Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36263 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36263 nr. B |
Vastgesteld 19 december 2023
Het wetsvoorstel heeft in de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De fractieleden van GroenLinks-PvdA hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben naar aanleiding daarvan een aantal vragen. De fractieleden van Volt sluiten zich graag bij deze vragen aan.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Daarover stellen zij nog graag een aantal vragen.
De D66-fractieleden hebben met betrekking tot het wetsvoorstel nog een aantal vragen. De leden van de BBB-fractie sluiten zich graag bij deze vragen aan.
De PVV-fractieleden hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben een aantal vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden willen geen twijfel laten bestaan over het belang en de urgentie die zij hechten aan onderzoek door de diensten naar landen met een offensief cyberprogramma dat is gericht tegen Nederland of Nederlandse belangen. De inzet van de daarvoor benodigde bevoegdheden gaat echter bijna noodzakelijkerwijs ook gepaard met het vergaren, verkrijgen, verwerken en bewaren van heel veel gegevens die de privacy van niet-betrokken burgers, bedrijven en organisaties raakt. Voor de leden van de ChristenUnie-fractie is dit een nadrukkelijk punt van aandacht en geeft het alle aanleiding voor scherpe juridische kaders, stevig toezicht en effectieve toetsing door de rechter. Zij hebben daarom nog enkele vragen.
De leden van de fractie van de PvdD hebben een aantal vragen. Zij verzoeken de regering om alle (sub)vragen afzonderlijk te beantwoorden.
De fractieleden van Volt hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en stellen graag nog enkele vragen.
De Raad van State constateert dat met deze tijdelijke wet, naast de bestaande wet, de nodige complexiteit wordt geïntroduceerd. Voor de fractieleden van GroenLinks-PvdA is niet altijd helder hoe de verschillende (toezicht)regimes zich tot elkaar verhouden. Hierna volgt een voorbeeld van deze complexiteit. Op basis van het voorstel voor de tijdelijke wet betekent dit bijvoorbeeld bij de inzet van de hackbevoegdheid het volgende:
– de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (hierna: TIB) beoordeelt het binnendringen in het geautomatiseerde werk vooraf (bindend);
– de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (hierna: CTIVD) kan het verkennen van het geautomatiseerde werk tijdens de inzet beoordelen (bindend);
– de CTIVD kan tijdens het binnendringen de genomen technische risico’s, de gebruikte onbekende kwetsbaarheden en bijgeschreven geautomatiseerde werken beoordelen (bindend);
– de CTIVD kan tijdens het binnendringen de verdere inzet en uitvoering beoordelen (niet bindend);
– de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan uitspraak doen in een beroep van een Minister tegen een van de hierboven genoemde bindende oordelen van de toezichthouders (bindend);
– de afdeling klachtbehandeling van de CTIVD kan een klacht over de inzet beoordelen (bindend).
Graag ontvangen voornoemde fractieleden een algemene reflectie van de regering op deze complexiteit. Wat gaat dit concrete voorbeeld betekenen voor operationele snelheid en wendbaarheid? Wat gaat de tijdelijke wet in algemene zin betekenen voor de gewenste operationele snelheid en wendbaarheid? Was deze geïntroduceerde complexiteit onderdeel van de uitvoeringstoets? Zo ja, wat was de conclusie? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel dat voorligt, is oorspronkelijk gemaakt voor werk van de diensten met betrekking tot landen met een offensief cyberprogramma. In de nota van wijziging2 wordt deze reikwijdte verbreed. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 16 oktober 2023 in de Tweede Kamer het volgende gezegd:
«Dat maakt dat de reikwijdte van de tijdelijke wet is beperkt tot onderzoeken van de diensten naar landen met een offensief cyberprogramma. Dat kan gaan over cyberoperaties, maar het kan ook gaan over interceptie op de kabel. Alle andere onderzoeken van de diensten vallen onder de Wiv.»3
Dit leidt mogelijk tot verwarring en onduidelijkheid. Ook de toezichthouder TIB gaf tijdens de deskundigenbijeenkomst van 21 november 2023 in de Eerste Kamer aan dat er onduidelijkheid is over onder welk regime gegevens verzameld worden en op welke wet de dienst een beroep doet bij het inzetten van bevoegdheden. Dit kan de bron zijn van een groot aantal (uitvoerings)problemen, waarvan de implicaties lastig te overzien is. Wat betekent de verbreding van de reikwijdte van de tijdelijke wet voor de in te zetten bevoegdheden van de diensten ten aanzien van «verkennen»? Ziet de regering de door de TIB voorziene onduidelijkheden? Zo ja, hoe is dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat de bevoegdheden onder het regime van de tijdelijke wet, ook mogen worden ingezet voor onderzoeken die niet onder de tijdelijke wet vallen? Welke waarborgen zijn ingebouwd om gegevens verzameld onder de tijdelijke wet, ook conform de waarborgen in de tijdelijke wet te behandelen? Welke maatregelen zijn er om te voorkomen dat de tijdelijke wet wordt ingezet om gegevens te verzamelen die vervolgens later ook voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt?
In haar onderzoek uit 2021 concludeert de Algemene Rekenkamer dat de nieuwe waarborgen uit de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (hierna: Wiv 2017) de inzet van bepaalde bijzondere bevoegdheden beperken.4 Het is de CDA-fractieleden duidelijk dat het niet de bedoeling van dit wetsvoorstel is om alle onnodige beperkingen weg te nemen. Maar kan de regering uiteenzetten wat de mate is waarmee dat met dit voorstel wordt bereikt?
De CTIVD heeft in dit verband nadrukkelijk ook gewezen op onderwerpen die buiten de reikwijdte van het voorstel vallen, zoals een verschuiving van statische naar dynamische regulering. Zij benadrukt in dit verband de noodzaak van de beoogde algehele herziening van de Wiv 2017. Wat zijn de observaties van de regering als het gaat om de voortvarendheid daarmee?
De CDA-fractieleden hebben kennisgenomen van het tijdelijke karakter van het nu voorliggende wetsvoorstel. In het licht van de bedoeling om de Wiv 2017 meer omvattend te herzien, is dat ook niet onlogisch. Toch lijkt de urgentie van de nu beoogde bepalingen aannemelijk te zijn en dient zich daarom toch de vraag aan waarom niet voor permanente voorzieningen is gekozen, vooruitlopend op de algehele herziening. Kan de regering haar andersluidende keuze nader toelichten?
Wat betreft de reikwijdte van de tijdelijke wet geven de wetstekst en de memorie van toelichting aan dat de reikwijdte is beperkt tot onderzoeken van de diensten naar landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederland of Nederlandse belangen en dat het onderwerp van onderzoek bepaalt of de inzet van een bevoegdheid kan plaatsvinden onder deze wet. Het is volgens de memorie van toelichting aan de diensten om uit te zoeken of landen een dergelijk programma uitvoeren.5 In het geval dat de aandacht naar bepaalde targets vanuit de diensten gebaseerd is op verschillende lopende onderzoeken, kan de tijdelijke wet alleen worden ingezet wanneer het zwaartepunt van het onderzoek onder deze wet valt. De TIB kan dit toetsen volgens het voorgestelde artikel 3, eerste lid. De TIB geeft zelf echter aan in haar brief van 7 december 2023 dat zij bang is dat er «geshopt» zou kunnen worden naar de laagste vorm van toezicht.6 Klopt deze stelling van TIB, dat «geshopt» kan worden, zo vragen de D66-fractieleden.
In de memorie van toelichting wordt in het kader van landen met een offensief cyberprogramma gesproken over «beïnvloeden van beeldvorming» en «digitale beïnvloedingscampagnes».7 Kan de regering aangeven in hoeverre deze vormen van beeldvorming en beïnvloeding in het kader van dit wetsvoorstel betrekking hebben op cyberprogramma’s of cyberaanvallen, aangezien dergelijke campagnes evengoed via reguliere communicatie/mediakanalen kunnen verlopen, zo vragen de PVV-fractieleden. Kan de regering daarbij tevens een afbakening geven van zulke campagnes: hoe en door wie wordt bepaald of een bepaalde boodschap als desinformatie wordt gezien, hoe dit zich verhoudt tot de vrijheid van meningsuiting en in hoeverre daarmee voldoende grond bestaat om bevoegdheden uit het wetsvoorstel hiervoor in te zetten?
Het uitgangspunt van dit wetsvoorstel is het «onderzoek naar landen met een offensief programma tegen Nederland of Nederlandse belangen». Kan de regering nader duiden hoe en door wie bepaald wordt welke landen dit zijn en onder welke voorwaarden, en welke criteria worden toegepast om vast te stellen dat sprake is van een offensief programma en wat de afbakening is van Nederlandse belangen? Worden tot Nederlandse belangen bijvoorbeeld ook de belangen van NAVO-partners of de Europese Unie in bredere zin gerekend?
Kan de regering tevens nader duiden wanneer dit criterium wel of niet een grondslag zal zijn voor inzet van bevoegdheden?
Kan de regering voorts aangeven in hoeverre in het kader van dit wetsvoorstel ook onderzoek naar jihadisme onderdeel kan zijn van de inzet van bevoegdheden? Kan de regering daarbij ook nader duiden hoe daarbij wordt omgegaan met niet-statelijke actoren?
Kan de regering aangeven hoe bij de toepassing van dit wetsvoorstel zal worden omgegaan met metadata en wat daarbij de uitgangspunten en beperkingen zijn?
Het voorliggend wetsvoorstel heeft uitdrukkelijk een tijdelijk karakter. Het vervalt op grond van artikel 17 vier jaar na het moment van inwerkingtreding. Het wetsvoorstel geeft geen ruimte voor verlenging van deze termijn. Deze tijdelijkheid hangt samen met de integrale herijking van de huidige Wiv 2017. Kan de regering inzichtelijk maken wat de stand van zaken met betrekking tot die herijking op dit moment is en wat het huidige tijdpad is, zo vragen de ChristenUnie-fractieleden.
Het wetsvoorstel is bedoeld om de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beter in staat te stellen onderzoek te doen naar landen met een offensief cyberprogramma. Het voorgestelde artikel 2, eerste lid benoemt dit met zoveel woorden als een taak van de diensten. Het valt de leden van de ChristenUnie-fractie echter op dat het wetsvoorstel niet afbakent of zelfs maar indiceert wanneer sprake is van een land met een offensief cyberprogramma. Op welke wijze en door wie wordt dit bepaald, zo vragen zij de regering.
In het verlengde daarvan vragen de ChristenUnie-fractieleden naar de beoogde toepassing van het voorgestelde artikel 2, derde lid. Daarin wordt – beknopt weergegeven – bepaald dat in een verzoek om toestemming of verlenging van toestemming voor de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid vermeld wordt of daarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in dit wetsvoorstel. Begrijpen deze leden het goed dat de keuze voor ofwel het stelsel van de tijdelijke wet ofwel voor het stelsel van de huidige Wiv 2017 hiermee geheel aan de diensten wordt gelaten? Zo ja, kan de regering dit nader toelichten en aangeven of de diensten hierin bepaalde kaders meekrijgen?
Blijkens het tweede lid van artikel 2 van het wetsvoorstel, is de Wiv 2017 «[o]p de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak» van toepassing «met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk».
Zien de leden van de fractie van de PvdD het goed dat ingevolge het tweede lid van artikel 2 hoofdstuk 2 van het ontwerp van rechtswege van toepassing is op «het verrichten van onderzoek naar landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederland of Nederlandse belangen»?
Wie stelt vast en bij welk besluit dat een land «een offensief cyberprogramma tegen Nederland of Nederlandse belangen» uitvoert? Waar is dat wettelijk geregeld?
Is de dienst bevoegd om het voorgestelde artikel 6 toe te passen zonder dat is vastgesteld dat de verkenning betrekking heeft op een land met een offensief cyberprogramma tegen Nederland of Nederlandse belangen?
Waarop kan een vermoeden worden gebaseerd dat een land een offensief cyberprogramma hanteert in een bepaald digitaal verkeer of bij bepaalde telecommunicatie als nog geen verkenning als bedoeld in artikel 6 heeft plaatsgevonden?
Dit wetsvoorstel lijkt de Wiv 2017 gedeeltelijk te herzien zonder dat het daadwerkelijk een herziening is, merken de Volt-fractieleden op. De regering heeft aangegeven dat een herziening bij een volgend kabinet ligt. Tot op welke hoogte voorziet deze tijdelijke wet in de lacunes die momenteel door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: MIVD) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) in hun werk ervaren worden? Kan de Kamer op korte termijn nogmaals een voorstel voor een tijdelijke wet verwachten of kan zij eerder een herziening van de Wiv 2017 behandelen?
In de wetsteksten, wetsbehandeling en memorie van toelichting worden verschillende begrippen gebruikt. Daarom hebben de fractieleden van GroenLinks-PvdA enkele verduidelijkende vragen.
In het inlichtingenproces met betrekking tot ongerichte kabelinterceptie zijn er naar het begrip van voornoemde fractieleden drie stappen:
1. Het opslaan van internetverkeer van veel nietsvermoedende en grotendeels onschuldige mensen.
2. Het door middel van artificial intelligence (hierna: AI) hierin speuren naar zaken die «mogelijk interessant» zijn.
3. Het door analisten van inlichtingendiensten nader bekijken van de informatie.
Klopt het dat wat de regering «verkennen» noemt, bovenstaande stappen 1 en 2 behelst? Kan zij betogen waarom het chilling effect van aftappen niet zou plaatsvinden bij dergelijk «verkennen»?
Deelt de regering het standpunt van de fractieleden van GroenLinks-PvdA dat stap 2 in feite het beoordelen van mensen op basis van hun gedrag en uitingen behelst/impliceert? Maakt het voor een mens effectief uit of de beoordeling die aan hem of haar wordt toegeschreven door AI of door een mens komt, als hier gevolgen aan verbonden kunnen zijn?
Meer fundamenteel kan gesteld worden dat AI inmiddels in staat is om binnen datasets verbanden te leggen die zonder de toepassing daarvan niet zichtbaar zouden worden en dat dit op gespannen voet staat met de uiteindelijke, hiervoor genoemde stap 3. Graag ontvangen de fractieleden van GroenLinks-PvdA een reflectie van de regering hierop. En wat is het materiële verschil tussen stap 2 en 3 voor de betrokkenen?
Met betrekking tot het nut van het verzamelen van bulkdata wijzen de fractieleden van GroenLinks-PvdA op het volgende. Tijdens de technische briefing in de Eerste Kamer op 14 november 2023 is een voorbeeld gegeven van waarom bulkdata soms noodzakelijk zijn. Het hoofd van de MIVD gaf aan dat dankzij bulkinterceptie kon worden vastgesteld dat het Assad-regime achter het gebruik van gifgas zat in Syrië. Op basis van de uitleg leek het alsof metadata (wie communiceert met wie en wanneer) voldoende was om deze conclusie te staven. Daarmee lijkt dit voorbeeld, bedoeld als reden/illustratie voor bulkinterceptie, niet te voldoen aan subsidiariteit (het minst ingrijpende middel gebruiken waar mogelijk). Kan de regering uitleggen hoe in dit voorbeeld, dat illustratief is bedoeld, er sprake is van subsidiariteit? Kan de regering eventueel andere voorbeelden geven?
De tijdelijke wet creëert een expliciete wettelijke grondslag voor het ongericht verkennen ten behoeve van bulkinterceptie. Het betreffende artikel introduceert ook een grondslag voor het onder bepaalde voorwaarden delen van (ongeëvalueerde) bulkdata met buitenlandse partnerdiensten. De Wiv 2017 bevat op dit moment geen specifieke bepaling die dat mogelijk maakt. De Raad van State adviseert de mogelijkheid tot het delen van ongeëvalueerde gegevens afkomstig uit de bevoegdheid tot verkennen, uit het wetsvoorstel te schrappen. Dit advies is niet overgenomen.
Middels de tijdelijke wet mogen deze bulkdata gedeeld worden met buitenlandse diensten voor «technische ondersteuning». Wordt met het delen van data het geven van de mogelijkheid tot inzage bedoeld of worden data (in bulk?) overgedragen? Kan de regering aangeven wat de voor- en nadelen van beide varianten zijn en waarom hiervoor gekozen wordt?
Bij het delen van bulkdata met buitenlandse diensten is het de fractieleden van GroenLinks-PvdA onduidelijk of dit enkel achteraf, na «beoordeling» van de data, zal kunnen plaatsvinden of dat er ook sprake kan zijn van het bijna live (real time) delen van bulkdata met buitenlandse diensten. Graag ontvangen voornoemde fractieleden een verduidelijking. En is het voor buitenlandse diensten technisch mogelijk om verkeer van Nederlandse kabels gescheiden te houden?
Het wetsvoorstel betreft een tijdelijke wet. Niet uit te sluiten is dat op enig moment in de toekomst deze informatiestroom stopt. Het stoppen zou kunnen worden geduid als een beschadiging door Nederland van de goede betrekkingen met de buitenlandse bevriende dienst. Welke maatregelen zijn voorzien om dit scenario te voorkomen? Kan de regering ervoor instaan dat dergelijke argumentatie niet op een later moment richting de wetgever wordt ingezet om te betogen dat er niet gestopt kan worden met het opslaan of delen van deze informatie?
Klopt het dat de finale keuze voor doorgifte van bulkdata ligt bij de Minister en dat de toezichthouder middels de tijdelijke wet hierbij een adviserende rol heeft? Wordt de toezichthouder ook geïnformeerd over de keuze van de Minister in situaties waarover geadviseerd is? En kan de Minister afwijken van de verzoeken van de diensten? Zo ja, op basis waarvan is dat mogelijk? Is er sprake van een discretionaire bevoegdheid? Zijn er in dat kader waarborgen nodig mocht er ooit sprake zijn van een Minister met bijvoorbeeld pro-Russische sympathieën?
Met de tijdelijke wet wordt het mogelijk zo'n jaar lang een verkende kabel in z’n geheel te delen voor «technische assistentie». Klopt deze stelling? Wat wordt eigenlijk bedoeld met «technische ondersteuning»? Graag ontvangen de fractieleden van GroenLinks-PvdA een toelichting met enkele voorbeelden. Is er een indicatie te geven van het aantal keren dat het vragen om «technische ondersteuning» van buitenlandse diensten aan de orde is geweest? En hoe is geborgd dat deze ongeëvalueerde bulkdata door buitenlandse diensten ook echt alleen voor «technische ondersteuning» worden gebruikt? Zijn er waarborgen? Zo ja, hoe zien die eruit? Zo nee, wat betekent dit voor de vanuit de Grondwet en de internationale verdragen noodzakelijke waarborgen bij het delen van informatie? Klopt het dat hierop in de tijdelijke wet geen bindend toezicht is door de CTIVD, dus dat de CTIVD alleen kan adviseren? En wat is de grondslag voor de inhoudelijke toetsing door de CTIVD op het delen van deze bulkinfo met buitenlandse diensten voor «technische ondersteuning»? Graag ontvangen voornoemde fractieleden een verwijzing naar de betreffende artikelen.
Ten behoeve van het wel/niet delen van informatie met buitenlandse diensten worden wegingsnotities opgesteld. In deze notities komen onderstaande wegingsaspecten (een vijftal plus twee aanvullende) aan de orde:
1. De democratische inbedding van een dienst: wat is zijn wettelijke basis en hoe is de (parlementaire) controle in het land geregeld?
2. De mensenrechtensituatie in een land: zijn er internationale mensenrechtenverdragen getekend en houdt het land – bijvoorbeeld op het gebied van persvrijheid – zich hieraan?
3. Professionaliteit en betrouwbaarheid: kan erop vertrouwd worden dat een dienst professioneel omgaat met informatie? Deze afweging wordt gemaakt op basis van eerdere ervaringen van de Nederlandse diensten en die van andere diensten.
4. Wettelijke bevoegdheden en mogelijkheden: wat kan en mag de dienst van een land doen in vergelijking met de AIVD?
5. Niveau van gegevensbescherming: hoe gaat de dienst om met het opslaan en vernietigen van verzamelde gegevens?
Daarnaast wordt gesteld door de AIVD: «wij [wegen] ook mee of de samenwerking een toegevoegde waarde voor ons heeft of dat die wenslijk is in verband met internationale verplichtingen. Ook is voor ons het quid pro quo-principe (voor wat hoort wat) van belang».8
De fractieleden van GroenLinks-PvdA hebben enkele vragen over de wegingsnotities en over de (onderlinge) weging van de verschillende factoren. Waar is de werkwijze rondom wegingsnotities geregeld? Graag ontvangen zij concrete verwijzingen naar wet- en regelgeving. Kan er een voorbeeld worden gegeven (kan fictief zijn) waaruit blijkt wat er bedoeld wordt met de wegingsfactor «samenhangend met internationale verplichtingen»?
Voornoemde fractieleden hebben begrepen dat de wegingsnotities één keer per vier jaar gemaakt worden en aan de hand van actualiteiten kunnen worden aangepast. Klopt dit? Worden deze wegingsnotities per land gemaakt? Van hoeveel landen is er op dit moment een actuele wegingsnotitie? Worden alle hiervoor genoemde wegingsaspecten in alle notities beschreven, dus ook de laatste twee aanvullende wegingsfactoren? Op welke wijze wegen de laatste twee factoren («internationale verplichtingen» en «voor wat hoort wat») mee? Zijn deze twee wegingsfactoren gelijkwaardig aan de eerste vijf wegingsfactoren? De laatste twee wegingsfactoren zijn volgens de fractieleden van GroenLinks-PvdA van een andere orde. Kan de regering in algemene zin iets zeggen over het onderlinge gewicht van de verschillende wegingsfactoren? Kan het voorkomen dat vanwege het meewegen van een van beide laatste (of beide) wegingsfactoren informatie gedeeld wordt met landen die geen voldoende scoren op alle vijf de andere wegingsfactoren?
Graag ontvangen de fractieleden van GroenLinks-PvdA een toelichting op de wijze waarop in een wegingsnotitie «de weging» wordt gemaakt. Bevat een wegingsnotitie een weging per wegingsaspect en/of is er sprake van een weging als geheel van alle wegingsfactoren? Onder wiens ambtelijke en bestuurlijke verantwoordelijkheid, en met wiens deskundigheid, komen deze wegingsnotities tot stand? Wordt bijvoorbeeld de beschrijving van «de mensenrechtensituatie in een land» door het Ministerie van Buitenlandse Zaken geleverd? En door wie wordt de weging op dit onderdeel gemaakt?
In de Eerste Kamer gaven de diensthoofden op 14 november 2023 tijdens de technische briefing antwoord op vragen over wat voor criteria er zijn voor het delen van bulkdata met buitenlandse diensten. Daarbij werd als voorbeeld gegeven dat er niet met Saudi-Arabië gedeeld wordt, gezien de algemene mensenrechtensituatie aldaar. Dat antwoord ligt in de lijn der verwachting. Hoe zit het met landen buiten de EU die als bondgenoten worden beschouwd, in het bijzonder de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk?
De tijdelijke wet regelt dat in afwijking van de Wiv 2017 de beoordelingstermijn van bulkdatasets die verworven zijn met de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid, steeds met een jaar kan worden verlengd. Op het proces van de verlenging van de termijn houdt de CTIVD volgens het wetsvoorstel bindend toezicht. De regeling is niet van toepassing op bulkdatasets die met behulp van onderzoeksopdrachtgerichte interceptie (hierna: OOG-interceptie) zijn verworven, omdat deze bulkdata een eigen regeling kennen in de Wiv 2017.
De Evaluatiecommissie Wiv stelt voor een geheel nieuw bulkdataregime in te voeren en doet een groot aantal aanbevelingen hiervoor.9 Deze aanbevelingen worden meegenomen bij de brede herziening van de Wiv 2017. De Raad van State stelt hierover:
«De vraag rijst in dit verband of alleen het verlengen van de beoordelingstermijn voor bulkdatasets recht doet aan het bredere vraagstuk omtrent bulkdatasets. Verlenging van de beoordelingstermijn is onlosmakelijk verbonden met de andere aanbevelingen die de Evaluatiecommissie heeft gedaan. Dat betreft met name de regeling van belangrijke waarborgen. Zo raakt de voorgestelde bepaling onder meer aan de vraag of niet alle bulkdatasets onder deze regeling moeten vallen, of er niet een maximum termijn moet komen voor het beoordelen op relevantie, en of een onderscheid tussen soorten bulkdatasets (zoals het onderscheid tussen registerbulkdata en gedragsbulkdata) niet noodzakelijk is.»10
De regering deelt de mening van de Raad van State, dat verlenging van de bewaartermijn onlosmakelijk met de andere aanbevelingen is verbonden, en stelt het volgende:
«De uitwerking van al deze aanbevelingen in samenhang bezien in een concreet (onderdeel van een) wetsvoorstel is echter een complexe (wetgevings)operatie. Dat vergt de nodige tijd. Deze brede problematiek zal dan ook meegenomen worden bij de voorgenomen herziening van de Wiv 2017.»11
Hierover hebben de fractieleden van GroenLinks-PvdA de volgende vragen. De verlenging is volgens de regering onlosmakelijk verbonden met het regelen van belangrijke waarborgen. Waarom kiest de zij ervoor om nu al wel de bewaartermijn te verlengen en nog niet de daarmee samenhangende waarborgen te bepalen? Deelt de regering deze analyse van voornoemde fractieleden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervoor de motivering?
De Raad van State merkt op dat de voorgestelde verruiming van de mogelijkheid bulkdatasets te bewaren, een zorgvuldige afweging vereist. Hij adviseert de criteria waaraan de verlengingsverzoeken worden getoetst, in de wet neer te leggen. Om duidelijk te maken dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de burger eindig is, adviseert hij daarnaast te voorzien in een wettelijke eindtermijn met een nauwkeurig begrensde mogelijkheid om daarvan bij wijze van uitzondering af te wijken.
Hoe is volgens de regering de door de Raad van State gestelde noodzakelijke zorgvuldige afweging geborgd in de tijdelijke wet? Waarom is er niet gekozen voor een wettelijke eindtermijn in de tijdelijke wet? Dat is toch logisch in afwachting van een gehele herziening van de Wiv 2017?
In het wetsvoorstel wordt bepaald dat informatie die verkregen is door middel van OOG-interceptie, uitsluitend met buitenlandse diensten gedeeld mag worden vijf dagen nadat de door de Minister verleende toestemming is gedeeld met de afdeling toezicht van de CTIVD. De D66-fractieleden vragen of de regering kan aangeven in hoeverre dit consequenties kan hebben voor de internationale samenwerking tussen diensten. Zou deze bepaling de samenwerking kunnen doorkruisen in het geval de CTIVD voor het delen van deze informatie gaat liggen? En zou het delen van informatie met buitenlandse diensten niet louter onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de desbetreffende Minister moeten vallen? Hoe verhoudt zich dit tot het rechtmatigheidsoordeel van de CTIVD?
Een belangrijk vereiste bij het toepassen van bijzondere bevoegdheden is dat van gerichtheid. Artikel 26, vijfde lid, van de Wiv 2017 bepaalt in dat verband: «De uitoefening van een bevoegdheid dient zo gericht mogelijk te zijn.» In het voorgestelde artikel 6, vierde lid wordt die gerichtheidsbepaling in situaties waarop het wetsvoorstel ziet met zoveel woorden buiten toepassing verklaard. Zien de fractieleden van de ChristenUnie het goed dat dit de eerste wettelijke uitzondering is op de gerichtheidsregel? En kan de regering de noodzaak van deze uitzondering concreet en met voorbeelden onderbouwen?
Het wetsvoorstel opent de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden bulkdata te delen met diensten uit andere landen. In de advisering door de Raad van State zijn hierover zeer kritische opmerkingen gemaakt.12 Hoe beschouwt de regering de verhouding tussen deze nieuwe bevoegdheid en de waarborgen die passen bij een inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals dat onder meer is vervat in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden? En hoe is aan de door de Raad van State geopperde bezwaren tegemoetgekomen?
Een andere vraag die betrekking heeft op zogenoemde bulkdatasets, betreft de bewaartermijn. Zowel de commissie Jones-Bos13 als de Raad van State hebben aanbevolen of geadviseerd om een bewaartermijn in de wet op te nemen. De Raad van State adviseerde zelfs om een fatale termijn op te nemen.14 De leden van de ChristenUnie-fractie zien een dergelijke termijn echter in het wetsvoorstel niet terug, anders dan de in het voorgestelde artikel 14b en de verder opgenomen «eindtermijn» die bij herhaling te verlengen is. Hoe verhoudt zich dit tot de genoemde adviezen, die mede lijken te zijn ingegeven door staande jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens?
De Afdeling advisering van de Raad van State stelt dat bulkdata die worden verkregen door middel van de verkennende bevoegdheid, zich niet lenen voor uitwisseling met buitenlandse diensten. «Het betreft immers gegevens die ook de Nederlandse inlichtingendiensten binnen de eigen rechtsorde niet verder mogen verwerken»15, aldus de Afdeling advisering. Klopt die laatste opmerking, zo vragen de PvdD-fractieleden.
De regering stelt met betrekking tot de verstrekking aan buitenlandse diensten: «Deze verstrekking vindt plaats met het expliciete verbod deze gegevens te gebruiken voor inlichtingendoeleinden.»16 Uit welke voorschriften volgt dat het bedoelde «verbod» juridische verplichtingen in het leven roept voor die buitenlandse dienst? Hoe wordt dat «verbod» gehandhaafd?
Welke persoonsgegevens kan de gegevensstroom die bij toepassing van het voorgestelde artikel 6 onder het bereik van de dienst komt, omvatten? Is dat alle «verkeer» dat onderschept is? Kunnen dat e-mails, inloghandelingen, gegevens over betalingen en bankoverschrijvingen zijn?
De Afdeling advisering van de Raad van State wijst er terecht op dat de gegevensstromen «verschillende typen diensten inhouden, zoals video-on-demand-platformen (zoals Netflix), videoplatformdiensten (zoals Youtube), en sociale media (zoals Facebook).»17 De regering stelt dat het niet mogelijk is om op voorhand en categorisch gegevensstromen uit te sluiten, omdat «is gebleken dat actoren gebruik maken van veel verschillende protocollen en technieken om hun offensieve cyberprogramma uit te voeren en hun activiteiten te verhullen.»18
Hoe aannemelijk is het dat actoren video-on-demand-platformen (zoals Netflix) kunnen gebruiken om een offensief cyberprogramma tegen Nederland of Nederlandse belangen in te zetten? Kan de regering dat met praktijkvoorbeelden toelichten?
Hoe aannemelijk is het dat actoren videoplatformdiensten (zoals YouTube) kunnen gebruiken om een offensief cyberprogramma tegen Nederland of Nederlandse belangen in te zetten? Kan de regering dat met praktijkvoorbeelden toelichten?
In haar brief van 7 december 2023 stelt de TIB dat er door de Minister is toegezegd dat er geen interceptie zal plaatsvinden in het zogeheten Nederland-Nederland-verkeer, tenzij voor cyber defence.19 Is dat juist? Geldt dat ook voor het gebruik van bevoegdheden waarop het onderhavige wetsvoorstel betrekking heeft? Zo nee, is dat dan in strijd met de toezegging?
In haar brief van 7 december 2023 stelt de TIB op bladzijde 6 bovenaan: «De Tijdelijke wet bevat echter geen fatale bewaartermijn.»20 Is die constatering juist? Zo nee, uit welk voorschrift blijkt die fatale bewaartermijn? Zo ja, is het dan aannemelijk dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het ontbreken van een fatale bewaartermijn onrechtmatig zal achten en als de regering dat laatste niet aannemelijk acht, op grond van welke rechtspraak komt de regering dan tot dat oordeel?
De MIVD en de AIVD delen ook vaak gegevens met buitenlandse geheime diensten, zoals de Duitse, Britse en de Amerikaanse. Hierdoor hebben de Nederlandse diensten na overdracht van de data geen zicht meer op wat er met de data gebeurt en hoe deze bewaard worden. In hoeverre kan de regering garanderen dat verzamelde data in Nederland wel wordt getoetst en eventueel vernietigd wanneer deze aan buitenlandse diensten zijn overgedragen en hun bewaartermijn hebben bereikt, zo vragen de Volt-fractieleden. In hoeverre zijn er verschillen in het toezicht dat Nederland kan houden op uitgewisselde bulkdata met andere diensten binnen en buiten Europa?
Met de tijdelijke wet wordt met het voorgestelde artikel 6 «zo gericht als mogelijk» buiten werking gesteld bij het verkennen van de kabels, zo merken de fractieleden van GroenLinks-PvdA op. Dit gaat om het verkennen van kabels om te kijken of er interessante dingen op zitten om eventueel op een later moment «af te luisteren» op grond van artikel 48 van de Wiv 2017. Om dit verkennen uit te voeren, wordt er een «snapshot» van de hele kabel gemaakt en opgeslagen («kabelinterceptie»).
Door de manier waarop artikel 6 is geschreven, is het voor de fractieleden van GroenLinks-PvdA moeilijk voorstelbaar dat de TIB een verzoek ooit af kan wijzen. Er staat namelijk:
«De diensten zijn bevoegd met het oog op toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wiv 2017, tot het met een technisch hulpmiddel aftappen, ontvangen, opnemen en afluisteren van elke vorm van telecommunicatie of gegevensoverdracht door middel van een geautomatiseerd werk ongeacht waar een en ander zich bevindt, met het uitsluitende doel vast te stellen op welke gegevensstromen een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 48, tweede lid, van die wet, betrekking dient te hebben.»
Voornoemde leden wijzen hierbij met nadruk op de woorden «met het uitsluitende doel». En in het vierde lid van het voorgestelde artikel 6 staat: «Artikel 26, vijfde lid, van de Wiv 2017 blijft buiten toepassing.»
Begrijpen de fractieleden van GroenLinks-PvdA het goed dat «verkennen» enkel en alleen gerechtvaardigd wordt door de behoefte om later misschien artikel 48 van de Wiv 2017 in te zetten? Klopt deze aanname?
De TIB kan dus vooraf alleen toetsen op de aan- of afwezigheid van de melding van de diensten dat ze artikel 48 van de Wiv 2017 op enig moment in willen zetten? En, zo ja, dan is het verzoek rechtmatig. Is dit correct? Zo nee, dan ontvangen de GroenLinks-PvdA-fractieleden graag een toelichting. Feitelijk is hiermee toch elk verkenningsverzoek rechtmatig? Kan de regering voorbeelden noemen waarbij onder de tijdelijke wet de TIB een niet-rechtmatigheidsoordeel zou kunnen geven?
De fractieleden van GroenLinks-PvdA hebben ook vragen over het toezicht tijdens en achteraf door de CTIVD. De CTIVD kan dus toetsen op de aan- of afwezigheid van de melding van de diensten dat ze artikel 48 van de Wiv 2017 op enig moment in willen zetten? En, zo ja, dan is het verzoek rechtmatig. Is dit correct? Zo nee, dan ontvangen voornoemde fractieleden graag een toelichting. Feitelijk is hiermee toch elke verkenning rechtmatig?
De CTIVD zou dan alleen in kunnen grijpen als blijkt dat men de data direct inzet voor inlichtingendoeleinden zonder de daadwerkelijke toestemming (artikel 48 van de Wiv 2017) daarvoor aan te vragen. Is dit correct? Of zijn er andere voorbeelden te noemen waarbij ingrijpen mogelijk is? Kan de regering meerdere voorbeelden noemen en hierbij duidelijk aangeven hoe dat ingrijpen eruit kan zien?
Het voorgestelde artikel 7 noemt twee aspecten die betrokken moeten worden bij de proportionaliteitstoets van de TIB. In de Tweede Kamer is een amendement21 aangenomen waardoor de woorden «met name» in dit artikel zijn komen te vervallen. De TIB leest het amendement zo dat «betoogd [is] om te verduidelijken dat deze twee elementen betrokken moeten worden bij de proportionaliteitstoets, naast andere elementen die hierin moeten worden betrokken, waaronder de feitelijke inbreuk die het voorgestelde middel heeft op de grondrechten van burgers.»22 Deelt de regering de interpretatie van het amendement van de TIB? Is dit amendement volgens de regering te zien als een beperktere vorm van de proportionaliteitstoets? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot Europese wet- en regelgeving en jurisprudentie?
Het is aannemelijk dat bij kabelinterceptie ook persoonsgegevens zoals iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, lidmaatschap van een vakvereniging, gezondheid en seksuele leven, worden «verkend». De TIB stelt dat zij, conform Europese jurisprudentie, een volledige rechtmatigheidstoets moet uitvoeren. Daarbij hoort «een volle toetsing op de gronden van noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit.»23 Een proportionaliteitstoets kenmerkt zich daarbij tussen een afweging van de noodzaak van het voorgestelde middel en de inbreuk op grondrechten die het middel met zich brengt. De in het wetsvoorstel voorgestelde twee elementen bevatten nu alleen een omschrijving van de gegevensstroom die geïntercepteerd moet worden, en de voorgestelde latere reductie van gegevensstromen.
Deelt de regering de bovengenoemde stelling van de TIB? Hoe verhoudt deze ongerichte dataverzameling zich tot specifiek het medisch beroepsgeheim?
De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst stelt dat de diensten nooit willekeurig medische gegevens zullen verzamelen.24 De verkenning/kabelinterceptie is toch juist volstrekt willekeurig? Graag ontvangen de fractieleden van GroenLinks-PvdA een reactie van de regering. En wat is de handelwijze als de diensten vaststellen dat er medische gegevens voorkomen in de verzamelde data? Wat gebeurt er dan wel/niet met deze data? Wordt de betreffende patiënt/hulpverlener hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
En hoe verhoudt deze ongerichte dataverzameling zich tot specifiek de bronbescherming van journalisten? Wat is de handelwijze als de diensten vaststellen dat een journalist voorkomt in de verzamelde data? Wat gebeurt er dan wel/niet met deze data? Wordt de betreffende journalist hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Onder de huidige wet mag het gebruik van AI alleen met expliciete toestemming vooraf. Onder de tijdelijke wet zijn er twee soorten bulkafluisteren: «verkennen» (voorgestelde artikel 6) en «regulier bulk afluisteren» (artikel 48 van de Wiv 2017). Bij het «verkennen» zijn geen beperkingen (geen toetsing vooraf en er is geen plan noodzakelijk), behalve met wie de opgedane kennis gedeeld mag worden. Hierop vindt geen bindend toezicht plaats. Daarnaast, als er eenmaal zo'n echte afluistervergunning is (voornoemd artikel 48), dan mag onder de huidige wet alleen met toetsing vooraf de data aan AI («geautomatiseerde data-analyse») gevoerd worden. In de tijdelijke wet vervalt de noodzaak hier toestemming bij de TIB voor te vragen: «In afwijking van het bepaalde in artikel 36, eerste lid, van de Wiv 2017 wordt een door Onze betrokken Minister verleende toestemming als bedoeld in artikel 50, vierde lid, van die wet niet voor toetsing voorgelegd aan de toetsingscommissie.»25 Door de nieuwe wet kan er bij de echte kabeltap (voornoemd artikel 48) ook zonder externe toestemming met AI gezocht worden, maar moet er wel een plan zijn. In dit laatste geval heeft de CTIVD bindend toezicht (AI op bulktaps: artikel 48 en artikel 50, vierde lid, van de Wiv 2017).
De fractieleden van GroenLinks-PvdA zijn van mening dat toetsing (vooraf en tijdens) heel belangrijk is bij geautomatiseerde data-analyse van gegevens die «in bulk» zijn verzameld vanwege de risico’s die hiermee samenhangen. De Nederlandse overheid is op verschillende terreinen het toezicht op algoritmen aan het versterken. In de tijdelijke wet wordt het toezicht op het algoritmegebruik door de geheime diensten juist verminderd. Wordt deze conclusie van voornoemde fractieleden gedeeld? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Zo nee, waarom niet? Graag ontvangen zij een nauwgezette toelichting.
Voldoet de tijdelijke wet aan alle onderdelen van de nieuwe EU-act ten aanzien van het gebruik van AI? Graag ontvangen de fractieleden van GroenLinks-PvdA een appreciatie van de regering op alle afzonderlijke onderdelen. Deze EU-act bevat ook afspraken over een onafhankelijke toezichthouder. Voldoet de tijdelijke wet aan de voorwaarden gesteld aan het toezicht? Zo ja, waarop is die aanname gebaseerd? Zo nee, wat betekent dat voor deze tijdelijk wet?
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties schrijft in de verzamelbrief over algoritmen reguleren van 7 juni 2023:
«[...] de controle en toetsing worden bemoeilijkt, omdat gemaakte keuzes in het ontwerp en de implementatie van AI of algoritmen ondoorgrondelijk zijn. Hierdoor wordt het voeren van een maatschappelijk debat over de impact bemoeilijkt. Ook controlerende instanties zoals toezichthouders kunnen gemaakte keuzes mogelijk niet of onvoldoende toetsen, omdat niet duidelijk is welke keuzes met of door de technische oplossingen worden gemaakt.»26
In hoeverre is dit knelpunt in de tijdelijke wet ook aan de orde? Hoe wordt dit voorkomen? De Staatssecretaris introduceert een algoritmeregister en het Implementatiekader Algoritmen. Hoe verhoudt de voorliggende wetgeving en daaruit voorvloeiende werkwijze zich tot deze nieuwe instrumenten/werkwijze?
Hoe verhoudt voorliggende wetgeving en daaruit voorvloeiende werkwijze zich tot het normenkader dat de Auditdienst Rijk in 2022 heeft opgesteld en het toetsingskader algoritmen van de Algemene Rekenkamer?
Als motivering voor het afschaffen van toezicht vooraf wordt onvoldoende operationele snelheid en wendbaarheid genoemd. Een spoedprocedure kan snelheid geven. Kan de regering uitleggen waarom dit geen afdoende oplossing biedt?
Hoe worden de algoritmen en AI die de opgeslagen data doorzoeken, getraind en ingesteld? Hoe kan worden voorkomen dat hier bias in ontstaat, zo vragen de fractieleden van GroenLinks-PvdA.
Met het wetsvoorstel dat voorligt, wordt voor een belangrijk deel het toezicht verschoven van «vooraf» naar «tijdens». Hierover hebben de fractieleden van GroenLinks-PvdA enkele vragen.
Bij toezicht vooraf hebben de diensten en de Rijksoverheid een belang bij voldoende toegeruste toezichthouders, want zonder toestemming vooraf kan het werk niet beginnen. Er zal dus maximaal geprobeerd worden om de toezichthouders adequaat (snel en tijdig) te informeren bij vragen, zodat het werk kan aanvangen. Bij toezicht «tijdens» verandert dit: wanneer de toezichthouder het niet kan bijhouden, dan gaat het werk door, maar dan (tijdelijk?) met minder toezicht. Graag ontvangen voornoemde fractieleden een reflectie op deze redenering over de onderlinge afhankelijkheden van de diensten en de toezichthouders. Indien de regering het niet eens is met de redenering, dan ontvangen zij graag een motivering. Hoe beziet de regering deze redenering in de wens om het toezicht op peil te houden/niet af te schalen?
Volgens de fractieleden van GroenLinks-PvdA is toetsen achteraf veel meer werk en complexer dan toetsen vooraf. Want de toezichthouder moet uitzoeken wat de bedoeling was, wat er daadwerkelijk gebeurd is, en of dat te ver ging. Vergelijk het met een bouwvergunning: leg van tevoren uit wat je allemaal wilt en je krijgt toestemming. Een inspecteur kan later langskomen en kijken of wat er gebeurd is ook in de toestemming stond. Maar als je zegt «begin maar met bouwen», zonder bouwvergunning dus, dan moet een inspecteur zelf alles bekijken en uitzoeken wat het idee was, en moet steeds iedereen om hulp vragen om dingen uit te leggen. Die is dagen kwijt wat anders in uren gedaan kan worden en bovendien kan je verdwalen in enorme hoeveelheden gedetailleerde informatie. De toezichthouder kan pas ingrijpen als hij/zij het overzicht heeft en dat kan lang duren.
Graag ontvangen voornoemde fractieleden een reflectie op deze redenering. Hoe beziet de regering deze redenering in het licht van de wens om het toezicht op peil te houden/niet af te schalen? Wat zijn de afspraken als de toezichthouders van mening zijn dat zij «verzuipen» in het werk? Wie wordt er dan geïnformeerd? Kan de regering toezeggen dat dit signaal direct ook aan de Tweede en Eerste Kamer wordt gemeld? Hoe wordt voorkomen dat er, in zo’n situatie, dingen misgaan?
In het onder de Wiv 2017 geldende stelsel van toezicht op de AIVD en de MIVD is sprake van een bindende toets vooraf door de TIB bij de inzet van de meest indringende bijzondere bevoegdheden. In het toezichtstelsel wordt op onderdelen het bindend toezicht afgeschaft. Er is geen sprake van een dekkend bindend toezicht (voor- dan wel achteraf). Kan de regering een overzicht geven van alle onderdelen (per wetsartikel) waarvoor het bindend toezicht verdwijnt in de tijdelijke wet en voor welke onderdelen het bindend toezicht verschuift van vooraf naar tijdens/achteraf?
Om een beeld te krijgen van de impact van niet-bindend toezicht: hoe vaak is er in het kader van niet-bindend toezicht afgelopen jaren (sinds de invoering van de Wiv 2017) door de beide toezichthouders een brief geschreven/een verzoek gedaan om alsnog in te grijpen? Hoe vaak is hier door de regering positief op gereageerd? En hoe vaak dus niet? Graag ontvangen de fractieleden van GroenLinks-PvdA een toelichting.
De TIB voert ook een volledige proportionaliteitstoets uit ten aanzien van hackoperaties door de diensten. De TIB stelt:
«Per brief van 31 maart 2023 hebben de toenmalig Minister van BZK en de Minister van Defensie uiteengezet dat de Tijdelijke wet geen beperking van de proportionaliteitstoets zal betekenen. Onderdeel van deze proportionaliteitsafweging bij hackoperaties is of door de inzet van het middel inbreuken worden gemaakt op de fundamentele rechten van burger en of de inzet van het middel zwaarder weegt dan deze inbreuken. Het hacken beperkt zich overigens niet alleen tot een target, maar kan zich ook richten ook op non targets of derden. Ook hun belangen worden bij de beoordeling betrokken.»27
Met de tijdelijke wet wordt in artikel 5, eerste lid de verplichting om een omschrijving van de technische risico's op te nemen in de beslissing, buiten toepassing verklaard. De TIB stelt:
«De TIB heeft overigens goede nota genomen van de brief van de Minister d.d. 31 maart 2023 waarin benadrukt wordt dat er geen enkele intentie is om de wijze waarop de TIB thans de proportionaliteitstoets uitvoert in te perken. De aanpassing in de toelichting bij de beoordeling van technische risico's is doorgevoerd met als doel te verduidelijken waar (in de nieuwe systematiek) het domein van de TIB ophoudt en het domein van de CTIVD begint, aldus de Minister.»28
Deelt de regering de interpretatie van de TIB van de uit te voeren proportionaliteitstoetsing?
Met de huidige wet kan «bijschrijven», «bijtappen» en «bijhacken» van computers/telefoons van derden niet zonder TIB-toets. Op dit moment moet in een lopende operatie een nieuwe toestemmingsprocedure worden gestart als de diensten de inzet wil uitbreiden tot andere geautomatiseerde werken of technische kenmerken die de cyberactor gebruikt. In de tijdelijke wet zijn de mogelijkheden verruimd om in de bestaande toestemming voor de inzet van bepaalde bevoegdheden andere geautomatiseerde werken of kenmerken die de cyberactor in dat kader gebruikt, «bij te schrijven», «bij te tappen» en/of «bij te hacken».
Gelet op de risico’s voor derden en de inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer die de voorgestelde verruiming met zich brengt, merkt de Raad van State op dat gebruikmaking van de spoedprocedure de voorkeur heeft. Waarom kiest de regering niet voor de spoedprocedure? Hoe oordeelt zij over de tijdswinst enerzijds en het verlies van de waarborgen anderzijds?
Voor de huidige TIB-toets staan er in de wet eisen voor het tappen van advocaten en journalisten. Ook heeft de CTIVD concrete uitspraken gedaan wanneer dit mag gebeuren. Worden deze CTIVD-richtlijnen geschrapt?
De diensten hoeven bij het hacken niet meer vooraf technische risico’s en onbekende kwetsbaarheden te beschrijven (en ook niet achteraf). Met de tijdelijke wet wordt in artikel 5, eerste lid de verplichting om een omschrijving van de technische risico's op te nemen in de beslissing, buiten toepassing verklaard. Zowel de Raad van State als de Evaluatiecommissie Wiv zien een belangrijke waarborg in het zoveel mogelijk vooraf omschrijven van technische risico’s en het gebruik van onbekende kwetsbaarheden. Hacken is immers een bevoegdheid met mogelijk vergaande gevolgen voor derden, ook in het licht van de verruiming van de bijschrijfmogelijkheid. De Raad van State stelt dat «het vooraf omschrijven van technische risico’s, waaronder het gebruik van onbekende kwetsbaarheden, het proportionaliteitsvereiste operationaliseert; het is nodig om een heldere afweging te kunnen maken over de proportionaliteit van de inzet van de hackbevoegdheid.»29
Waarom wordt deze, zoals de Raad van State het verwoordt, operationalisatie van het proportionaliteitsvereiste niet omarmd door de regering? Dit biedt toch ook de diensten noodzakelijke waarborgen?
Bits of Freedom benadrukt in haar reactie het belang van juist deze technische toets vooraf en stelt dat de diensten de afweging over welke risico’s voor de samenleving aanvaardbaar zijn, niet alleen kunnen maken: «Zij hebben, nog meer dan wij allen door de grote belangen die met hun werk gemoeid gaan, baat bij een blik van buitenaf.»30 Graag ontvangen de fractieleden van GroenLinks-PvdA een reflectie van de regering op deze zienswijze.
Hoewel de Evaluatiecommissie Wiv heeft aangedrongen op een nadere duiding van de strategische inzet van de hackbevoegdheid, lijkt het wetsvoorstel deze niet te geven. Het wetsvoorstel biedt daarmee mogelijk onvoldoende handvatten voor de TIB voor haar beoordeling van de strategische inzet van de hackbevoegdheid. In de memorie van toelichting staat een passage over het «alvast» hacken van bedrijven, omdat het later misschien nuttig kan zijn.31 Welke waarborgen zijn hierbij van toepassing die getoetst kunnen worden door de toezichthouder?
In het jaarverslag van de TIB van 202232 zijn enkele passages zwart gelakt. Is het mogelijk om deze passages vertrouwelijk in te zien? Zo nee, op basis waarvan niet?
Het wetsvoorstel brengt de nodige complexiteit mee als het gaat om het toezicht op de diensten. In dit verband heeft de Raad van State een vraagteken geplaatst bij de beoogde operationele snelheid en wendbaarheid. De fractieleden van het CDA vernemen graag hoe de regering haar wetsvoorstel in dit licht al met al waardeert.
De CTIVD bevestigt dat zij de bulkdatasets waarvoor een nieuwe eindtermijn dient te worden vastgesteld op grond van de haar bindende bevoegdheid, zal beoordelen aan de wettelijke criteria. Toch blijft hierbij vanzelfsprekend de kans bestaan dat – in het licht van de bescherming van grondrechten – de diensten op dit punt onnodige risico’s nemen. Hoe beoordeelt de regering de reikwijdte van hun nieuwe bevoegdheden ten aanzien van bulkdata?
De TIB benadrukt dat sommige waarborgen voor grondrechten en privacy niet meer vooraf, maar tijdens en achteraf getoetst worden. Op basis van praktijkervaring hoeft dat mogelijk niet problematisch te zijn. Is de regering bereid maatregelen te nemen als toch te vaak blijkt dat achteraf tot de conclusie wordt gekomen dat bevoegdheden ten onrechte zijn aangewend, althans daar op een verkeerde manier gebruik van is gemaakt?
In de Tweede Kamer is het amendement-Bisschop en Van der Graaf33 aangenomen, zo merken de fractieleden van D66 op. In een brief aan de Tweede Kamer geeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan hoe het amendement geïnterpreteerd dient te worden en dat daarbij aansluiting dient te worden gezocht bij de memorie van toelichting op de wet.34 In de brief die de Eerste Kamer op 7 december 2023 van de TIB ontving, lijkt de TIB een andere opvatting van de invulling en uitvoering van dit amendement te hebben dan de Minister.35 Kan de regering toelichten welke opvatting gevolgd dient te worden?
Wat betreft het bewaren van bulkdatasets heeft de TIB al aangegeven dat, omdat zij de bepaling in de tijdelijke wet ziet als een ongelimiteerde bewaartermijn, zij dit mee wil wegen in haar proportionaliteitstoets.36 Maar zoals de D66-fractieleden het wetsvoorstel lezen, moet de TIB vooraf een oordeel geven over het verwerven van de gegevens en kan de CTIVD vervolgens gedurende en na het onderzoek toezicht houden. Ook moet de CTIVD een bindend oordeel uitspreken bij het derde verzoek tot het opnieuw vaststellen van de eindtermijn (zie het aangenomen amendement-Hammelburg c.s.37). Hoe verhoudt de ene toezichthouder zich in dit geval tot de andere, aangezien de CTIVD bindend de rechtmatigheid kan toetsen bij het vaststellen van de nieuwe eindtermijn?
Kan de regering een toelichting geven op de getroffen waarborgen waar het gaat om de bijschrijfmogelijkheid zoals beschreven in de artikelen 9 en 10 van het wetsvoorstel wanneer het gaat om advocaten en journalisten (waar het gaat om het willen achterhalen van hun bronnen)?
Met dit wetsvoorstel vervalt op onderdelen de ex ante-toetsing door de TIB, waaronder het gerichtheidscriterium bij OOG-interceptie. De TIB wordt echter nog wel geacht te toetsen op proportionaliteit. Kan de regering aangeven in hoeverre de TIB effectief kan toetsen op proportionaliteit als de mate van gerichtheid buiten beschouwing moet worden gelaten, zo vragen de PVV-fractieleden. Is de mate van gerichtheid niet inherent aan de proportionaliteitsafweging?
De memorie van toelichting spreekt ten aanzien van OOG-interceptie over een «bepaalde mate van ongerichtheid bij het verzamelen van gegevens» en verbindt dit aan «technisch onderzoek».38 Kan de regering aangeven hoe deze mate van ongerichtheid bepaald kan worden om de proportionaliteit en de rechtmatigheid te kunnen beoordelen? In hoeverre kan bijvoorbeeld een kabelinterceptie plaatsvinden bij een grote internetprovider, waarmee in één keer het volledige gegevensverkeer van alle gebruikers verzameld wordt?
Op 7 december 2023 ontving de Eerste Kamer brieven van de TIB39 en de CTIVD40 over dit wetsvoorstel. In deze brieven, met name in de brief van de TIB, worden veel kritische opmerkingen gemaakt over dit wetsvoorstel. Kan de regering – puntsgewijs – een reactie geven op álle kritiekpunten uit deze brieven?
Dit wetsvoorstel is in de visie van de ChristenUnie-fractieleden mede tot stand gekomen tegen de achtergrond van de constatering van een aantal knelpunten in uitleg en toepassing van de Wiv 2017. Bepaalde kernbegrippen zijn niet altijd even consistent, helder, techniekonafhankelijk geformuleerd en afgebakend en wanneer er geschillen ontstaan, biedt de huidige wet geen mogelijkheid tot geschilbeslechting. Daarin wordt voorzien in het voorgestelde artikel 13, dat uitsluitend de Minister een beroepsmogelijkheid biedt bij de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is in dit verband aandacht gevraagd voor aanbeveling 48 van de Evaluatiecommissie Wiv, waarin het gaat over het betrekken van de rechter voor het doen van richtinggevende uitspraken over de uitleg van wettelijke normen en begrippen.41 De beroepsmogelijkheid voor de Minister is een van de denkbare uitwerkingen, maar een eveneens besproken pendant is de mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen. De regering bleek hiervan geen voorstander, maar de leden van de ChristenUnie-fractie vragen hierop toch nog een nadere reflectie. Is het juist tegen de geschetste achtergrond van geschillen en onduidelijkheden, in combinatie met potentieel forse inbreuken op grondrechten van burgers, niet verstandig om een snelle en laagdrempelige rechterlijke betrokkenheid te realiseren? En biedt juist het tijdelijke karakter van dit wetsvoorstel niet een uitgelezen kans om met zo’n prejudiciële procedure ervaring op te doen die bij de herijking van de Wiv 2017 kan worden betrokken?
In haar brief van 7 december 2023 zet de TIB uiteen hoe zij aankijkt tegen knelpunten die gesignaleerd zijn in het rapport van de evaluatiecommissie-Jones-Bos, die onder meer betrekking hebben op waarborgen bij kabelinterceptie, toetsing van technische risico’s bij hackoperaties, de bewaartermijn, de relevantiebeoordeling bij bulkdatabestanden en de inzet van geautomatiseerde data-analyse.42
Kan de regering aangeven op welke punten zij de standpunten van de TIB omtrent de vereiste waarborgen niet deelt en op welke gronden, zo vragen de PvdD-fractieleden.
Indien de Minister (optredende voor de diensten) andere standpunten inneemt dan de TIB, in welke gevallen zal dat aanleiding kunnen vormen voor een beroep als bedoeld in artikel 13 van het wetsvoorstel?
Kan de regering een opsomming geven van de geschilpunten die naar verwachting zullen leiden tot een geschil waarop artikel 13 betrekking heeft?
Volgt uit artikel 13 van het wetsvoorstel op welke gronden beroep kan worden ingesteld? Zo ja, uit welk voorschrift? Zo nee, is het beroep dan beperkt tot een rechtmatigheidstoetsing en welke gronden dient de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State dan te hanteren?
Geschillen die leiden tot een beroep als bedoeld in artikel 13, zullen betrekking hebben op inbreuken op grondwettelijk of verdragsrechtelijk beschermde grondrechten. Maatschappelijke organisaties die de bescherming van grondrechten nastreven, kunnen procesbelang hebben bij de beoordeling van de (on)rechtmatigheid van de toepassingen als bedoeld in artikel 12, eerste lid en van toestemmingen waarop artikel 13, eerste lid, onder b en c betrekking heeft.
Kunnen zulke organisaties partij zijn in een beroep ingevolge artikel 13? Zo ja, uit welke wettelijke voorschriften volgt dat?
Als zulke organisaties geen partij kunnen zijn in een beroep ingevolge artikel 13, staat dan voor die organisaties de weg open van een geding bij de burgerlijke rechter? Zo nee, uit welke wettelijke voorschriften volgt dat?
Als de organisaties een rechtmatigheidsoordeel kunnen vragen aan de burgerlijke rechter, is deze dan gehouden om het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te volgen? Zo ja, hebben die organisaties in dat geval – gegeven het feit dat zij niet in het beroep ingevolge artikel 13 konden participeren – een rechtsbescherming die voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en andere verdragsrechtelijke voorschriften?
Als de burgerlijke rechter tot een ander oordeel komt dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, welke uitspraak heeft dan voorrang?
In haar brief van 7 december 2023 wijst de TIB erop dat het beroep voor zover dat gericht is tegen oordelen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder b en c, in feite een beroep betreft tegen een oordeel van een onafhankelijk orgaan dat in meerderheid bestaat uit leden die ten minste zes jaar ervaring als rechter hebben. De TIB stelt: «In een vorm van voorafgaande rechterlijke toetsing is op deze wijze dus reeds voorzien.»43 Kan de regering hierop reflecteren?
Op pagina 16 van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het nader rapport merkt de Afdeling advisering over de toetsing door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een beroep als bedoeld in artikel 13 het volgende op:
«De Afdeling wijst er in dat verband op dat de TIB en de CTIVD gespecialiseerde onafhankelijke instanties zijn. Zij beschikken over de expertises om een goede inschatting te maken van zowel de operationele en technische context van de inzet van een bevoegdheid als van de rechtmatigheid ervan. Zij zijn daartoe beter geëquipeerd dan de Afdeling bestuursrechtspraak, die per definitie op grotere afstand staat en technisch minder is ingevoerd.»44
Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat het aannemelijk is dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het bestreden oordeel slechts marginaal zal toetsen? Zo nee, op grond van welke overwegingen komt de regering tot dat oordeel? En hoe verdraagt dat oordeel zich met de opmerking van de Afdeling advisering dat het «in de rede» ligt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State «terughoudend zal toetsen»?45
Als mag worden aangenomen dat de TIB en de CTIVD vasthouden aan de eerder ingenomen standpunten over de waarborgen die zij uit een oogpunt van bescherming van grondrechten noodzakelijk achten, welke gevolgen zijn dan te verwachten ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel als aannemelijk is dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die standpunten in beginsel zal respecteren en slechts zal ingrijpen indien deze toezichthouders in «willekeur» tot hun oordeel zijn gekomen?
In haar brief van 7 december 2023 stelt de TIB dat zij «in alle fasen van kabelinterceptie moet toetsen in hoeverre sprake is van een zo gericht mogelijke uitvoering van de interceptie.»46 Onderschrijft de regering dat standpunt?
Kan de regering aangeven of en, zo ja, welke onaanvaardbare gevolgen zouden ontstaan indien artikel 6, vierde lid zou worden ingetrokken?
In haar brief van 7 december 2023 gaat de TIB op bladzijde 4 in op de controle met betrekking tot het «bijschrijven niet-exclusieve actorinfrastructuur».47 Is het juist dat het hacken en het tappen van niet-exclusief gebruikte communicatiemiddelen volgens het wetsvoorstel toelaatbaar is zonder voorafgaande toestemming van de TIB?
De TIB schrijft op dezelfde bladzijde: «Ten aanzien van deze bepalingen krijgt de CTIVD de bevoegdheid om op de feitelijke bijschrijving bindend toezicht te houden.» Hoe gaat dat praktisch in zijn werk? Kan de CTIVD zo’n bijschrijving verbieden? Wat gebeurt er met gegevens die op die wijze verzameld zijn, als de CTIVD oordeelt dat de bijschrijving ontoelaatbaar moet worden geoordeeld?
In het voorgestelde artikel 7 worden twee aspecten genoemd. Onderschrijft de regering het oordeel van de TIB, dat de bepaling zo moet worden gelezen dat in ieder geval die twee aspecten betrokken dienen te worden in de proportionaliteitstoets en dat die toets voor het overige een volle toets is? Zo nee, op welke gronden komt de regering tot dat oordeel?
De tijdelijke wet maakt het mogelijk om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, merken de Volt-fractieleden op. Dit is vrij uniek in Europa. Hoe zorgt de regering ervoor dat de veiligheid van de data en de privacy van het betrokken personeel gewaarborgd worden?
De bewaartermijn kan iedere keer met 1,5 jaar verlengd worden door de toezichthouder. Technisch gezien is het dus mogelijk om bulkdata voor eeuwig te bewaren, zolang deze als relevant worden gezien door de CTIVD. In hoeverre is het technisch mogelijk dat het bewaren van bulkdata iedere keer verlengd wordt en datasets daardoor voor altijd bewaard zullen worden? Wordt er bij verlengingen ook gekeken of de bulk kleiner gemaakt kan worden? Waarom wel of waarom niet? Veranderen de toetsingscriteria bij een verlenging van de bewaartermijn? Waarom wel of waarom niet?
In 2011 heeft de Eerste Kamer de evaluatie van de Richtlijn dataretentie behandeld.48 In hoeverre strookt het wetsvoorstel met de punten in de samenvatting ten aanzien van deze evaluatie49 die destijds door de Eerste Kamer is opgesteld (zie in het bijzonder pagina 3 voor de implicaties)?
Het Hof van Justitie van de Europese Unie oordeelde in 2014 dat huidige richtlijnen met betrekking tot de bewaarplicht van bulkdata ongeldig zijn.50 In hoeverre houdt de bewaartermijn van 1,5 jaar stand bij dit Hof?
In de memorie van toelichting wordt gesproken over situaties waarbij sprake is van «inbreuk op de privacy van andere gebruikers».51 Kan de regering aangeven in hoeverre deze inbreuken gevolgen kunnen hebben voor deze «andere gebruikers», zo vragen de PVV-fractieleden. Kan de regering aangeven in hoeverre diensten in zulke gevallen «bijvangst» van informatie kunnen gebruiken voor andere doelen dan onderzoek naar landen met een offensief cyberprogramma, bijvoorbeeld als bij een interceptie materiaal wordt aangetroffen over ernstige strafbare feiten, terroristische activiteiten of drugshandel of bij bijvoorbeeld gegevens over (grootschalige) belastingfraude? Hoe wordt dan met dergelijke informatie omgegaan (al dan niet van Nederlandse burgers)?
Bij de technische briefing van 14 november 2023 in de Eerste Kamer werd door de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven dat er «geen focus ligt op Nederlandse burgers». Kan de regering nader duiden in hoeverre en onder welke voorwaarden Nederlandse burgers wel betrokken kunnen raken in een onderzoek?
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, maar ook tijdens de recent gehouden deskundigenbijeenkomsten in de Eerste Kamer ging het onder meer over de bevoegdheid tot het bijschrijven van niet-exclusief in gebruik zijnde actorinfrastructuur. Een zeer wezenlijk kenmerk van het niet-exclusieve karakter is dat ook data worden verkregen van voor het onderzoek volstrekt niet-relevante actoren, terwijl die data wel zeer gevoelig zouden kunnen zijn. Met het oog op de bescherming van de rechten en belangen van niet-betrokken actoren vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de regering hoe bij toepassing van het voorgestelde artikel 5, tweede lid de positie van die actoren beschermd en gewaarborgd wordt. Dezelfde vraag geldt waar het gaat om toepassing van de tapbevoegdheid zoals opgenomen in het voorgestelde artikel 9, eerste lid. Is hier een rol weggelegd voor een of beide toezichthouders?
Uit de evaluatie en het onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt dat er bij de Wiv 2017 een aantal uitvoeringsknelpunten onvoldoende in beeld was.52 Ook nu zijn er zorgen over de uitvoerbaarheid van de tijdelijk wet. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA willen in het kader van de rol van de Eerste Kamer graag kennisnemen van de uitvoeringstoets(en). Is de regering bereid deze te verstrekken? Zo nee, waarom niet en graag een reflectie van de regering op hoe dit zich verhoudt tot de expliciete rol van de Eerste Kamer bij het toetsen van de uitvoerbaarheid van wetsvoorstellen?
Uit zowel het evaluatierapport van de commissie-Jones-Bos53 als het rapport van de Algemene Rekenkamer54 bleek dat de diensten eigenlijk niet voldoende toegerust waren op de invoering van de Wiv 2017 in 2018. De D66-fractieleden vragen welke organisatorische aanpassingen de regering verwacht te moeten doen om de implementatie van dit wetsvoorstel succesvol te laten zijn.
De huidige Wiv 2017 zou tekortschieten. Kan de regering nader onderbouwd aangeven in hoeverre met dit wetsvoorstel de diensten nu wel in staat zijn om de vereisten van noodzaak, proportionaliteit, subsidiariteit en gerichtheid adequaat te kunnen beschrijven, zo vragen de PVV-fractieleden.
Zowel voor onderzoek als toezicht zal dit wetsvoorstel extra personele inspanning vergen. Kan de regering gelet op de personeelstekorten in de huidige arbeidsmarkt, aangeven in hoeverre het wetsvoorstel in dit opzicht uitvoerbaar en handhaafbaar is?
De CTIVD heeft voor de uitvoering van de wet meer personeel nodig, zo merken de fractieleden van Volt op. Gezien de arbeidsmarktkrapte en de specifieke eisen die gesteld worden aan het werk, vragen deze fractieleden zich af of de uitvoering op tijd gereed is. Hoe zorgt de regering ervoor dat er voldoende gekwalificeerd personeel tijdig is ingewerkt om de wet goed te kunnen uitvoeren?
De CTIVD heeft aangegeven dat het vinden van passende huisvesting een uitdaging is. Want nu er meer personeel aangetrokken moet worden, is grotere huisvesting nodig. Hoe zien de plannen eruit om op tijd tot een passende huisvesting te komen? En hoe zorgt de regering ervoor dat de huisvesting ruim voor de invoering van de wet goed is geregeld?
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken ziet met belangstelling uit naar de nota naar aanleiding van het verslag en ziet deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit verslag tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Lagas
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Bergman
Samenstelling:
Lagas (BBB) (voorzitter), Kroon (BBB),Van Langen (BBB), Fiers (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA), Janssen-Van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Rovers (GroenLinks-PvdA), Van den Berg (VVD), Meijer (VVD) (ondervoorzitter), Doornhof (CDA), Van Toorenburg (CDA), Dittrich (D66), Van Meenen (D66), Van Hattem (PVV), Nicolaï (PvdD), Nanninga (JA21), Kox (SP), Talsma (CU), Dessing (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL), Kemperman (BBB)
Slagkracht AIVD en MIVD. De wet dwingt, de tijd dringt, de praktijk wringt (onderzoeksrapport Algemene Rekenkamer), Den Haag: 2021, p. 6.
Kamerstukken II 2020/21, 34 588, nr. 88, bijlage Evaluatie 2020. Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017, p. 4–5.
Kamerstukken II 2020/21, 34 588, nr. 88, bijlage Evaluatie 2020. Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017.
Brief van de TIB van 7 december 2023 aan de Eerste Kamer met kenmerk 174394, p. 8; het cursiveren is gedaan door de fractieleden van GroenLinks-PvdA.
Het voorgestelde artikel 8; het cursiveren is gedaan door de fractieleden van GroenLinks-PvdA.
Schriftelijke inbreng Bits of Freedom voor het rondetafelgesprek van woensdag 5 april 2023 in de Tweede Kamer inzake de Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederlandse belangen, p. 2.
Dossier E110022 op de EuropaPoort: https://www.eerstekamer.nl/eu/edossier/e110022_evaluatierapport_over_de.
https://www.eerstekamer.nl/eu/intern_stuk/20110428/uitgebreide_samenvatting_e110022/document.
Slagkracht AIVD en MIVD. De wet dwingt, de tijd dringt, de praktijk wringt (onderzoeksrapport Algemene Rekenkamer), Den Haag: 2021.
Kamerstukken II 2020/21, 34 588, nr. 88, bijlage Evaluatie 2020. Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017.
Slagkracht AIVD en MIVD. De wet dwingt, de tijd dringt, de praktijk wringt (onderzoeksrapport Algemene Rekenkamer), Den Haag: 2021.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36263-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.