36 200 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2023

Nr. 234 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 juni 2023

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 23 mei 2023 inzake de reactie op het verzoek van de commissie over het advies van de Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen (Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 222).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 juni 2023 aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 28 juni 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Smals

De adjunct-griffier van de commissie, Heller

Inhoudsopgave

     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     

II.

Reactie van de Minister

3

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op het verzoek van de commissie over het advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie en speeltoestellen en hebben daarover nog enkele vragen.

De Minister zet in zijn brief uiteen wat het proces van de totstandkoming van de AMvB houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen is geweest. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Kamer tijdens dit proces onvoldoende is betrokken. Kan de Minister in detail toelichten hoe de Kamer na de schriftelijke ronde in 2021 betrokken is geweest bij de invulling van het ontwerp van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2023 (WAS) en in hoeverre de zorgen van de Kamer, die onder andere door de leden van de VVD zijn geuit, zijn meegenomen in het uiteindelijke besluit? Wat is de reden dat er ongeveer twee jaar tijd heeft gezeten tussen de schriftelijke ronde en de publicatie van het WAS in april 2023?

In zijn Kamerbrief benoemt de Minister als motivatie voor de wijziging het «veilig kunnen spelen door kinderen en het veilig recreëren door volwassenen.» De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister zich hierbij richt op de poging tot het garanderen van maximale veiligheid, of het streven naar optimale veiligheid. Is de Minister het met hen eens dat een risicoloze samenleving niet bestaat en dat de overheid een rol heeft in optimaliseren in plaats van maximaliseren? Hoe is en wordt de proportionaliteit en toepasselijkheid van de maatregelen in beide tranches van het besluit WAS geborgd en gewogen ten aanzien van sectoren die (mogelijk) onder het WAS-besluit vallen? Zo ja, hoe vindt die weging en borging plaats? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het volledig wegnemen van risico’s bij sport- en speeltoestellen onhaalbaar en onrealistisch is. Deelt de Minister deze mening?

Diverse sectoren die onder het WAS zullen gaan vallen, hebben de afgelopen jaren zelfregulering toegepast om de veiligheid van de toestellen, installaties en materialen te toetsen en te waarborgen. De Minister heeft deze regulering hoog geacht, gewaardeerd en was zeer tevreden over deze kwalitatief hoogwaardige zelfregulering. Heeft de Minister dit feit betrokken bij de besluitvorming? Waarom is er niet gekozen voor het verder stimuleren van zelfregulering in plaats van de verregaande interventie uit het huidige ontwerp?

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister ook of hij voldoende op de hoogte is van de gevolgen van het ontwerp op sportvoorzieningen. Kan de Minister hen informeren over alle locaties die geraakt zullen worden door het WAS en daarbij specificeren wat de lastendruk zal zijn, welke kosten hieraan verbonden zijn en waarom het nodig is het WAS toe te passen op deze locaties? Kan de Minister tevens aangeven wat de praktische effecten zijn voor zowel ondernemer als gebruiker? En kan de Minister heel specifiek ingaan op de effecten voor het onderwijs en bewegingsonderwijs in het speciaal?

Voorts hebben de leden van de VVD-fractie eerder schriftelijke vragen gesteld aan de Minister over het WAS. De Minister heeft in deze vragen aangegeven op dit moment te verkennen hoe het onderscheid tussen een sport- en een speeltoestel verduidelijkt kan worden in situaties waarin een toestel zowel voor sportbeoefening als voor vermaak of ontspanning wordt gebruikt, en welke veiligheidseisen er aan deze toestellen gesteld zouden moeten worden. De uitkomst van deze verkenning heeft mogelijk grote gevolgen voor bijvoorbeeld klim- en boulderhallen. Kan de Minister toezeggen de Kamer op de hoogte te houden van de voortgang van deze verkenning, middels tussentijdse rapportages?

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister ook overwogen heeft om de AMvB in te trekken en de Kamer beter te betrekken bij een nieuwe, beter passende versie?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66 fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister over het advies Raad van State inzake het ontwerp van een AMvB, houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen. Zij hebben geen verdere vragen.

II. Reactie van de Minister

Voordat ik inga op de vragen wil ik eerst een algemene toelichting geven over de herziening van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (WAS). Het WAS stelt eisen aan attractie- en speeltoestellen. Zo wordt geborgd dat attractie- en speeltoestellen bij redelijkerwijs te verwachten gebruik veilig zijn. Het Ministerie van VWS is al enige tijd bezig met de herziening van het WAS. Hierin wordt naast een aantal verbeteringen met betrekking tot de bestaande regelgeving ook bezien in hoeverre er regelgeving opgesteld kan worden voor sporttoestellen die recreatief gebruikt worden. Met de brief van 23 mei jl. en de brief over de stand van zaken moties en toezeggingen zomer 2022 (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 198) bent u geïnformeerd over de toenmalige stand van zaken met betrekking tot het WAS en de wens om het stelsel verder te moderniseren en te versterken in 2 fasen. Het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2023 (WAS 2023) (fase 1) is 3 april jl. gepubliceerd in het Staatsblad. De Warenwetregeling attractie- en speeltoestellen (fase 1) is 14 april jl. gepubliceerd in de Staatscourant. Het besluit en de regeling (fase 1) treden per 1 juli 2023 in werking. De reikwijdte is in deze eerste fase van de herziening van het WAS ongewijzigd gebleven ten opzichte van de huidige situatie. Met de tweede fase van het herzieningstraject wordt onder andere de reikwijdte van het WAS 2023 nader beschouwd.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op het verzoek van de commissie over het advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie en speeltoestellen en hebben daarover nog enkele vragen.

De Minister zet in zijn brief uiteen wat het proces van de totstandkoming van de AMvB houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen is geweest. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Kamer tijdens dit proces onvoldoende is betrokken. Kan de Minister in detail toelichten hoe de Kamer na de schriftelijke ronde in 2021 betrokken is geweest bij de invulling van het ontwerp van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2023 (WAS) en in hoeverre de zorgen van de Kamer, die onder andere door de leden van de VVD zijn geuit, zijn meegenomen in het uiteindelijke besluit? Wat is de reden dat er ongeveer twee jaar tijd heeft gezeten tussen de schriftelijke ronde en de publicatie van het WAS in april 2023?

Zoals ik in mijn brief van 23 mei jl. heb aangegeven is op 10 december 2020 het ontwerpbesluit naar de Tweede Kamer gezonden. Op 16 februari 2021 heeft de toenmalig Minister van VWS gereageerd op het schriftelijk overleg van 18 januari 2021 over dit onderwerp. De antwoorden zijn tijdens de procedurevergadering van de vaste commissie voor VWS d.d. 14 april 2021 geagendeerd. Er is besloten de antwoorden voor kennisgeving aan te nemen. Ik verkeer dan ook in de veronderstelling dat de vragen/bezwaren naar tevredenheid zijn beantwoord.

De periode tussen de schriftelijke ronde en de publicatie van het WAS 2023 is gebruikt om het besluit nader in te vullen en overleg te voeren met betrokken partijen. Ook is in deze periode goed gekeken naar de reikwijdte van het WAS. Zo is er onder andere voor gekozen om de reikwijdte met het WAS 2023 niet aan te passen en dit in de volgende fase van de herziening nader te beschouwen (fase 2).

In zijn Kamerbrief benoemt de Minister als motivatie voor de wijziging het «veilig kunnen spelen door kinderen en het veilig recreëren door volwassenen.» De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister zich hierbij richt op de poging tot het garanderen van maximale veiligheid, of het streven naar optimale veiligheid. Is de Minister het met hen eens dat een risicoloze samenleving niet bestaat en dat de overheid een rol heeft in optimaliseren in plaats van maximaliseren?

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het volledig wegnemen van risico’s bij sport- en speeltoestellen onhaalbaar en onrealistisch is. Deelt de Minister deze mening?

Zoals ik in mijn Kamerbrief van 23 mei jl. aangaf is het veilig kunnen spelen door kinderen en het veilig recreëren door volwassenen een groot goed. Het is van belang dat toestellen veilig zijn bij redelijkerwijs te verwachten gebruik. Ik ben me ervan bewust dat spelen risico’s met zich meebrengt. Daarom stelt het WAS regels om te borgen dat de toestellen voldoen aan veiligheidseisen. Omdat de risico’s van het gebruiken van een toestel zowel in het toestel als in het gebruik ervan schuilen, deel ik de mening dat het volledig wegnemen van de risico’s bij het gebruik van een toestel niet realistisch is. De risico’s kunnen echter wel tot een minimum worden beperkt door veiligheidseisen te stellen aan speeltoestellen.

Hoe is en wordt de proportionaliteit en toepasselijkheid van de maatregelen in beide tranches van het besluit WAS geborgd en gewogen ten aanzien van sectoren die (mogelijk) onder het WAS-besluit vallen? Zo ja, hoe vindt die weging en borging plaats?

Alle voorstellen voor beleid en regelgeving moeten aan verplichte kwaliteitseisen voldoen. Daarvoor wordt het Beleidskompas (voorheen Integraal Afwegingskader, IAK) gebruikt bij het opstellen van beleid. Er zijn diverse toetsen die borgen dat de wet- en regelgeving van goede kwaliteit zijn, zoals de toets op uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en fraudebestendigheid (UHT-toets) door de NVWA, de wetgevingstoets door het Ministerie van JenV en de regeldruktoets door het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). De weging van de verschillende kwaliteitseisen en de uitkomsten van de UHT-toets de regeldruktoets met betrekking tot het eerste wetgevingstraject zijn terug te vinden in de beantwoording van de IAK-vragen en in de nota van toelichting bij het WAS 2023. Ook is, naast de meer informele overleggen met betrokkenen, het ontwerpbesluit (het uiteindelijke WAS 2023) van 17 augustus 2020 tot en met 14 september 2020 voorgelegd aan de deelnemers van het Regulier Overleg Warenwet (ROW) en heeft in dezelfde periode de internetconsultatie plaatsgevonden. De Warenwetregeling attractie- en speeltoestellen 2023 is van 23 februari 2023 tot en met 23 maart 2023 voorgelegd aan de deelnemers van het ROW.

Op dit moment bevindt het tweede wetgevingstraject zich in de voorbereidingsfase. Ook in deze tweede fase zal het Beleidskompas als instrument borgen dat de proportionaliteit van de regelgeving wordt gewogen. Daarnaast vinden gesprekken plaats met de sector om te inventariseren welke veiligheidsmaatregelen op dit moment al worden genomen voor avontuurlijke activiteiten, zoals klimbossen, tokkelbanen en kartbanen. Het uitgangspunt van de nieuwe regelgeving is dat deze zoveel mogelijk aansluit bij de huidige praktijk en tegelijkertijd de veiligheid van deze toestellen borgt, zonder dat dit buiten proportionele regeldruk met zich meebrengt. Ook in deze tweede fase zal het uiteindelijke ontwerpbesluit voorgelegd worden aan het ROW en de branche, ter internetconsultatie aangeboden worden en zal de regeldruk in kaart worden gebracht en aan het ATR worden voorgelegd.

Diverse sectoren die onder het WAS zullen gaan vallen, hebben de afgelopen jaren zelfregulering toegepast om de veiligheid van de toestellen, installaties en materialen te toetsen en te waarborgen. De Minister heeft deze regulering hoog geacht, gewaardeerd en was zeer tevreden over deze kwalitatief hoogwaardige zelfregulering. Heeft de Minister dit feit betrokken bij de besluitvorming? Waarom is er niet gekozen voor het verder stimuleren van zelfregulering in plaats van de verregaande interventie uit het huidige ontwerp?

Zoals ik hiervoor en tevens in mijn brief van 23 mei jl. benoemde bevindt het tweede wetgevingstraject zich nog in de voorbereidingsfase. Er heeft dan ook nog geen besluitvorming plaatsgevonden over wat de specifieke aanpassing wordt in de reikwijdte van het WAS.

De afgelopen jaren is een sterke groei waargenomen van het gebruik van speeltoestellen, van opblaasbare speeltoestellen enerzijds tot meer avontuurlijke toestellen en activiteiten zoals trampolines, klimmuren en indoor kartbanen anderzijds. Met de sterke groei en het snel toenemende aanbod van nieuwe avontuurlijke activiteiten in combinatie met nieuwe aanbieders van deze activiteiten, bestaat de kans dat de zelfregulering in de toekomst niet voldoende toereikend is om de veiligheid van het aanbod van de gehele markt te borgen. Doordat bij zelfregulering het afzonderlijke exploitanten vrij staat zich wel of niet aan te sluiten bij de door de branche opgestelde regels, kunnen er ook exploitanten zijn die niet deelnemen aan de bestaande zelfregulering. Daarnaast ontbreekt een systeem van effectief toezicht en handhaving. Omdat het gaat over risicovolle toestellen, zoals klimbossen, tokkelbanen en kartbanen, waarvan de veiligheid vaak afhankelijk is van persoonlijke beschermingsmiddelen (zoals helmen en zekeringssystemen), is het van belang dat de toestellen bij redelijkerwijs te verwachten gebruik veilig zijn. Daarom acht ik wettelijke borging van de veiligheidsmaatregelen noodzakelijk. Zoals hiervoor al benoemd is het uitgangspunt hierbij om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de veiligheidsmaatregelen die op dit moment al door de sector worden genomen.

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister ook of hij voldoende op de hoogte is van de gevolgen van het ontwerp op sportvoorzieningen. Kan de Minister hen informeren over alle locaties die geraakt zullen worden door het WAS en daarbij specificeren wat de lastendruk zal zijn, welke kosten hieraan verbonden zijn en waarom het nodig is het WAS toe te passen op deze locaties? Kan de Minister tevens aangeven wat de praktische effecten zijn voor zowel ondernemer als gebruiker? En kan de Minister heel specifiek ingaan op de effecten voor het onderwijs en bewegingsonderwijs in het speciaal?

Met het eerste wetgevingstraject is de reikwijdte niet aangepast. Het WAS 2023 dat per 1 juli 2023 in werking treedt heeft dus geen gevolgen voor sportvoorzieningen, omdat er niks aangepast is in de reikwijdte ten opzichte van de huidige situatie. Het tweede wetgevingstraject bevindt zich in de voorbereidingsfase. Ik kan op dit moment nog niet ingaan op de specifieke aanpassing in de reikwijdte en voor welke locaties dit gevolgen met zich meebrengt, omdat dat nog niet bekend is en nader uitgewerkt wordt.

Sporttoestellen die voor het bewegingsonderwijs worden gebruikt zijn op dit moment uitgezonderd van het WAS. Deze blijven ook uitgezonderd van het WAS 2023 en de nieuwe regelgeving die met fase 2 wordt gerealiseerd.

Voorts hebben de leden van de VVD-fractie eerder schriftelijke vragen gesteld aan de Minister over het WAS. De Minister heeft in deze vragen aangegeven op dit moment te verkennen hoe het onderscheid tussen een sport- en een speeltoestel verduidelijkt kan worden in situaties waarin een toestel zowel voor sportbeoefening als voor vermaak of ontspanning wordt gebruikt, en welke veiligheidseisen er aan deze toestellen gesteld zouden moeten worden. De uitkomst van deze verkenning heeft mogelijk grote gevolgen voor bijvoorbeeld klim- en boulderhallen. Kan de Minister toezeggen de Kamer op de hoogte te houden van de voortgang van deze verkenning, middels tussentijdse rapportages?

Het onderscheid tussen sport en spel is een complex vraagstuk wat zorgvuldig uitgewerkt moet worden. Het herzieningstraject loopt al enige tijd. Vanwege de complexiteit van dit vraagstuk is besloten het traject op te splitsen in twee trajecten en dit mee te nemen in het tweede traject. Op dit moment is nog niet bekend hoelang de uitwerking van het verduidelijken van het onderscheid tussen sport en spel gaat duren. Ik kan daarom op dit moment geen toezegging doen met betrekking tot het verstrekken van een periodieke voortgangsrapportage. Het opstellen van deze periodieke rapportages kost tijd, terwijl er wellicht geen nieuwe informatie is. Daarom stel ik voor uw Kamer te informeren zodra er meer concrete voorstellen liggen en er concrete stappen genomen worden met betrekking tot het verduidelijken van het onderscheid tussen sport en spel.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister ook overwogen heeft om de AMvB in te trekken en de Kamer beter te betrekken bij een nieuwe, beter passende versie?

Ik heb niet overwogen om de AMvB in te trekken. Zoals ik hierboven heb aangegeven stel ik voor uw Kamer te informeren zodra er meer concrete voorstellen liggen en er concrete stappen genomen worden met betrekking tot het verduidelijken van het onderscheid tussen sport en spel.

Naar boven