelicht is een van de belangrijkste uitgangspunten van de wet echter dat opvangplaatsen zoveel mogelijk op basis van vrijwilligheid worden geboden. Gemeenten en provincies worden hiervoor thans een ruime tijdspanne geboden. Daadwerkelijke indeplaatsstelling is een ultimum remedium en het ligt dan ook niet in de lijn der verwachting dat inzet ervan snel nodig zal zijn. Om interbestuurlijk toezicht/handhaving te voorkomen bevat de wet (artikel 8, tweede lid) voorts een meldplicht voor de gemeente die niet tijdig aan zijn verplichtingen kan voldoen bij de Minister (als toezichthouder) en aan de PRT’s in het kader van de monitoring van de uitvoering van de verdeelbesluiten gedurende de tweejaarlijkse cyclus.

Heeft de regering daarbij nagedacht over het formele toezichtinstrumentarium, zoals bijvoorbeeld een aanwijzing, een boete of een last onder dwangsom?

Het interbestuurlijk toezicht kent niet de door deze leden genoemde juridische instrumenten, maar uitsluitend – als ultimum remedium – de indeplaatsstelling door de Minister indien sprake is van taakverwaarlozing door een gemeente.

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering in hoeverre het beter functioneren van, onder andere het COA, de IND en de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) randvoorwaardelijk is voor het effect van het wetsvoorstel? Wat zijn volgens de regering de andere randvoorwaarden waaraan moet zijn voldaan om de wet te laten werken?

Het goed functioneren van de keten als geheel en alle ketenpartners daarin is zeker belangrijk voor het opvangstelsel en kan mogelijk ook de effectiviteit van deze wet vergroten. Van deze wet gaat echter ook een eigenstandige meerwaarde uit. Anders gezegd, ook als er niets wijzigt in de wijze van functioneren van de verschillende uitvoeringspartners heeft de wet een duidelijke functie in het kunnen realiseren en spreiden van opvangplaatsen, met meer structuur in het systeem voor alle betrokkenen (gemeenten, provincies, cdK’s) en grotere voorspelbaarheid.

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering welke maatregelen zij zal nemen om overlast door mensen met een herkomst uit een veilig land te voorkomen?

Asielzoekers met een kansarme asielaanvraag (hier valt herkomst uit een veilig land onder) en die overlast plegen worden door de IND versneld in behandeling genomen en op hun aanvragen wordt zo snel mogelijk beslist door bijvoorbeeld daar waar mogelijk de rust- en voorbereidingstijd te onthouden. Daarnaast worden asielzoekers met een kansarme asielaanvraag – waar vreemdelingen uit een veilig land van herkomst ook onder vallen – zo veel mogelijk in de procesbeschikbaarheidslocatie (PBL) geplaatst. Het doel van deze opvangmodaliteit is dat asielzoekers met een aanvraag permanent beschikbaar zijn voor de asiel-, vertrek- en beroepsprocedure, zodat deze procedures zo efficiënt en vlot als mogelijk worden doorlopen. Voor deze opvanglocaties geldt een sober opvangregime. Deze pilot is reeds in Ter Apel gestart en er zal een pilot op korte termijn in Budel worden gestart. Het aantal plekken in de PBL in Ter Apel wordt op korte termijn vergroot en ook wordt ingezet om PBL’s op andere plekken in het land te openen.

In hoeverre beperkt de overlast het draagvlak van spreiding?

Overlast ondermijnt het draagvlak voor opvang van asielzoekers. De doelgroepbeperkingen die nu in veel gemeenten worden gehanteerd, maakt dat het vaak lastig is om overlastgevende asielzoekers door te plaatsen. Dit terwijl spreiding juist ook van belang is om overlast te beperken.

Op welke wijze wordt er gezorgd voor toezicht op overlastgevers en vergt dit toezicht extra capaciteit?

Naast de reguliere inzet door het COA en de beveiliging bij het COA om de veiligheid op locatie te borgen, zet het COA zich in om overlastgevers zo vroeg mogelijk in beeld te krijgen en de juiste begeleiding te verzorgen om overlast te voorkomen. Daarnaast is een Mobiel toezichtsteam aangesteld dat op verschillende plekken in het land met hun zichtbaarheid en aanwezigheid zich inzet om bepaalde vormen van overlast te voorkomen. Asielzoekers die (ernstige) overlast veroorzaken, kunnen op de handhaving- en toezichtlocatie in Hoogeveen worden geplaatst en mogen de locatie beperkt verlaten.

De leden van de fractie van de VVD constateren dat er onvoldoende wettelijke middelen beschikbaar zijn om overlastgevers deugdelijk aan te pakken. Kan een financiële stimulans niet ook zien op de uitbreiding van capaciteit omtrent toezicht?

De specifieke uitkeringen zijn vrij besteedbaar en kunnen door gemeenten ook aangewend worden om de capaciteit omtrent toezicht te vergroten.

Overig

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering welke maatregelen zij verwacht te moeten nemen om gemeenten en het COA te ondersteunen in het vinden en aanhouden van voldoende begeleidende medewerkers op opvanglocaties?

De regering verwacht dat de wet leidt tot een meer voorspelbaar opvanglandschap wat de planbaarheid van ondersteuning en begeleiding vergroot. Gemeenten en COA ontvangen een vergoeding voor het leveren van adequate ondersteuning en begeleiding.

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering daarnaast welke effecten zij verwacht van het wetsvoorstel.

Een duurzaam en stabiel opvanglandschap, solidariteit tussen gemeenten en eerlijke en evenwichtige spreiding over het land zijn uitdrukkelijk uitgangpunten van dit wetsvoorstel. Ingezet wordt op voldoende duurzame en flexibele opvangcapaciteit. Door het zoveel mogelijk opbouwen van een zogeheten «vaste voorraad» (locaties die voor vijf jaar of langer beschikbaar zijn) kunnen schommelingen in instroom en bezetting in de toekomst beter worden opgevangen. Zo ontstaat er opvangcapaciteit die voldoende flexibel is om snel mee te kunnen bewegen met de behoefte en wordt de inzet van noodopvang en crisisnoodopvang zoveel mogelijk voorkomen. De regering heeft er vertrouwen in dat de beoogde doelen zullen worden bereikt.

En waar verwacht de regering dat de wet qua effect tekort zal schieten?

De regering acht de wet uitvoerbaar en verwacht dat gemeenten in provinciaal verband – op basis van vrijwilligheid – tot een invulling van de provinciale opgave zullen komen. De regering heeft het vertrouwen dat de gemeenten hun taak zullen nakomen. In uiterste gevallen zal interbestuurlijk toezicht kunnen worden aangewend, maar dat ligt niet voor de hand omdat vrijwilligheid bij de verdeling van opvangplaatsen over Nederland voorop staat. Met de Spreidingswet wordt toegewerkt naar een stabiel opvanglandschap. De wet zal dan ook na verloop van tijd – elkaar opvolgende cycli van 2 jaren – steeds beter renderen.

Welke middelen kan, en wil, de regering inzetten om effecten, ook negatieve effecten, te voorkomen? Is de regering bereid hieromtrent toezeggingen te doen aan de Kamer?

De regering houdt uiteraard de vinger aan de pols wat de werking van de wet betreft. Zouden zich negatieve effecten voordoen, dan kan worden bijgestuurd, bijvoorbeeld met de bonussen om gemeenten tegemoet te komen.

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering hoe het gegeven dat kleine opvanglocaties die onder gemeenten en bevolking veel meer draagvlak hebben zich verhoudt met de wens van het COA om juist in te zetten op grote opvanglocaties?

Het wetsvoorstel geeft uitdrukkelijk ruimte aan gemeenten om kleinschalige opvang te realiseren. De minimale omvang van 100 opvangplaatsen die bij de uitvoering van de wet wordt voorzien is alleen relevant aan het begin van de tweejaarlijkse cyclus (. Voor plaatsen die aan de PRT worden aangeboden geldt in beginsel geen minimale omvang. Van belang is wel dat kleinschalige opvang uitvoerbaar is voor de ketenpartners. Om de kleinschalige opvang mogelijk te maken door het COA of een derde partij in overleg en afstemming met gemeenten, IND, DT&V en partijen als VluchtelingenWerk Nederland, het Rode Kruis en UNICEF wordt verder uitwerking gegeven aan een uitvoeringskader waarbinnen kleinschalige opvang gerealiseerd kan worden. Middels het uitvoeringskader zal aan alle betrokkenen duidelijkheid geboden worden omtrent het opzetten van kleinschalige opvangvoorzieningen. Kleinschalige opvang komt daarnaast onder voorwaarden ook in aanmerking voor een uitkering. In dat verband merkt de regering op dat zij voor de SPUK voor reguliere duurzame opvangplaatsen denkt aan een differentiatie in de hoogte van het bedrag: voor gemeenten die meer dan 100 reguliere plaatsen inbrengen die minimaal 5 jaar beschikbaar zijn zou een hoger bedrag gelden dan voor gemeenten die minder dan 100 van deze reguliere duurzame plaatsen inbrengen. Samenvattend maken we kleinschalige opvang niet alleen mogelijk, we stimuleren het ook, ook financieel.

Deze leden vragen de regering of zij rekening houdt met eventuele buffercapaciteit?

Met de in het wetsvoorstel gekozen systematiek wordt uitdrukkelijk beoogd dat voldoende duurzame en flexibele opvangcapaciteit wordt gerealiseerd, onder meer door het stimuleren van het beschikbaar stellen van duurzame opvangplaatsen die in elk geval beschikbaar zijn voor vijf jaar of langer. Bij iedere cyclus beweegt de vaste voorraad naar verwachting dus op of af. Zo kunnen schommelingen in instroom en bezetting in de toekomst naar verwachting voldoende worden opgevangen.

Zo ja, welke maatregelen neemt de regering dan om dit te garanderen? De leden van de fractie van de VVD denken daarbij aan overcapaciteit, voldoende personeel en middelen.

Het wetsvoorstel zelf ziet op een beter gespreid en voorspelbaar opvanglandschap. Daarmee kan in de huidige krappe arbeidsmarkt beter worden ingespeeld op het werven en behouden van medewerkers. Ook biedt de mogelijkheid om locaties flexibel aan te wenden mogelijkheid tot efficiënt inzetten van personeel.

De leden van de fractie van de VVD wijzen erop dat de Raad van State een alternatief heeft geadviseerd, namelijk de Huisvestingswet.4 Kan de regering deze leden uitleggen waarom dit niet mogelijk is?

Anders dan bij de huisvesting van statushouders, is het bij het opvangen van asielzoekers ongewenst om in alle 342 gemeenten één of meerdere opvangvoorzieningen te hebben. Dit zou tot gevolg hebben dat er in kleine gemeenten op zeer kleine schaal opvangvoorzieningen gerealiseerd moeten worden. Dit zou tot gevolg hebben dat partijen als IND, DT&V en AVIM een asiel- en terugkeerproces moeten voeren verspreid over die vele honderden locaties. Zo dit al mogelijk is, zal dat zeer veel efficiencyverlies tot gevolg hebben en leiden tot grotere achterstanden en een gebrekkig terugkeerproces. Het is daarom noodzakelijk dat gemeenten (deels) samenwerken bij de asielopvang en daarom is gekozen voor het neerleggen van een provinciale asielopvangopgave die door gemeenten aan de PRT verdeeld kan worden.

Evenwel volgt het huidige wetsvoorstel de gedachte achter de Huisvestingswet – een zo evenwichtig mogelijke spreiding – wel zoveel als mogelijk.

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de fractie van het CDA onderschrijven het belang van een gedeelde verantwoordelijkheid van alle gemeenten voor de opvang van asielzoekers. De constatering door de burgemeester van Westerwolde die tijdens de deskundigenbijeenkomst over het wetsvoorstel van 14 november jl. in de Kamer aangaf dat wij binnen Nederland ook het adagium «opvang in de regio» lijken te willen hanteren, onderschrijven deze leden dan ook volledig. Desalniettemin hebben de leden van de fractie van het CDA fundamentele vragen bij de gekozen oplossingsrichting.

De leden van de fractie van het CDA hechten eraan allereerst te benadrukken dat zij van mening zijn dat het wetsvoorstel door de vergaande amendering beslist is verbeterd. De wijze waarop de fasen om tot een verdeelbesluit te kunnen komen aanvankelijk werden voorgesteld gecombineerd met perverse financiële prikkels, stuitte genoemde leden tegen de borst. Daarbij bevreemde het de leden van de fractie van het CDA dat de provincies zo tegenover de gemeenten werden gepositioneerd, vide de wijze waarop het Interbestuurlijk toezicht was vormgegeven. Deze onoverkomelijke hobbels, waar ook de Raad van State, (een deel van) de VNG en het IPO kritiek op had, zijn in elk geval weggenomen.

De leden van de fractie van het CDA constateren dat het wetsvoorstel voor de gemeenten een nieuwe taak in medebewind inroept. In dit verband is van belang dat het hoofdschap van de democratisch gekozen gemeenteraad in het algemeen om grote zorgvuldigheid vraagt bij Rijkstaaktoedeling door medebewind. Voor het onderhavige wetsvoorstel geldt in het bijzonder dat de opgaven voor gemeenten om in huisvesting voor asielzoekers te voorzien, ingrijpend zijn: publiekrechtelijk, privaatrechtelijk en feitelijk. Tegelijkertijd zal de lokaal-maatschappelijke betrokkenheid en impact groot zijn. Kan de regering aangeven hoe dit zich verhoudt tot het (grond)wettelijk stelsel van de lokale democratie? En knelt het mogelijk niet met het Europees Handvest inzake lokale autonomie? Graag ontvangen de leden van de fractie van het CDA hierop een toelichting van de regering.

Artikel 124 van de Grondwet erkent in het eerste lid de autonomie van provincies en gemeenten, en bepaalt in het tweede lid dat gemeenten bij of krachtens de wet in medebewind kunnen worden geroepen. De wetgever heeft een eigen democratisch mandaat en kan daarin eigen afwegingen maken. De wetgever hoeft bij het opleggen van medebewind dan ook niet aan de lokale democratie te toetsen. In onderhavig wetsvoorstel draagt deze wet aan de in het verdeelbesluit opgenomen gemeenten een taak in medebewind op, net als andere medebewindswetten dat doen. Het doel van het wetsvoorstel is daarbij bovendien de spreiding van de opvang zo te organiseren dat de lokaal-maatschappelijke impact niet te groot is.

Dat de wetgever een eigen afweging maakt bij het opleggen van medebewind, betekent niet dat er niet wordt geluisterd naar de decentrale overheden zelf. Zo is dit wetsvoorstel nadrukkelijk in samenwerking met de VNG en het IPO tot stand gekomen. Met het amendement Van den Brink c.s.5 – en de verlenging van de fase van overleg aan de PRT waarin gemeenten over verdeling van de opvangplaatsen in gesprek gaan – is de autonomie van gemeenten versterkt. Verder is het uiteraard aan gemeenten zelf om hun lokale democratie vorm te geven (samenspel college/raad) en om zelf te bepalen hoe zij hun inwoners betrekken bij de uitvoering van de deze wet (de totstandkoming van een verdeelbesluit eens in de 2 jaar), en de gesprekken aan de PRT waarbij alle gemeenten hun inbreng kunnen hebben. De wet wordt in deze vorm dan ook volledig gesteund door de VNG.

De leden van de fractie van het CDA vragen de regering in hoeverre zij het vraagstuk van de spreiding van asielzoekers een ruimtelijk vraagstuk acht. Gaat het bij de verdeling niet ook of juist over de verdeling van de ruimte, de toedeling van ruimtelijke functies/locaties en waarom heeft de regering het instrumentarium in het kader van de ruimtelijke ordening, de Omgevingswet, niet van toepassing verklaard?

De regering acht de opvang van asielzoekers met een zo evenwichtig mogelijke verdeling van asielopvangvoorzieningen over Nederland geen ruimtelijk vraagstuk (geografisch gezien een te gering oppervlak). Wel wordt de opvang van asielzoekers als belang benoemd in de Nationale Omgevingsvisie evenals de verantwoordelijkheid van het Rijk voor de huisvesting van asielzoekers.6 Om die reden heeft de regering ook niet gekozen voor ruimtelijke sturing. Tevens zou ruimtelijke sturing betekenen dat andere elementen van het wetsvoorstel, zoals het vastleggen van het provinciaal overleg en het toekennen van financiële bonussen niet wettelijk zouden zijn vastgelegd.

De leden van de fractie van het CDA wijzen erop dat in artikel 2 van voorliggend wetsvoorstel wordt gesproken over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen minimale omvang. Deze leden constateren ook dat in het concept besluit wordt gerept over een minimale omvang van 100 plaatsen. Is deze omvang in overeenstemming met gemeenten c.q. de VNG vastgesteld?

Het wetsvoorstel geeft uitdrukkelijk ruimte aan gemeenten om kleinschalige opvang te realiseren. De minimale omvang van 100 opvangplaatsen die bij de uitvoering van de wet wordt voorzien is alleen relevant aan het begin van de tweejaarlijkse cyclus (betreft bestaande duurzame plaatsen, op voorhand ingevuld per provincie). Voor plaatsen die aan de PRT worden aangeboden geldt in beginsel geen minimale omvang. Van belang is wel dat kleinschalige opvang uitvoerbaar is voor de ketenpartners. Van belang is wel dat kleinschalige opvang uitvoerbaar is voor de ketenpartners om de kleinschalige opvang mogelijk te maken door het COA en/of derde partijen in overleg en afstemming met gemeenten, IND, DT&V en partijen als VluchtelingenWerk Nederland, Rode Kruis en UNICEF verder uitwerking wordt. Middels het uitvoeringskader zal aan alle betrokkenen duidelijkheid worden geboden omtrent het opzetten van kleinschalige opvangvoorzieningen. Kleinschalige opvang komt daarnaast onder voorwaarden ook in aanmerking voor een uitkering. In dat verband merkt de regering op dat zij voor de SPUK voor reguliere duurzame opvangplaatsen denkt aan een differentiatie in de hoogte van het bedrag: voor gemeenten die meer dan 100 reguliere plaatsen inbrengen die minimaal 5 jaar beschikbaar zijn zou een hoger bedrag gelden dan voor gemeenten die minder dan 100 van deze reguliere duurzame plaatsen inbrengen. Samenvattend maken we kleinschalige opvang niet alleen mogelijk, we stimuleren het ook, ook financieel.

In veel gemeenten komt het draagvlak ernstig onder druk indien grote opvanglocaties worden voorgesteld. Wordt hiermee, met opvanglocaties van ten minste 100 plekken, voldoende rekening gehouden, zo vragen de leden van de fractie van het CDA.

De regering verwijst naar het voorgaande antwoord. Een omvang van 100 plaatsen is alleen aan het begin van de tweejaarlijkse cyclus relevant.

Tijdens de deskundigenbijeenkomst die 14 november jl. over het wetsvoorstel in de Kamer is gehouden, werd door het COA aangegeven dat zij de voorkeur geven aan geclusterde locaties. Wat moeten de leden van de fractie van het CDA hier precies onder verstaan?

Voor het opvangen van asielzoekers zou het ongewenst zijn om in alle 342 gemeenten één of meerdere opvangvoorzieningen te hebben, omdat aan deze asielopvang ook een asielproces is verbonden. Dit zou tot gevolg hebben dat partijen als IND, DT&V en AVIM een asiel- en terugkeerproces moeten voeren verspreid over die vele honderden locaties. Zo dit al mogelijk is, zal dat zeer veel efficiencyverlies tot gevolg hebben en leiden tot grotere achterstanden en een gebrekkig terugkeerproces. Het is daarom noodzakelijk dat gemeenten (deels) samenwerken bij de asielopvang en daarom is gekozen voor het neerleggen van een provinciale asielopvangopgave die door gemeenten aan de PRT verdeeld kan worden.

En staat dit niet juist op gespannen voet met de wens de asielzoekers te verspreiden zodat het elkaar ontmoeten en de integratie wordt bevorderd?

Nee, er wordt geen vergaande clustering voorgesteld, maar wel een verdeling van de asielopvangopgave die uitvoerbaar is, niet alleen voor gemeenten maar ook voor het COA en de andere (keten)partners.

De leden van de fractie van het CDA verwijzen naar artikel 2 lid 3 derde zin van het wetsvoorstel die luidt; «Op het aantal opvangplaatsen dat in een provincie beschikbaar moet worden gesteld wordt het aantal plaatsen dat voor vijf jaar of langer beschikbaar is of in de daaropvolgende twaalf maanden voor die periode beschikbaar zal komen in mindering gebracht.» Deze leden vragen de regering hoe dit zich nu verhoudt tot de wens om juist tot een meer evenredige (lees: rechtvaardige) verdeling over het land te komen. Alle plaatsen in bijvoorbeeld Ter Apel en Budel worden op deze wijze «vastgeklikt». Die zijn aldus te beschouwen als een uitgangspunt. Is dat niet strijdig met de spreidingsgedachte? Het is toch niet de bedoeling dat alleen binnen de provincies wordt gespreid?

Artikel 2, derde lid, derde zin houdt verband met het op voorhand invullen van de bestaande duurzame opvangplaatsen (per provincie). Gemeenten gaan vervolgens in gesprek aan de PRT over de verdeling van de resterende plaatsen. Uiteindelijk wordt gestreefd naar een zo evenwichtig mogelijke verdeling over het grondgebied van Nederland (artikel 5, derde lid, van de wet). Door eerst te spreiden over provincies en vervolgens binnen de provincie te verspreiden over gemeenten, wordt hieraan recht gedaan.

De leden van de fractie van het CDA verwijzen naar artikel 6 van voorgestelde wet waarin is bepaald dat het college van een aangewezen gemeente binnen de termijn van twee jaar zorg draagt voor het mogelijk maken van opvangvoorzieningen voor asielzoekers in de gemeente overeenkomstig het verdeelbesluit. In artikel 7 van de voorgestelde wet lezen deze leden echter dat de gemeente binnen 6 maanden na bekendmaking van het verdeelbesluit de locatie ter beschikking stelt. De leden van de fractie van het CDA vragen hoe deze twee wettelijke verplichtingen nu ten opzichte van elkaar moeten worden gelezen.

De artikelen 6 (taak) en 7 (invulling taak) hangen nauw samen. In artikel 6, eerste lid, wordt de medebewindstaak voor gemeente in zijn algemeenheid verwoord en wordt tot uitdrukking gebracht dat die een cyclus van twee jaar (niet langer) omvat. Artikel 7 specificeert de medebewindstaak voor de gemeente die voor een x-aantal plaatsen in het verdeelbesluit asielopvangvoorzieningen mogelijk moet maken, en bepaalt binnen welke termijn dat moet gebeuren en welk bestuursorgaan binnen de gemeente daarbij aan zet is. In beginsel geldt dat een gemeente binnen zes maanden de opvangvoorziening mogelijk moet maken en dat deze in ieder geval gedurende de wetscyclus van twee jaar beschikbaar moet zijn.

De leden van de fractie van het CDA hebben nog vragen over de kostenvergoeding en aanvullende uitkeringen. Kan de regering allereerst inzichtelijk maken hoe, wanneer en hoeveel van de kosten nu precies worden vergoed?

Er zijn vier soorten kosten te onderscheiden:

  • 1. de uitvoeringskosten voor gemeenten en provincies van deze wet. Het wetsvoorstel reguleert de uitvoeringskosten van de Spreidingswet niet. Dit verloopt via de gebruikelijke route: het gemeentefonds en provinciefonds.

  • 2. de bekostiging van de financiële uitkeringen, deze reguleert het wetsvoorstel. Gemeenten hebben op grond van de Spreidingswet recht op een financiële uitkering wanneer duurzame en/of bijzondere opvangplaatsen worden aangeboden. Deze hoogte van deze uitkeringen zijn gedifferentieerd naar type opvangplaats en moment van inbreng. Daarnaast is er een financiële uitkering die naar rato verdeeld wordt over provincies en gemeenten wanneer 75% van de provinciale opgave wordt behaald.

  • 3. de bekostiging voor aanvullende voorzieningen via het COA. De bekostiging van reguliere voorzieningen wordt deels geregeld door het faciliteitenbesluit. In het faciliteitenbesluit zijn diverse vergoedingen opgenomen voor gemeenten met een reguliere opvang. Die vergoedingen zien op vergoeding van capaciteitsplaatsen, een vergoeding voor wooneenheden, een vergoeding voor (vrijwilligers)werkgroepen, een vergoeding voor voorlichtingskosten en een huisvestingsbudget basisonderwijs.

    Daarnaast is er de vergoeding van de zorgkosten via de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA). Het COA wordt hiervoor bekostigd via de kostprijs.

  • 4. De bekostiging van aanvullende voorzieningen via de wettelijke stelsels. Voor onderwijs betekent dat voor kinderen die korter dan twee jaar in Nederland zijn, waaronder asielzoekers, dat scholen aanvullende bekostiging ontvangen naast de reguliere bekostiging.

Daarnaast worden specifieke uitkeringen in het vooruitzicht gesteld. In dat verband hebben de leden van de fractie van het CDA vragen over de gekozen route in artikel 9 lid 3 van het wetsvoorstel. De provincie en de gemeenten kunnen een specifieke uitkering krijgen indien 75% van de plaatsen zijn gerealiseerd. Indien een grotere gemeente, met een relatief omvangrijke opdracht, achterblijft, dan benadeelt deze gemeente mogelijk de andere gemeenten. Worden gemeenten hierdoor niet tegen elkaar opgezet? Waarom is voor deze constructie gekozen? Is dat in overeenstemming met de VNG gebeurd?

Het kabinet gaat uit van wederzijds vertrouwen en verwacht niet dat gemeenten puur uit winstbejag zullen handelen. Het verstrekken van uitkeringen zal continu gemonitord worden; mochten er toch signalen zijn dat hier ongewenste effecten vanuit gaan, dan zal de betreffende lagere regelgeving waar mogelijk worden aangepast. De uitkeringen worden enkel verstrekt indien aan de voorwaarden is voldaan.

De leden van de fractie van het CDA constateren dat het sluitstuk van de voorgestelde wettelijke regeling het Interbestuurlijk Toezicht betreft. Is de regering zich ervan bewust dat het doorlopen van de verschillende treden van dit toezicht aanzienlijk veel tijd vergt? Ziet de regering dit potentiële uitvoeringsprobleem van voorliggend wetsvoorstel?

Het interbestuurlijk toezicht op de naleving van de medebewindstaak van gemeenten die in het verdeelbesluit zijn opgenomen kent verschillende stappen. Omdat de nieuwe wet op de bijlage bij de Gemeentewet wordt geplaatst, is het toezicht niet bij het provinciebestuur maar bij de Minister belegd. De Minister is gehouden aan het hiervoor vastgestelde beleidskader, maar kan bij de toepassing daarvan zelf het tempo bepalen waarmee deze stappen worden doorlopen. In geval van spoed – wanneer onomkeerbare gevolgen dreigen – kunnen korte termijnen worden gesteld of zelfs stappen worden overgeslagen. Of er sprake is van zodanige spoed dat dit aan de orde is, wordt aan de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie overlegd. Hoewel de eerste stappen van de escalatieladder er op gericht zijn de taakverwaarlozing te beëindigen kan in ultimo de Minister tot indeplaatsstelling overgaan en zelf – op kosten van de desbetreffende gemeente die zijn wettelijke taak uit het verdeelbesluit verwaarloost – asielopvang organiseren. De regering vertrouwt er echter op dat het doorlopen van de eerste stappen van de escalatieladder er in de meeste gevallen toe zal leiden dat de gemeente op basis van vrijwilligheid de benodigde plaatsen kan vinden. De regering ziet de inzet van het interbestuurlijk toezicht als ultimum remedium.

Klopt het dat ook ten aanzien van andere besluiten het risico bestaat dat (termijnen van) bezwaar en beroep de uitvoering van de voorgenomen wet kunnen frustreren? Te denken hierbij valt bijvoorbeeld aan bezwaren tegen een bestemmingsplan maar ook tegen een verdeelbesluit.

Alleen het verdeelbesluit is een besluit op grond van de voorliggende wet. Dit besluit wordt eens in de twee jaar voor elke provincie door de Minister genomen. De vaststelling van een bestemmingsplan (door de gemeenteraad) geschiedt op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en is pas aan de orde als een gemeente een asielopvangvoorziening binnen de gemeentegrenzen mogelijk wil maken waarvoor wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Aangezien de wet de onderlinge samenwerking tussen gemeenten en vrijwillige inbreng van opvangplaatsen (het overleg aan de PRT) voorop zet, acht de regering de kans dat de uitvoering van de wet door juridische procedures zou worden gefrustreerd niet aanzienlijk.

Wie kan eigenlijk in bezwaar tegen laatstgenoemd besluit? Is dat alleen een gemeente of is dat iedere burger die door het besluit kan worden geraakt, zo vragen de leden van de fractie van het CDA de regering.

Bezwaar en beroep tegen een verdeelbesluit staat open voor belanghebbenden. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid, Awb). Een belanghebbende kan een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een bestuursorgaan zijn. Hoewel we in het bestuursrecht een ruim belanghebbendebegrip hebben, kent dit begrip ook grenzen en is er veel jurisprudentie over verschillende soorten besluiten. Het verdeelbesluit is een nieuw besluit waarover nog geen jurisprudentie is. Bij het bepalen van «belanghebbendheid» moet eerst worden vastgesteld welk belang in het geding is (bijvoorbeeld vrees voor hinder/overlast, aantasting leefklimaat, nadelig ruimtelijk effect). Daarna moet worden vastgesteld of het een eigen, persoonlijk, actueel en objectief bepaalbaar belang betreft dat direct door het bestreden besluit wordt geraakt. Aangezien het bij het verdeelbesluit van de Minister slechts om verdeling van het aantal opvangplaatsen voor asielzoekers over gemeenten in Nederland gaat – en het besluit dus slechts gemeenten rechtstreeks raakt – verwacht de regering dat anderen dan gemeenten slechts in uitzonderingsgevallen zullen worden ontvangen in bezwaar of beroep.

De leden van de fractie van het CDA merken op dat tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer onder meer is gedebatteerd over de kosten voor onderwijs. Daarover zei de Staatssecretaris: «Bij onderwijs is mijn primaire taak als Staatssecretaris van Justitie gericht op asielzoekers. Op het moment dat er in gemeenten veel asielzoekers komen, kunnen er bijzondere kosten zijn. Dat geldt bijvoorbeeld als men zegt: «We willen die kinderen wel in onze school opvangen, maar dan heeft onze school wel een extra lokaal nodig. Er komen namelijk 40 kinderen bij en die passen er niet in.» Het valt dan onder mij en het Ministerie van Justitie om te kijken of we die financiering kunnen regelen.»7

Dit «of» bevreemdt de leden van de fractie van het CDA. Hoe kan gegarandeerd worden dat kinderen die worden opgevangen onderwijs (kunnen) krijgen? Is dit nu opgelost door de onlangs aangenomen Wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs? De uitspraak van de Staatssecretaris: «Ik bemoei me graag met alles, maar we moeten wel grenzen stellen aan wat ik mijzelf en mijn ambtenaren aandoe,» zit de leden van de fractie van het CDA niet lekker. Als plaatsen voor asielzoekers door deze Staatssecretaris kunnen worden afgedwongen, moet ook geregeld zijn dat de kinderen onderwijs kunnen genieten. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering. In dit verband hebben de leden van de fractie van het CDA nog de vraag voor de regering. Bij de spreiding van asielzoekers zullen er voldoende onderwijshuisvestingmogelijkheden en onderwijskrachten beschikbaar moeten zijn. Gelet op het lerarentekort vragen deze leden of de overheid de zorgplicht voor leerlingen wat betreft onderwijs wel kan waarmaken.

Het onderwijs voor nieuwkomers staat onder druk en daarom heeft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs initiatief genomen voor de Wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs. Met deze wet wordt het mogelijk gemaakt dat in gemeenten waar het echt niet mogelijk blijkt te zijn om voldoende onderwijsplaatsen te garanderen voor leerlingen die nieuw zijn in Nederland, het onderwijs voor deze leerlingen tijdelijk op een andere manier te organiseren. Hiervoor moet de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs per gemeente toestemming geven. Dit biedt uitkomst in ingewikkelde situaties voor gemeenten. De druk in het nieuwkomersonderwijs kent meerdere oorzaken, waaronder het lerarentekort. Verhuisbewegingen in de asielopvang en de tijdelijkheid van een deel van de opvanglocaties zijn echter ook belemmerende factoren. Wanneer bijvoorbeeld een grote groep amv’ers voor maar enkele maanden in een gemeente wordt opgevangen blijft, ook met de wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs, de uitdaging voor gemeenten heel groot. Een evenwichtigere en stabielere spreiding van de opvang van asielzoekers zal een grote bijdrage leveren aan het beter kunnen organiseren van het nieuwkomersonderwijs. Meer rust en voorspelbaarheid zal gemeenten helpen om alle kinderen die worden opgevangen binnen afzienbare tijd onderwijs te kunnen bieden. In reactie op de vraag van deze leden of de overheid de zorgplicht voor leerlingen wat betreft onderwijs nog wel kan waarmaken, antwoordt de regering dat het voldoen aan de zorgplicht voor leerlingen de blijvende aandacht heeft van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.

De leden van de fractie van het CDA wijzen er op dat tijdens de technische briefing die op 13 november jl. over het wetsvoorstel in de Kamer is gehouden en voormelde deskundigenbijeenkomst onder meer naar voren is gebracht dat voorliggend wetsvoorstel los moet worden gezien van de instroom van asielzoekers. In dit verband brengen deze leden in herinnering dat eerdere decentralisaties tot grote uitvoeringsproblemen geleid hebben omdat de indruk gewekt werd dat een en ander uitvoerbaar was, maar dat bleek later – mede door de eraan gekoppelde bezuinigingen – niet het geval. Als aan de provinciale regietafel weerstand niet kan worden overwonnen vanwege een mogelijk (te) grote opgave, wordt dan niet hetzelfde risico gelopen? Dat weer een gecompliceerd dossier op het bordje van de gemeenten wordt gelegd zonder dat maatregelen genomen zijn om de taak voor gemeenten draagbaar te maken? Zeker gelet op het feit dat het Rijk voor de hoge instroom tot op heden onvoldoende beperkende maatregelen heeft weten te nemen en het kabinet zelfs gevallen is over dit dossier. Zijn het wetsvoorstel en de oncontroleerbare hoge instroom zonder effectieve doorstroom – met andere woorden – vanuit behoorlijk bestuur gedacht wel te ontkoppelen?

Nederland is op basis van internationale en Europeesrechtelijke verdragen verplicht om asielzoekers die daar recht op hebben opvang te bieden. Deze wet beoogt hier invulling aan te geven door – samen met gemeenten en provincies – voldoende opvangcapaciteit te organiseren. Daarbij geldt dat wanneer de instroom lager is er ook minder mensen opgevangen moeten worden.

Het kabinet zet zich daarom al geruime tijd in voor meer grip op de aankomsten, zowel binnen als buiten de EU. Op het terrein van de nieuwe Europese asielwetgeving zijn onlangs goede stappen gezet middels de aanname van Raadsposities op o.a. de Screeningsverordening en de Asielprocedureverordening. Een kernstuk van die wetgeving betreft screening aan de grens en verplichte grensprocedures. Beide elementen moeten registratie aan de grens verbeteren en zorgen voor een snelle beoordeling en onderscheid tussen «kansarme» en «kansrijke» asielaanvragen. Doel hiervan is om meer zicht te krijgen op wie binnenkomt, om secundaire migratie tegen te gaan en snelle terugkeer van asielzoekers zonder recht op bescherming te bewerkstelligen. De volgende fase in het wetgevende proces is de onderhandelingen met het Europees Parlement in de zogenoemde triloog. Eveneens zet het kabinet in op het ontwikkelen van brede en gelijkwaardige migratiepartnerschappen om terugkeer te bevorderen, migranten te beschermen en irreguliere migratie te beperken. Een nieuw kabinet zal eventuele verdere fundamentele keuzes moeten maken gericht op meer grip op migratie.

De leden van de fractie van het CDA stellen vast dat de regering er tot op heden onvoldoende in is geslaagd om «overlastgevende veilige landers» effectief aan te pakken. Dit heeft het draagvlak voor de opvang van asielzoekers ernstig ondermijnd, constateren deze leden. Wat gaat de regering doen om te voorkomen dat de overlastgevers ongecontroleerd over de gemeenten worden verspreid waardoor overal nog meer problemen ontstaan en daarmee ook de weerstand nog verder zal groeien?

Overlast ondermijnt het draagvlak voor opvang van asielzoekers. De doelgroepbeperkingen die nu in veel gemeenten worden gehanteerd, maakt dat het vaak lastig is om overlastgevende asielzoekers door te plaatsen. Dit terwijl spreiding juist ook van belang is om overlast te beperken. Het kabinet blijft zich inzetten om overlast tegen te gaan en te voorkomen. Specifiek ten aanzien van asielzoekers met een kansarme asielaanvraag (hier valt herkomst uit veilig land onder) die overlast plegen geldt dat zij door de IND versneld in behandeling worden genomen en zo snel mogelijk beslist wordt op hun aanvraag door bijvoorbeeld daar waar mogelijk de rust- en voorbereidingstijd te onthouden. Daarnaast worden asielzoekers met een kansarme asielaanvraag – waar vreemdelingen uit een veilig land van herkomst ook onder vallen – zo veel mogelijk in de procesbeschikbaarheidslocatie (PBL) geplaatst. Het doel van deze opvangmodaliteit is dat asielzoekers met een aanvraag permanent beschikbaar zijn voor de asiel-, vertrek- en beroepsprocedure, zodat deze procedures zo efficiënt en vlot als mogelijk worden doorlopen. Voor deze opvanglocaties geldt een sober opvangregime. Deze pilot is reeds in Ter Apel gestart en er zal een pilot op korte termijn in Budel worden gestart. Het aantal plekken in de PBL in Ter Apel wordt op korte termijn vergroot en ook wordt ingezet om PBL’s op andere plekken in het land te openen.

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat het belangrijk is dat vluchtelingen op een menswaardige manier worden opgevangen. Tijdens de deskundigenbijeenkomst die op 14 november jl. in de Kamer werd gehouden over het wetsvoorstel8, gaven zowel het College voor de Rechten van de Mens als de voorzitter van de Adviesraad Migratie aan dat het van belang is dat er kwaliteitsregelingen in het leven geroepen worden. Kan de regering aangeven of zij voornemens is om kwaliteitsregelingen voor de opvang te verankeren in de bijbehorende regelgeving? En zo ja, op welk niveau; landelijk of meer kleinschalig?

Het belang van de ontwikkeling van een kwaliteitskader wordt onderschreven. Hierbij geldt dat de Opvangrichtlijn leidend is. Deze is reeds geïmplementeerd in lagere regelgeving geldend voor het COA en zal eveneens een plek krijgen in de uitwerking van de ministeriële regeling ten aanzien van exploitatie door gemeenten. Voorts wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een kwaliteitskader in de vorm van een beleidskader waarin verder wordt uitgewerkt en toegelicht wat wordt verstaan onder materiele en immateriële opvang van asielzoekers. Dit kwaliteitskader is momenteel in ontwikkeling en wordt besproken met de uitvoeringspartners alsook maatschappelijke partners.

De leden van de fractie van D66 zijn daarnaast van mening dat het belangrijk is dat er ook rekening wordt gehouden met de behoefte van kwetsbare asielzoekers, conform artikel 21 van de Opvangrichtlijn. Deze leden wensen de regering de vervolgvraag te stellen of de regering naleving van voormeld artikel als noodzakelijk ziet. Zo ja; moet dit op gemeentelijk of landelijk niveau gehandhaafd worden?

Zoals gezegd is de Opvangrichtlijn leidend, dat betekent dat naleving van artikel 21 van de Opvangrichtlijn noodzakelijk is. Het ministerie ziet daarop toe.

En tot slot; kan de regering dit kwaliteitskader en Plan van handhaven aan de Kamer doen toekomen?

Het kwaliteitskader is momenteel in ontwikkeling en kan (nog) niet worden gedeeld met de Eerste Kamer, het gereedmaken hiervan is onderdeel van het implementatietraject van de Spreidingswet. Ook het plan van handhaven is onderdeel van het implementatietraject en, hoewel de eerste stappen hierin gezet zijn, is uitwerking nog niet gereed.

De leden van de fractie van D66 zijn de mening toegedaan dat er in Nederland weer gewerkt moet worden naar een stabiele opvangketen. Kan de regering bevestigen dat het voorliggende wetsvoorstel een effectief middel is, niet alleen bij een toename van het aantal asielzoekers, maar ook bij het afnemen daarvan, waardoor de algehele structuur van de opvangketen wordt verbeterd na inwerkingtreding van deze voorgenomen wet, ongeacht het aantal asielzoekers in Nederland?

De Spreidingswet is een noodzakelijke stap om te komen tot een stabiel opvanglandschap waarmee beter ingespeeld kan worden op de wisselende bezettingen bij het COA en beoogt voldoende opvangplaatsen te realiseren ongeacht het aantal asielzoekers in Nederland. Ook bij afschalen is het aan gemeenten om aan de provinciale regietafel (PRT) gezamenlijk met het COA te kijken hoe dat het beste vorm gegeven kan worden en hoe de op dat moment geldende asielopvangopgave het beste ingevuld kan worden.

Kan de regering deze leden bevestigen dat er geen correlatie bestaat tussen het voorliggende wetsvoorstel en een toename van het aantal asielzoekers in Nederland als gevolg van een zogenaamde «aanzuigende werking»?

Op 4 september jl. heeft het WODC het rapport «Invloed asielbeleid op migratie naar Nederland – wetenschappelijke inzicht in migratiedrivers» gepubliceerd. Uit het onderzoek blijkt dat opvangvoorzieningen nauwelijks van belang zijn voor de voorkeur van een bepaald bestemmingsland. Als het gevoerde asielbeleid invloed heeft op het besluit om naar Nederland te komen dan is dat met name in de latere fase van het asielproces. Het gaat dan bijvoorbeeld om de invloed van de mate van het inwilligingspercentage en de mogelijkheden voor gezinshereniging. Uit het onderzoek bleek verder dat opvangvoorzieningen nauwelijks van belang zijn voor de voorkeur van een bepaald bestemmingsland. De Spreidingswet beoogt enkel voldoende opvangplekken te realiseren. In combinatie met het voorgaande lijkt er geen correlatie te bestaan tussen de Spreidingswet en een toename van asielzoekers in Nederland als gevolg van een zogenaamde «aanzuigende werking» vanuit derde landen.

De leden van de fractie van D66 hopen dat alle gemeenten de taak tot opvang van vluchtelingen zullen vervullen aangezien dit bijdraagt aan het herstel van de structuur in de opvangketen. Kan de regering schetsen wat er gebeurt wanneer een gemeente(raad) weigert vluchtelingen op te vangen, door hiertegen in bezwaar te gaan, en vervolgens in beroep gaat tegen het besluit van de Staatssecretaris?

Indien een gemeente – voor een aantal plaatsen – is opgenomen in het verdeelbesluit van de Minister, kan de gemeenteraad gebruik maken van de rechtsmiddelen van de Awb (bezwaar/beroep). Of de gemeenteraad belanghebbende is, is in de bezwaarfase ter beoordeling aan de Minister en in de beroepsfase aan de bestuursrechter. Zie voor een toelichting over het bepalen van «belanghebbendheid» hierna.

Deze leden hebben hierover de volgende vervolgvragen:

– op welke wijze beïnvloedt dit andere gemeenten die wel aan hun taakstelling willen voldoen?

Allereerst is het goed nogmaals te benadrukken dat een van de belangrijkste uitgangspunten van de wet is dat opvangplaatsen door gemeenten zoveel mogelijk op basis van vrijwilligheid worden geboden. Door het aannemen van het amendement Van den Brink c.s.9 wordt provincies en gemeenten een nog langere periode geboden dan aanvankelijk was voorzien om overeenstemming te bereiken en opvangfaciliteiten vrijwillig te realiseren. De regering gaat er dan ook vanuit dat het verdeelbesluit in veel, misschien wel alle gevallen gebaseerd zal zijn op de instemming van alle betrokken partijen en niet ter discussie zal worden gesteld.

Het verdeelbesluit is gebaseerd op overleg tussen vele partijen en het zal verplichtingen in het leven roepen voor een aantal van die partijen; bepaalde gemeenten. Uitgangspunt voor de Minister bij het nemen van het verdeelbesluit zal zijn dat het door de cdK op te stellen verslag van dit overleg wordt overgenomen in het verdeelbesluit als daarin tot een sluitende én uitvoerbare verdeling van de opvangplaatsen over de daarin aangewezen gemeenten is gekomen. Een besluit van deze aard en strekking – een besluit waarvan de inhoud in belangrijke mate wordt bepaald door de direct betrokkenen – is nieuw en kent voor zover bekend geen precedent. Op dit moment is dan ook nog niet volledig te overzien hoe eventuele procedures hiertegen in de praktijk zullen uitpakken. Wel lijkt een aantal verwachtingen gerechtvaardigd.

Onwenselijk en onnodig is dat een procedure van een of meer gemeenten in een provincie tegen de taak die de betreffende gemeente of gemeenten is toebedeeld, consequenties heeft voor andere gemeenten die de in het verdeelbesluit – doorgaans met hun instemming – opgenomen taak gaan uitvoeren. Het verdeelbesluit zal zo worden opgezet en gemotiveerd dat de taken voor verschillende gemeenten duidelijk te onderscheiden zijn. Bij de beoordeling van eventuele bezwaren zal dan ook als uitgangspunt worden genomen dat de gevolgen van de procedure beperkt blijven tot de gemeenten die bezwaar hebben gemaakt. In zoverre zou het verdeelbesluit als een bundel beschikkingen kunnen worden gezien.10

Het is echter goed voor ogen te houden dat de bestuursrechter het laatste woord zal hebben over hoe het verdeelbesluit moet worden gekwalificeerd en wat de consequenties van een procedure hiertegen voor de verschillende betrokkenen zijn. Met deze wet wordt een ingrijpende wijziging doorgevoerd in het stelsel van de opvang van asielzoekers. Ook in juridische zin zullen we daar ervaring mee moeten opdoen. Niettemin is er volgens de regering voldoende reden eventuele procedures met vertrouwen tegemoet te zien. Zoals uit het voorgaande kan worden afgeleid ligt niet voor de hand dat een rechter aan zal nemen dat het hele verdeelbesluit ter discussie staat. Ook als een rechter besluit een verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen staat niet vast dat die schorsing ook zal worden uitgesproken voor gemeenten die de taak die hun gemeente in het verdeelbesluit is opgelegd gewoon willen en kunnen gaan uitvoeren.

Als toch aangenomen zou moeten worden dat een procedure van één of meer gemeenten consequenties heeft voor de rechtskracht van het gehele verdeelbesluit, doen de overige gemeenten er goed aan binnen de geldende termijnen aan de in het verdeelbesluit opgenomen taak te voldoen. Zelfs als – uiteindelijk – de rechter de gemeente die het niet eens is met de opgedragen taak gelijk geeft, is immers aannemelijk dat de rechtsgevolgen van het besluit voor zover het de overige gemeenten betreft die de opgedragen taak gewoon kunnen uitvoeren in stand worden gelaten. Dit is uiteraard ook aan de orde als de procederende gemeente of gemeenten de procedure verliezen.

Het voorgaande doet er echter niet aan af dat het verdeelbesluit, als gezegd, een nieuw instrument is. Het ligt dan ook voor de hand dat bij de invoeringstoets en de evaluatie op grond van artikel 12 van de Wet uitdrukkelijk aan de orde zal komen hoe de rechtsbescherming hiertegen in de praktijk uitpakt. Het is echter goed nu eerst ervaring op te doen met de gekozen route. Als uit de opgedane ervaringen blijkt dat tot betere oplossingen kan worden gekomen, zal daar vanzelfsprekend opvolging aan worden gegeven.

– wat gebeurt er indien de rechter de gemeente die in beroep gaat in het gelijk stelt?

Indien de bestuursrechter het verdeelbesluit – voor zover het de betreffende gemeente betreft – zou vernietigen, is de verdeling van het aantal opvangplaatsen over het grondgebied van Nederland niet meer sluitend. Hoe alsdan met een dergelijke situatie wordt omgegaan hangt af van de relevante feiten en omstandigheden en kan niet op voorhand worden aangegeven.

– kan de regering verduidelijken voor wie bezwaar en beroep open staat, bijvoorbeeld ook voor derde belanghebbenden zoals ondernemers of bewoners(verenigingen)?

Bezwaar en beroep tegen een verdeelbesluit staat open voor belanghebbenden. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid, Awb). Een belanghebbende kan een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een bestuursorgaan zijn. Eerst moet worden beoordeeld welk belang in het geding is (bijvoorbeeld vrees voor hinder/overlast, aantasting leefklimaat, nadelig ruimtelijk effect). Daarna moet worden vastgesteld of het een eigen, persoonlijk, actueel en objectief bepaalbaar belang betreft dat direct door het bestreden besluit wordt geraakt. Aangenomen mag worden dat alleen de in het verdeelbesluit opgenomen gemeenten «direct-belanghebbenden» zijn, en wel uitsluitend voor zover het verdeelbesluit op hun gemeente betrekking heeft. Particulieren en particuliere organisaties zoals ondernemers- of bewonersverenigingen kunnen – indien zij aan de bovenvermelde criteria voldoen – mogelijk als «derden-belanghebbenden» worden aangemerkt. Aangezien het bij het verdeelbesluit slechts om verdeling van het aantal opvangplaatsen voor asielzoekers over gemeenten in Nederland gaat verwacht de regering echter dat anderen dan gemeenten slechts in uitzonderingsgevallen zullen worden ontvangen in bezwaar of beroep.

De leden van de fractie van D66 achten het van belang dat de menselijke maat terugkomt in de opvangketen. Verwacht de regering dat bij aanname van het wetsvoorstel het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) beter rekening kan gaan houden met de specifieke omstandigheden van de statushouder die wordt uitgeplaatst, zoals de locatie van de werkplek?

Het COA beoogt om nog tijdens het verblijf in de procesopvanglocaties, dus gedurende de asielprocedure, met alle asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag een zogeheten vroeg screeningsgesprek te houden zodat zij geplaatst kunnen worden in de regio waar zij de beste kansen hebben op integratie en participatie. Daar wordt onder andere gevraagd naar leiding en werkervaring in het land van herkomst, ambities en sociaal netwerk, maar ook naar eerstegraad familie, medische bijzonderheden en werk en opleiding op dat moment in Nederland. Door de druk op de opvangcapaciteit lukt het op dit moment niet om altijd een asielzoeker te plaatsen in de regio die het meest passend is. De Spreidingswet beoogt voldoende opvangplaatsen te realiseren en draagt zo ook bij aan het beter plaatsen van asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag.

Volgens de leden van de fractie van D66 brengt dit wetsvoorstel als groot voordeel met zich mee dat alle regio’s in Nederland verantwoordelijk worden voor de opvang van vluchtelingen. Kan de regering schetsen wat de vooruitzichten zijn met betrekking tot het aantal aanmeldcentra in Nederland? Kunnen deze leden een toename verwachten?

De regering acht het inderdaad zeer gewenst dat er naast Budel en Ter Apel meerdere aanmeldvoorzieningen komen. Het bepalen van deze aanmeldvoorzieningen is niet meegenomen bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel. Dit om de processen rond de totstandkoming van deze locaties niet te verstoren of te vertragen, maar ook omdat het overbodig is. Zodra deze locaties er zijn, kunnen ze worden ingepast in de systematiek van de wet. Het wetsvoorstel werkt met een verdeelsleutel op basis van inwoneraantal en SES-WOA-score om te komen tot de provinciale opgave en de indicatieve verdeling per gemeente. Het inpassen van een aantal aanmeldvoorzieningen past niet in die systematiek. Wel wordt met de capaciteitsraming bekend gemaakt aan welke (bijzondere) opvangmodaliteiten (waar een aanmeldvoorziening er een van kan zijn) behoefte is. Daarnaast is er een additionele uitkering voorzien voor de gemeente die in deze bijzondere opvanglocatie voorziet.

De leden van de fractie van D66 merken op dat asielzoekers die een status hebben gekregen op dit moment veel te lang in een asielzoekerscentrum blijven wonen bij gebrek aan verhuismogelijkheden. Dat de doorstroom is verzand, zien deze leden als problematisch en een aspect waaraan gewerkt moet worden. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft kenbaar gemaakt dat zij – om doorstroom te bevorderen – een systeem hanteerden waarbij de kansrijke asielzoekers schriftelijk werden gehoord. Dit gaat sneller en bespaart tijd van de IND-medewerkers, advocaten en tolken. Ook hoeven er minder dwangsommen betaald te worden wegens termijnoverschrijdingen. In de Tweede Kamer is bij de aangenomen motie van de leden Brekelmans en Van den Brink over het afschaffen van schriftelijk horen voor kansrijke asielzoekers11 de mogelijkheid tot het schriftelijk horen van kansrijke asielzoekers afgeschaft. De leden van de fractie van D66 achten dit onverstandig. Het is beter het schriftelijk horen weer mogelijk te maken door het aan de deskundigen van de IND over te laten wanneer zij fysiek mondeling horen noodzakelijk achten. Dit om de doorstroming te bevorderen. Hoe kijkt de regering hiertegen aan?

Het schriftelijk horen kent inderdaad in een aantal situaties de gestelde voordelen. Daar staan evenwel nadelen tegenover. Terecht is in de genoemde motie bijvoorbeeld aangegeven dat schriftelijk horen de IND niet in staat stelt om door te vragen, zoals dat bij een gehoor in persoon wel kan. Een meerderheid van de Tweede Kamer heeft de nadelen belangrijker geacht dan de voordelen en de motie is dan ook aangenomen. Het kabinet kan begrip opbrengen voor de motie en volgt deze.

5. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de fractie van de PVV hebben naar aanleiding van het voorliggende wetsvoorstel de volgende vragen te stellen.

1.

Kan de regering aangeven hoe de in artikel 2 lid 1 van het wetsvoorstel bedoelde raming voor 2 jaar zich verhoudt tot de huidige Meerjarige Productie Prognose (MPP)12, die meerdere scenario’s schetst voor de asielinstroom: een minimum-, medio- en maximumscenario. Welk scenario wordt daarbij gehanteerd voor deze raming?

De prognoses worden opgesteld op basis van de inzichten, onzekerheden en aannames die op dat moment van kracht zijn en geven een beeld van de verwachte in-, door- en uitstroom van asielzoekers inclusief de mogelijke effecten op de ketenprocessen. Het opstellen van een prognose gaat gepaard met onzekerheid. Om deze reden wordt de prognoses twee keer per jaar bijgesteld en worden de onzekerheden weergegeven in een drietal scenario’s: een minimum-, medio- en maximumscenario. Op basis van onder andere deze scenario’s en het capaciteitsbesluit van het COA wordt het verwachte aantal plekken bepaald. Er wordt dus niet één scenario gehanteerd.

2.

Kan de regering nader onderbouwen en toelichten hoe deze scenario’s tot stand komen?

De eerste asielprognose is een inschatting van het aantal eerste asielaanvragen dat in Nederland gedaan zal worden in de komende jaren. Deze wordt opgesteld in samenwerking met (inter)nationale experts. Zowel getalsmatige analyses als geopolitieke ontwikkelingen worden gebruikt om te komen tot verscheidene mogelijke toekomstscenario’s voor de asielinstroom in Nederland. Deze toekomstscenario’s leiden tot een kansdichtheidsfunctie van waar de asielinstroom voor de drie MPP scenario’s op worden gebaseerd. Deze eerste asielprognose wordt tweemaal per jaar bijgesteld op basis van actuele inzichten, zoals de geopolitieke ontwikkelingen.

3.

De MPP gaat in beginsel niet uit van een structureel dalende asielinstroom. Kan de regering aangeven waarom dit niet het geval is? Betekent dit dat er geen inspanning wordt geleverd om de asielinstroom te verminderen?

De prognoses worden opgesteld op basis van de inzichten, onzekerheden en aannames die op dat moment van kracht zijn. Op dit moment lijkt het gezien de geopolitieke ontwikkelingen niet aannemelijk dat bij staand beleid de instroom zal gaan dalen.

4.

Kan de regering ten aanzien van artikel 2 lid 2 en artikel 5 lid 3 van het wetsvoorstel aangeven wat de gevolgen kunnen zijn van tussentijdse wijzigingen voor gemeenten ten aanzien van de verdeling en uitkering en wat dit kan betekenen voor de mate van afdwingbaarheid? In hoeverre worden alle bestaande afspraken in zo’n geval herzien?

Het gaat bij de door deze leden genoemde bepalingen om bevoegdheden van de Minister om de capaciteitsraming c.q. het verdeelbesluit (per provincie) aan te passen die toepassing kunnen vinden in uitzonderlijke omstandigheden zoals een oorlog of een natuurramp (zie artikelsgewijze toelichting bij artikel 5 van de wet). Indien sprake zou zijn van een ingrijpende wijziging zal opnieuw aan de PRT worden overlegd over het vrijwillig inbrengen van plaatsen, en zal de cdK verslag daarvan uitbrengen op basis waarvan de Minister het verdeelbesluit neemt. De regering gaat ervan uit dat gemeenten hun taak zullen nakomen, en verwacht ook dan niet dat het tot inzet van het interbestuurlijk toezicht komt.

5.

In artikel 2 lid 3 van het wetsvoorstel wordt uitgegaan van plaatsen die «voor 5 jaar of langer beschikbaar» zijn. Hoe wordt in de berekeningen en afspraken – zowel qua verdeling als qua uitkering aan gemeenten – omgegaan met reeds bestaande opvanglocaties waarvan het bestaande contract met het COA binnen 5 jaar afloopt en/of een tijdelijke ontheffing van een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning binnen 5 jaar afloopt?

Deze opvangplaatsen tellen de eerste wetscyclus mee als duurzame opvangplaatsen en kunnen afhankelijk van de vraag of afspraken verlengd worden in de opvolgende wetscyclus al dan niet nogmaals als duurzaam worden ingebracht.

6.

De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar artikel 7 lid 1 van het wetsvoorstel waarin is bepaald dat het college van een aangewezen gemeente zorg moet dragen voor: «verlening van de voor ingebruikneming van de opvangvoorziening noodzakelijke gemeentelijke vergunningen door het college.» Kan de regering aangeven of er sprake moet zijn van een verleende vergunning of een onherroepelijke vergunning?

Er moet sprake zijn van een verleende vergunning.

7.

De leden van de fractie van de PVV wijzen op artikel 7 lid 2 van het wetsvoorstel waarin het volgende is bepaald: «De raad van een aangewezen gemeente draagt zorg voor aanpassing van het bestemmingsplan of de beheersverordening indien dit noodzakelijk is voor ingebruikneming van de opvangvoorziening.» Kan de regering aangeven hoe deze aan de raad gerichte medebewindstaak zich verhoudt tot de lokale autonomie en de eigenstandige – verordenende – bevoegdheden van de raad?

Medebewind en lokale autonomie zijn van elkaar te onderscheiden soorten taakuitoefening door gemeenten (vgl. artikel 124, tweede en eerste lid, Grondwet). Artikel 7, tweede lid, van het wetsvoorstel draagt de raad een taak op om gebruik te maken van het ruimtelijk juridisch instrumentarium dat de raad krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening toekomt.

8.

Kan de regering tevens aangeven hoe deze taak aan de gemeente en de gemeenteraad in het bijzonder zich verhoudt tot het Europees handvest inzake de lokale autonomie?13

Het Europees handvest legt de nadruk op het uitgangspunt dat lokale gemeenschappen zich in zekere mate zelf moeten kunnen besturen, maar staat op geen enkele wijze in de weg aan de Nederlandse Grondwettelijk vastgelegde mogelijkheid decentrale overheden in medebewind te roepen. Ook het Handvest erkent dat die autonomie wordt begrensd door de kaders van de wet. Uiteraard heeft de wetgever er daarbij acht op te slaan hoeveel autonomie er na het opleggen van een nieuwe taak, en zeker bij het opleggen van een veelheid aan taken, resteert. Onderhavig wetsvoorstel brengt daarin echter niet in brede zin verandering aan. Het ziet uitsluitend op dit éne onderwerp. Op grond van artikel 108 Gemeentewet zal het Rijk alle kosten van uitvoering van deze wet voor gemeenten vergoeden zodat ook in financiële zin de autonome ruimte van gemeenten met dit wetsvoorstel niet wijzigt.

9.

Kan de regering aangeven wat in de wetssystematiek de consequentie is als er in de gemeenteraad geen politieke meerderheid te vinden is voor het aanpassen van de bedoelde bestemmingsplannen of beheersverordeningen?

Opgemerkt wordt dat de medebewindstaak zich ook tot de gemeenteraad richt (artikel 7, tweede lid). Dit betekent dat in uiterste gevallen ook hier gebruik kan worden gemaakt van het interbestuurlijk toezicht.

10.

De leden van de fractie van de PVV merken op dat in het wetsvoorstel wordt gesproken over bestemmingsplannen, conform het vigerende ruimtelijke bestuursrecht. Kan de regering aangeven hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de Omgevingswet, waarvan de inwerkingtreding per 1 januari 2024 is voorzien? Dient, gelet op het gebruik van de terminologie van omgevingsplannen in de Omgevingswet, voorliggend wetsvoorstel nog gewijzigd te worden?

Gelet op het overgangsrecht bij de Omgevingswet zal dit geen probleem opleveren in de praktijk.

11.

De leden van de fractie van de PVV merken op dat artikel 10 van het wetsvoorstel onder C aangeeft dat in artikel 3a lid 4 van de Wet Centraal Orgaan Opvang asielzoekers (Wet COA) wordt opgenomen dat: «Bij de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, zorgt het COA er voor dat de eenheid van het gezin in de mate van het mogelijke en met instemming van de asielzoekers bewaard wordt.» Kan de regering aangeven wat de consequenties zijn in het geval de asielzoekers niet instemmen?

Artikel 3 bepaalt dat «Het COA bepaalt in welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt geplaatst en (...) bevoegd [is] een asielzoeker naar een andere voorziening over te plaatsen». Indien asielzoekers om moverende redenen aangeven dat zij wensen dat het gezin niet gezamenlijk opgevangen wordt, wordt daar waar mogelijk rekening mee gehouden.

12.

De leden van de fractie van de PVV wijzen op artikel 10 van het wetsvoorstel onder C waarin over artikel 3b lid 1 van de Wet COA wordt bepaald: «Het COA kan met het college van burgemeester en wethouders overeenkomen dat het college verantwoordelijk is voor de exploitatie van een opvangvoorziening.» Nu dit artikellid als een kan-bepaling is geformuleerd, kan de regering aangeven op welke gronden het COA kan weigeren om dit met een college overeen te komen? Zijn er mogelijkheden voor een college om tegen een dergelijke beslissing van het COA in verweer te komen?

Dit artikel maakt het mogelijk dat een opvangvoorziening door of onder verantwoordelijkheid van het college wordt geëxploiteerd. Hiermee wordt ingespeeld op de behoefte aan een combinatie van opvang/woonvormen. Opvangvoorzieningen kunnen zo mogelijk worden ingericht als flexibele opvangvorm die aangewend kan worden voor de huisvesting van andere aandachtsgroepen. Ook is dit artikel relevant in het kader van de mogelijkheid in de wet om tot kleinschalige opvang te komen. Hoewel kleinere locaties per opvangplaats duurder kunnen zijn, wordt ingezet op volledige vergoeding daarvan. Daarbij geldt wel dat steeds in het oog moet worden gehouden dat doelmatige exploitatie mogelijk moet zijn. Ook in dat kader kan exploitatie door gemeenten aan de orde komen, waarbij het randvoorwaardelijk is dat de exploitatie door gemeenten niet in de weg staat aan het doorlopen van de asielprocedure of een vertrektraject. Al deze aspecten zal het COA betrekken bij de mogelijkheid om tot exploitatie door een gemeente over te gaan. Van een «beslissing» van het COA zal geen sprake zijn, louter van overeenstemming met het college van burgemeester en wethouders.

13.

De leden van de fractie van de PVV wijzen op artikel 12 van het wetsvoorstel waarin het volgende is bepaald:

«1. Onze Minister zendt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de effecten van deze wet in de praktijk.

2. Onze Minister zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.» Kan de regering aangeven op welke aspecten specifiek wordt getoetst, wat de indicatoren zijn en of er een nulmeting zal worden toegepast?

14.

Kan de regering aangeven of bij deze evaluaties van de effecten ook getoetst wordt op draagvlak, overlast, criminaliteit, wachtlijsten en verdringing op de woningmarkt door huisvesting van vergunninghouders, woningwaardes rond opvanglocaties, druk op lokale zorgvoorzieningen, onderwijs en politie?

Antwoord 13 en 14

Op welke aspecten specifiek getoetst zal worden, wat de indicatoren zijn en of er een nulmeting zal worden toegepast is onderdeel van het implementatietraject. Een duurzaam en stabiel opvanglandschap, solidariteit tussen gemeenten en een eerlijke en evenwichtige spreiding over het land zijn uitdrukkelijk uitgangpunten van dit wetsvoorstel. De evaluatie zal in ieder geval toetsen of deze doelen behaald worden.

15.

De leden van de fractie van de PVV wijzen erop dat in voornoemd artikel 12 van het wetsvoorstel wordt gesproken over «binnen twee jaar na de inwerkingtreding». Kan de regering aangeven of dat ook van toepassing is als in het eerste jaar nog geen verdeelbesluit kan worden genomen en de cyclus doorschuift?

Gelet op de tekst van het artikel, zal ook in dat geval een verslag over de effecten van de wet in de praktijk aan de Staten-Generaal moeten worden verzonden.

16.

De leden van de fractie van de PVV lezen dat in artikel 14 van het wetsvoorstel is bepaald dat de wet inwerking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Kan de regering uitsluiten dat in het koninklijk besluit tot inwerkintreding van het voorliggende wetsvoorstel met terugwerkende kracht kan plaatsvinden?

Op grond van deze wet wordt van verschillende partijen – in het bijzonder colleges van gemeenten – binnen bepaalde termijnen een bepaalde inzet verwacht. Inwerkingtreding van deze wet met terugwerkende kracht is dan ook niet passend. Hier zal niet toe worden overgegaan.

17.

Kan de regering deze leden voorts aangeven op welke wijze het wetsvoorstel in samenhang effectief uitvoerbaar is indien, zoals bedoeld in dit artikel, verschillende artikelen en onderdelen op verschillend tijdstip inwerking treden? Kan de regering nader duiden of dit ook op bepaalde artikelen of onderdelen is gericht?

In de wet is opgenomen dat de capaciteitsraming bekend wordt gemaakt op 1 februari. Dat betekent dat 1 februari volgend op het moment van inwerkingtreding de wetscyclus voor het eerst zal starten. Voorafgaand daaraan kan wel in de geest van de wet worden gewerkt en kunnen gemeenten die duurzame opvangvoorzieningen mogelijk maken in aanmerking komen voor een uitkering. Deze duurzame opvangvoorzieningen worden dan meegenomen in de eerste wetscyclus.

18.

Kan de regering aangeven in hoeverre bij gemeenten is geïnventariseerd of er überhaupt voldoende mogelijkheden redelijkerwijs beschikbaar zijn om binnen de gestelde termijnen geschikte opvanglocaties te kunnen realiseren? Kan de regering hiervan een overzicht verstrekken per gemeente?

De regering is van mening dat het voorliggende wetsvoorstel uitvoerbaar is. Meerdere betrokken organisaties hebben tijdens een door uw Kamer georganiseerd rondetafelgesprek onderstreept dat dit het geval is, temeer nu de wet geamendeerd is.

19.

De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel: «Nederland is op basis van internationale en Europeesrechtelijke verplichtingen verplicht om asielzoekers opvang te bieden.» 14 Kan de regering aangeven in hoeverre aan deze verplichting op andere wijze vorm kan worden gegeven, anders dan de in dit wetsvoorstel voorziene vormen van opvang, zoals opvang in de eigen regio of op een externe locatie in het buitenland. Dit laatste zoals voorgesteld door de Britse regering.

Opvang in de regio is een bestaand uitgangspunt van de regering. Het grootste deel van de vluchtelingen worden in de regio opgevangen. Beleidsmatige ontwikkelingen richting vormen van externaliseren van de asielprocedure ontslaan op korte termijn Nederland niet van de verplichting om asielzoekers die in Nederland in procedure zijn op te vangen in lijn met verdragsverplichtingen en EU-recht. Daarom zal een inzet op vormen van externaliseren op korte termijn ook niet in de plaats kunnen komen van deze Spreidingswet.

20.

Kan de regering deze leden aangeven in hoeverre andere EU-lidstaten vergelijkbare verplichtende wetgeving richting lagere overheden inzetten om aan de in het wetsvoorstel gestelde internationale verplichtingen te kunnen voldoen? Kan de regering hiervan een zo volledig mogelijk overzicht van verstrekken?

Een overzicht zoals gevraagd is niet beschikbaar. Gezien de grote verschillen binnen de EU in hoe voorzieningen zoals huisvesting, woningmarkt, opvang en zorg worden gerealiseerd, alsmede de inrichting van verantwoordelijkheden tussen staat en medeoverheden valt geen goede vergelijking op dit punt te maken. Wel is duidelijk dat meerdere lidstaten worstelen met het vraagstuk van opvang en huisvesting van asielzoekers en statushouders en ook op zoek zijn naar manieren om daar meer grip op te krijgen.

21.

Kan de regering bij het onder vraag 20 bedoelde overzicht eveneens aangeven welke eisen andere EU-lidstaten aan decentrale overheden stellen?

Zoals hiervoor aangegeven is een vergelijkend overzicht niet beschikbaar. Dat neemt niet weg dat de Opvangrichtlijn ook voor de andere (decentrale) overheden van EU-lidstaten leidend is.

22.

De leden van de fractie van de PVV verwijzen op de volgende passage uit de memorie van toelichting behorend bij het voorliggende wetsvoorstel: «Tegelijkertijd is er geen wettelijke taak voor gemeenten om de opvang van asielzoekers door het COA in gemeenten mogelijk te maken. Dit wetsvoorstel wil een einde maken aan deze situatie door gemeenten ook een expliciete wettelijke taak te geven bij de opvang van asielzoekers.»15 Kan de regering vanuit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit nader onderbouwen waarom hiertoe een wettelijke taak bij gemeenten zou moeten liggen?

Opvangvoorzieningen bevinden zich binnen gemeentegrenzen. Dat maakt dat nu het onvoldoende lukt om opvangvoorzieningen te realiseren, het proportioneel is om deze taak op de in de wet geregelde wijze bij gemeenten te beleggen. Er zijn immers geen alternatieven denkbaar.

23.

De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel: «Het wetsvoorstel is niet los te zien van de huidige crisis in de asielopvang.»16 Kan de regering aangeven waarom hier eenzijdig wordt uitgegaan van een «opvangcrisis» terwijl het vooral een instroomcrisis is?

Er is sprake van een verhoogde instroom en achterblijvende door- en uitstroom resulterend in een tekort aan opvangplaatsen. Daarnaast blijkt opschalen van opvangplekken lastiger dan eerder ingeschat en zijn er tekorten op de woningmarkt.

24.

De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage uit de memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel: «De extra gerealiseerde opvang is echter onvoldoende gebleken voor de gestegen capaciteitsbehoefte. Het betreft hier bovendien veelal noodopvang en crisisnoodopvang.»17 Kan de regering een volledig overzicht verstrekken van alle huidige opvangvoorzieningen in Nederland? Kan de regering daarbij tevens aangeven wat de huidige looptijd van overeenkomsten met het COA en de gemeenten is, welke afspraken er zijn gemaakt per locatie en de contractbepalingen?

Op 17 oktober jl. is dezelfde vraag schriftelijk beantwoord op nadere vragen naar aanleiding van de Staat van Migratie 2022. Op 21 november j.l. heeft Staatssecretaris Van der Maat deze vraag voorts mondeling beantwoord tijdens de suppletoire begrotingsbehandeling in uw Kamer. Kort gezegd is het COA nu juist een zelfstandig bestuursorgaan welke, los van de dagelijkse betrokkenheid van de Minister, zelf capaciteit kan verwerven of afstoten. Daarnaast acht het kabinet het onverstandig om correspondentie en afspraken en contracten tussen partijen publiek te maken omdat in dat geval op voorhand duidelijk is onder welke (financiële) voorwaarden afspraken kunnen worden gemaakt over de opvang. Een overzicht van de actuele opvangvoorzieningen vindt u op de website van het COA.

25.

De leden van de fractie van de PVV vragen de regering om een overzicht te verstrekken van alle opvanglocaties die in de afgelopen vijf jaar niet gerealiseerd zijn omdat gemeenten geen medewerking wilden verlenen en op welke gronden dit geweigerd is?

Een registratie hiervan is niet beschikbaar. Overigens zal deze registratie in de praktijk ook niet mogelijk zijn omdat gesprekken met gemeenten in de regel een doorlopend karakter hebben en geen eenduidig eindpunt kennen.

26.

Deze leden vragen de regering verder om hen een overzicht te verstrekken van alle opvanglocaties die de afgelopen vijf jaar niet gerealiseerd zijn, die wel door gemeenten beschikbaar werden gesteld, maar door het COA geweigerd werden en op basis van welke gronden die weigering plaatsvond.

Dit overzicht is evenmin beschikbaar.

27.

De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel: «Hiermee komt vast te staan dat gemeenten medeverantwoordelijk zijn, naast het Rijk, voor de internationale en Europeesrechtelijke verplichting om asielopvang te bieden aan vluchtelingen en asielzoekers.» 18 Kan de regering aangeven in hoeverre deze «medeverantwoordelijkheid» concreet te herleiden is uit de internationale verdragen en afspraken, nu in beginsel de Staat zich daaraan verbindt en niet een decentraal bestuursorgaan?

Zonder de inzet van decentrale bestuursorganen is het voor de Staat feitelijk niet mogelijk aan de genoemde internationaalrechtelijke verplichtingen te voldoen. Met dit wetsvoorstel wordt gebruik gemaakt van de Nederlandse Grondwettelijk vastgelegde mogelijkheid decentrale overheden in medebewind te roepen om bepaalde taken te realiseren.

28.

Voorts wijzen de leden van de fractie van de PVV op de volgende passage uit de aan de orde zijnde memorie van toelichting: «Uitgegaan wordt van solidariteit tussen gemeenten (...)» 19. Kan de regering aangeven waarom zij daarvan uitgaat, terwijl een gemeente – gelet op het primaat van de lokale autonomie – primair solidair zou moeten zijn met de belangen van de eigen inwoners in plaats van de belangen van andere gemeenten?

Het is een opgave van ons allemaal om te zorgen voor voldoende opvangplaatsen. Dat maakt ook dat de regering van mening is dat niet slechts enkele gemeenten daar invulling aan zouden moeten geven, maar dat het aan gemeenten gezamenlijk is, om in solidariteit, de asielopvangopgave te realiseren. Daarbij wordt gemeenten maximaal de ruimte geboden om in gesprek aan de PRT tot de beste invulling te komen.

29.

Verder wijzen de leden van de fractie van de PVV op de volgende passage uit de memorie van toelichting: «Met dit wetsvoorstel wordt ook invulling gegeven aan de wens vanuit het Veiligheidsberaad en de commissarissen van de Koning in hun rol als rijksorgaan om juridisch instrumentarium te ontwikkelen om de druk van de vluchtelingenstroom op de samenleving gelijkmatig over het land te verspreiden en (verder) invulling te geven aan de inhoudelijke plannen rondom asielopvang.»20 Kan de regering aangeven hoe het – gelet op de democratische en staatsrechtelijke verhoudingen – mogelijk is dat het ongekozen, niet-vertegenwoordigende Veiligheidsberaad en de commissarissen van de Koning (CdK’s) vanuit hun hoedanigheid als rijksorgaan een politieke «wens» op tafel kunnen leggen die de regering met dit wetsvoorstel honoreert?

De veiligheidsregio’s zorgen al langere tijd voor crisisnoodopvang en de commissarissen van de Koning werken in hun rol als voorzitter van de PRT aan de totstandkoming van voldoende duurzame opvangplaatsen. Het veiligheidsberaad en de commissarissen van de Koning hebben vanuit die rol dan ook aangegeven wat in hun optiek nodig is om uit de opvangcrisis te komen. De regering is na onderzoek eigenstandig tot de conclusie gekomen dat het voorliggende wetsvoorstel daarvoor het meest passende instrument is.

30.

Daarnaast lezen de leden van de fractie van de PVV in de memorie van toelichting nog het volgende: «(...) het kabinet zich steeds zal blijven inzetten maatregelen te nemen om grip te krijgen op migratie (...)».21 Kan de regering aangeven op welke maatregelen zij concreet doelt, welke maatregelen al worden genomen en welke maatregelen worden voorzien?

Nederland is op basis van internationale en Europeesrechtelijke verdragen verplicht om asielzoekers die daar recht op hebben opvang te bieden. Deze wet beoogt hier invulling aan te geven door – samen met gemeenten en provincies – voldoende opvangcapaciteit te organiseren. Daarbij geldt dat wanneer de instroom lager is er ook minder mensen opgevangen moeten worden.

Het kabinet zet zich daarom al geruime tijd in voor meer grip op de aankomsten, zowel binnen als buiten de EU. Op het terrein van de nieuwe Europese asielwetgeving zijn onlangs goede stappen gezet middels de aanname van Raadsposities op o.a. de Screeningsverordening en de Asielprocedureverordening. Een kernstuk van die wetgeving betreft screening aan de grens en verplichte grensprocedures. Beide elementen moeten registratie aan de grens verbeteren en zorgen voor een snelle beoordeling en onderscheid tussen «kansarme» en «kansrijke» asielaanvragen. Doel hiervan is om meer zicht te krijgen op wie binnenkomt, om secundaire migratie tegen te gaan en snelle terugkeer van asielzoekers zonder recht op bescherming te bewerkstelligen. De volgende fase in het wetgevende proces is de onderhandelingen met het Europees Parlement in de zogenoemde triloog. Eveneens zet het kabinet in op het ontwikkelen van brede en gelijkwaardige migratiepartnerschappen om terugkeer te bevorderen, migranten te beschermen en irreguliere migratie te beperken. Een nieuw kabinet zal fundamentele keuzes moeten maken, zodat er grip op migratie komt.

31.

Kan de regering daarbij ook aangeven wanneer er sprake is van «grip op migratie», hoe hoog mag de asielinstroom daarbij concreet zijn?

32.

Kan de regering aangeven of «grip op migratie» een bovengrens kent, waarbij Nederland en het asielsysteem «vol» is?

Antwoord 31 en 32.

Een nieuw kabinet zal hierover fundamentele keuzes moeten maken.

33.

In de memorie van toelichting lezen de leden van de fractie van de PVV tevens het volgende: «(...) terugkeer naar landen van herkomst plaatsvindt indien een aanvraag is afgewezen.» 22 Kan de regering aangeven hoe hier concreet vorm aan wordt gegeven, in welke aantallen en in hoeverre daar nu al in wordt voorzien?

Zoals eerder gemeld heeft het kabinet structureel € 15 mln. Gereserveerd voor het bevorderen van terugkeer, met specifieke aandacht voor afgewezen asielzoekers die overlast gevend gedrag vertonen. Een deel van dit budget zal worden aangewend om het terugkeerproces wendbaarder en slagvaardiger te maken. Voorbeelden hiervan zijn het organiseren van meer capaciteit op het proces van inbewaringstelling en de uitbreiding van het type zaken waarin de DT&V een bewaringsmaatregel oplegt. Aanvullend hierop vinden ook investeringen plaats om de kabinetsinzet ten aanzien van het verbeteren van terugkeersamenwerking middels migratiepartnerschappen met belangrijke transit- en herkomstlanden verder te versterken met ondersteunende projecten. Het kabinet zet daarbij in op brede migratiepartnerschappen om irreguliere migratie tegen te gaan en terugkeer te bevorderen. Dat doet het kabinet zowel in Europees verband als in bilateraal verband. In Europees verband zijn brede partnerschappen voor het kabinet een belangrijke manier om te helpen de druk op de Europese buitengrenzen te verminderen. Het kabinet roept de Europese Commissie met klem op hier werk van te maken, uiteraard met respect voor mensenrechten en binnen internationaal rechterlijk kader. De afspraken met Tunesië zijn hier een voorbeeld van, en eveneens heeft de Commissie een breed partnerschap met Egypte aangekondigd

34.

Kan de regering deze leden een overzicht verstrekken van welke landen van herkomst op dit moment geen onderdanen terugnemen en welke specifieke stappen de regering per land neemt om dit alsnog te bewerkstelligen?

Er zijn in de regel geen landen die geen medewerking verlenen aan vrijwillige terugkeer. De mate waarin landen medewerking verlenen aan gedwongen terugkeer kan variëren. Daarbij kan de mate van medewerking per casus verschillen, maar ook variëren door de tijd. Er is om die reden niet een eenduidige lijst vast te stellen met landen die niet meewerken aan vertrek. De inzet op brede partnerschappen met landen van herkomst is een van de belangrijke manieren om tot betere en efficiëntere terugkeersamenwerking te komen.

35.

In de memorie van toelichting behorend bij het voorliggende wetsvoorstel lezen de leden van de fractie van de PVV het volgende: «De basis hiervoor ligt in de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen (hierna: Uitvoeringsagenda) die in mei 2020 vastgesteld is aan de Landelijke Regietafel Migratie (hierna: LRT). De LRT is een overleggremium.»23 Kan de regering aangeven welke bevoegdheid de Landelijke Regietafel Migratie (LRT) heeft om de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen vast te kunnen stellen, terwijl die LRT nota bene slechts als een «overleggremium» wordt voorgesteld?

De Uitvoeringsagenda is een samenwerking tussen gemeenten, provincies en het Rijk. In de Uitvoeringsagenda wordt beschreven hoe het vernieuwde asielsysteem eruit moet komen te zien. Aan de LRT hebben vertegenwoordigers van betrokken partijen vastgesteld dat zij deze visie onderschrijven.

36.

Kan de regering de leden van de fractie van de PVV aangeven hoe dit vaststellen kan plaatsvinden zonder overleg en betrokkenheid of instemming van volksvertegenwoordigers?

De Uitvoeringsagenda bevat bestuurlijke afspraken over hoe gemeenten, provincies en het Rijk invulling wensen te geven aan de hen opgedragen taken, waaronder die in de Spreidingswet.

37.

Is de regering bereid om alle verslagen van de LRT tot op heden aan de leden van de fractie van de PVV te verstrekken?

Die bereidheid heb ik, verslagen zullen u separaat worden toegezonden.

38.

Voorts lezen de leden van de fractie van de PVV in de memorie van toelichting het volgende: «In de Uitvoeringsagenda hebben Rijk, provincies en gemeenten een gezamenlijke ambitie geformuleerd ten aanzien van een toekomstig asielsysteem en uitgangspunten om deze ambitie te verwezenlijken.»24 Kan de regering aangeven waarom de volksvertegenwoordigende organen niet bij deze geformuleerde ambitie betrokken zijn en of op die manier het democratisch draagvlak hiervoor niet ontbreekt?

Zie antwoord op vraag 36.

39.

De leden van de fractie van de PVV wijzen vervolgens op de volgende passage uit de memorie van toelichting behorend bij het thans voorliggende wetsvoorstel: «komen er (minimaal) vier middelgrote proceslocaties (gemeenschappelijke vreemdelingenlocaties) evenredig verspreid over het land waar de asieldiensten onder één dak werken.»25 Kan de regering aangeven hoe die «evenredigheid» wordt bepaald?

Het ligt voor de hand dat waar mogelijk te doen op basis van een verdeling naar noord, oost, zuid, west.

40.

Kan de regering deze leden aangeven in hoeverre de lokale democratie zeggenschap heeft bij het aanwijzen van deze middelgrote proceslocaties?

Deze locaties komen tot stand na overleg met gemeenten.

41.

Kan de regering daarbij eveneens aan deze leden aangeven of er al specifieke locaties hiervoor in beeld zijn en zo ja, welke?

42.

Kan de regering daarnaast aangeven hoeveel van deze locaties maximaal voorzien zijn?

Antwoord vraag 41 en 42.

Er is geen maximum gekoppeld aan het aantal locaties, er is aangegeven dat er in ieder geval vier gewenst zijn, of er meer nodig zijn is afhankelijk van meerdere factoren zoals het aantal op te vangen asielzoekers en de wijze waarop deze proceslocaties ingericht kunnen worden. Ook hier geldt dat in samenspraak met gemeenten wordt bezien wat wenselijk is.

43.

De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de memorie van toelichting: «Daarnaast wordt er ingezet op het zo snel mogelijk plaatsen van vergunninghouders in of in de nabijheid van de uiteindelijke woongemeente kunnen verblijven en kunnen starten met hun inburgering in de gemeente.»26 Kan de regering aangeven in hoeverre dit kan betekenen dat in de omgeving van een asielzoekerscentrum (azc) ook nog extra statushouders zullen worden gehuisvest?

Het huisvesten van statushouders is geregeld in de Huisvestingswet, elke gemeente doet dat op basis van de taakstelling die hen wordt opgelegd. De spreidingswet biedt gemeenten nu juist de mogelijkheid om aan de PRT deze opgave in samenhang te bezien en in te vullen. Dit kan ertoe leiden dat de ene gemeente meer asielopvang mogelijk maakt en de andere gemeente meer statushouders huisvest.

44.

De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage uit de memorie van toelichting: «Het kabinet realiseert zich dat redenen om geen medewerking te verlenen aan de komst van een opvangvoorziening divers zijn. Veelvuldig door gemeenten genoemde redenen zijn een gebrek aan politiek en bestuurlijk of maatschappelijk draagvlak door bijvoorbeeld vrees voor overlast».27 Kan de regering aangeven hoe zij dit draagvlak waardeert?

De regering is van mening dat de Spreidingswet bijdraagt aan het vergroten van draagvlak voor de opvang van asielzoekers vanwege de evenwichtige spreiding van asielopvang en de inzet op duurzame opvangvoorzieningen.

45.

Kan de regering voorts duiden of – mede gelet op verschillende rapporten van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Datacentrum (WODC) – de vrees voor overlast niet gewoon legitiem is?

Op elke locatie waar mensen samenleven kan overlast ontstaan. Van belang is hiertegen op te treden zodat de ervaren overlast tot een minimum wordt beperkt. Hiertoe is in de achterliggende jaren een stevig maatregelenpakket ontwikkeld.

46.

Kan de regering alle bij de overheid bekende gegevens over overlast en criminaliteit rond asielopvanglocaties van de afgelopen 10 jaar overleggen?

Het WODC publiceert jaarlijks een rapportage met incidenten en misdrijven door COA-bewoners. Deze cijfers worden sinds 2016 bijgehouden en sinds 2022 wordt de rapportage verzorgd door het WODC als onderdeel van een meerjarig onderzoeksprogramma. Dit rapport wordt na publicatie verzonden aan de Tweede Kamer.

47.

Kan de regering concreet aangeven wat de overheid tot nu toe heeft gedaan met de bevindingen en aanbevelingen uit het onderzoeksrapport «Onderzoek huisvesting en ondersteuning statushouder. Gemeente Bernheze» naar aanleiding van de moord door een statushouder op een achttienjarige inwoner uit Heesch?28

Mensen die een misdrijf plegen, mogen hier niet ongestraft mee weg komen. Dit geldt ook voor asielzoekers en statushouders. Bij misdrijven geldt – net als voor iedereen – dat het strafrecht in werking treedt. Het rapport beantwoordt een aantal vragen die gaan over de verantwoordelijkheid en de rol van de gemeente rondom huisvesting en ondersteuning van de statushouder. Huisvesting en ondersteuning van statushouders is de verantwoordelijkheid van de gemeente.

48.

Kan de regering aangeven welke gevolg zij heeft gegeven aan verschillende ernstige geweldsincidenten gepleegd door asielzoekers, zoals de moord op een vrouw uit Groningen door een asielzoeker uit Budel en de moord op een inwoner van Boxmeer door een asielzoeker?

In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat asielzoekers die een misdrijf plegen, daar niet ongestraft mee weg mogen komen. Het Openbaar Ministerie heeft geïnvesteerd in het verbeteren van de (snelle) afdoening van strafbare feiten door overlastgevende asielzoekers die binnenstromen op de zogeheten ZSM-locaties (Zorgvuldig, Snel, Maatwerk). Dit gebeurt door in te zetten op lik-op-stuk-beleid, zodat snel duidelijk is voor de verdachte vreemdeling welke sanctie wordt opgelegd. Denk daarbij aan de inzet van (super)snelrecht en directe tenuitvoerlegging van de sanctie. Op deze manier is voor een criminele asielzoeker duidelijk dat het plegen van een misdrijf zoals een winkeldiefstal, directe gevolgen heeft en niet ongestraft blijft. Voorts wordt door de samenwerking met de landelijke VRIS Officier gewerkt aan verdere versterking van de verbinding tussen de migratie- en strafrechtketen.

49.

Kan de regering aangeven welke maatregelen er zijn genomen om de ernstige overlast in het azc te Gilze29 aan te pakken? Kan de regering daarbij duiden hoe deze situatie binnen een azc zo ver heeft kunnen komen en kan de regering zich rekenschap geven in hoeverre zulke situaties zich voor kunnen doen op opvanglocaties die middels het thans voorliggende wetsvoorstel worden aangewezen?

Het COA, de gemeente Gilze en Rijen, de politie en de organisaties binnen de asielketen hebben verschillende afspraken gemaakt. Bijvoorbeeld over het versneld in behandeling nemen van de aanvragen van specifieke bewoners op het azc, en waar mogelijk deze ook versneld af te doen. Dit draagt bij aan het verminderen van het aantal overlastgevers op de locatie en het vlot starten van een eventuele terugkeerprocedure. Ook zijn er afspraken gemaakt om te voorkomen dat vreemdelingen die niet op het azc horen wél op het azc verblijven. Wanneer dit gebeurt, schakelen medewerkers op de locatie de politie in en wordt er een locatieverbod uitgereikt. De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van de politie zal waar mogelijk een vertrekmaatregel opleggen en indien van toepassing een inbewaringstelling overwegen. Daarnaast zijn er extra beveiligers ingezet. Dit heeft ervoor gezorgd dat het aantal incidenten is afgenomen.

Overlastgevend gedrag is altijd onaanvaardbaar. Daarom zet de regering alles op alles om overlast te voorkomen en aan te pakken. Inmiddels ligt er met een nationale aanpak een stevig pakket aan landelijke en lokale maatregelen om overlast te voorkomen en aan te pakken. Zo wordt ingezet op het snel beslissen op asielaanvragen van overlastgevers, heeft het COA via verschillende pilots ingezet op het voorkomen van overlast op azc’s en zet het OM zich in voor (snelle) afdoening van strafbare feiten door overlastgevende asielzoekers. Wanneer asielzoekers toch (ernstige) overlast veroorzaken past het COA maatregelen toe en kunnen de overlastgevers bijvoorbeeld naar een handhaving- en toezichtlocatie worden overgeplaatst.

50.

De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage uit de memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel: «Gemeenten dragen bijvoorbeeld kleine locaties aan omdat dit beter past bij de aard en schaal van de gemeente, terwijl het COA grotere locaties nodig heeft in het kader van de doelmatigheid binnen bestaande kaders. Kijkend naar de huidige situatie op de arbeidsmarkt voorziet het COA ook een gebrek aan voldoende personeel om (veel) kleine locaties te bemensen.»30 Aangezien het thans voorliggende wetsvoorstel juist ook kleinere opvanglocaties mogelijk kan maken, kan de regering aangeven of vanwege deze uitgangspunten van het COA en de krappe arbeidsmarkt dit wetsvoorstel op deze manier wel uitvoerbaar is?

Het wetsvoorstel geeft uitdrukkelijk ruimte aan gemeenten om kleinschalige opvang te realiseren. De minimale omvang van 100 opvangplaatsen die bij de uitvoering van de wet wordt voorzien is alleen relevant aan het begin van de cyclus (betreft bestaande duurzame plaatsen, op voorhand ingevuld per provincie). Voor plaatsen die aan de PRT worden aangeboden geldt in beginsel geen minimale omvang. Van belang is wel dat kleinschalige opvang uitvoerbaar is voor de ketenpartners. om de kleinschalige opvang mogelijk te maken door het COA en/of een derde partij in overleg en afstemming met gemeenten, IND, DT&V en partijen als VluchtelingenWerk Nederland, Rode Kruis en UNICEF verder uitwerking wordt gegeven aan een uitvoeringskader waarbinnen kleinschalige opvang gerealiseerd kan worden. Middels het uitvoeringskader zal aan alle betrokkenen duidelijkheid worden geboden omtrent het opzetten van kleinschalige opvangvoorzieningen. Kleinschalige opvang komt daarnaast onder voorwaarden ook in aanmerking voor een uitkering. Samenvattend maken we kleinschalige opvang niet alleen mogelijk, we stimuleren het ook, ook financieel.

51.

De leden van de fractie van de PVV wijzen vervolgens op de volgende passage uit de memorie van toelichting: «Reden hiervoor is dat deze variant uitgaat van samenwerking van gemeenten om opvangvoorzieningen mogelijk te maken. Gemeenten bezien samen de mogelijkheden (ook in relatie met de opdracht van het huisvesten van vergunninghouders). De uiteindelijke clustering van opvangvoorzieningen bij bepaalde gemeenten, sluit aan bij de huidige praktijk en is in lijn met de Uitvoeringsagenda.»31 Kan de regering aangeven of op deze manier «bepaalde» gemeenten niet alsnog onevenredig veel overbelast worden en is het doel van dit wetsvoorstel daarmee wel haalbaar?

Nee, er wordt geen vergaande clustering voorgesteld, maar wel een verdeling van de asielopvangopgave die uitvoerbaar is, niet alleen voor gemeenten maar ook voor het COA en de andere (keten)partners.

52.

De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende twee passages uit de memorie van toelichting: «Opvangvoorzieningen kunnen tevens worden ingericht als flexibele opvangvorm die (bij fluctuaties in instroom en bezetting) aangewend kunnen worden voor de huisvesting van andere aandachtsgroepen zodat er minder opvangvoorzieningen hoeven te worden gesloten.»32 En «Hiermee wordt ingespeeld op de behoefte aan een combinatie van opvang en woonvormen.»33 Kan de regering aangeven wat er gebeurt met deze «aandachtsgroepen» als betreffende locaties weer nodig zijn voor asielopvang, is voor hen dan wél elders in huisvesting voorzien?

Dit betreft vaak aandachtsgroepen met een tijdelijke woonbehoefte. In de afspraken die afgelopen voorjaar zijn gemaakt over stabiele financiering is afgesproken dat afspraken worden gemaakt voor 3 of 6 maanden conform geldende huisvestingsafspraken. Verder gaat dit natuurlijk in nauw overleg met de betreffende gemeenten.

53.

De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de memorie van toelichting: «De situatie is momenteel dusdanig onhoudbaar dat op 17 juni 2022 het kabinet de opvangcrisis tot nationale crisis heeft uitgeroepen.»34 Kan de regering aangeven op welke wijze wordt bepaald hoe lang deze «nationale crisis» blijft voortduren alsmede op grond van welke criteria en van welke bevoegdheden in dit kader gebruik wordt gemaakt?

Nee, wel kan ik aangeven dat de spreidingswet een essentieel instrument is om uit de ontstane situatie te komen en een stabiel opvanglandschap te realiseren.

54.

Kan de regering aangeven waarom deze «nationale crisis»-status niet wordt gebruikt om maatregelen te nemen om de instroom verder te beperken, zoals het invoeren van (tijdelijke) grenscontroles?

Er worden ook maatregelen getroffen worden die gericht zijn op het verkrijgen van grip op migratie.

55.

De leden van de fractie van de PVV vragen de regering of zij kan uitsluiten dat vanwege deze «nationale crisis» nog verdere artikelen uit de Wet verplaatsing bevolking of andere maatregelen uit het staatsnoodrecht geactiveerd worden?

Inzet van genoemde wet in het kader van de asielopvang is niet aan de orde. Zoals hierboven aangegeven dient de spreidingswet er juist mede toe om uit de ontstane situatie te komen.

56.

De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage van de memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel: «Een wettelijke taak voor gemeenten om asielopvang mogelijk te maken, dient het doel om duurzaam voldoende opvangplaatsen te realiseren zodat Nederland te allen tijde in staat is om asielzoekers op te vangen».35 Kan de regering deze leden aangeven hoe dit uitgangspunt kan worden volgehouden als de asielinstroom niet vermindert? Kan bij een door het kabinet uitgeroepen «nationale crisis» en een onverminderd grote asielinstroom ook nog sprake zijn van «te allen tijde in staat zijn»?

Het realiseren van asielopvang is zoals meermaals aangegeven ter nakoming van de Nederlandse verdragsverplichtingen en EU-verplichtingen. De regering zal nakoming daarvan te allen tijden nastreven.

57.

De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage uit de memorie van toelichting: «De opvang van asielzoekers is een nationaal belang (vgl. Nationale Omgevingsvisie). Het Rijk is resultaatverantwoordelijk voor de huisvesting van asielzoekers.»36 Kan de regering aangeven op welke wijze dit concreet in de nationale Omgevingsvisie is opgenomen en onder welke voorwaarden?

In de Nationale Omgevingsvisie valt te lezen dat het voorzien van de huisvesting van asielzoekers onderdeel is van het belang om zorg te dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, dat de opgave van huisvesting voor asielzoekers sterk kan fluctueren en dat het Rijk resultaatverantwoordelijk is voor de huisvesting van asielzoekers.

58.

Kan de regering aangeven hoe het met dwang opleggen van asielopvanglocaties aan gemeenten zich verhoudt tot de uitgangspunten van het moderne omgevingsrecht, waarbij juist overleg vooraf centraal staat?

Het wetsvoorstel sluit juist aan bij de uitgangspunten van het moderne omgevingsrecht nu het gezamenlijk (en op basis van vrijwilligheid) aan gemeenten is om in overleg aan de PRT’s te komen tot een invulling van de provinciale asielopvangopgave. Dwang wordt enkel ingezet wanneer gemeenten er niet uit komen en is dan bovendien een ultimum remedium.

59.

In de memorie van toelichting behorend bij het voorliggende wetsvoorstel lezen de leden van de fractie van de PVV de volgende passages: «De cdK’s doen verslag van de gesprekken aan de Minister van Justitie en Veiligheid.»37 En «De PRT’s monitoren de voortgang van het invullen van de provinciale asielopgave en de cdKs delen daarover de laatste stand van zaken aan de LRT.»38 Kan de regering aangeven of gelet op het belang van de democratische controlerende taak deze verslagen en gegevens ook aan de landelijke en decentrale volksvertegenwoordigers beschikbaar worden gesteld?

Zoals hiervoor reeds aangegeven worden de LRT verslagen u toegezonden. De wijze waarop gemeentelijke of provinciale volksvertegenwoordigers hun controlerende taak wensen in te vullen wordt aan hen gelaten.

60.

De leden van de fractie van de PVV wijzen vervolgens op de volgende passage uit de memorie van toelichting: «De ruimtelijke inpassing kan soms ook raken aan vastgestelde provinciale kaders voor ruimtelijke ordening en natuurbescherming. De gemeente zal ook daarmee rekening moeten houden.»39 Kan de regering aangeven wat het niet beschikken over vergunbare stikstofruimte vanwege de wettelijke natuurbescherming in het kader van de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel betekent?

61.

Kan de regering voor deze leden duiden hoe de door haar gestelde internationaalrechtelijke verplichtingen voor asielopvang – en daarmee de realisatie van asielopvanglocaties – zich op voornoemd punt verhouden tot de internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van natuurbescherming en wat hierbij dient te prevaleren?

Antwoord vraag 60 en 61.

Plaatsen waar sprake is van stikstofdeposities zijn veelal bekend in de provincie. Daar waar sprake is van eventuele benodigde vergunningen zullen gemeenten daar in provinciaal verband aan de PRT rekening mee houden bij het maken van afspraken in het kader van de asielopvangopgave. Daarmee is een keuze tussen welke verplichtingen dienen te prevaleren niet aan de orde.

62.

De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage uit de memorie van toelichting: «Het wetsvoorstel maakt een uitzondering hierop mogelijk, zodat het college in overleg met het COA, kan besluiten dat de exploitatie van een opvangvoorziening door of onder verantwoordelijkheid van de gemeente meer in de rede ligt. De randvoorwaarden om als gemeente een opvangvoorziening te kunnen exploiteren moeten duidelijk zijn en worden nader uitgewerkt.»40 Kan de regering aangeven of de randvoorwaarden en nadere afspraken in dit kader transparant zullen zijn, zodat voor zulke gemeentelijke voorzieningen een gelijkwaardig speelveld kan bestaan ten opzichte van het COA?

Uitgangspunt is dat opvangvoorzieningen van COA als gemeenten aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen zodat een gelijkwaardig speelveld bestaat. Deze randvoorwaarden en nadere afspraken zullen transparant zijn.

63.

De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de memorie van toelichting: «De toezichthouder monitort of de individuele taak van gemeenten wordt ingevuld. Het COA levert hiervoor cijfers op basis waarvan gedeputeerde staten toezicht kunnen houden en de PRT kan monitoren.»41 Kan de regering aangeven welke cijfers dit betreft, welke indicatoren van toepassing zijn en hoe deze bepaald worden en of dit ook met de volksvertegenwoordigingen gedeeld zal worden?

Het gaat om een overzicht waaruit duidelijk wordt hoe het staat met de realisatie van de provinciale asielopvangopgave. De realisatie zal in eerste instantie een gesprek zijn aan de PRT waarvan verwacht mag worden dat het totaal van die realisatie uiteindelijk ook in de LRT besproken zal worden. Zoals hiervoor aangeven worden deze verslagen met uw Kamer gedeeld. Opgemerkt zij dat als gevolg van het amendement Ceder/Koekkoek het toezicht aan de Minister blijft opgedragen.42

64.

De leden van de fractie van de PVV lezen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel verder het volgende: «Mocht op basis van één van de verslagen van de cdK’s blijken dat gemeenten niet gezamenlijk een verdeling zijn overeengekomen die de provinciale opvangbehoefte dekt, dan neemt de Minister voor de desbetreffende provincie zelfstandig een verdeelbesluit waarbij bepaalde gemeenten een taak wordt opgelegd.»43 En «Mede omdat de omstandigheden per provincie per gemeente kunnen verschillen, zal de weging ten behoeve van besluitvorming per situatie verschillen.»44 Deze leden vragen de regering op basis van welke criteria de Minister dit besluit neemt. Op welke wijze wordt dit bepaald?

In de memorie van toelichting valt te lezen dat de Minister zich bij het nemen van het verdeelbesluit zal laten leiden door het streven naar een zo evenwichtig mogelijke verdeling over het grondgebied van Nederland, maar ook naar de duur van de eerder geboden opvang (maanden, jaren), de omvang van eerder geboden omvang (aantal opvangplaatsen) en de aanwezigheid van speciale opvangmodaliteiten binnen de gemeenten. Bij het opleggen van de taak kan voorts worden gedacht aan de omstandigheden die kunnen bijdragen aan een kansrijke realiseerbaarheid van een opvangvoorziening, daarbij kan ook rekening gehouden worden met aanpalende voorzieningen als onderwijs. Mede omdat de omstandigheden per provincie en per gemeente kunnen verschillen, zal de weging ten behoeve van besluitvorming per situatie verschillen. Om richting te geven aan deze afweging – en de verdeelbesluiten van een draagkrachtige motivering te kunnen voorzien – worden de factoren die worden meegewogen momenteel uitgewerkt in een beleidskader.

65.

De leden van de fractie van de PVV vragen de regering of op voornoemd punt individuele gemeenten niet worden benadeeld als andere gemeenten binnen een provincie hierover niet tot overeenstemming willen komen?

Indien er geen sluitende en uitvoerbare verdeling is gevonden, zal de Minister – voor zover nodig – over gaan tot het bepalen van de gemeenten die de opvangplaatsen moeten bieden. Slechts indien deze situatie zich voordoet zal voor de aangewezen gemeenten geen sprake zijn van vrijwilligheid.

66.

De leden van de fractie van de PVV lezen in de memorie van toelichting verder het volgende: «Het verdeelbesluit (per provincie) is juridisch bindend. Tegen het besluit staan de rechtsmiddelen uit de Algemene wet bestuursrecht open.»45 Kan de regering aangeven wat het inzetten van rechtsmiddelen betekent voor de uitvoering, gaat van deze inzet van rechtsmiddelen een opschortende werking uit?

Van de inzet van rechtsmiddelen gaat niet automatisch schorsende werking uit.

67.

Kan de regering deze leden aangeven of individuen ook als belanghebbenden kunnen worden gezien om tegen dit verdeelbesluit rechtsmiddelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in te zetten?

Aangezien het bij het verdeelbesluit van de Minister slechts om verdeling van het aantal opvangplaatsen voor asielzoekers over gemeenten in Nederland gaat – en het besluit dus slechts gemeenten rechtstreeks raakt – verwacht de regering dat anderen dan gemeenten slechts in uitzonderingsgevallen zullen worden ontvangen in bezwaar of beroep. De regering verwijst voor een nadere toelichting naar het antwoord dat eerder op eenzelfde vraag van de leden van de D66 en CDA-fracties is gegeven.

68.

In de memorie van toelichting lezen de leden van de fractie van de PVV verder het volgende: «Het is met het oog op deze situaties – waarin een taak onverhoopt niet (tijdig) realiseerbaar blijkt – dat via het spoor van monitoring door de PRT, de meldplicht van gemeenten aan de toezichthouder, en overleg tussen COA en de toezichthouder, tijdig kan worden bijgestuurd.»46 Kan de regering aangeven wat de consequenties zijn als de taak voor het grootste deel van de gemeenten binnen een provincie niet realiseerbaar blijkt te zijn?

De wet voorziet in interbestuurlijk toezicht door de Minister op de nakoming van de wet door gemeenten. Hiervoor bestaat een algemeen beleidskader interbestuurlijk toezicht bij taakverwaarlozing. Om vast te stellen of in een concrete situatie van taakverwaarlozing door een gemeente sprake is (de gemeente wil wel nakomen, maar kan niet), zal de Minister de gebruikelijke bestuurlijke interventieladder kunnen doorlopen.47 Een besluit tot indeplaatsstelling – dat daar het sluitstuk van kan zijn – is als een handhavingsbesluit te beschouwen omdat dan de Minister op kosten van de gemeente asielopvangvoorziening voor het in het verdeelbesluit bepaalde aantal plaatsen binnen de gemeente organiseert. Om interbestuurlijk toezicht/handhaving te voorkomen bevat de wet (artikel 8, tweede lid) een meldplicht voor de gemeente die niet tijdig aan zijn verplichtingen kan voldoen bij de Minister (als toezichthouder) en aan de PRT’s in het kader van de monitoring van de uitvoering van de verdeelbesluiten gedurende de tweejaarlijkse cyclus.

69.

Kan de regering de leden van de fractie van de PVV aangeven in hoeverre gemeenten ook over provinciegrenzen heen afspraken kunnen maken en hoe zich dit gaat verhouden tot het provinciale verdeelbesluit?

De Spreidingswet bevat een provinciale asielopvangopgave die door gemeenten in provincieverband moet worden ingevuld. Derhalve niet over provinciegrenzen heen.

70.

In de memorie van toelichting behorend bij het aan de orde zijnde wetsvoorstel lezen de leden van de fractie van de PVV het volgende: «Daarnaast heeft dit wetsvoorstel ook raakvlakken met de Wet inburgering 2021. Op grond van deze wet hebben gemeenten de regie over het inburgeringstraject van alle inburgeringsplichtigen. Dit geldt ook voor inburgeringsplichtigen die nog in de opvang verblijven in afwachting van definitieve huisvesting in een gemeente.»48 Kan de regering deze leden aangeven in hoeverre binnen gemeenten voldoende capaciteit aanwezig is om het inburgeringsaanbod vorm te kunnen geven?

De Wet inburgering 2021 valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Spreidingswet zorgt op zichzelf niet voor toename van het aantal inburgeringstrajecten.

71.

Kan de regering tevens per provincie aangeven in hoeverre er voldoende politiecapaciteit, zorgcapaciteit en onderwijscapaciteit aanwezig is in verhouding tot de opgaves voor asielhuisvesting?

Op het moment dat bekend is wat de opgave per gemeente is, wordt een inventarisatie gedaan met betrekking tot de basis voorzieningen. Indien blijkt dat onvoldoende voorzieningen beschikbaar zijn kan een beroep gedaan worden op het faciliteitenbesluit.

Politiecapaciteit wordt niet ingedeeld op niveau van provincies, maar via de regionale eenheden van de politie. Sommige regionale eenheden beslaan een deel van een provincie, andere eenheden hebben meerdere provincies als werkgebied. Het is aan de Minister van Justitie en Veiligheid om de sterkte over de regionale eenheden te verdelen.

Binnen de eenheid wordt op lokaal niveau – door de hoofdofficier van justitie en burgemeesters op voorstel van hun politiechef – bepaald hoe die capaciteit wordt ingezet.

Politiecapaciteit is per definitie schaars en dat betekent dat er altijd keuzes moeten worden gemaakt over de inzet van politiecapaciteit. Binnen regionale politie-eenheden wordt doorlopend bezien waar de prioriteiten liggen voor inzet van de politie.

Asielhuisvesting kan op lokaal niveau meegenomen worden in die prioritering.

Wat onderwijs betreft geldt in zijn algemeenheid dat ieder kind in Nederland ongeacht verblijfsstatus recht op onderwijs heeft. In Europees recht is vastgelegd dat kinderen binnen drie maanden onderwijs moeten krijgen. Om gemeenten en schoolbesturen te helpen in geval van nood (dat wil zeggen dat alle reguliere mogelijkheden zijn uitgeput) is de Wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen voor onderwijs aan nieuwkomerskinderen in het leven geroepen.

Daarnaast geldt dat iedereen in Nederland recht heeft op medisch noodzakelijke zorg. Dat geldt ook voor asielzoekers. Dit is ongeacht waar men verblijft. Voor de asielzoekerscentra en de opvang die onder de verantwoordelijkheid van het COA vallen geldt in de regel dat het Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) daar of in de nabijheid een huisartsenpraktijk heeft.

72.

In de memorie van toelichting lezen de leden van de fractie van de PVV verder het volgende: «Er is een reëel tarief noodzakelijk welke een reële vergoeding representeert voor het bieden van opvang aan asielzoekers. Het COA biedt opvang voor gemiddeld € 71 per bed per nacht. Voor derde partijen zal een gelijk tarief gelden voor de opvang als voor het COA.»49 Kan de regering nader onderbouwen waar dit bedrag op gebaseerd is?

Het tarief van gemiddeld € 71 per bed per nacht is gebaseerd op de kostprijs van een reguliere opvangplaats in een AZC. Dit is de opvangmodaliteit met de hoogste bezetting en derhalve representatief als gemiddelde.

73.

De leden van de fractie van de PVV wijzen erop dat het onder vraag 72 genoemde bedrag een gemiddelde betreft. Deze leden vragen de regering wat op dit moment de maximumprijzen zijn die per bed per nacht worden betaald.

Binnen de asielopvang zijn verschillende modaliteiten te onderscheiden. Per modaliteit worden verschillende kostprijzen gehanteerd bijvoorbeeld door verschil in intensiteit van begeleiding en inzet van personeel. Opvang voor Alleenstaande Minderjarige Vreemdelingen behoort daardoor bijvoorbeeld tot de duurdere opvangmodaliteiten. Op dit moment is noodopvang de duurste vorm van opvang. Deze opvang wordt door de invoering van de spreidingwet overbodig. Gemiddeld is de bedprijs per nacht van noodopvang twee keer zo hoog als het reguliere opvangtarief. Voor de vergoeding van kosten geldt dat de werkelijke kosten of het dagtarief per bed van € 150 aan het COA in rekening gebracht mogen worden. Per situatie verschilt de invulling van de opvang en dus ook de kosten die boven en onder het gemiddelde liggen.

74.

Kan de regering alle contracten en afspraken beschikbaar stellen die het COA heeft met opvanglocaties waar dit gemiddelde bedrag op is gebaseerd?

Het kabinet acht het onverstandig om correspondentie en individuele afspraken en contracten tussen partijen publiek te maken omdat in dat geval op voorhand duidelijk is onder welke (financiële) voorwaarden afspraken kunnen worden gemaakt over de opvang.

75.

In de memorie van toelichting lezen de leden van de fractie van de PVV verder het volgende: «Op zichzelf is er geen ondergrens in het aantal plekken op een locatie. Daarbij geldt wel dat steeds in het oog moet worden gehouden dat doelmatige exploitatie mogelijk moet zijn.»50 Kan de regering deze leden aangeven hoe en door wie er wordt bepaald wat in dit kader een «doelmatige exploitatie» is en wat de criteria daarvoor zijn?

Het wetsvoorstel geeft uitdrukkelijk ruimte aan gemeenten om kleinschalige opvang te realiseren. De minimale omvang van 100 opvangplaatsen die bij de uitvoering van de wet wordt voorzien is alleen relevant aan het begin van de cyclus. Voor plaatsen die aan de PRT worden aangeboden geldt in beginsel geen minimale omvang. Van belang is wel dat kleinschalige opvang uitvoerbaar is voor de ketenpartners. Om de kleinschalige opvang mogelijk te maken wordt door het COA in overleg en afstemming met gemeenten, IND, DT&V en partijen als VWN en UNICEF verder uitwerking gegeven aan een uitvoeringskader waarbinnen kleinschalige opvang gerealiseerd kan worden. Middels het uitvoeringskader zal aan alle betrokkenen duidelijkheid geboden worden omtrent het opzetten van kleinschalige opvangvoorzieningen.

76.

Verder lezen de leden van de fractie van de PVV in de memorie van toelichting het volgende: «De verdeling over de in het besluit aangewezen gemeenten – om opvang voor asielzoekers mogelijk te maken voor het in het besluit vastgesteld aantal opvangplaatsen – is juridisch afdwingbaar door middel van het interbestuurlijk toezicht.»51 Kan de regering aangeven hoe dit zich verhoudt tot het Beleidskader Interbestuurlijk Toezicht (IBT) en op welke wijze de toezichtsladder hierbij wordt ingezet alsmede welke IBT-middelen onder welke omstandigheden en voorwaarden worden overwogen?

De Minister is bij de inzet van het interbestuurlijk toezicht gehouden aan het hiervoor vastgestelde algemeen beleidskader. Hoewel de eerste stappen van de escalatieladder er op gericht zijn de taakverwaarlozing te beëindigen kan in ultimo de Minister tot indeplaatsstelling overgaan en zelf – op kosten van de desbetreffende gemeente die zijn wettelijke taak uit het verdeelbesluit verwaarloost – asielopvang organiseren. De regering vertrouwt erop dat het doorlopen van de eerste stappen van de escalatieladder er in de meeste gevallen toe zal leiden dat de gemeente op basis van vrijwilligheid de benodigde plaatsen kan vinden.

77.

Kan de regering de leden van de fractie van de PVV specifiek aangeven welke stappen worden ondernomen voordat in het kader van dit wetsvoorstel formeel kan worden gesproken van taakverwaarlozing door een gemeente en wordt overgegaan tot indeplaatstreding?

Verwezen wordt naar het algemeen beleidskader taakverwaarlozing. Hierin zijn de volgende 6 fasen beschreven:

  • signaleren,

  • informatie opvragen en valideren,

  • actief toezicht: afspraken over acties, termijnen en vervolg,

  • vooraankondiging van juridische interventie,

  • besluit tot indeplaatsstelling met laatste termijn om alsnog zelf te voorzien, en

  • sanctie indeplaatsstelling.

De Minister kan bij het doorlopen van de escalatieladder zelf het tempo bepalen waarmee deze stappen worden doorlopen. In geval van spoed – wanneer onomkeerbare gevolgen dreigen – kunnen korte termijnen worden gesteld of zelfs stappen worden overgeslagen. Of er sprake is van zodanige spoed dat dit aan de orde is, wordt aan de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie overlegd.

78.

In de memorie van toelichting lezen de leden van de fractie van de PVV verder het volgende: «Met accommodaties wordt gedoeld op (leegstand) vastgoed (bijv. hotels, vakantieparken) of andere registergoederen (zoals cruiseschepen) en met locaties worden (bij voorkeur bouwrijpe) gronden bedoeld.»52 Kan de regering aangeven hoeveel hotels, vakantieparken en cruiseschepen op dit moment al worden ingezet en in welke gemeenten? Kan de regering daarbij tevens alle contracten, afspraken en facturen voor zulke accommodaties beschikbaar stellen?

79.

Kan de regering bij de beantwoording van voorgaande vraag ook aangeven wat hiervan de totale kosten zijn en of de kosten van deze vormen van opvang doelmatig zijn en hoe zulke inzet van dure voorzieningen zich verhoudt tot het rapport van de Algemene Rekenkamer over de kosten van asielopvang?

Antwoord vraag 78 en 79.

Het COA huisvest momenteel (november 2023) bijna een derde van de 61.000 mensen in tijdelijke (crisis)noodopvanglocaties, onder andere hotels, hallen, schepen of tenten. Door het tekort aan reguliere langlopende opvangplekken in het land is het COA genoodzaakt om voortdurend te blijven zoeken naar extra opvang die op korte termijn gerealiseerd kan worden. Dit komt niet alleen door nieuwe asielaanvragen, maar ook door de achterblijvende doorstroom en de vele statushouders die in de opvang blijven omdat er te weinig woningen beschikbaar worden gesteld. Omdat veel (crisis)noodlocaties van korte duur zijn en omdat er veel wisselingen zijn door sluiting en opening van tijdelijke locaties in een kort tijdsbestek is het niet mogelijk om een overzicht te geven. Er kan wel meer informatie worden gevonden over specifieke locaties op de zogenaamde locatiewijzer op de website van het COA. Het staat overigens vast dat (crisis)noodopvang afgelopen jaar bijna twee keer zo duur was als reguliere opvang; in 2022 kostte een reguliere plek gemiddeld 27.100 euro en kostte een (crisis)noodopvangplek gemiddeld 53.400 euro. Dit is aan de onderkant van de bandbreedte genoemd in het focusrapport van de Algemene Rekenkamer. Door de snelle groei van het aantal bewoners en het gebruik van duurdere locaties stegen de kosten van asielopvang van circa 725 miljoen euro in 2021 naar meer dan 1,5 miljard euro in 2022. Met onderhavig wetsvoorstel wordt beoogd voldoende reguliere opvangplekken over het land te verdelen, opdat de dure, en kwalitatief mindere, (crisis)noodlocaties op termijn niet meer nodig zijn. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, zullen de relatief hoge kosten van (crisis)noodopvang op termijn worden bespaard.

80.

De leden van de fractie van de PVV lezen in de memorie van toelichting dat het artikelonderdeel artikel 3 lid 2 onder c van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA), waarin de zogeheten ROA-woningen worden gemeld, vervalt als verouderd artikelonderdeel.53 Deze leden merken op dat de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA) aangemerkt kan worden als een verre voorloper van het thans voorliggende wetsvoorstel. In de ROA uit 1987 werd gemeenten gevraagd om op basis van hun inwonertal twee promille asielzoekers te huisvesten. Krantenartikelen uit de jaren negentig schetsen een beeld dat ook deze regeling niet werkte: «De praktijk wijst inmiddels uit dat het doorstroomsysteem aan alle kanten is dichtgeslibd» stelde het AD op 12 februari 1994. Kan de regering aangeven of de ROA geëvalueerd is, welke conclusies hieruit getrokken zijn en waarom een soortgelijke regeling – met een nog veel hogere asielinstroom – nu wel effectief zou zijn?

Onder de ROA regeling werden asielzoekers decentraal opgevangen in woningen. Daarmee is de situatie onder de ROA regeling niet te vergelijken met de huidige wijze waarop asielzoekers bij het COA in asielzoekerscentra worden opgevangen. Een verdere vergelijking van beide regelingen is dan ook niet opportuun.

81.

De leden van de fractie van de PVV wijzen erop dat de gemeente ‘s-Hertogenbosch heeft besloten om twee azc’s met in totaal 600 asielzoekers te vestigen bij een wijk, de Gestelse Buurt, die door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is aangewezen als een wijk waar de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek van kracht is (ook wel bekend als de «Rotterdamwet»). Middels deze aanwijzing mogen zogenaamde kansarmen of criminele woningzoekenden zich niet zomaar vestigen in deze wijk, om zo verdere verloedering te voorkomen. Desalniettemin worden er nu twee azc’s met 600 asielzoekers gevestigd. Kan de regering aangeven of zij het wenselijk acht dat er asielzoekerscentra gevestigd worden in wijken waar de Rotterdamwet wordt toegepast? Kan de regering aangeven hoe dat zich verhoudt tot de doelstellingen van de Rotterdamwet en in hoeverre daar bij de uitvoering van de voorgestelde wet rekening mee wordt gehouden?

De Rotterdamwet is een instrument bedoeld voor gemeenten. Het is dan ook aan gemeenten deze naar eigen inzicht toe te passen.

82.

Hoe kijkt de regering aan tegen het risico dat gemeenten tegen elkaar worden uitgespeeld met de voorziene uitkeringen aan gemeenten bij het vaststellen van het Verdeelbesluit?

De regering gaat uit van wederzijds vertrouwen en verwacht niet dat gemeenten puur uit winstbejag zullen handelen. Het verstrekken van uitkeringen zal continu gemonitord worden; mochten er toch signalen zijn dat hier ongewenste effecten vanuit gaan, dan zal de betreffende lagere regelgeving waar mogelijk worden aangepast. De uitkeringen worden enkel verstrekt indien aan de voorwaarden is voldaan.

83.

De leden van de fractie van de PVV wijzen erop dat het COA een zelfstandig bestuursorgaan is. Tegelijkertijd krijgt het COA bij de provinciale regietafels wel een formele rol in het proces voor de besluitvorming over het Verdeelbesluit. Hoe verhoudt zich dit met elkaar? En is de regering ook bereid om richting het parlement, de gemeenteraden en de provinciale staten volledige transparantie te geven ten aanzien van het COA over hun beleid, hun inzet bij de provinciale regietafels en azc-contracten, zodat deze volksvertegenwoordigingen hun controlerende taak kunnen uitoefenen?

Het COA is gesprekspartner aan de PRT en kan in die hoedanigheid vanuit haar expertise en kennis een bijdrage leveren aan de planvorming aan de PRT en aangeven in hoeverre de voorgestelde verdeling in haar ogen uitvoerbaar is. Het zijn de gemeenten die gezamenlijk komen tot een verdeling en het is de Minister die een verdeelbesluit neemt op basis van het verslag. Zoals eerder aangegeven kunnen contracten niet gedeeld worden. Het COA is nu juist een zelfstandig bestuursorgaan welke, los van de dagelijkse betrokkenheid van de Minister, zelf capaciteit kan verwerven of afstoten. Daarnaast acht het kabinet het onverstandig om correspondentie en individuele afspraken en contracten tussen partijen publiek te maken omdat in dat geval op voorhand duidelijk is onder welke (financiële) voorwaarden afspraken kunnen worden gemaakt over de opvang.

84.

De leden van de fractie van de PVV constateren dat door voorstanders van de voorgestelde wet vaak het argument wordt aangehaald dat deze wet noodzakelijk is om te voorkomen dat er nog asielzoekers buiten moeten slapen in Ter Apel. Hoe groot acht het regering de kans dat er opnieuw asielzoekers bij Ter Apel geen plek hebben, als ondanks deze voorgestelde wet de grenzen open blijven staan voor de asielinstroom?

De regering is van mening dat met het creëren van een wettelijke taak voor gemeenten een belangrijke stap wordt gezet richting een duurzaam en stabiel opvanglandschap, solidariteit tussen gemeenten en eerlijke en evenwichtige spreiding over het land. Dit komt ook ten goede aan de situatie in Ter Apel.

85.

De leden van de fractie van de PVV merken op dat Vluchtelingenwerk Nederland in het door haar ingediende position paper54 ten behoeve van de in de Kamer op 14 november jl. gehouden deskundigenbijeenkomst over dit wetsvoorstel ingaat op de kwaliteit van opvangvoorzieningen. Hoe denkt de regering aan die kwalitatieve voorwaarden te kunnen voldoen als er niets gedaan wordt aan de vrijwel onbelemmerde instroom van asielzoekers? Hoe groot acht zij het risico dat Vluchtelingenwerk Nederland hierover gaat procederen?

De kwaliteitseisen voor opvanglocaties volgen voor het belangrijkste deel direct uit de Opvangrichtlijn, ongeacht de omvang van de instroom. Desalniettemin zet het kabinet in op de totstandkoming van o.a. brede migratiepartnerschappen om zo grip te krijgen op migratie. Het wettelijk kader en de kwaliteitseisen voor opvangvoorzieningen zijn leidend voor COA en gemeenten. De regering betracht grote zorgvuldigheid bij het tot stand brengen van deze eisen.

86.

De leden van de fractie van de PVV concluderen dat de druk op de opvangvoorzieningen mede wordt veroorzaakt door uitgeprocedeerde asielzoekers en asielzoekers die procedures stapelen. Gesubsidieerde «non-governmental organizations» (ngo’s) en de activistische asieladvocatuur blijven deze asielzoekers ondersteunen bij zulke procedures. Deze leden vragen de regering of ngo’s zoals Vluchtelingenwerk Nederland hierdoor niet zelf bijdragen aan de druk op de opvangvoorzieningen.

Wanneer asielzoekers onherroepelijk zijn afgewezen vervalt hun recht op opvang. COA beëindigt ook feitelijk in deze situaties het opvang. Het beeld dat veel uitgeprocedeerden opvangcapaciteit bezet houden is derhalve onjuist.

87.

De leden van de fractie van de PVV zijn van mening dat de voorgestelde wet ervoor kan zorgen dat de problemen met asielzoekers die thans in Ter Apel spelen straks ook in alle andere Nederlandse gemeenten aan de orde van de dag zullen zijn. Hoe groot ziet de regering het risico van dit waterbedeffect door deze wet?

De problemen die spelen in Ter Apel zijn het gevolg van het ontbreken van voldoende opvangplaatsen en van een evenwichtige spreiding van asielzoekers. De spreidingswet beoogt dit juist aan te pakken.

88.

In de systematiek van het voorliggende wetsvoorstel zullen de plekken van het azc in Ter Apel meetellen als bestaande gerealiseerde plekken in de provinciale opgave voor het Verdeelbesluit. Kan de regering aangeven of met die wetssystematiek Ter Apel wel iets opschiet, nu daar niet persé minder asielzoekers zullen worden opgevangen?

Deze plekken tellen mee in de provinciale opgave omdat Ter Apel met het COA is overeengekomen asielopvang mogelijk te maken. De problemen die spelen in Ter Apel zijn het gevolg van het ontbreken van voldoende opvangplaatsen en van een evenwichtige spreiding van asielzoekers. De spreidingswet beoogt dit juist aan te pakken.

89.

De leden van de fractie van de PVV wijzen erop dat de commissarissen van de Koning (cdK’s) volgens de voorgestelde wet de provinciale regietafels moeten voorzitten vanuit hun functie als Rijksheer. Hoe ziet de regering de verantwoording en de transparantie van de provinciale regietafels richting de democratisch gekozen volksvertegenwoordigingen voor zich, evenals de betrokkenheid van de volksvertegenwoordigingen, zeker nu binnen de provinciale regietafels óók afspraken kunnen worden gemaakt over andere opgaven?

De cdK’s zitten de PRT’s voor vanuit hun rol als Rijksorgaan. De commissaris van de Koning (hierna: cdK) heeft verschillende taken en bevoegdheden, neergelegd in de Provinciewet en in de Ambtsinstructie commissarissen van de Koning. De cdK is voorzitter en lid van het college van gedeputeerde staten, het dagelijks bestuur van de provincie. Tevens is de cdK voorzitter van provinciale staten. In deze rollen ziet hij onder meer toe op de kwaliteit van het provinciale beleids- en besluitvormingsproces. Naast provincietaken heeft de cdK ook enkele rijkstaken. Deze kunnen hem op grond van de Grondwet bij wet worden opgedragen volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie. Met dit wetsvoorstel (artikel 4) komt er een rijkstaak bij: het voorzitterschap van het overleg met de colleges van B&W, gedeputeerde staten en het COA aan de provinciale regietafel over de verdeling van opvangplaatsen voor de twee daarop volgende kalenderjaren en het uitbrengen van een verslag van het gevoerde overleg aan de Minister (periode 1 februari–1 november). Deze taak sluit aan bij de bestaande wettelijke taak in artikel 182, derde lid, onder a, van de Provinciewet. Op grond van die bepaling heeft de cdK de opdracht de samenwerking tussen de besturen van gemeenten en de in de provincie werkzame rijksambtenaren te bevorderen.

90.

Kan de regering deze leden een duiding geven van wat de gevolgen zijn van de onophoudelijke massa-immigratie voor de demografische verhoudingen in Nederland en daarmee voor de houdbaarheid en het draagvlak voor de uitvoering van het thans voorliggende wetsvoorstel?

Asielmigratie is een deel van de totale migratie naar Nederland. Het overgrote deel van de migratie van naar Nederland bestaat uit personen uit andere lidstaten van de EU en reguliere migranten van buiten de Europese Unie, die naar Nederland komen voor hun gezin, werk of studie. De staatscommissie Demografische Ontwikkelingen onderzoekt momenteel wat de komende drie decennia de maatschappelijke gevolgen zijn van veranderingen in de bevolking. Ze kijkt hierbij naar de omvang van de bevolking en wat de effecten zijn van onder meer vergrijzing en migratie. De staatscommissie adviseert hoe de regering hier mogelijk met beleid op kan inspelen en welke effecten dit heeft.

91.

Kan de regering aangeven hoe groot zij het risico acht op een aanzuigende werking door dit wetsvoorstel, waardoor de problemen juist verergeren?

Op 4 september jl. heeft het WODC het rapport «Invloed asielbeleid op migratie naar Nederland – wetenschappelijke inzicht in migratiedrivers» gepubliceerd. Uit het onderzoek blijkt dat opvangvoorzieningen nauwelijks van belang zijn voor de voorkeur van een bepaald bestemmingsland. Als het gevoerde asielbeleid invloed heeft op het besluit om naar Nederland te komen dan is dat met name in de latere fase van het asielproces. Het gaat dan bijvoorbeeld om de invloed van de mate van het inwilligingspercentage en de mogelijkheden voor gezinshereniging. De Spreidingswet beoogt enkel voldoende opvangplekken te realiseren. In combinatie met het voorgaande lijkt er geen correlatie te bestaan tussen de Spreidingswet en een toename van asielzoekers in Nederland als gevolg van een zogenaamde «aanzuigende werking».

92.

De leden van de fractie van de PVV wijzen naar het artikel «Door de nieuwe spreidingswet hebben we over vijf jaar een integratieprobleem, en dan krijgen asielzoekers de schuld» van 6 juli 2023 in het Erasmus magazine55 waarin de heer prof. Dr. P.W.A. Scholten, hoogleraar Migratie en Diversiteit aan de Erasmus Universiteit kritiek uitte op het aan de orde zijnde wetsvoorstel. De heer Scholten stelde in dit artikel onder andere het volgende: «De gemeente die vanwege het geld als eerste zijn hand opsteekt, is niet automatisch de beste plek om opvang neer te zetten» en «Het inclusievermogen van grote steden is heel groot en van dorpen veel kleiner, dus in die zin kan de spreiding echt averechts werken, als we er niet verstandig mee omgaan. En de spreidingswet regelt helemaal niets op het gebied van inclusie, er wordt nu gewoon blind gespreid. Ik vrees dat we over vijf jaar met het volgende probleem zitten: namelijk dat statushouders slecht geïntegreerd zijn, omdat ze geen stages of werk en geen aansluiting bij verenigingen of ondernemers konden vinden. Dan wordt de kloof alleen maar groter en groter. En dat wordt asielzoekers dan verweten, terwijl wij daar nu de kiem voor leggen in ons beleid.» Kan de regering reflecteren op de door de heer Scholten genoemde risico’s van het wetsvoorstel en daarbij ook het perspectief van de Nederlander betrekken die in een dorp woont waar een azc wordt toegewezen?

Onder de kritiek van de heer Scholten lijkt een onjuiste aanname te zitten met betrekking tot de verdeelsleutel. Omdat de verdeling in de Spreidingswet in belangrijke mate op basis van inwoneraantal plaatsvindt zal in de regel de opgave voor stedelijke gebieden groter zijn. Dit sluit dus juist aan bij de constateringen van de heer Scholten.

93.

De leden van de fractie van de PVV wijzen op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State waarin het volgende wordt gesteld: «In het bijzonder met het oog op de uitvoerbaarheid moet het daarom ook met zorgvuldigheid worden voorbereid.»56 De Raad van State verbindt aan het gegeven dat dit wetsvoorstel een stelselwijziging is het volgende: «Dat betekent dat een wetsvoorstel, hoe urgent de totstandkoming daarvan ook is, niet op zeer korte termijn in werking kan treden.»57

De regering is van mening dat het voorliggende wetsvoorstel uitvoerbaar is. Meerdere betrokken organisaties hebben tijdens een door uw Kamer georganiseerd ronde tafelgesprek onderstreept dat dit het geval is, te meer nu de wet geamendeerd is.

94.

Gelet op hetgeen is aangehaald onder punt 93 vragen de leden van de fractie van de PVV of de regering, mede gelet op de amenderingen, vanuit dat perspectief dan ook de noodzaak ziet dat zorgvuldige behandeling van dit wetsvoorstel moet prevaleren boven een spoedeisende behandeling en inwerkingtreding?

De regering is van mening dat het gezien de druk op de opvangcapaciteit van belang is dat het wetsvoorstel spoedig wordt behandeld en inwerking treedt. Het is aan uw Kamer om aan de behandeling verder invulling te geven.

95.

Kan de regering deze leden aangeven hoe de amendering door de Tweede Kamer zich verhoudt tot het advies van de Raad van State met daarin de conclusies over de twijfelachtigheid van de uitvoerbaarheid vanwege de onnodige complexiteit?

De regering is van mening dat het voorliggende wetsvoorstel uitvoerbaar is. Meerdere betrokken organisaties hebben tijdens een door uw Kamer georganiseerd ronde tafelgesprek onderstreept dat dit het geval is, te meer nu de wet geamendeerd is.

96.

Ziet de regering na deze amendering van het oorspronkelijke wetsvoorstel de conclusie van de Raad van State, inhoudende dat de doelstellingen van de wet in de praktijk niet in voldoende mate en tijdig zullen worden gerealiseerd, in meer of mindere mate overeind staan?

Nee, de regering is van mening dat de wet met de amendering uitvoerbaar is en dat de doelstellingen in voldoende mate en tijdig zullen worden gerealiseerd.

97.

Kan de regering duiden of de door de Tweede Kamer gemaakte aanpassingen nog enige invloed hebben op de vaststelling van de Raad van State dat het voorstel – mede vanwege de 75%-norm – niet in lijn is met de Financiële-verhoudingswet?58

Er zijn twee soorten kosten te onderscheiden: 1. de uitvoeringskosten voor gemeenten en provincies en 2. de bekostiging van de financiële uitkeringen. Voor de uitvoeringskosten van de Spreidingswet voor gemeenten en provincies is een artikel 2 onderzoek uitgevoerd.

Met het artikel 2 onderzoek zijn verschillende kostencomponenten in beeld gebracht voor zowel gemeenten als provincies. In het nader rapport wordt opgemerkt dat voor het instrument van de specifieke uitkering is gekozen omdat de uitkering onder voorwaarden wordt verstrekt en omdat de gemeenten door de accountant gecontroleerde verantwoordingsinformatie moeten aanleveren aan het Rijk, in de zogeheten SiSa-bijlage als onderdeel van de jaarrekening. Dit vormt de basis voor de vaststelling. Een andere uitkeringsvorm is om die reden niet mogelijk. De aanpassingen door de Tweede Kamer hebben hier geen invloed op gehad.

98.

De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het wetsvoorstel: «Naar verwachting houdt die instroom de komende jaren aan en zal zonder nadere maatregelen niet in voldoende reguliere opvangcapaciteit kunnen voorzien.»59 Kan de regering – inachtnemende het advies van de Raad van State – aangeven in hoeverre zij mogelijkheden ziet voor maatregelen om de instroom te beperken, zodat die extra opvangcapaciteit achterwege kan blijven?

Nederland is op basis van internationale en Europeesrechtelijke verdragen verplicht om asielzoekers die daar recht op hebben opvang te bieden. Deze wet beoogt hier invulling aan te geven door – samen met gemeenten en provincies – voldoende opvangcapaciteit te organiseren. Daarbij geldt dat wanneer de instroom lager is er ook minder mensen opgevangen moeten worden.

Het kabinet zet zich daarom al geruime tijd in voor meer grip op de aankomsten, zowel binnen als buiten de EU. Op het terrein van de nieuwe Europese asielwetgeving zijn onlangs goede stappen gezet middels de aanname van Raadsposities op o.a. de Screeningsverordening en de Asielprocedureverordening. Een kernstuk van die wetgeving betreft screening aan de grens en verplichte grensprocedures. Beide elementen moeten registratie aan de grens verbeteren en zorgen voor een snelle beoordeling en onderscheid tussen «kansarme» en «kansrijke» asielaanvragen. Doel hiervan is om meer zicht te krijgen op wie binnenkomt, om secundaire migratie tegen te gaan en snelle terugkeer van asielzoekers zonder recht op bescherming te bewerkstelligen. De volgende fase in hét wetgevende proces is de onderhandelingen met het Europees Parlement in de zogenoemde triloog. Eveneens zet het kabinet in op het ontwikkelen van brede en gelijkwaardige migratiepartnerschappen om terugkeer te bevorderen, migranten te beschermen en irreguliere migratie te beperken. Een nieuw kabinet zal fundamentele keuzes moeten maken, zodat er grip op migratie komt.

99.

De leden van de fractie van de PVV wijzen verder op de volgende passage uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State: «Deze praktische uitvoering vergt nadere gemeentelijke besluitvorming in de vorm van bijvoorbeeld vergunningverlening en ruimtelijke inpassing in de zin van wijziging van bestemmingsplannen. Bestemmingsplanwijzigingen zijn een bevoegdheid van de gemeenteraad en vereisen dientengevolge dat daarover binnen de raad politieke overeenstemming ontstaat. Het voorstel bepaalt in dat kader dat de gemeenteraad indien nodig zorgdraagt voor de aanpassing van het bestemmingsplan of de beheersverordening.»60 Deze leden merken op dat de medebewindstaken uit dit wetsvoorstel de autonome bevoegdheden van gemeenteraden raken, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen. Kan de regering deze leden aangeven welke gevolgen zij – gelet op dit advies van de Raad van State – ziet voor de praktische uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel als gemeenteraden geen politieke overeenstemming kunnen bereiken over deze bestemmingsplanwijzigingen?

Medebewind en lokale autonomie zijn van elkaar te onderscheiden soorten taakuitoefening door gemeenten (vgl. artikel 124, tweede en eerste lid, Grondwet). Artikel 7, tweede lid, van het wetsvoorstel draagt de raad een taak op om gebruik te maken van het ruimtelijk juridisch instrumentarium dat de raad krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening toekomt. De medebewindstaak richt zich ook tot de gemeenteraad. Dit betekent dat in uiterste gevallen ook hier gebruik kan worden gemaakt van het interbestuurlijk toezicht.

100.

De leden van de fractie van de PVV wijzen erop dat in de Tweede Kamer een aantal moties is aangenomen waarin de regering wordt opgeroepen bepaalde zaken nader te regelen in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Kan de regering aangeven hoe deze aangenomen moties zich verhouden tot het door de Afdeling advisering van de Raad van State gegeven advies en tot de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel in het bijzonder? Kan de regering aangeven hoe deze moties zich verhouden tot het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State om nader te bezien wat in de wet zelf geregeld moet worden in plaats van in lagere regelgeving?

De aspecten waarover deze moties gaan betreffen geen aspecten die eerder op het niveau van de wet werden geregeld. Het is derhalve niet zo dat deze onderwerpen vanwege de moties op een lager niveau in de regelgeving worden vastgelegd dan eerder voorzien.

101.

De leden van de fractie van de PVV wijzen op het gewijzigd amendement van het lid Van den Brink C.S. over het verlengen van de fase van vrijwilligheid61 waarin is aangegeven: «Dit amendement behoudt het tweefasige verdelingssysteem, waarbij vrijwilligheid voorop staat. Het biedt gemeenten binnen de Provinciale Regietafel (PRT) meer ruimte om zelf opvangfaciliteiten te organiseren door de vrijwillige fase te verlengen.» De Afdeling advisering van de Raad van State gaf in haar advies juist aan de fasering te heroverwegen.62 Kan de regering aangeven hoe zij deze amendering in dit kader beziet?

Het advies van de Raad van State zag op de fasering met eerst een vrijwillige landelijke inbrengfase en vervolgens een inbrengfase aan de PRT. Met het amendement Van den Brink c.s. is die fasering komen te vervallen.

102.

Tevens gaf de Afdeling advisering van de Raad van State in haar advies aan «De kernvraag is welke mate van vrijwilligheid geboden kan worden bij het nakomen van internationale verplichtingen.»63 Kan de regering aangeven hoe zij de verlengde fase van vrijwilligheid ziet in verhouding tot voormeld advies van de Raad van State?

Het wetsvoorstel is de uitkomst van politieke besprekingen waarbij het uitgangspunt was een balans te vinden tussen enerzijds het neerleggen van een wettelijke taak voor gemeenten om asielopvang mogelijk te maken, en anderzijds de gevoelde noodzaak om deze (mogelijke) wettelijke taak voor gemeenten zo klein als mogelijk te houden en zoveel mogelijk op basis van vrijwilligheid tot stand te laten komen. De regering heeft er vertrouwen in dat op deze wijze kan worden voldaan aan de bedoelde internationale verplichtingen.

103.

Kan de regering deze leden tevens aangeven hoe zij de positie en rol van de provinciale regietafels – die met voormeld amendement meer ruimte krijgen – ziet ten aanzien van de democratische controleorganen en de daarin te betrachten mate van transparantie?

Het amendement heeft enkel tot gevolg dat gemeenten langer de tijd krijgen aan de PRT om te komen tot een verdeling van de asielopvangopgave.

104.

De leden van de fractie van de PVV verwijzen tot slot naar het nader gewijzigd amendement van het lid Jasper van Dijk over een verdeling op basis van inwoneraantal en sociaaleconomische status van de gemeente.64 Deze leden vragen de regering aan te geven op welke wijze dit amendement, met daarin onder andere de systematiek van de SES-WOA-score, zich verhoudt tot de conclusies in het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de mate van complexiteit van het stelsel als geheel? Kan de regering daarbij aangeven hoe zij dit amendement ziet ten aanzien van de interbestuurlijke verhoudingen?

Het amendement van het lid Jasper van Dijk c.s. leidt in de ogen van de regering niet tot een stelselwijziging, maar heeft als uitkomst een andere verdeelsleutel en leidt daarmee tot een andere provinciale opgave en indicatieve verdeling per gemeente. De medeoverheden zien de gevolgen van deze wijziging als werkbaar en uitvoerbaar.

6. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP vragen de regering of de gemeenten kunnen rekenen op de meerjarige afspraken, van minimaal 5 jaar, die zij met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) maken over de financiering van locaties voor opvang of anderszins?

Op dit moment worden door het COA reeds meerjarige afspraken gemaakt met gemeenten die voor een langere periode een opvanglocatie willen. In het Portefeuilleplan Vastgoed COA (scope 30 jaar) is mede bepaald waar en welke opvangplaatsen het COA langjarig stabiel wil organiseren.

Zijn deze afspraken hard, of moeten zij rekening houden met het tussentijds wijzigen van de gemaakte afspraken?

Indien mogelijk worden afspraken voor de lange termijn gemaakt. Het kan zijn dat zich (onvoorziene) omstandigheden voordoen die herziening van gemaakte afspraken noodzakelijk maken. Getracht wordt om dit, in verband met continuïteit, zoveel mogelijk te voorkomen.

Deelt de regering de mening van deze leden dat dit tot dezelfde gevolgen zou kunnen leiden als de situatie zoals die nu is ontstaan als gevolg van de versnelde afbouw in de periode vanaf 2016 en dat dit ongewenst is?

De situatie in 2016 staat de regering helder op het netvlies. Hieruit zijn waardevolle lessen geleerd. Van versnelde afbouw en afschaling zal geen sprake zijn. Het COA wordt, op basis van gemaakte afspraken, altijd gefinancierd voor een stabiel aantal opvangplekken. Ook wanneer prognoses lagere aantallen laten zien wordt er niet afgeschaald onder de vaste capaciteit, juist om te voorkomen dat een situatie uit 2016 zich opnieuw zal voordoen. Een deel van de vaste capaciteit (25%) wordt flexibel aangehouden en kan tijdelijk worden ingezet voor andere doeleinden.

Kan de regering de effecten duiden voor de uitvoering van de procedures indien het voorliggende wetsvoorstel zal worden uitgevoerd?

In beperkte mate zal de Spreidingswet een positief effect hebben op de uitvoering van de procedures. De vele verhuisbewegingen die mede worden veroorzaakt door de huidige opvangproblematiek verstoren regelmatig het planningsproces van de IND en zorgen voor een hoog percentage no-shows.

Deelt de regering de opvatting van Vluchtelingenwerk Nederland dat het wetsvoorstel een positieve bijdrage kan leveren aan het verminderen van bijvoorbeeld het aantal «no shows» bij de procedures van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?

Hiervoor geldt hetzelfde als op de vorige vraag is geantwoord.

Voor wat betreft het inzetten van het interbestuurlijk toezicht vragen de leden van de fractie van de SP de regering of – nu het interbestuurlijk toezicht in het wetsvoorstel bij de Minister ligt – dit voldoende effectief zal kunnen zijn.

Het interbestuurlijk toezicht is ingevolge de Gemeentewet het gebruikelijke sluitstuk op een taak die in medebewind aan gemeenten wordt opgedragen. De regering ziet dit als ultimum remedium en vertrouwt erop dat gemeenten hun taken zullen nakomen. Aangenomen wordt dat de Minister het toezicht effectief zal kunnen uitvoeren.

Hoe snel kunnen de 6 stappen van de bestuurlijke interventieladder worden toegepast om het gewenste doel te bereiken met behoud van zorgvuldigheid?

De Minister is gehouden aan het hiervoor vastgestelde beleidskader indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing, maar kan bij de toepassing daarvan zelf het tempo bepalen waarmee de stappen worden doorlopen. In geval van spoed – wanneer onomkeerbare gevolgen dreigen – kunnen korte termijnen worden gesteld of zelfs stappen worden overgeslagen. Hoewel de eerste stappen van de escalatieladder er op gericht zijn de taakverwaarlozing te beëindigen kan in ultimo de Minister tot indeplaatsstelling overgaan en zelf – op kosten van de desbetreffende gemeente die zijn wettelijke taak uit het verdeelbesluit verwaarloost – asielopvang organiseren. De regering verwacht dat het doorlopen van de eerste stappen van de escalatieladder ertoe zal leiden dat in de meeste gevallen de gemeente alsnog op basis van vrijwilligheid de benodigde plaatsen zal vinden.

Deelt de regering de opvatting van de leden van de fractie van de SP dat vrijwillige solidariteit het uitgangspunt is en dat dwang slechts wordt toegepast als het niet anders kan?

Indien er geen sluitende en uitvoerbare verdeling is gevonden, zal de Minister, voor zover nodig, overgaan tot het bepalen van de gemeenten die de opvangplaatsen moeten bieden. Slechts indien deze situatie zich voordoet zal voor de aangewezen gemeenten geen sprake zijn van vrijwilligheid. Indien niet wordt voldaan aan de verplichtingen in het verdeelbesluit, of de opvangplaatsen nu vrijwillig aan de PRT zijn geboden of door de Minister zijn bepaald, kan interbestuurlijk toezicht en in het uiterste geval indeplaatsstelling plaatsvinden. Dat is echter een ultimum remedium. Er mag op worden vertrouwd dat gemeenten aan de gegeven taken voldoen.

Deze leden vragen de regering of er naast harde meerjarige afspraken nog andere positieve maatregelen worden voorgesteld om het noodzakelijke doel te bereiken? Zo ja, welke maatregelen zijn dit, en zijn dit maatregelen die ook voor de omgeving en de lokale bevolking positieve effecten hebben zodat er niet alleen sprake is van lasten maar ook van lusten? Deelt de regering de mening van deze leden dat betrokkenheid van de lokale bevolking bij de te nemen maatregelen en de wijze waarop deze worden uitgevoerd, belangrijk is?

Een belangrijke maatregel ter stimulering is de uitkering die gemeenten kunnen krijgen. Indien gemeenten duurzame opvangplaatsen aanhouden of creëren kan hiervoor een zogeheten specifieke uitkering worden verstrekt. Deze uitkering kan door de gemeente besteed worden aan een ander doel dan de opvang van asielzoekers en zijn een aanvulling op de reële compensatie van de extra kosten voor gemeenten voor het mogelijk maken van de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Bij uitstek betreft dit dus een stimulans die ten goede kan komen aan de lokale bevolking en waarbij lokaal kan worden bepaald waarvoor deze wordt ingezet. Lokale inspraak is daarbij zeker een zinvol perspectief. Het is aan de betreffende gemeenten om te bepalen op welke wijze hiermee wordt omgegaan. In het licht van deze vraagstelling kan ook nog gewezen worden op de mogelijkheden tot kleinschaligheid en de exploitatie door gemeenten zelf die door deze wet geboden wordt.

Met betrekking tot het nader gewijzigd amendement van het lid Van Dijk65 hebben de leden van de fractie van de SP nog een aantal verhelderende vragen. Het amendement wordt in twee onderdelen van het wetsvoorstel verschillend toegepast, zo stellen deze leden vast. Hierdoor kunnen misverstanden en ongewenst bestuurlijk gedrag ontstaan en deze leden vragen daarom om duidelijke uitspraken op dit punt.

Bij het vaststellen van de indicatieve omvang van de opvangopgave, artikel 3, eerste lid, van het wetsvoorstel, is de verdeling gebaseerd op het aantal inwoners van de betreffende gemeente en op de Sociaaleconomische status – Welvaart, Opleiding en Arbeidsscore (SES-WOA-score) op gemeenteniveau, waarbij deze score wordt bepaald aan de hand van de meest recente «SES-WOA-score per gemeente» van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De SES-WOA-score vormt dus een vast onderdeel van de omvangbepaling. In artikel 5, tweede lid, van het wetsvoorstel is bepaald dat de Minister bij het verdeelbesluit bij de verdeling zo veel mogelijk rekening houdt met de Sociaaleconomische status – Welvaart, Opleiding en Arbeidsscore (SES-WOA-score) op gemeenteniveau, waarbij deze score wordt bepaald aan de hand van de meest recente «SES-WOA-score per gemeente» van het CBS.

De strekking van artikel 5 lid 2 van het wetsvoorstel lijkt een discretionaire bevoegdheid in het leven te roepen voor de Minister om de SES-WOA-score al dan niet toe te passen bij de verdeelopgave. De leden van de fractie van de SP vragen van de regering duidelijkheid op dit punt omdat een dergelijke discretionaire bevoegdheid van de Minister kan leiden tot calculerend gedrag bij gemeenten die zich niet kunnen vinden in de toepassing van de SES-WOA-score bij de indicatieve vaststelling van de opvangopgave volgens artikel 3 lid 1 van het wetsvoorstel.

De Tweede Kamer heeft met het aanvaarden van amendement Van Dijk c.s. (TK 36 333, nr. 75) een bepaling aan het wetsvoorstel toegevoegd met de strekking dat de verdeling is gebaseerd op het inwoneraantal en de meest recente SES-WOA-score op gemeenteniveau. De gevolgen van dit amendement en de betekenis hiervan voor de provinciale opgave en de indicatieve verdeling per gemeente (artikel 3) worden uitgewerkt in de algemene maatregel van bestuur die hoort bij de Spreidingswet. De SES-WOA-score vormt zo dus een vast onderdeel van de omvangbepaling. Het bovengenoemde amendement heeft er daarnaast toe geleid dat in artikel 5 is opgenomen dat de Minister gehouden is bij het verdeelbesluit zoveel mogelijk rekening te houden met de SES-WOA score per gemeente. Uit deze bepaling kan worden afgeleid dat de score moet worden betrokken. Van het al dan niet toepassen ervan kan volgens de regering geen sprake zijn. Zoals hiervoor reeds is toegelicht zijn daarnaast echter ook factoren als de duur van de eerder geboden opvang (maanden, jaren), de omvang van eerder geboden omvang (aantal opvangplaatsen) en de aanwezigheid van speciale opvangmodaliteiten binnen de gemeenten van belang. Bij het opleggen van de taak kan voorts worden gedacht aan de omstandigheden die kunnen bijdragen aan een kansrijke realiseerbaarheid van een opvangvoorziening. Daarbij kan ook rekening gehouden worden met aanpalende voorzieningen als onderwijs. Om richting te geven aan deze afweging – en de verdeelbesluiten van een draagkrachtige motivering te kunnen voorzien – worden de factoren die worden meegewogen momenteel uitgewerkt in een beleidskader.

Erkent de regering het risico dat de formulering van artikel 5 lid 2 van het wetsvoorstel in zich draagt? Waarom is er gekozen voor deze formulering in artikel 5 lid 2 van het wetsvoorstel? Kan de regering de leden van de fractie van de SP toezeggen dat ook de Minister bij het verdeelbesluit de SES-WOA-score als uitgangspunt dient te hanteren bij het vaststellen van de opvangopgave zodat dit ook voor betrokken overheden duidelijk is?

De gevolgen van dit amendement en de betekenis hiervan voor de provinciale opgave en de indicatieve verdeling per gemeente (artikel 3) worden uitgewerkt in de algemene maatregel van bestuur. Dit besluit zal na behandeling in de ministerraad aan uw Kamer worden toegezonden. Zoals in het antwoord op de vorige vraag al is toegelicht onderschrijft de regering het door de SP-Tweede Kamerfractie gestelde dat bij het verdeelbesluit rekening wordt gehouden met en rekenschap wordt gegeven van de SES-WOA-score per gemeente.

Deelt de regering de mening van deze leden dat artikel 5 lid 2 van het wetsvoorstel voor gemeenten geen tweede kans optie is voor artikel 3 lid 1 van het wetsvoorstel om toepassing van de SES-WOA-score te ontwijken? Deze leden hechten aan duidelijkheid op dit punt gelet op het belang dat zij aaneen consequente uitvoering van voornoemd amendement Van Dijk hechten.

De kaderstelling met betrekking tot het benodigde aantal opvangplekken vindt plaats op basis van artikel 3, eerste lid (provinciale opgave en de indicatieve verdeling per gemeente). Deze verdeling is gebaseerd op het inwoneraantal en de meest recente SES-WOA-score op gemeenteniveau. De SES-WOA-score vormt zo dus een vast onderdeel van de omvangbepaling. Artikel 5, tweede lid, ziet op de bepaling dat de Minister bij het nemen van het verdeelbesluit rekening moet houden met de SES-WOA-score per gemeente. Van «ontwijken» zoals de leden van de SP-fractie stellen kan, zoals hiervoor is toegelicht, dus geen sprake zijn. Het bepaalde in artikel 5, tweede lid, leidt tot een motiveringsvereiste van de Minister bij nemen van het verdeelbesluit.

7. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD

De leden van de fractie van de PvdD hebben naar aanleiding van het voorliggende wetsvoorstel de volgende vragen aan de regering te stellen, waarbij de regering wordt verzocht om de (sub)vragen afzonderlijk te beantwoorden.

1.

De leden van de fractie van de PvdD wijzen op artikel 2 lid 1 van het wetsvoorstel waarin wordt gesproken over opvangplaatsen waaraan «naar verwachting behoefte zal zijn» en in het derde lid van gemeld artikel over het aantal plaatsen «dat beschikbaar moet worden gesteld». Kunnen dat verschillende aantallen zijn?

Dat kunnen inderdaad verschillende aantallen zijn. Bestaande reguliere duurzame opvangplaatsen (100 opvangplaatsen of meer die vijf jaar of langer beschikbaar zijn) of reguliere duurzame opvangplaatsen die binnen twaalf maanden beschikbaar komen worden op grond van de wet (artikel 2, derde lid) op voorhand ingevuld in de provinciale opvangopgaven. Deze opvangplaatsen mogen over verschillende voorzieningen binnen een gemeente worden verspreid. Dit kunnen dus ook kleinschalige voorzieningen zijn.

2.

De leden van de fractie van de PvdD merken op dat tijdens de technische briefing die op 13 november jl. in de Kamer over het wetsvoorstel is gehouden, werd aangegeven dat de indicatieve verdeling als bedoeld in artikel 3 lid 1 van het wetsvoorstel een rekenkundig bepaald resultaat is, waarbij geen afweging van belangen aan de orde is.

a)

Kan de regering dit nader toelichten?

De indicatieve verdeling van het aantal opvangplaatsen per gemeente is de uitkomst van een berekening, naar boven afgerond op een geheel getal, van een formule die in de algemene maatregel van bestuur zal worden opgenomen waarbij wordt uitgegaan van inwoneraantal en de SES-WOA-score van de gemeenten.

b)

Wat wordt bedoeld in artikel 3 van het wetsvoorstel met de verdeling «is gebaseerd op»?

Het gevolg van deze woorden, gevoegd in de wet met het amendement Jasper van Dijk66, is dat de verdeling van het benodigd aantal opvangplaatsen over alle provincies en de indicatieve verdeling daarvan per gemeente, wordt bepaald aan de hand van twee elementen; te weten het aantal inwoners van de betreffende gemeente en de zogeheten SES-WOA-score die een indicatie is van de sociaaleconomische status van de betreffende gemeente. De precieze toepassing van beide elementen wordt nader geregeld in de bij de wet behorende algemene maateregel van bestuur.

c)

Als de indicatieve verdeling wordt bepaald, geldt die dan voor alle gemeenten in de betreffende provincie?

Voor elke gemeente wordt aan de hand van de formule die in de algemene maatregel van bestuur wordt opgenomen een afzonderlijke indicatieve verdeling bepaald. Aan de hand daarvan wordt het aantal opvangplaatsen bepaald dat de provincie op basis van de landelijke raming aan benodigde opvangplaatsen – en na aftrek van de op voorhand per provincie ingevulde plaatsen – beschikbaar moeten stellen en waarover zij het gesprek aan de PRT moeten voeren.

d)

Laat artikel 3 lid 1 van het wetsvoorstel de ruimte om de SES-WOA-score in de berekening te betrekken op een zodanige manier dat de kans op toedeling van opvangplaatsen toeneemt naarmate de score hoger is en afneemt naarmate die lager is?

De gevolgen van dit amendement en de betekenis hiervan voor de provinciale opgave en de indicatieve verdeling per gemeente (artikel 3) worden uitgewerkt in het Besluit gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen. Dit conceptbesluit zal na behandeling in de ministerraad en aanhangig maken van de adviesaanvraag bij de Raad van State ook ter kennisneming aan uw Kamer worden toegezonden.

3.

De leden van de fractie van de PvdD wijzen naar artikel 3 lid 2 van het wetsvoorstel waarin wordt gesproken over «de verdeling over alle provincies».

a)

Welke verdeling wordt bedoeld?

Hiermee wordt het bepalen van de provinciale opvangopgave per provincie bedoeld.

b)

Is de verdeling over de provincies ook een rekenkundig resultaat?

Ja. De verdeling over provincies (de provinciale opvangopgave) is de optelsom van de indicatieve verdelingen per gemeente in de desbetreffende provincie, die de uitkomst is van de in de algemene maatregel van bestuur op te nemen formule die uitgaat van inwoneraantal van de gemeenten en een correctie op die verdeling naar inwoneraantal aan de hand van de SES-WOA-score van de gemeenten.

4.

De leden van de fractie van de PvdD vragen de regering dat in het geval het overleg tussen de colleges, gedeputeerde staten en het COA als bedoeld in artikel 4 van het wetsvoorstel niet heeft geleid tot een eensgezind standpunt over de verdeling van het aantal opvangplaatsen in de betreffende provincie, de Minister dan bevoegd is om een verdeling vast te stellen die voor een gemeente die zich tegen opvangplaatsen verzet, leidt tot een groter aantal opvangplaatsen dan het aantal dat was vastgesteld bij de indicatieve verdeling als bedoeld in artikel 3 van het wetsvoorstel.

De wet sluit niet uit dat een gemeente die niet vrijwillig opvangplaatsen heeft ingebracht, bijvoorbeeld omdat daarvoor draagvlak binnen de gemeente ontbreekt, toch in het verdeelbesluit voor de desbetreffende provincie wordt aangewezen. Het ligt niet voor de hand dat een gemeente voor meer dan zijn indicatieve deel wordt aangewezen, maar dit is – als de omstandigheden dat rechtvaardigen – ook niet uit te sluiten.

5.

De artikelen 6 en 7 van het wetsvoorstel bepalen beiden dat de aangewezen gemeente «zorg draagt».

a)

Hebben beide artikelen betrekking op medebewind?

Ja, dat is juist.

b)

Als een gemeentebestuur het verdeelbesluit in rechte bestrijdt en binnen de zes maanden als bedoeld in artikel 7 lid 1 van het wetsvoorstel nog geen definitief rechterlijk oordeel is verkregen, kan artikel 124 van de Gemeentewet dan worden toegepast indien de in artikel 7 lid 1 sub a van het wetsvoorstel omschreven plicht niet is nagekomen?

Indien in het geschetste geval het rechterlijk oordeel nog niet is verkregen – en het gemeentebestuur intussen niet (of niet volledig) zijn verplichtingen uit het verdeelbesluit nakomt – zal inzet van het interbestuurlijk toezicht niet direct aan de orde zijn. Interbestuurlijk toezicht zal sowieso ultimum remedium zijn. Er mag op worden vertrouwd dat gemeenten aan de gegeven taken voldoen, eventueel na het aanwenden van rechtsmiddelen.

c)

Als een gemeentebestuur heeft meegedeeld niet mede te werken aan het realiseren van opvangplaatsen in zijn gemeente overeenkomstig een vastgesteld verdeelbesluit, is de Minister dan op grond van artikel 124 van de Gemeentewet bevoegd om – met een beroep op de in artikel 6 lid 1 van het wetsvoorstel omschreven taak – maatregelen te treffen ook al is van een termijnoverschrijding nog geen sprake?

Ook artikel 6, eerste lid, bevat een termijn (twee jaar) en dus is de Minister indien hij een dergelijke mededeling ontvangt, in beginsel bevoegd om de gebruikelijke interventieladder zoals opgenomen in het algemeen beleidskader interbestuurlijk toezicht bij taakverwaarlozing te doorlopen.67

d)

Indien een gemeentebestuur zorg draagt voor verlening van noodzakelijke vergunningen of aanpassing van het bestemmingplan, maar zijn beslissing wordt op rechtmatigheidsgronden in bezwaar of beroep vernietigd, is de Minister dan op grond van artikel 124 van de Gemeentewet bevoegd om maatregelen te treffen?

Of er in de geschetste situatie sprake is van taakverwaarlozing en daarmee óf de Minister bevoegd is om tot indeplaatsstelling over te gaan, kan niet in algemene zin worden beantwoord.

6.

De leden van de fractie van de PvdD merken op dat bij voormelde technische briefing werd gesteld dat gemeenten zonder meer recht hebben op bekostiging van de kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de wet. Uit welk wettelijk voorschrift blijkt dat dit het geval is?

Dit blijkt uit artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet. Daarin is geregeld dat de kosten van uitvoering van medebewindstaken door het Rijk aan gemeenten worden vergoed.

7.

De leden van de fractie van de PvdD wijzen erop dat tegen het verdeelbesluit bezwaar en beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) open staat. Dit houdt in dat eerst bezwaar kan worden ingesteld, daarna tegen de beslissing op bezwaar beroep bij de rechtbank en dan hoger beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). De ervaring wijst uit dat dit gehele traject vaak meer dan twee jaar in beslag neemt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 29 januari 201468 aangegeven dat pas na vier jaar sprake is van overschrijding van de «redelijke termijn» als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Gemeenten die zich wensen te verzetten tegen een opgelegde verplichting tot het realiseren van opvangplekken mogen verwachten dat zij binnen een korte tijd definitief weten waaraan zij toe zijn. Naar het oordeel van de leden van de fractie van de PvdD is dat bij toepassing van het Awb-stelsel van rechtsbescherming niet het geval.

De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) heeft bij de internetconsultatie ook kritiek geleverd op het inschakelen van de Awb-rechter. De NVvR is van mening «dat de bestuursrechter niet mag worden ingezet als instantie die gebreken bij de effectuering van interbestuurlijk toezicht als het ware moet compenseren.» De NVvR is van mening dat het niet de taak van de bestuursrechter is om «overheden te beschermen tegen elkaar».

a)

Zou het in het licht daarvan niet moeten worden overwogen om beroep op de Kroon in plaats van beroep op de rechter te openen?

b)

Als zo’n Kroon-beroep wordt geopend, en voorzien wordt in een korte termijn voor een uitspraak, verdient dat dan uit een oogpunt van snelheid en rechtszekerheid en van daadwerkelijke bescherming van gemeenten niet de voorkeur?

In antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie is reeds ingegaan op de mogelijke consequenties van eventuele procedures tegen het verdeelbesluit. Toegelicht is waarom er volgens de regering reden is eventuele procedures met vertrouwen tegemoet te zien. Een belangrijk aspect daarbij is dat het uitgangspunt van de wet nu juist is dat het verdeelbesluit tot stand komt in overleg en dat zo min mogelijk sprake zal zijn van opgelegde verplichtingen. Dat een bestuursrechtelijke procedure, indien daar in het betreffende geval voldoende aanleiding voor is, niet voorspoedig zou kunnen worden doorlopen, acht de regering geen gegeven. Dat doet er uiteraard niet aan af dat het verdeelbesluit een nieuw instrument is. Het ligt dan ook voor de hand dat bij de invoeringstoets en de evaluatie op grond van artikel 12 van de wet uitdrukkelijk aan de orde zal komen hoe de rechtsbescherming hiertegen in de praktijk uitpakt. Als uit de opgedane ervaringen blijkt dat tot betere oplossingen kan worden gekomen, zal daar vanzelfsprekend opvolging aan worden gegeven. Het is echter goed nu eerst ervaring op te doen met de gekozen route en niet vooruit te lopen op eventuele andere mogelijkheden. Het verdient overigens wel vermelding dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een brief van 8 juli 201969 heeft toegelicht dat en waarom ook voor bestuursorganen het beroep op de bestuursrechter gewaarborgd dient te blijven. Aannemelijk is dat dit ook in de toekomst het uitgangspunt zal zijn.

8. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van FVD

De leden van de fractie van FVD hebben naar aanleiding van het voorliggende wetsvoorstel de volgende vragen te stellen aan de regering.

1.

Is de regering het met de leden van de fractie van FVD eens dat de huisvesting van asielzoekers op tal van plekken in het land ten koste gaat van huisvesting van statushouders, ruimte voor en bouw van ouderenhuisvesting, gewone woningbouw, reguliere woningzoekenden en van starters?

2.

Op welke wijze zorgt de regering ervoor dat de opvangvraag de woonbehoefte minder gaat beïnvloeden?

Op beide vragen is het antwoord dat de Spreidingswet over opvangvoorzieningen voor asielzoekers gaat, en niet over huisvesting van statushouders.

3.

Is de regering voornemens om asiel steeds vaker tijdelijk te laten zijn en dus veel minder permanente vergunningen aan statushouders te geven om zo de doorstroom te verbeteren en de druk op de woonbehoefte te doen afnemen?

Het demissionaire kabinet heeft op dit moment geen planvorming op dat punt.

4.

De leden van de fractie van FVD ontvangen signalen dat grote gemeenten zoals bijvoorbeeld Amsterdam die grote aantallen illegale asielzoekers huisvesten via de regietafels en ruildeals willen sluiten met omliggende gemeenten om zo hun enorme achterstand op het huisvesten van statushouders te doen laten krimpen. Dit heeft tot effect dat mensen die in omliggende gemeenten ingeschreven staan voor een sociale huurwoning deze niet meer krijgen. Hoe kijkt de regering hiernaar?

De Spreidingswet gaat over opvangvoorzieningen voor asielzoekers en niet over huisvesting van statushouders.

5.

De leden van de fractie van FVD merken op dat gemeenten in beroep kunnen gaan tegen de taakstellingen. Kan de regering een indicatie geven van het aantal gemeenten waarvan zij verwacht dat deze in beroep zullen gaan?

Gemeenten die in een verdeelbesluit voor een x-aantal plaatsen zijn opgenomen kunnen daartegen in bezwaar en beroep bij de bestuursrechter. Aangezien aan het verdeelbesluit een fase van samenwerking en overleg aan de PRT vooraf gaan, waarbij gemeenten onderling tot een verdeling over van de provinciale asielopvangopgave in de provincie kunnen komen, verwacht de regering niet dat gemeenten veelvuldig in beroep zullen gaan indien zij in het verdeelbesluit zijn opgenomen. Slechts wanneer gemeenten er in de provincie niet in onderling overleg uitkomen, zal de Minister een knoop doorhakken en kunnen gemeenten die niet vrijwillig plaatsen hebben ingebracht in het verdeelbesluit worden opgenomen.

6.

Deze leden vragen de regering op welke wijze er in het geval dat een groot aantal gemeenten in beroep gaan tegen de opgelegde taakstelling – en dus tijdelijk niet meewerken aan het voldoen van hun taakstelling – wordt omgegaan met de taakstelling van andere gemeenten?

De taakstellingen van andere gemeenten worden daar niet door beïnvloed. Overigens mag erop worden vertrouwd dat een verdeelbesluit van de Minister voldoende draagkrachtig wordt gemotiveerd (zie artikel 5, derde lid, van de wet) en in bezwaar en beroep stand houdt.

7.

De leden van de fractie van FVD vragen de regering tot slot op basis van welke gegevens en factoren de verschillende taakstellingen per gemeente tot stand komen.

Bij het bepalen van de opgave voor gemeenten is het capaciteitsbesluit het vertrekpunt. Het capaciteitsbesluit geeft inzicht in de behoefte aan asielopvang, waarbij voldoende flexibiliteit en stabiliteit in ogenschouw genomen wordt. Het capaciteitsbesluit is in beginsel gebaseerd op de Meerjaren Productie Prognose (MPP) die het Ministerie van Justitie en Veiligheid samen met ketenpartners maakt. De MPP neemt de cijfers, trends en ervaring uit de achterliggende periode en op verwachtingen en scenario’s op basis van onder meer geopolitieke ontwikkelingen, beleidsontwikkelingen en trends. Het capaciteitsramingsbesluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

9. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP

De leden van de fractie van de SGP merken op dat het voorliggend wetsvoorstel een ingrijpende en permanente stelselwijziging van het asielsysteem betreft dat tevens raakt aan de verhouding tussen bestuursorganen. Deze leden zijn van mening dat dit om een zorgvuldige behandeling van het voorliggende wetsvoorstel vraagt, waarbij nauwlettend aandacht wordt geschonken aan de uitvoerbaarheid. De leden van de fractie van de SGP zijn daarnaast van mening dat het wetsvoorstel niet los kan worden gezien van het falen van de Rijksoverheid om de instroom adequaat te reguleren.

De leden van de fractie van de SGP ontvangen graag een uitgebreide reflectie van de regering op de vraag hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de asielinstroom in dit land. Dit voorstel zou gelijk opgaan met nationale maatregelen om meer grip te krijgen op (asiel)migratie. Door de kabinetsval wordt niets aan de instroom gedaan, terwijl duidelijke keuzes op dit punt broodnodig zijn als de asielopvang-opgave bij gemeenten wordt belegd. Waarom heeft de regering ervoor gekozen de volledige opgave onbeperkt en permanent bij gemeenten neer te leggen, zonder de instroom te beperken? Welke verantwoordelijkheid ziet de regering nog voor zichzelf weggelegd ten aanzien van het beheersbaar houden van de asielinstroom en hoe wil zij die invulling geven?

Nederland is op basis van internationale en Europeesrechtelijke verdragen verplicht om asielzoekers die daar recht op hebben opvang te bieden. Deze wet beoogt hier invulling aan te geven door – samen met gemeenten en provincies – voldoende opvangcapaciteit te organiseren. Daarbij geldt dat wanneer de instroom lager is er ook minder mensen opgevangen moeten worden.

Het kabinet zet zich daarom al geruime tijd in voor meer grip op de aankomsten, zowel binnen als buiten de EU. Op het terrein van de nieuwe Europese asielwetgeving zijn onlangs goede stappen gezet middels de aanname van Raadsposities op o.a. de Screeningsverordening en de Asielprocedureverordening. Een kernstuk van die wetgeving betreft screening aan de grens en verplichte grensprocedures. Beide elementen moeten registratie aan de grens verbeteren en zorgen voor een snelle beoordeling en onderscheid tussen «kansarme» en «kansrijke» asielaanvragen. Doel hiervan is om meer zicht te krijgen op wie binnenkomt, om secundaire migratie tegen te gaan en snelle terugkeer van asielzoekers zonder recht op bescherming te bewerkstelligen. De volgende fase in het wetgevende proces is de onderhandelingen met het Europees Parlement in de zogenoemde triloog. Eveneens zet het kabinet in op het ontwikkelen van brede en gelijkwaardige migratiepartnerschappen om terugkeer te bevorderen, migranten te beschermen en irreguliere migratie te beperken. Een nieuw kabinet zal fundamentele keuzes moeten maken, zodat er grip op migratie komt.

Is de regering het met deze leden eens dat bij een permanente stelselwijziging van het asielstelsel de wetgever de taak heeft het wetsvoorstel ook in samenhang met de bredere asielcontext te beoordelen? Deelt zij dan de mening van de leden van de fractie van de SGP dat dit wetsvoorstel weldegelijk in samenhang met de asielinstroom moet worden bezien?

Het kabinet beziet ook dit wetsvoorstel in bredere context. Zoals eerder aangegeven pleegt het kabinet (internationale) inzet op instroombeperking/grip op migratie. De opvangverplichting voor asielzoekers vloeit uit internationaalrechtelijke en Europeesrechtelijke verplichtingen. De onderhavige wet geeft hieraan invulling.

De leden van de fractie van de SGP vragen de regering nader in te gaan op de uitvoerbaarheid van de voorgestelde systematiek bij langjarige hoge asielinstroom. De praktijk leert dat gemeenten nu al moeite hebben te voorzien in de opvang en huisvesting van asielzoekers, Oekraïense vluchtelingen, statushouders en anderen. Hoe beziet de regering de uitvoerbaarheid voor gemeenten en provincies gelet op de uitvoeringscapaciteit die reeds wordt gestoken in de opvang van genoemde doelgroepen?

Dat een langjarig hoge instroom complexe uitvoeringsvraagstukken met zich brengt voor de uitvoering is zeker waar. Dat is echter ook thans zonder Spreidingswet het geval. Deze wet maakt het mogelijk om meer sturing aan dit vraagstuk te geven en vergroot ook in die situatie de uitvoerbaarheid van de opvangopgave.

Hoe beoordeelt zij de draagkracht van de samenleving in het licht van het beroep op voorzieningen dat zal worden gedaan als gevolg van het wetsvoorstel? Hoe zal de regering omgaan met het scenario waarin er sprake is van langjarige, hoge asielinstroom, waarbij gemeenten aangeven dat de instroom voor hen niet langer te dragen is?

De druk is hoog op voorzieningen als onderwijs en zorg. Daar heeft de regering oog voor en departementen werken gezamenlijk aan oplossingen waar nodig. De regering concludeert dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is en betrokkenen, waaronder de VNG, hebben dit onderschreven tijdens de expert meeting zoals door uw Kamer georganiseerd. De Spreidingswet bevat een hele duidelijke opgave. Gemeenten zullen door de Rijksoverheid waar nodig worden gesteund bij het invullen van hun taak, zo worden o.a. de PRT’s versterkt.

De leden van de fractie van de SGP hebben vragen over de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel. In hoeverre en op basis waarvan is de verwachting dat gemeenten voldoende capaciteit hebben om uitvoering te geven aan deze extra wettelijke taak?

Provinciale regietafels worden versterkt zodat gemeenten worden ondersteund bij het uitoefenen van deze taak.

Is bij de uitvoeringsscan ook gekeken naar welke aantallen voor gemeenten houdbaar en uitvoerbaar zijn onder de voorgestelde systematiek en wanneer het niet langer te dragen is voor gemeenten? Zo ja, kan de regering aangeven wat daarvan de uitkomsten zijn en welke consequenties de regering hieraan verbindt?

De gemeenten hebben in de uitvoeringsscan onder andere gekeken naar de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel en de bijbehorende systematiek. Er is niet specifiek gekeken naar de hoogte en uitvoerbaarheid van aantallen.

De leden van de fractie van de SGP maken zich zorgen over de financiële kant van deze decentralisatie voor gemeenten. Zij hebben vernomen dat er een artikel 2 onderzoek is uitgevoerd om verschillende kostencomponenten voor zowel gemeenten als provincies in kaart te brengen. Wat zijn hiervan de uitkomsten en kan de regering dit onderzoek aan de Kamer toesturen? Gaat het hierbij enkel om directe kosten of ook om bijkomende kosten, zoals kosten ten aanzien van integratie, zorg, sociale zekerheid, onderwijs? Welke afspraken zijn gemaakt met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over compensatie van de kosten?

Op 19 april 2023 heeft AEF het rapport «onderzoek kosten spreidingswet voor gemeenten en provincies» opgeleverd. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van artikel 2 van de Financiële verhoudingswet (Fvw). Onderzoek ziet toe op de hoofdwet en niet op de daarbij behorende algemene maatregel van bestuur en ministeriële regelingen. Artikel 2 Fvw stelt dat wanneer beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot nieuwe of gewijzigde taken van provincies of gemeenten, de financiële gevolgen in kaart worden gebracht. Uit dit onderzoek blijkt dat de spreidingswet tot gevolg heeft dat gemeenten gemiddeld per jaar € 15,1 mln. aan meerkosten hebben. Voor provincies worden de gemiddelde meerkosten per jaar op € 4,9 mln. geraamd. Bij de raming van de kosten in de memorie van toelichting zijn deze kosten meegenomen. Het onderzoek wordt gedeeld met de Eerste Kamer.

De leden van de fractie van de SGP vragen zich af hoe de vergoeding voor gemeenten die ervoor kiezen meerdere (kleinschalige) locaties in één gemeente te vestigen eruit komt te zien. Wordt dat ook financieel gefaciliteerd of zijn de extra kosten voor rekening van de desbetreffende gemeente?

Kleinschaligheid is een belangrijk uitgangspunt met het oog op de draagkracht van de samenleving. De leden van de fractie van de SGP zien dit uitgangspunt onvoldoende terugkomen in het wetsvoorstel. In hoeverre gaat de regering ervoor zorgen dat kleinschaligheid weldegelijk wordt gestimuleerd? Om welke reden is ervoor gekozen gemeenten die minder dan 100 opvangplaatsen aanbieden niet aan te merken als duurzame opvangplekken, terwijl zij wel een adequate bijdrage leveren aan de opvangproblematiek? En wat zouden de consequenties zijn van het wel toekennen van specifieke uitkering aan deze gemeenten?

Het wetsvoorstel geeft uitdrukkelijk ruimte aan gemeenten om kleinschalige opvang te realiseren. De minimale omvang van 100 opvangplaatsen die bij de uitvoering van de wet wordt voorzien is alleen relevant aan het begin van de cyclus om te bepalen welk deel van de beschikbare opvangvoorzieningen op grond van de wet (artikel 2, derde lid) op voorhand wordt ingevuld in de provinciale opvangopgaven. Voor plaatsen die aan de PRT worden aangeboden geldt in beginsel geen minimale omvang. Van belang is wel dat kleinschalige opvang uitvoerbaar is voor de ketenpartners. Om de kleinschalige opvang mogelijk te maken door het COA en/of een derde partij wordt in overleg en afstemming met gemeenten, IND, DT&V en partijen als VluchtelingenWerk Nederland, Rode Kruis en UNICEF verder uitwerking gegeven aan een uitvoeringskader waarbinnen kleinschalige opvang gerealiseerd kan worden. Middels het uitvoeringskader zal aan alle betrokkenen duidelijkheid worden geboden over het opzetten van kleinschalige opvangvoorzieningen. Kleinschalige opvang komt daarnaast onder voorwaarden ook in aanmerking voor een uitkering. Samenvattend maken we kleinschalige opvang niet alleen mogelijk, we stimuleren het ook. Ook financieel.

De leden van de fractie van de SGP-fractie lezen dat de verdeling van de opvangopgave is gebaseerd op het aantal inwoners van de betreffende gemeente en op de Sociaaleconomische status – Welvaart, Opleiding en Arbeidsscore (SES-WOA-score) op gemeenteniveau van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In hoeverre acht de regering de SES-WOA-score een geëigend instrument als verdeelsleutel in een wetsvoorstel?

De Tweede Kamer heeft met het aanvaarden van amendement Van Dijk c.s. (TK 36 333, nr. 75) een bepaling aan het wetsvoorstel toegevoegd met de strekking dat de verdeling is gebaseerd op het inwoneraantal en de meest recente SES-WOA-score op gemeenteniveau. De regering acht dit uitvoerbaar.

Is de regering het met deze leden eens dat een dergelijke score als wetsinstrument een vreemde eend in de bijt is?

Zoals in de toelichting bij het amendement wordt aangegeven, kent de SES-WOA score al een precedent, zij het op een lager regelingsniveau. In de Regeling eenmalige specifieke uitkering en subsidies toekomstbestendige lokale bibliotheekvoorzieningen wordt eveneens naar deze CBS-indicator verwezen (artikel 8, tweede lid, onder b, sub 3). In de Spreidingswet is een dynamische verwijzing naar deze score opgenomen, zodat bij een volgende cyclus de meest recente gegevens worden gebruikt. Dit zijn thans de gegevens van de «SES-WOA-score per gemeente, 2019».70

Hoe is de regering voornemens deze verdeling vorm te geven in de algemene maatregel van bestuur (AMvB) en hoe gaat dat in de praktijk in zijn werk?

De berekeningen van de indicatieve verdelingen in de gemeente en de provinciale opvangopgaven worden door het Ministerie van JenV gemaakt op basis van een in de bij de wet horende algemene maatregel van bestuur neergelegde formule. De Minister maakt de uitkomst van deze berekening voor 1 februari in het eerste jaar van de wetscyclus in de Staatscourant bekend.

De leden van de fractie van de SGP zijn van mening dat als gemeenten meer taken en verantwoordelijkheden krijgen dat ook gepaard moet gaan met vrijheid en eigen regie voor die gemeenten. Is de regering het eens met dat uitgangspunt? Hoe is geprobeerd hieraan invulling te geven in het voorstel?

Van meet af aan zijn vrijwilligheid en onderlinge samenwerking tussen gemeenten een uitgangspunt geweest bij deze stelselwijziging. Daarom is aangesloten bij een bestaande werkwijze die met de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen in 2020 is ingezet.71 Gemeenten gaan in provinciaal verband aan de slag met de provinciale opvangopgave. Dit doen zij aan de Provinciale Regietafel (PRT). De commissaris van de Koning (als rijksorgaan) zit de PRT voor. Aan deze tafel vindt afstemming op bovengemeentelijk niveau plaats. Als gevolg van het amendement Van den Brink c.s. is deze fase van overleg en vrijwillig ter beschikking stellen van opvangplaatsen door gemeenten verlengd van 1 februari tot 1 november in het eerste jaar van de cyclus.72

Waarom is er niet voor gekozen veel meer ruimte en regie te bieden in de uitvoering voor gemeenten, in lijn met de inrichting van ons bestuurlijk stelsel? Gemeenten lopen daardoor aan tegen de strikte kaders van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), bijvoorbeeld bij kleinschalige opvang of het zelf exploiteren van een opvanglocatie.

De Opvangrichtlijn is leidend waar het gaat om het realiseren van asielopvang en geldt zowel voor het COA als voor gemeenten die zelf een opvangvoorziening willen exploiteren. Binnen het kader dat de Opvangrichtlijn vormt is ruimte voor maatwerk. Ten aanzien van kleinschaligheid verwijs ik de leden van de SGP-fractie naar het hierboven gegeven antwoord.

In de memorie van toelichting en de concept-AMvB valt te lezen dat tegemoet moet worden gekomen aan de brede wens voor kleinschalige opvang, maar dat «de uitvoerbaarheid voor de migratieketen te allen tijde voorop staat». Wat wordt hier precies mee bedoeld, zo vragen de leden van de fractie van de SGP.

Bij het realiseren van opvang, waaronder kleinschalige opvang is het van belang dat dit gebeurt binnen de kaders van de Opvangrichtlijn en dat ook de taken van de ketenpartners volgend uit de Vreemdelingenwet en de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers uitgevoerd kunnen worden.

De leden van de fractie van de SGP lezen dat het verdeelbesluit bij «bijzondere omstandigheden» tussentijds kan worden gewijzigd. Aan welke omstandigheden moet dan worden gedacht? En wanneer is sprake van «ingrijpende wijziging», zoals benoemd in artikel 5 lid 3 van het wetsvoorstel?

Tussentijdse wijziging kan aan de orde zijn na tussentijdse wijziging van de capaciteitsraming in het geval van uitzonderlijke omstandigheden, zoals een oorlog of een natuurramp. Op voorhand is nog niet nader te verduidelijken wanneer sprake is van een «ingrijpende wijziging», die tot gevolg heeft dat het proces dat wordt beschreven in de artikelen 3 (berekenen provinciale opvangopgave/indicatieve verdeling per gemeente) en 4 (overleg aan de PRT en verslag cdK) van de wet opnieuw wordt doorlopen voor de extra opvangplaatsen die nodig zijn. Dit zal zich aan de hand van de ervaringen met het nieuwe stelsel moeten uitkristalliseren.

De leden van de fractie van de SGP vragen de regering om toe te lichten hoe om wordt gegaan met inwerkingtreding van de wet als 1 februari 2024 niet wordt gehaald, gelet op zorgvuldige behandeling van het wetsvoorstel in de Staten Generaal. Met welke scenario’s houdt de regering op dit punt rekening?

Er is de regering om voor de hand liggende redenen veel aan gelegen dat reeds in 2024 gebruik kan worden gemaakt van de Spreidingswet. Indien de wet na de aanvang van de in de wet voorzien cyclus, dus na 1 februari 2024 inwerking treedt zal er in het kalenderjaar 2024 geen gebruik kunnen worden gemaakt van de systematiek van de wet. Dat wil zeggen dat er wel een wettelijke kader is gecreëerd, maar dat nog niet met toepassing van artikel 5 van het wetsvoorstel een verdeelbesluit kan worden genomen dat gemeenten bindt. In bovengenoemd geval zal de bestaande praktijk van bestuurlijke afspraken met gemeenten in de zoektocht naar voldoende opvangplekken worden voortgezet. De regering verwacht wel dat het in de wet neergelegde kader daarbij in positieve zin zijn schaduw vooruit zal werpen.

10. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van Volt

De leden van de fractie van Volt wensen de regering over de voorgenomen wet de volgende vragen voor te leggen.

Kleinschalige opvang

Kan de Staatssecretaris aangegeven wat de criteria zijn voor het oordeel dat een kleinschalige opvanglocatie doelmatig te exploiteren moet zijn?

Het wetsvoorstel geeft uitdrukkelijk ruimte aan gemeenten om kleinschalige opvang te realiseren. De minimale omvang van 100 opvangplaatsen die bij de uitvoering van de wet wordt voorzien is alleen relevant aan het begin van de tweejaarlijkse cyclus (betreft bestaande duurzame plaatsen, op voorhand ingevuld per provincie). Voor plaatsen die aan de PRT worden aangeboden geldt in beginsel geen minimale omvang. Van belang is wel dat kleinschalige opvang uitvoerbaar is voor de ketenpartners. Om de kleinschalige opvang mogelijk te maken door het COA en/of een derde partij wordt in overleg en afstemming met gemeenten, IND, DT&V en partijen als VluchtelingenWerk Nederland, Rode Kruis en UNICEF verder uitwerking gegeven aan een uitvoeringskader waarbinnen kleinschalige opvang gerealiseerd kan worden. Middels het uitvoeringskader zal aan alle betrokkenen duidelijkheid geboden worden omtrent het opzetten van kleinschalige opvangvoorzieningen. Kleinschalige opvang komt daarnaast onder voorwaarden ook in aanmerking voor een uitkering. Samenvattend maken we kleinschalige opvang niet alleen mogelijk, we stimuleren het ook, ook financieel.

Plaatsing Bevoegdheid

Het COA krijgt met het nieuwe artikel 3a Wet COA de bevoegdheid ten aanzien van de (over)plaatsing van asielzoekers en statushouders ook met betrekking tot de gemeentelijke opvang. Dit kan er toe leiden dat het COA om een nieuwe locatie te vullen bijvoorbeeld een statushouder overplaatst waarbij het inburgeringstraject al gestart is.

Wordt in de lagere regelgeving opgenomen dat het COA een kenbaar plaatsingsbeleid moet ontwikkelen in overeenstemming met de vereisten van de Opvangrichtlijn zoals het uitvoeren van een beoordeling op bijzondere opvangbehoeften direct na aankomst (artikel 21 Opvangrichtlijn) en bescherming van de eenheid van gezin voor zover die aanwezig is op het grondgebied van de staat (artikel 12)?

In Nederlandse regelgeving is neergelegd dat aan de door deze leden genoemde verplichtingen moet worden voldaan. Zie voor artikel 21 van de Opvangrichtlijn artikel 18a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) en voor artikel 12 van de Opvangrichtlijn de artikelen 3, eerste lid, 3, derde lid, aanhef en onder d, 9, derde lid, aanhef en onder a en 11, vierde lid, Rva 2005. Nadere regeling wordt niet voorzien.

Verhuizingen

Het is van groot belang dat (alleenreizende) kinderen en jongeren altijd in aanmerking komen voor opvanglocaties die specifiek op hun noden en behoeften zijn ingericht en dat vele verhuizingen worden voorkomen. Onafhankelijk toezicht op de kwaliteit van opvangvoorzieningen is daarom essentieel. Hoe gaat de Staatssecretaris het toezicht op de naleving van het kwaliteitskader borgen?

Zoals in het eerdere antwoord op een gelijke vraag van de leden van D66-fractie is toegelicht is de Opvangrichtlijn leidend, dat betekent dat naleving van artikel 21 van de Opvangrichtlijn noodzakelijk is. Het ministerie ziet daarop toe.

Hoe wordt in de uitvoering van de wet het verhuizen van asielzoekers, met name van kinderen, zoveel mogelijk voorkomen? Welke stappen gaat de Staatssecretaris ondernemen om veelvuldige verhuizingen te voorkomen?

Ter achtergrond is het goed om aan te tekenen dat asielzoekers om verschillende redenen verhuizen tussen opvanglocaties. Verhuizingen kunnen gerelateerd zijn aan de inrichting van het asielproces, het gevolg zijn van het sluiten van een opvanglocatie, maar het is ook mogelijk dat iemand zelf verzoekt om een verhuizing. De beperkingen die de huidige druk op de opvangcapaciteit met zich meebrengt, bemoeilijken het streven naar minder verhuisbewegingen. De spreidingswet beoogt voldoende opvangplaatsen te realiseren en de verwachting is dat dit dan ook verhuisbewegingen tegen zal gaan.

Wordt bij de eerste plaatsing rekening gehouden met de aanwezigheid van familieleden in Nederland om latere verhuizingen te voorkomen?

Bij plaatsing wordt in elk geval rekening gehouden met eventuele kerngezinsleden in Nederland. Met de aanwezigheid van overige familieleden, wordt slechts beperkt rekening gehouden. Die aanwezigheid zal veelal ook geen dwingende reden zijn om later alsnog te verhuizen.

Financiële gevolgen

Is er voldoende financiering beschikbaar voor de gemeenten om dit wetsvoorstel uit te voeren, ook rekening houdend met gemeentelijke infrastructuur en het ambtelijke apparaat? Wordt in het budget voorzien in de mogelijkheid dat het COA en/of de gemeente – zoals in sommige gemeenten al gebeurt – ook gezamenlijke activiteiten voor bewoners en buurtbewoners aanbieden ter bevordering van draagvlak en participatie en onderling contact?

Het antwoord hierop luidt bevestigend, zoals hiervoor op een gelijke vraag van de leden van de CDA-fractie is aangegeven. Er zijn vier soorten kosten te onderscheiden:

  • 1. de uitvoeringskosten voor gemeenten en provincies van deze wet. Het wetsvoorstel reguleert de uitvoeringskosten van de Spreidingswet niet. Dit verloopt via de gebruikelijke route: het gemeentefonds en provinciefonds.

  • 2. de bekostiging van de financiële uitkeringen, deze reguleert het wetsvoorstel. Gemeenten hebben op grond van de Spreidingswet recht op een financiële uitkering wanneer duurzame en/of bijzondere opvangplaatsen worden aangeboden. Deze hoogte van deze uitkeringen zijn gedifferentieerd naar type opvangplaats en moment van inbreng. Daarnaast is er een financiële uitkering die naar rato verdeeld wordt over provincie en gemeenten wanneer 75% van de provinciale opgave wordt behaald.

  • 3. de bekostiging voor aanvullende voorzieningen via het COA. De bekostiging van reguliere voorzieningen worden deels geregeld door het faciliteitenbesluit. In het faciliteitenbesluit zijn diverse vergoedingen opgenomen voor gemeenten met een reguliere opvang. Die vergoedingen zien op vergoeding van capaciteitsplaatsen, een vergoeding voor wooneenheden, een vergoeding voor (vrijwilligers)werkgroepen, een vergoeding voor voorlichtingskosten en een huisvestingsbudget basisonderwijs.

    Daarnaast is er de vergoeding van de zorgkosten via de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA). Het COA wordt hiervoor bekostigd via de kostprijs.

  • 4. De bekostiging van aanvullende voorzieningen via de wettelijke stelsels. Voor onderwijs betekent dat voor kinderen die korter dan twee jaar in Nederland zijn, waaronder asielzoekers, dat scholen aanvullende bekostiging naast de reguliere bekostiging ontvangen.

Kwaliteit

Wordt een uitgangspunt van het kwaliteitskader dat een opvanglocatie fysiek en sociaal wordt ingebed in de lokale samenleving? Zal het onderdeel van de kwaliteitseisen uitmaken dat een opvanglocatie goed bereikbaar moet zijn, dat wil zeggen in of op loopafstand van het centrum en/of met regelmatig rijdend openbaar vervoer? Wordt bij het formuleren van het kwaliteitskader ook rekening gehouden met de aanwezigheid van statushouders in de opvang, zoals ook nareizigers en hervestigers voor wie een snelle integratiestart van belang is? Wordt een kwaliteitseis dat zij ondersteund worden bij snelle inschrijving BRP, verkrijgen van een verblijfsdocument, opening van een bankrekening en aanvraag voorzieningen gezien de grote financiële problemen die nu bestaan voor statushouders bij eerste huisvesting?

Zoals hiervoor ook is toegelicht op een vraag van de leden van de D66-fractie is het kwaliteitskader momenteel in ontwikkeling en kan dit (nog) niet worden gedeeld met de Eerste Kamer. Het gereedmaken hiervan is onderdeel van het implementatietraject van de Spreidingswet. De Opvangrichtlijn is hierbij leidend. Ook het plan van handhaven is onderdeel van het implementatietraject en, hoewel de eerste stappen hierin gezet zijn, is uitwerking nog niet gereed.

Hoe wordt de medische zorg geregeld voor locaties die door de gemeente worden geëxploiteerd? Vallen de asielzoekers ook onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA)? Wordt de zorg door GZA georganiseerd of kunnen gemeenten ook lokaal zorg regelen?

Het is voorzien dat de asielzoekers ook onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA) vallen. Voorts is het aan gemeenten om de medische zorg verder vorm te geven. De normen zoals die gelden onder de Opvangrichtlijn zijn hierbij leidend.

Zullen hiervoor dezelfde normen met betrekking tot toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg gelden? Wordt de kwaliteitsnorm, net als voor asielzoekers in COA-opvang nu geldt, dat gezondheidsvoorlichting moet worden georganiseerd ook voor de locaties die door de gemeenten worden geëxploiteerd evenals voor nareizigers en hervestigers die direct in de gemeente gehuisvest kunnen worden?

Het antwoord hierop luidt bevestigend. In de memorie van toelichting wordt erop gewezen dat aangeboden opvanglocaties worden getoetst op uitvoerbaarheid binnen de kaders van de verschillende uitvoeringspartners die binnen de migratieketen zijn opgesteld.

Zijn in deze kaders het belang van participatie en integratie voldoende vormgegeven? Worden deze kaders samen met de gemeenten ontwikkeld en vastgesteld?

Ja, ook dit wordt meegenomen bij de ontwikkeling van de kaders. De kaders worden in nauw overleg met gemeenten ontwikkeld en vastgesteld.

Wordt bij de invoeringstoets (na twee jaar) en de evaluatie (na vier jaar) ook de kwaliteit van de opvanglocaties in kaart gebracht? Zal er een regelmatige monitoring plaatsvinden van het «opvanglandschap»?

Getoetst zal worden of de doelen van de Spreidingswet zijn behaald, dat wil zeggen dat er voldoende (duurzame) opvangplaatsen zijn gerealiseerd die voldoen aan de Opvangrichtlijn. Daar zit kwaliteit in besloten. Uiteraard zal er regelmatig gemonitord worden.

11. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van 50PLUS

Het lid van de fractie van 50PLUS wenst de regering naar aanleiding van het voorliggende wetsvoorstel de volgende vragen voor te leggen:

1.

Het lid van de fractie van 50PLUS wijst erop dat de oorspronkelijke doelstelling van het wetsvoorstel was het mogelijk maken van een wettelijke verplichting voor gemeenten om bij te dragen aan de opvang van asielzoekers en om een eerlijkere verdeling van asielzoekers over gemeenten te realiseren. Wat verstaat de regering precies onder een eerlijkere verdeling van asielzoekers over gemeenten? Wat is het criterium voor eerlijk in dit wetsvoorstel? De omvang van het inwonersaantal binnen een gemeente, de grootte van het grondgebied binnen de gemeentegrens, de sociaaleconomische positie van een gemeente, de nog beschikbare ruimte van grond voor extra woningen/opvanglocaties, het draagvlak onder de inwoners van de gemeente? Graag ontvangt dit lid per categorie een verklaring of en waarom daarop het woord eerlijk van toepassing is.

2.

Het lid van de fractie van 50PLUS wijst er in dit kader op dat als voorbeelden de gemeenten Wassenaar en Bloemendaal als welvarende gemeenten genoemd zijn om verhoudingsgewijs méér asielopvang te moeten gaan realiseren binnen hun gemeente omdat dit eerlijk zou zijn. Past zulk een subjectief begrip in naar beginsel neutraal geformuleerde wetgeving? Opent de regering hiermee niet een Doos van Pandora bij de uitleg en toepassing van wetten als subjectiviteit terug te vinden is in wetsteksten?

Antwoord vraag 1 en 2.

Zoals hiervoor meermaals is toegelicht vloeit uit artikel 3 van de wet voort dat het aantal opvangplaatsen dat in een provincie moet worden geboden, wordt bepaald aan de hand van het aantal inwoners en de zogeheten SES-WOA-score (sociaaleconomische status) van de gemeenten in die provincie. De regering is van oordeel dat reeds daardoor de eerste stap naar een evenwichtige – eerlijke – spreiding van het aantal benodigde opvangplaatsen over het land wordt gezet. Vervolgens, komt de daadwerkelijke verdeling over gemeenten in de provincie tot stand in onderlinge samenwerking tussen gemeenten aan de PRT. De vrijwillige inbreng van opvangplaatsen staat daarbij uitdrukkelijk voorop. Juist daarom verwacht de regering dat met de toepassing van de Spreidingswet tot een verdeling zal worden gekomen die door velen als eerlijk zal worden ervaren.

3.

Het lid van de fractie van 50PLUS fractie vraagt de regering op welke wijze dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de soevereiniteit van gemeenten. In hoeverre is hier sprake van een juridische noodsituatie die een dergelijke inbreuk rechtvaardigt?

De opzet van dit wetsvoorstel is niet ingegeven door een juridische noodsituatie. In dit wetsvoorstel draagt deze wet aan de in het verdeelbesluit opgenomen gemeenten een taak in medebewind op, net als andere medebewindswetten dat doen. Artikel 124 van de Grondwet erkent in het eerste lid de autonomie van provincies en gemeenten, en bepaalt in het tweede lid dat gemeenten bij of krachtens de wet in medebewind kunnen worden geroepen. De wetgever heeft een eigen democratisch mandaat en kan daarin eigen afwegingen maken. De wetgever hoeft bij het opleggen van medebewind dan ook niet aan de lokale democratie te toetsen. Dat de wetgever een eigen afweging maakt bij het opleggen van medebewind, betekent niet dat er niet wordt geluisterd naar de decentrale overheden zelf. Zo is dit wetsvoorstel nadrukkelijk in samenwerking met de VNG en het IPO tot stand gekomen. Met het amendement Van den Brink c.s.73 – en de verlenging van de fase van overleg aan de PRT waarin gemeenten over verdeling van de opvangplaatsen in gesprek gaan – is de autonomie van gemeenten versterkt. Verder is het uiteraard aan gemeenten zelf om hun lokale democratie vorm te geven (samenspel college/raad) en om zelf te bepalen hoe zij hun inwoners betrekken bij de uitvoering van deze wet (de totstandkoming van een verdeelbesluit eens in de 2 jaar), en de gesprekken aan de PRT waarbij alle gemeenten hun inbreng kunnen hebben. De wet wordt in deze vorm dan ook volledig gesteund door de VNG.

4.

Welke sancties gaat de regering hanteren wanneer een of meerdere gemeenten niet in staat blijken te zijn aan de voorgestelde wettelijke verplichting te gaan voldoen?

Van sancties is geen sprake, wel van interbestuurlijk toezicht. Het interbestuurlijk toezicht op de naleving van de medebewindstaak van gemeenten die in het verdeelbesluit zijn opgenomen kent verschillende stappen. Omdat de nieuwe wet op de bijlage bij de Gemeentewet wordt geplaatst, is het toezicht niet bij het provinciebestuur maar bij de Minister belegd. De Minister is gehouden aan het hiervoor vastgestelde beleidskader, maar kan bij de toepassing daarvan zelf het tempo bepalen waarmee deze stappen worden doorlopen. In geval van spoed – wanneer onomkeerbare gevolgen dreigen – kunnen korte termijnen worden gesteld of zelfs stappen worden overgeslagen. Hoewel de eerste stappen van de escalatieladder er op gericht zijn de taakverwaarlozing te beëindigen kan in ultimo de Minister tot indeplaatsstelling overgaan en zelf – op kosten van de desbetreffende gemeente die zijn wettelijke taak uit het verdeelbesluit verwaarloost – asielopvang organiseren. De regering vertrouwt erop dat het doorlopen van de eerste stappen van de escalatieladder er in de meeste gevallen toe zal leiden dat de gemeente op basis van vrijwilligheid de benodigde plaatsen kan vinden.

5.

Overweegt de regering in de toekomst vaker wettelijke dwang te hanteren naar lagere overheden als een probleem nationaal moeilijk oplosbaar blijkt te zijn? Is dit wetsvoorstel hiervan een precedent? Het lid van de fractie van 50PLUS ziet graag dat de regering nadrukkelijk deze benadering als eenmalig kwalificeert, waarbij de noodzaak in dit geval nog meer precies en uitsluitend wordt gedefinieerd.

Het kabinet overweegt dat niet. Het wetsvoorstel ziet het kabinet als een juist en essentieel middel om de opvangproblematiek te beheersen.

Zoals hiervoor reeds is toegelicht is een van de belangrijkste uitgangspunten van de wet echter dat opvangplaatsen zoveel mogelijk op basis van vrijwilligheid worden geboden. Gemeenten en provincies worden hiervoor thans een ruime tijdspanne geboden. Daadwerkelijke indeplaatsstelling moet dan ook als een ultimum remedium worden gezien en het ligt dan ook niet in de lijn der verwachting dat inzet ervan snel nodig zal zijn.

6.

Hoe verhoudt een specifieke taakstelling per gemeente zich tot de omstandigheid dat er nationaal geen enkel specifiek getal, bijvoorbeeld een maximum, wordt gehanteerd?

Tweejaarlijks zal een capaciteitsraming worden gemaakt op basis waarvan de nationale opvangbehoefte kenbaar wordt gemaakt. Deze wordt neergelegd in twaalf provinciale asielopvangopgave waarbij gemeenten gevraagd wordt deze gezamenlijk in te vullen. De specifieke taakstelling volgt pas uit het verdeelbesluit.

7.

Het lid van de fractie van 50PLUS vraagt de regering tot slot of zij verwacht dat het opvangprobleem met het aannemen van dit wetsvoorstel zal zijn opgelost.

De regering ziet deze Spreidingswet als essentiële stap om te komen tot een oplossing van het opvangprobleem.

De leden van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen de nota naar aanleiding van het verslag graag vrijdag 1 december 2023 dan wel uiterlijk maandag 4 december 2023 om 16.00 uur, met het oog op de beoogde datum van plenaire behandeling op 18/19 december 2023 en de mogelijk bij fracties levende behoefte voordien nog een tweede verslag uit te brengen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg


X Noot
1

Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 39.

X Noot
2

Gewijzigde amendement van het lid Van den Brink c.s. ter vervanging van nr. 17 over het verlengen van de fase van vrijwilligheid, 28 september 2023, Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 72.

X Noot
4

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 29.

X Noot
5

Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 72.

X Noot
6

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) | De Nationale Omgevingsvisie, zie paragraaf 5 (Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften).

X Noot
7

Handelingen II 2023/24, 36 333, nr. 5, item 5, p. 16.

X Noot
8

Ten tijde van het opmaken van dit verslag was het verslag van de deskundigenbijeenkomst die op 14 november 2023 in de Eerste Kamer werd gehouden nog niet beschikbaar.

X Noot
9

Gewijzigde amendement van het lid Van den Brink c.s. ter vervanging van nr. 17 over het verlengen van de fase van vrijwilligheid, 28 september 2023, Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 72.

X Noot
10

https://www.inview.nl/document/id665c22bb45f6449899bb1e5d3e852a83/rechtsbescherming-tegen-bestuurshandelen-in-nederland-noorwegen-en-zweden-staat-en-recht-nr-2-4-4-2-beschikkingen-en-besluiten-van-algemene-strekking en de voorbeelden van een bundel beschikkingen: in ARRvS 13 juni 1978, AB 1978, 459 (Subsidie symfonieorkesten) en ARRvS 22 september 1981, AB 1981, 588 (Onteigeningsplan Maaspoort).

X Noot
11

Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 65.

X Noot
14

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 1.

X Noot
15

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 1.

X Noot
16

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 1.

X Noot
17

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 1.

X Noot
18

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
19

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
20

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
21

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
22

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
23

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
24

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
25

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
26

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
27

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 3.

X Noot
30

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 3.

X Noot
31

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 3.

X Noot
32

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 4.

X Noot
33

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 4.

X Noot
34

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 4.

X Noot
35

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 4.

X Noot
36

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 5.

X Noot
37

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 6.

X Noot
38

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 6.

X Noot
39

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 5–6.

X Noot
40

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 7.

X Noot
41

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 8.

X Noot
42

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 29.

X Noot
43

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 8.

X Noot
44

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 8.

X Noot
45

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 8.

X Noot
46

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 9.

X Noot
48

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 11.

X Noot
49

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 16–17.

X Noot
50

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 24.

X Noot
51

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 24.

X Noot
52

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 25.

X Noot
53

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 26.

X Noot
56

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 2.

X Noot
57

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 2.

X Noot
58

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 15.

X Noot
59

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 6.

X Noot
60

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 26.

X Noot
61

Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 74.

X Noot
62

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 30.

X Noot
63

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 28.

X Noot
64

Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 75.

X Noot
65

Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 75.

X Noot
66

Nader gewijzigd amendement van het lid Jasper van Dijk ter vervanging van nr. 74 over een verdeling op basis van inwoneraantal en sociaaleconomische status van de gemeente, 2 oktober 2023, Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 75.

X Noot
68

ABRvS 29 januari 2014, 201302106/1/A2 (ECLI:NL:RVS:2014:188).

X Noot
69

Kamerstukken II 2018/19, 35 000 VII, nr. 102.

X Noot
71

Zie Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen | Rapport | Rijksoverheid.nl (14 mei 2020). Voorts o.a. Kamerstukken II 2017/18, 19 637 en 30 573, nr. 2415, Kamerstukken II 2018/19, 19 637, nr. 2443 en 2019/20, nrs. 2634.

X Noot
72

Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 72.

X Noot
73

Kamerstukken II 2023/24, 33 336, nr. 72.

Naar boven