Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36180 nr. 62 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36180 nr. 62 |
Vastgesteld 22 juni 2023
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben op 23 mei 2023 overleg gevoerd met de heer Adema, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en mevrouw Schreinemacher, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 23 december 2022 inzake stappenplan mondiale voedselzekerheid (Kamerstuk 33 625, nr. 341);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 22 mei 2023 inzake verslag VN-Waterconferentie 2023 (Kamerstuk 31 793, nr. 243);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 17 mei 2023 inzake voortgang van de motie van het lid Klink over een structurele kennishub in combinatielanden (Kamerstuk 36 180, nr. 12) (Kamerstuk 36 180, nr. 60);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 26 april 2023 inzake inzet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor internationale biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 147).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Wuite
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Amhaouch
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Meijers
Voorzitter: Wuite
Griffier: Prenger
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Amhaouch, Futselaar, Van Haga, Hammelburg, Klink, Teunissen, Thijssen en Wuite,
en de heer Adema, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en mevrouw Schreinemacher, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Aanvang 16.20 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag, allemaal. Ik ben vereerd om dit commissiedebat van de commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hierbij te kunnen openen, met een kleine vertraging vanwege de stemmingen. We hebben een belangrijk onderwerp op de agenda vandaag, namelijk voedselzekerheid en water. Een speciaal welkom aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, mevrouw Schreinemacher, en ook een bijzonder welkom aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de heer Adema, en natuurlijk ook aan uw team, uw groep van adviseurs.
Dit betreft een debat van onze commissie, maar daarbij is de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit volgcommissie, dus misschien volgen er nog meerdere woordvoerders. Maar ondertussen hebben we de heer Van Haga, van de Groep Van Haga, als eerste spreker. Welkom. Daarnaast hebben we de heer Klink, van de VVD, de heer Futselaar, van de SP, de heer Amhaouch, van het CDA, de heer Hammelburg, van D66, en tot nu toe last but not least, mevrouw Teunissen, van de Partij voor de Dieren. Welkom. Welkom ook aan de mensen op de publieke tribune. Dit debat is in principe tot 19.00 uur. We gaan kijken of we dat gaan redden met deze groep, met interrupties, spreektijden en dergelijke. Het is een debat van drie uur. De richtlijn voor de spreektijd die we daarbij aanhouden, is vier minuten. Het is ook onze gewoonte dat de Kamerleden in eerste termijn vier losse vragen aan elkaar kunnen stellen, wat we dan zo bondig mogelijk doen, om alles op alles te zetten om dit debat om 19.00 uur af te ronden, als het enigszins kan. Ik heb al aangekondigd gekregen dat er waarschijnlijk wat beweging zal zijn. De heer Van Haga moet er waarschijnlijk tussendoor even tussenuit. Daarom is het goed dat u als eerste kunt beginnen. Ik geef u graag het woord. Gaat uw gang.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Voorzitter. De Minister zegt in haar brief aan de Kamer dat scenariostudies laten zien dat de voedselzekerheid in Nederland en de EU niet in gevaar komt. Maar onze voedselzekerheid ís al in gevaar. 200.000 mensen in Nederland zijn afhankelijk van de voedselbank. Steeds meer kinderen gaan met een lege maag naar school, nu nog omdat veel mensen hun eten niet meer kunnen betalen, maar straks ook omdat er gewoonweg geen eten meer te koop is. En daarom mijn eerste vraag: als Europa doorgaat met het opleggen van steeds verdergaande klimaat- en duurzaamheidsregels aan voedselproducenten, hoe moeten zij dan rendabel, betaalbaar en voldoende voedsel blijven produceren?
Nederlandse boeren vervullen een belangrijke rol in de wereldwijde voedselketen. Voorstanders van het stikstofbeleid en de klimaatdoctrine zien onze agrarische export als bewijs dat de boerenstand gedecimeerd kan worden, maar als wij significant minder voedsel gaan produceren, wie voedt dan de 345 miljoen mensen die op dit moment in voedselonzekerheid verkeren? Is zero hunger niet een belangrijk onderdeel van de zogenaamde Sustainable Development Goals, die het kabinet wil halen? Hoe gaan we dat realiseren met agrarische krimp?
Voorzitter. Het kabinet heeft bepaald dat boeren hun aardappels voor oktober geoogst moeten hebben. Dat heeft directe gevolgen voor de gehele voedselproductie van de Nederlandse agrarische industrie. Kan de Minister van LNV uiteenzetten wat het effect is van de verminderde opbrengst van verschillende gewassen voor de voedselzekerheid? Wat gaat de Minister doen aan de ontoereikende capaciteit voor opslag en verwerking van de door deze maatregel grote hoeveelheid aardappels die ineens moet worden geoogst? Of wordt deze oogst deels vernietigd, terwijl wereldwijd mensen nog steeds honger lijden?
En terwijl onze eigen boeren «woest aantrekkelijk» worden uitgekocht, geeft het kabinet 40 miljoen uit aan steun voor agrarische bedrijven in Oekraïne. Inmiddels is deze oorlog een bodemloze put geworden. Welke garanties heeft de Minister dat dat geld ook daadwerkelijk voedsel oplevert zolang de oorlog voortduurt? Waarom ontkent de Minister dat de sancties die opgelegd zijn aan Rusland direct geresulteerd hebben in een stijging van de energie- en voedselprijzen, terwijl dat aantoonbaar het geval is?
Voorzitter. In plaats van zero hunger is het resultaat van de klimaatdoctrine straks niet alleen zero food, maar ook zero water. Het kabinet slaat alarm over drinkwatertekorten door klimaatverandering. We kunnen beter stoppen met ontwikkelingshulp aan arme landen, want Nederland is zelf hard op weg om een ontwikkelingsland te worden. Wat vindt de Minister ervan dat immigratie wordt genoemd als een van de oorzaken van het dreigende drinkwatertekort? Hoeveel van de huizen die gebouwd moeten worden voor al deze migranten hebben straks geen drinkwater? Wanneer komt het kabinet met het beloofde actieplan om de levering van drinkwater te garanderen? Zijn de Ministers niet van mening dat de klimaat- en stikstofplannen en de ongebreidelde immigratie veel te ver gaan, nu zowel onze voedsel- als onze watervoorziening erdoor in gevaar komt?
De voorzitter:
Meneer Van Haga, er is een interruptie van de heer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
Voordat ik het verwijt krijg dat ik niet weet wat armoede in Nederland is: dat weet ik wel. Laat ik daarmee beginnen. Ik ben er zelf namelijk gedeeltelijk in opgegroeid. Dan neem ik dat vast weg. Maar is de heer Van Haga weleens in een ontwikkelingsland geweest? Heeft hij weleens echte armoede gezien? Heeft hij gezien wat het betekent om in de Sahelregio of in delen van Ethiopië te wonen, waar kinderen zwaar ondervoed zijn? Kinderen, moeders, mensen sterven elke dag van de honger. Wat vindt hij ervan dat Nederland een bijdrage wil leveren om dat te voorkomen?
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Dat treft. Ik heb zelf een aantal jaren in Gabon, West-Afrika gewoond. Daar heeft inderdaad niet iedereen elke dag te eten. Ik heb van heel nabij honger gezien. De manier waarop je deze mensen zou moeten helpen, is niet door blind met geld te gooien, maar bijvoorbeeld door te handelen met dit soort landen, door de bestaande handelsbarrières te verminderen. Dat zijn goede dingen. Het is helemaal niet zo dat BVNL tegen hulp is, maar het is wel tegen de ongebreidelde, zinloze hulp die er nu wordt geleverd.
De voorzitter:
Een tweede interruptie van de heer Hammelburg, en daarna de heer Klink.
De heer Hammelburg (D66):
En dat terwijl de heer Van Haga tegen het meer reguleren van handelsverdragen en tegen het aanpakken van dat deel, dat inderdaad ook wel belangrijk is, heeft gestemd. Dan zegt hij dat dat onze Nederlandse boeren bedreigt. Met alle respect, maar er zitten zo veel tegenstellingen en verschrikkelijke vergelijkingen in dat ik de heer Van Haga verzoek om vaker bij deze debatten te komen en zich dan iets meer in te lezen, om ervoor te zorgen dat er dan niet zulke gekke vergelijkingen worden getrokken. Ontwikkelingssamenwerking is niet heel veel geld over de balk smijten, het is steun om te zorgen voor ontwikkeling in die landen waar dat keihard nodig is om armoede en dood te voorkomen. Dat is in het belang van de mensen daar. Het is in ons belang en het is in het belang van de generieke internationale solidariteit. Dus dit soort onzin en tegenstrijdigheden verkopen, terwijl het stemgedrag van de heer Van Haga echt wat anders zegt dan wat hij nu zegt: kom op, zeg!
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Nou, allereerst over handelsakkoorden. Handelsakkoorden die door de EU worden afgesloten, zijn niet altijd in het belang van Nederland. Daarom kan het zo zijn dat je tegen bepaalde onderdelen stemt. Het is heel goed om handelsakkoorden af te sluiten, maar dat moet Nederland soeverein doen. Overigens is het rendement op de ontwikkelingssamenwerking ongelofelijk laag. Het Copenhagen Consensus Center heeft daar een keer een mooi rapport over gemaakt. Het blijkt dat er op iedere geïnvesteerde euro echt helemaal niks terugkomt. Er zijn een paar onderdelen die wel goed scoren. Dit is geen pertinente flauwekul. U moet het misschien maar eens nalezen, maar je kunt gewoon uitrekenen hoeveel € 1 oplevert. En dan werkt handel veel beter dan het smijten met geld.
De voorzitter:
Meneer Hammelburg, heeft u nog een derde interruptie? Ik geloof dat er geen behoefte is aan een derde interruptie. Daar laat ik het bij. Dan geef ik graag het woord aan de heer Klink.
De heer Klink (VVD):
Voor een interruptie, als dat mag. Het mag. Dan kunt u natuurlijk nog meer zeggen, meneer Van Haga. Ik ga door waar de heer Hammelburg gestopt is. De heer Van Haga gaf zojuist aan dat het antwoord is om meer handel te drijven. Dan moet je toch echt handelsafspraken maken. Erkent de heer Van Haga dat we dat juist in Europees verband moeten doen, en dat we juist in Europees verband meters kunnen maken en impact kunnen hebben? Ik vind het heel raar hoe het allemaal naar voren wordt gebracht. U zegt dat we aan handel moeten doen, maar als het erop aankomt en er gestemd wordt, bent u tegen handel. Het is van tweeën een: of u bent voor handel en u laat dat in uw stemgedrag zien, of u bent ertegen. Er zijn meerdere fracties in deze Kamer die dat zijn, maar het kan niet allebei.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
BVNL is voor vrijhandel, voor vrijhandel binnen Europa. De Europese Economische Gemeenschap was ook fantastisch, maar meer dan dat moet het niet zijn. Die ongelofelijk overdracht van soevereiniteit die er nu mee gepaard gaat, is onzin en is ook heel slecht voor Nederland. Nogmaals, het is heel goed om handelsakkoorden af te sluiten, maar laten we dat dan als Nederland, als soeverein land, doen en niet ingebed als provincie in de Europese Unie. Dat heb ik net ook al gezegd. Daarbij worden de belangen van Nederland verkwanseld.
De voorzitter:
Ik moet even langs u kijken, meneer Van Haga, om te kijken of er een tweede interruptie is van de heer Klink, maar ik geloof het niet. Dan vervolgt u uw inbreng.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Voorzitter. Concluderend, de drie c's, climate, conflict en covid, hebben ervoor gezorgd dat we aan de vooravond staan van een nieuwe wereldwijde voedselcrisis. Maar het zijn allemaal bestuurlijke, door wanbeleid gecreëerde problemen. Laten we dus stoppen met doen alsof ook deze crisis ons overkomt. Er is genoeg voedsel en water voor ons allemaal, behalve als we ons de kaas van het brood laten eten door oorlogszuchtige linkse alarmisten, rigide regels en verkeerde modellen van deze totalitaire staat. Want dan zitten we straks allemaal op een houtje te bijten, dus laat de boeren boeren, de vissers vissen en stop de massa-immigratie – in het belang van Nederland.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dat is een interruptie van de heer Thijssen. Ook welkom aan u, want u bent inmiddels aangeschoven.
De heer Thijssen (PvdA):
Ik weet niet of ik een vraag stel, maar ik wil het gewoon even gezegd hebben. Deze ingenieur zegt dat hij zich aan de feiten wil houden, maar er is niet één studie, niet één studie, die zegt dat het beleid dat het kabinet nu voert gaat leiden tot honger in Nederland, niet één. Dus ga de mensen die naar dit debat kijken niet bang lopen maken dat dit wel het geval zou zijn, want het is niet zo. Het is wel zo dat dit beleid kan leiden tot honger elders in de wereld. Daar ga ik dadelijk ook vragen over stellen en daar zou ik graag samen met de heer Van Haga optrekken. Maar deze bangmakerij die niet gestoeld is op welke feiten dan ook? Hou daarmee op. Wees een ingenieur, baseer je op de feiten en laten we daar het debat over voeren.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Als er iemand bezig is met bangmakerij en het creëren van angstvisioenen, dan is het de linkerkant van de Kamer. De planeet zou exploderen, we zouden onder zeven meter water komen te staan. Dat is allemaal niet waar. Het is onherroepelijk zo, het is ...
De heer Futselaar (SP):
Sorry voorzitter, maar uiteindelijk zal onze zon exploderen, inclusief onze planeet. Dat kun je ontkennen. De heer Van Haga ontkent veel, maar dit kan ik toch niet over mijn kant laten gaan.
De voorzitter:
Sorry, meneer Futselaar, maar we maken even af waar de heer Van Haga mee bezig was.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Mijn punt was dat het belachelijk is om heel veel geld uit te geven, terwijl er nu 200.000 mensen in Nederland naar de voedselbank moeten. Natuurlijk hebben we hier nog voldoende voedsel. En inderdaad, het decimeren van onze agrarische sector leidt tot honger elders, daarover zijn we het helemaal eens. Honderden miljoenen mensen zijn daarvan afhankelijk. Dat is inderdaad in Afrika, waar ik gewerkt en gewoond heb en dat ik heel goed ken. Die honger kunnen wij oplossen. Dat kunnen wij met onze boeren en onze vissers, want wij hebben de meest efficiënte, de meest diervriendelijke, de beste boeren in Nederland. Die zijn we nu aan het kielhalen en dat is ontzettend jammer. Dat gebeurt onder andere door D66, die er de hele tijd doorheen aan het mompelen is. Dat is bijzonder jammer.
De voorzitter:
Ik weet niet of er bij de heer Thijssen behoefte is aan een tweede interruptie. Ik geloof het niet. Meneer Futselaar, ik weet niet hoe ik uw reactie moet interpreteren. Is er behoefte aan een interruptie?
De heer Futselaar (SP):
Ik ben blij dat we het allemaal eens zijn dat over enkele miljoenen jaren de aarde zal exploderen. Dat wilde ik alleen even rechtzetten.
De voorzitter:
Geen interruptie, maar een opmerking; ik weet niet precies hoe ik het moet interpreteren. Nee, laat ik geen ruimte creëren. De heer Van Haga heeft zijn inbreng afgerond. Dank. Dan beginnen we met de tweede inbreng, van de VVD. De heer Klink.
De heer Klink (VVD):
Dank, voorzitter. Het is goed om het in deze commissie eens specifiek te hebben over voedsel, voedselzekerheid en water. Dat doet mij zeer veel deugd als voormalig melkveehouder in Wageningen.
De uitdagingen zijn gigantisch en op onderdelen kan Nederland echt het verschil maken. De omstandigheden om voedsel te produceren zijn niet best. Het is te droog of te nat, er zijn onnodige oogstverliezen, er is oorlog in verschillende landen in de wereld en er zijn steeds minder boeren die daadwerkelijk voedsel willen produceren. Dit alles heeft verschrikkelijke gevolgen voor de bevolking, zoals honger, te duur voedsel en geen toegang tot een goed gebalanceerd dieet. Het risico bestaat dat dit alleen maar toe zal nemen als de wereldbevolking uit meer dan 11,5 miljard mensen bestaat aan het eind van deze eeuw.
De inzet van Nederlandse kennis en kunde op het gebied van voedsel en water zal bijdragen aan het oplossen van de mondiale uitdagingen. Ik dank de Minister voor BuHa-OS dan ook dat de uitvoering van mijn motie over kennishubs invulling heeft gekregen. Het is heel belangrijk om Nederlandse kennis en kunde slim te koppelen aan de lokale kennisinstellingen in de combinatielanden. De Minister geeft aan dat eind 2023 de pilot door de betrokken instellingen wordt geëvalueerd. Als deze pilot positief wordt geëvalueerd, voorziet de Minister een actieve rol voor BuHa-OS met het oog op opschalen in combinatielanden. Dat is een mooie ontwikkeling, maar kan de Minister wel toezeggen dat de Kamer eind 2023 wordt geïnformeerd over de evaluatie en daarin ook al schetsen hoe de actieve rol van BuHa-OS met betrekking tot opschaling in de combinatielanden eruit zou kunnen zien?
De voorzitter:
Meneer Klink, dit keer is er wel een interruptie van de heer Futselaar.
De heer Futselaar (SP):
Ik zat een beetje te kauwen op een van de eerste zinnen van de heer Klink, namelijk: er zijn steeds meer boeren die voedsel willen produceren. Ik begrijp de context daarvan niet helemaal. Is dit een vorm van kritiek op het produceren van bloemen of veevoer op landbouwgrond? Of moet ik het in een andere context zien? Ik bedoel, ik zie dat hier en daar boeren verdwijnen, ook in Nederland, maar de wil zie ik niet verdwijnen. Ik vraag me af wat hij daarmee bedoelde.
De heer Klink (VVD):
Ik zei «minder boeren» of in ieder geval niet méér boeren die voedsel willen produceren. Dat is een autonome ontwikkeling. Ik heb dat ook meer mondiaal geschetst. Je ziet steeds meer dat mensen, zeker in de landen met lage middeninkomens, naar de stad trekken om daar een beter bestaan te krijgen dan ze nu op het platteland hebben. Je ziet over heel de wereld dat het aantal boeren en mensen die voedsel willen produceren, zal afnemen. Dat wil niet zeggen dat de voedselproductie an sich afneemt, maar dat je de schaalvergroting die in Nederland en in de landen met hoge inkomens al heeft plaatsgevonden, ook elders in de wereld meer zult zien. Dat is een autonome ontwikkeling. Dat bedoelde ik daarmee te zeggen.
De voorzitter:
U vervolgt. Prima antwoord, geeft de heer Futselaar aan. «Prima antwoord» in de zin dat hij geen behoefte heeft...
De heer Klink (VVD):
«Prima antwoord» – ik kreeg een voldoende van de heer Futselaar.
De voorzitter:
... aan een vervolgvraag. De heer Klink vervolgt.
De heer Klink (VVD):
Naast humanitaire overwegingen om de voedselcrisis aan te pakken zijn ook migratie en geopolitieke omstandigheden belangrijke redenen om dit onderwerp hoog op de agenda te zetten. Werk lijkt volgens diverse overheidsrapportages dé oplossing om voedselonzekerheid wereldwijd te verminderen. Hoe kan volgens de Minister handel hierbij een rol spelen? Zo hebben Afrikaanse boeren er veel meer aan dat ze hun producten kunnen exporteren naar de Europese markt dan dat ze door goedbedoelde subsidies nooit echt op eigen benen kunnen staan. Ook is het zaak dat we mondiaal meer aandacht hebben voor voedselverspilling. 8% van de mondiale CO2-uitstoot komt door de verspilling van eten. Ter vergelijking: bij vliegen is dat 2%. Wat kan de Minister – dat mag van mij «beide Ministers» zijn – in internationale gremia doen om de voedselverspilling, de post-harvest losses, tegen te gaan?
Voorzitter. Wereldwijde samenwerking op het gebied van water en watermanagement is van extreem groot belang om de gevolgen van droogte door klimaatverandering tegen te gaan. Hiermee kunnen we humanitaire rampen en ontwrichtende migratiestromen proberen te voorkomen. Ik hoor graag van de Minister, of beide Ministers, wat nu de focus van het kabinet is. Hoe borgen we dat de Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen op het gebied van water – irrigatie, voedselproductie, dijkbescherming, baggeren, waterinfrastructuur, haveninfrastructuur – optimaal impact kunnen realiseren in het buitenland? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat water na de VN-Waterconferentie via de Dutch Water Authorities op de internationale agenda blijft staan en hoe staat het met de VN-Watergezant om hier invulling aan te geven?
Voorzitter, tot slot. Recent verschenen berichten dat Oekraïne en Rusland het eens zijn geworden over de verlenging van de graandeal. Daarmee lijkt de export van maïs, tarwe, koolzaad en zonnebloemolie voor twee maanden te zijn gewaarborgd. Dat is veel te kort en leidt tot onzekerheid. Kan de Minister aangeven hoe Nederland in EU-verband en met de VN en Turkije kan helpen om een langere verlenging van de graandeal voor elkaar te krijgen?
Tot zover.
De voorzitter:
Dat was inderdaad uw inbreng, maar er is ook gelijk een interruptie van mevrouw Teunissen van de Partij voor de Dieren. Gaat uw gang.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik heb een vraag aan de heer Klink over het blokje water. Hij had het er vooral over het Nederlandse bedrijfsleven op de kaart te zetten in het buitenland als het gaat om watermanagement. Mijn vraag is de volgende. Nederland is het slechtste jongetje van de klas als het gaat om waterkwaliteit. Op het gebied van droogte neemt de capaciteit van Nederland af om de droogte in het land, die door de klimaatcrisis komt, te managen. Vindt de heer Klink niet met mij dat we ook internationaal goed op de kaart moeten komen te staan door die problemen juist eerst in Nederland aan te pakken, door voorop te lopen en te laten zien dat wij die problemen aankunnen? Moeten we daar niet de prioriteit leggen, in plaats van op het stimuleren van het Nederlandse bedrijfsleven in andere landen?
De heer Klink (VVD):
Ik dank mevrouw Teunissen voor de vraag. Ik begon mijn inbreng ermee dat het te droog of te nat is, dus eigenlijk met de omstandigheden om voedsel te produceren. Dat heeft zeker ook met water te maken. Ik zou het ene niet willen uitsluiten voor het andere. Het is altijd goed als je samen met het Nederlandse bedrijfsleven, de Nederlandse overheden – in dit geval de waterschappen – en natuurlijk ook de kennisinstellingen werkt aan de uitdagingen die we nationaal hebben op het gebied van waterkwaliteit en als je eraan werkt de kwaliteit daarvan naar een goed niveau te brengen. De VVD-fractie is wel van mening dat juist Nederland op het gebied van water echt wel wat kan. Ik heb net die hele waslijst genoemd en het is eigenlijk nog veel meer. Ik noemde irrigatie, voedselproductie, dijkbescherming, baggeren evenals haven- en waterinfrastructuur. Dat hebben we altijd al gedaan, alleen al vanwege onze ligging. Ik geloof echt dat we op dat vlak internationaal het verschil kunnen maken en dat het vooral zinnig is om dat zo goed mogelijk te doen. Ik geloof er oprecht in dat je dat moet doen met overheden, met kennisinstellingen, met ngo's die ter plaatse actief zijn, omdat die ook de situatie en de gevoeligheden het beste kennen. Maar je moet het zeker ook samen met het Nederlandse bedrijfsleven doen om daadwerkelijk impact te hebben. Uiteindelijk zullen het toch de bedrijven zijn die op het gebied van de waterinfrastructuur waar ik het net over had de stappen moeten zetten. Dat gaan overheden, ngo's en kennisinstellingen uiteindelijk niet doen.
De voorzitter:
U heeft een interruptie van mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik vraag dit aan de heer Klink omdat in het verslag van de Waterconferentie die door het kabinet is gestuurd, de nadruk eigenlijk alleen maar ligt op wat de heer Klink ook zegt: we gaan het bedrijfsleven de kans geven, een action agenda, om vanuit Nederland vooral watermanagement te bevorderen in andere landen. Is de heer Klink het met mij eens dat we in die brief niet alleen moeten terugzien dat Nederland zich op die manier op de kaart zet, maar dat Nederland op dit soort conferenties ook de waterkwaliteit in eigen land en de eigen aanpak van de klimaatcrisis moet agenderen en moet laten zien hoe het daarin het voortouw neemt en daar een goede aanpak op ontwikkelt, in plaats van alleen maar de belangen van het bedrijfsleven voorop te stellen?
De heer Klink (VVD):
Ja, er zijn natuurlijk meer dingen. Over waterkwaliteit heb ik het net al eventjes gehad, maar het gaat ook over verzilting, dat het veel moeilijker is om überhaupt voedsel te produceren. Ik denk dat het heel goed is dat je binnenlands bewust bezig bent met wat de uitdagingen zijn. Maar ook daarvan zou ik zeggen dat je het niet alleen met overheden kunt doen. Je hebt er ook bedrijven voor nodig om uiteindelijk stappen te zetten. Je hebt verschillende aanpakken nodig om tot een betere kwaliteit te komen. Daar zijn innovaties en de kracht van het bedrijfsleven voor nodig, gecombineerd met de kennis van kennisinstellingen. Het lijkt mij alleen maar zinnig dat je die kennis steeds meeneemt als je ook in andere landen wat gaat doen, want het is heel goed mogelijk dat iets waarvan we weten dat het hier een probleem is op het gebied van water, elders in de wereld ook een probleem zal zijn. Dat kan in lage- en middeninkomenslanden zo zijn, maar het kan zeker ook in landen met hogere inkomens het geval zijn. Gebruik de kracht die wij als Nederland hebben op dit vlak en zet die ook in het buitenland in. Die kracht wordt alleen maar groter als je weet hebt van wat de uitdagingen binnen je eigen land zijn en als je daar ook adequaat mee omgaat.
De voorzitter:
Mevrouw Teunissen heeft geen behoefte aan een derde interruptie, maar de heer Thijssen van de Partij van de Arbeid wil zijn eerste interruptie plegen. Gaat uw gang. Zijn tweede interruptie, sorry.
De heer Thijssen (PvdA):
Hè, jammer. Dat was een opmerking, hè, die eerste. Het is goed om de VVD te horen zeggen dat het goed is dat wij een debat hebben over voedselzekerheid. We hebben ook een aangenomen motie voorliggen van de Kamer waar het kabinet nog op terugkomt met een stappenplan, om te komen tot meer voedselzekerheid. Maar wat ik mis aan dat stappenplan is onze eigen rol in dat hele landbouw- en voedselsysteem. In Europa wordt meer dan de helft van de landbouwgronden gebruikt om voer te produceren en geen voedsel. Nederland is natuurlijk een hele grote consument van dat voer, want wij hebben een hele grote vee-industrie. Ik ben eigenlijk wel benieuwd: als de heer Klink zegt dat hij de voedselzekerheid in de wereld wel zou willen verbeteren, moeten we dan niet wat meer landbouwgrond vrijspelen voor de voedselproductie? Moeten we dan niet zorgen dat onze boeren wat meer voedsel, plantaardig voedsel produceren, zodat we veel meer monden kunnen voeden in de wereld?
De heer Klink (VVD):
Dit riekt natuurlijk alweer naar het eigendomsrecht van wie de grond is en wat ze daarop verbouwen. Uiteindelijk is het de keuze van de individuele boer en de individuele ondernemer wat hun eigen aanbouwplan is. Maar het is natuurlijk waar – dat zie je ook aan de biomassacascade – dat energie het laagst staat. Je hebt fuel, feed, food en uiteindelijk staat pharma als hoogste. Het is ook economisch gezien het slimst om te gaan verbouwen wat het hoogste rendement heeft. Dan zouden pharma en voedsel voor humane consumptie het hoogst moeten staan. Maar we moeten ons er wel van bewust zijn dat een akkerbouwer een aanbouwplan heeft. In Nederland zijn bijvoorbeeld pootaardappelen een hoogwaardig gewas, maar je kunt niet jaar in, jaar uit pootaardappelen op hetzelfde land telen. Die boer zal dus ook andere gewassen moeten telen om ziektes tegen te gaan. Als je zomaar zegt dat het altijd maar hoogwaardig voedsel moet zijn en dat het niets anders mag zijn, dan komt ook een individuele akkerbouwer in Nederland al in de knel met zijn bouwplan. Ik zou dat dus niet zo stellig zeggen, maar uiteindelijk is het wel waar – dat ben ik met de heer Thijssen eens – dat het zinnig is, ook economisch, om gewassen te telen die een zo hoog mogelijk rendement hebben. Voedsel voor humane consumptie staat dan wel hoger dan voedsel voor dieren.
De heer Thijssen (PvdA):
Dat is een beetje flauw, want dat is natuurlijk niet wat ik zeg. Ik wil niet de individuele akkerbouwer in de wielen rijden en dat helemaal dicteren. Ik zou willen dat we kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat er op de landbouwgronden die we hebben, in Nederland, in Europa en in de wereld – want we leggen een groot beslag op landbouwgronden, ook buiten Europa – genoeg voedsel voor humane consumptie wordt geproduceerd. Daar hebben we volgens mij een tool voor: de SDG-toets. Is meneer Klink het met de Partij van de Arbeid eens dat we de Minister van Landbouw om een SDG-toets moeten vragen als het landbouwakkoord er straks ligt? Dan kunnen we namelijk inzichtelijk krijgen wat dat akkoord en het Nederlandse landbouwsysteem doen met de Sustainable Development Goals. Gaat dat helpen om honger de wereld uit te helpen of werkt het dat eigenlijk tegen? Is de heer Klink daarvoor?
De heer Klink (VVD):
Ik en de VVD zijn er natuurlijk altijd voorstander van om honger de wereld uit te krijgen, dus daarin kunnen we elkaar vinden, maar ik ga nu niet mee met de heer Thijssen om iets te koppelen aan het landbouwakkoord. Ik denk dat Minister Adema daar echt druk mee bezig is. Laten we dat proces eerst maar eens afwachten voordat we daar ook maar iets aan toevoegen.
De voorzitter:
Als de heer Thijssen zijn vierde interruptie niet gebruikt, ga ik naar de heer Hammelburg. Gaat uw gang.
De heer Hammelburg (D66):
Aan de ene kant kun je zeggen: een kip die aan het broeden is, moet je niet storen. Ik zie de Minister al knikken. Ik weet dat hij zware nachten heeft gehad. Aan de andere kant hebben wij hier nu als commissie voor BuHaOS de kans om te spreken met deze Minister, die bezig is met het landbouwakkoord. Dat betekent dus ook dat we hem nu de vraag kunnen stellen over voedselzekerheid. In het landbouwakkoord wordt er, conform de motie die is aangenomen, nu ook rekening gehouden met voedselzekerheid, niet alleen in Nederland en Europa, maar ook wereldwijd. Dat was een van de beloftes en die ligt nu op tafel en is onderwerp van gesprek, volgens mij. Is de heer Klink bereid om die vraag aan de Minister te stellen, zodat ik dat zo meteen niet hoef te doen?
De voorzitter:
Dat is wel heel erg interessant.
De heer Klink (VVD):
Van mij mag de heer Hammelburg zijn vraag over voedselzekerheid in het landbouwakkoord gewoon stellen aan de Minister. Volgens mij is het tot stand komen van het landbouwakkoord in zijn algemeenheid een hartstikke moeilijk proces. Ik ga daarin nu niet mee in deze commissie. Ik had natuurlijk liever gezien dat het landbouwakkoord er al lag, want dan hadden we daar wat meer mee kunnen doen. Volgens mij had de Minister het ook zo georganiseerd. Dit debat stond natuurlijk met koeienletters in zijn agenda en daarom wilde hij voor Hemelvaart dat akkoord hebben, maar goed, de realiteit is anders. De heer Hammelburg mag van mij die vraag aan de Minister stellen; dat is prima.
De voorzitter:
Dan is er toch nog een interruptie, van mevrouw Teunissen. Gaat uw gang.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik probeer het toch nog een keertje, want ik vind het wel een hele flauwe beantwoording van de heer Klink. De VVD heeft zelf toch ook nog een mening? Je kunt zelf toch ook voor dat SDG-doel staan en zeggen: dit is de randvoorwaarde en hieraan gaan we toetsen? Dat kunnen we meegeven aan de Minister. Is de heer Klink dus bereid om het landbouwakkoord in ieder geval aan SDG 2 te toetsen? Is de VVD het ermee eens dat we in ieder geval ook met het landbouwakkoord ervoor moeten zorgen dat we honger de wereld uit helpen?
De heer Klink (VVD):
Het wordt een beetje een herhaling van zetten. Natuurlijk zijn we tegen honger in de wereld. Dat is zo. Maar ik vind het nogal wat om een toets toe te voegen aan een nieuw akkoord. Daar voel ik op voorhand niet zo veel voor, want ik weet niet wat dat verder voor consequenties heeft. Ik kan dat nu niet overzien. Als u echt nu, op dit moment, duidelijkheid wilt hebben, zou ik zeggen, omdat ik het niet kan overzien: doe dat niet.
De voorzitter:
Dat is een helder antwoord, maar de heer Thijssen gaat toch zijn vierde interruptie gebruiken. Gaat uw gang.
De heer Thijssen (PvdA):
Ja, want ik blijf het ook een beetje flauw vinden. Er zijn 345 miljoen mensen die in acute voedselonzekerheid leven, oftewel honger hebben. Ik zei net al dat in Europa meer dan de helft van de landbouwgronden wordt gebruikt voor voer, niet voor voedsel. Ik zeg niet dat we nu op dat landbouwakkoord moeten inbreken, want dan krijgen we dezelfde antwoorden als die we net bij het vragenuurtje hebben gehad: je moet een broedende kip niet storen. We zullen wel zien of het een octopus wordt of een kip. Dat stel ik dus niet voor. Ik stel voor om, als het landbouwakkoord er straks ligt, tegen de Minister van Landbouw te zeggen: doe nou die SDG-toets; breng nou in kaart of dit gaat helpen om meer voedsel te produceren voor de mensen die dat heel hard nodig hebben omdat ze honger hebben, of dat dit dat doel gaat tegenwerken. Laat gewoon die toets doen, zodat we dat weten en zodat we in deze commissie dat gesprek met deze Minister kunnen voeren. Daar is de VVD toch wel voor te porren, mag ik hopen?
De heer Klink (VVD):
Volgens mij heb ik daar net in reactie op de vraag van mevrouw Teunissen een heel duidelijk antwoord op gegeven. De problematiek onderschrijf ik. Ik zie ook de uitdagingen die er wereldwijd zijn. Ik geloof ook echt dat Nederland, de Nederlandse instellingen en het Nederlandse bedrijfsleven heel veel kunnen doen om de voedselonzekerheid tegen te gaan, maar zolang het landbouwakkoord er nog niet is, wil ik niet op voorhand zeggen dat het goed is om die SDG-toets sowieso uit te voeren. Dat gesprek moeten we tegen die tijd dan maar voeren.
De voorzitter:
Nou ga ik streng zijn. Dit was de laatste interruptie. Dank voor uw antwoord en ook voor uw inbreng. Fijn dat u die binnen de tijd geleverd heeft. Ik geef nu graag het woord aan de heer Futselaar van de SP voor zijn inbreng. Gaat uw gang.
De heer Futselaar (SP):
Dank u wel, voorzitter. Het is in ieder geval fijn voor de Minister van LNV dat de meerderheid hier schijnt te denken dat er straks inderdaad een landbouwakkoord ligt. Zelf heb ik daar nog wel wat twijfels over, maar dat optimisme kan hij meenemen.
Voorzitter. In tegenstelling tot wat veel mensen aan het einde van de vorige eeuw dachten, is de toegang tot voedsel en schoon water minder vanzelfsprekend aan het worden, in plaats van meer vanzelfsprekend. Een combinatie van de groeiende gevolgen van klimaatverandering en onze afhankelijkheid van de kwetsbare wereldwijde voedselhandel, energiehandel en kunstmesthandel maakt dat de problemen met voedsel en water, de hongersnoden, elkaar in rap tempo opvolgen. Het toenemen van de honger in de wereld, niet alleen de chronische honger, die overigens ook een probleem is, maar ook de acute honger, is zeer zorgelijk. In nogal wat delen van de wereld zien we de situatie politiek en economisch juist verslechteren. Denk aan Sudan op dit moment, maar in bredere zin ook aan landen in de Sahel en hier en daar in de Hoorn van Afrika. Het gaat hier om de meest essentiële levensbehoefte van mensen. We hebben een mondiaal systeem dat eigenlijk niet in staat blijkt om in de levensbehoefte van al die mensen te voorzien.
Om die reden was ik blij verrast toen ik in de brief van 23 december vorig jaar las dat de Minister sprak over het diepgaand hervormen van het hele voedselsysteem. Ik dacht: mooi, daar zijn we het mee eens. De uitwerking is wat ons betreft wat teleurstellend, omdat wij toch iets anders onder «systeemverandering» verstaan. Wij hebben een indrukwekkende lijst van programma's waar we nu geld aan uitgeven voor ontwikkeling. In de kern is daar niets mis mee, zo wil ik uitspreken. We steunen de kern van het ontwikkelingsbeleid, al hebben we sinds de Voorjaarsnota wel enige twijfels over de bekostiging daarvan, maar op een later moment komen we ongetwijfeld nog te spreken over wat dat betekent.
Waar we het niet mee eens zijn in de inzet van de Minister is dat de fundamenten van ons voedselsysteem niet worden besproken. Zo zorgt de mondiale reikwijdte van de voedselhandel er nu bijvoorbeeld voor dat het onmiddellijk consequenties zou hebben in de rest van de wereld als het twee dagen zou duren voor de graandeal in Oekraïne wordt verlengd. Wat de SP betreft moeten we veel meer teruggaan naar het lokaal en regionaal organiseren van voedselproductie, waarbij mensen zelf met hun land aan de slag gaan, er zelf de vruchten van plukken en zeggenschap krijgen over hun eigen landbouwproductie. Het zou niet zo moeten zijn dat multinationale ondernemingen boeren dwingen om hun producten tegen bodemprijzen te verkopen of dat het IMF weer eens langskomt, om dat er maar aan toe te voegen, en zegt: jullie zouden veel meer cacao of koffie moeten produceren. Daardoor zakt de wereldmarkt in en kunnen wíj heel goedkoop koffie en cacao kopen, maar leeft de lokale bevolking in armoede.
Voor ons betekent een systeemverandering: ervoor zorgen dat mensen zo veel mogelijk zelf de opbrengst krijgen. Dat betekent ook dat wij weleens kritisch mogen kijken naar de rol van de Nederlandse en Europese voedselexport, die landbouwproductie in andere landen nogal eens verdringt en bovendien verwerkte producten uit die landen vaak tegenhoudt. De tijd van «wij gaan de wereld voeden» moet echt wel voorbij zijn.
Voorzitter. Verder heb ik nog een punt dat buiten de agenda van dit debat valt, maar dat ik toch wil noemen. Misschien moet ik daarmee even wachten tot na de interruptie, voorzitter.
De heer Amhaouch (CDA):
Dat is inderdaad een mooi statement van de heer Futselaar. Hij zegt: we moeten stoppen met de boodschap dat wij de hele wereld gaan voeden. Ik kan me daar ook wel iets bij voorstellen. Als je bijvoorbeeld kijkt naar een continent als Afrika, zie je dat dat met 2 miljard naar misschien wel het dubbele gaat aan het einde van de eeuw. Hoe ziet de heer Futselaar dat voor zich? Op welke ontwikkelingen zouden wij moeten inzetten? Want ik ben het met hem eens dat we niet nog meer Zeeuwse uien naar Afrika moeten brengen, maar hoe ziet hij dat voor zich en welke ideeën heeft hij daarbij?
De heer Futselaar (SP):
Over het algemeen is generaliseren bij zo'n enorm continent als Afrika heel lelijk, maar in algemene zin is de Afrikaanse landbouw behoorlijk inefficiënt en kun je constateren dat de productie met moderne middelen omhoog kan. De logische vervolgvraag zou zijn: gaat Nederlandse techniek daar mogelijk een rol in spelen? Dat zou mooi zijn, maar daar wil ik wel een kanttekening bij maken. De afgelopen 20 à 30 jaar zie je bijvoorbeeld dat spotgoedkope Europese kip in West-Afrika alle lokale pluimveehouders heeft weggedrukt. Nu zie je dat Nederlandse vleeskuikens naar bijvoorbeeld Senegal worden geëxporteerd en daar worden opgefokt. Dat is overigens uit dierenwelzijnsoogpunt al heel erg slecht, zeg ik ook maar even voor mevrouw Teunissen, maar uit het oogpunt van economische zelfstandigheid is het een stap vooruit. Maar eigenlijk wil je niet dat er vleeskuikens uit Europa daarnaartoe gaan, maar dat ze hun eigen vleeskuikens kunnen kweken en dat ze loskomen van die afhankelijkheid – afhankelijk zijn is sowieso kwetsbaar – omdat je daarmee zorgt dat je het grootste deel van je eigen opbrengst krijgt. Dat kun je met techniek doen, en dat kun je eerlijk gezegd ook gewoon doen door op te houden met het dumpen van je overschotten, zoals wij geregeld doen.
De voorzitter:
Dat is voldoende. U vervolgt uw betoog.
De heer Futselaar (SP):
Ik kan u vertellen, voorzitter, dat dit vroeger in de landbouwcommissie een stuk moeilijker ging!
Ik ga het hebben over schulden. Je kunt dit allemaal niet los zien van de groeiende schuldenlast van de armste landen. Zo'n 54 landen wereldwijd hebben nu last van een acute schuldencrisis door de stijgende rente, corona, uitgaven en inflatie. Wanneer het centraal gezag niet meer over middelen beschikt, dan dreigt het in te storten en wordt elke poging om honger aan te pakken nog veel moeilijker. Erkent de Minister – dit is een brede vraag – dat aanpakken van de schuldencrisis ook uiteindelijk een randvoorwaarde is voor het bestrijden van honger, zonder meteen een oplossing te geven?
Ik moet zeggen dat het wel een beetje storend is dat de heer Hammelburg erdoorheen praat. Sorry, dit is de onderwijsman die naar boven komt.
De heer Hammelburg (D66):
Sorry, meester. U heeft gelijk.
De heer Futselaar (SP):
Tot slot. Als we kijken naar de financiële bijdragen die deze Minister toezegt, vallen die toe te juichen. Deze staan echter in de schaduw van de Voorjaarsnota. Het enorme gat dat in de BuHa-OS-begroting wordt geslagen door de eerstejaars asielopvang is wat ons betreft niet echt acceptabel en gaat consequenties hebben voor de uitvoering van ons beleid, dus ook op het gebied van voedsel en water. Wij zouden graag willen dat de Minister al in dit debat, en niet pas bij de Voorjaarsnota of nog later, iets van duidelijkheid geeft over de gevolgen van het feit dat er nu een half miljard en over twee jaar 1,1 miljard uit de begroting wegvloeit. Want als we niet weten wat er gebeurt met het geld daarachter, voeren we toch eigenlijk vooral een debat op papier. Dan hadden we het net zo goed niet kunnen doen. Dat is een opbeurende conclusie om mee te eindigen, denk ik.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartstikke goed. Net iets meer dan vier minuten, maar ik heb enorm veel respect voor hoe dat tot nu toe gaat. Er zijn verder geen aanvullende interrupties. Dan geef ik graag de heer Amhaouch van het CDA het woord.
De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. Ik moet zeggen dat meneer Futselaar veel energie heeft voor iemand uit het onderwijs. Dus respect!
Voorzitter. We spreken over een urgent thema vandaag, dat in de toekomst alleen nog maar urgenter gaat worden door onder andere de gevolgen van klimaatverandering, maar ook van conflicten. Conflicten zijn vaak de grootste veroorzakers van voedselproblemen. Sinds 2020 neemt wereldwijd het aantal ondervoede mensen aanzienlijk toe. Ook de toegang tot schoon drinkwater is niet meer zo vanzelfsprekend. Daarnaast zijn tekorten aan water en voedsel grondoorzaken van conflicten. De dreigende conflicten door het tekort aan voedsel en water zullen in de toekomst alleen maar verder toenemen, is onze analyse. Zonder water geen voedsel en zonder water en voedsel in een gebied is dat gebied niet meer leefbaar. Een wake-upcall zou ook moeten zijn dat er in Spanje al een hittegolf was, waardoor er op bepaalde plekken al een tekort aan drinkwater ontstond. Het is daarom tijd om dit onderwerp blijvend hoog op de politieke agenda te houden.
Voorzitter. Voorkomen is dan ook beter dan genezen. Oftewel: zelfvoorzienend worden is essentieel om honger tegen te gaan. Er moet een goede balans zijn tussen enerzijds lokaal telen en anderzijds importeren. Daarbij is het van groot belang dat het voedselsysteem weerbaar is en dat een conflict of een slechte oogst niet meteen het voedselsysteem aan het wankelen brengt. Als prijzen in één keer exponentieel stijgen, wordt voedsel in één keer voor veel mensen nog onbetaalbaarder. Het ondersteunen van langdurige projecten die nastreven om zelfvoorzienend te worden is dan ook cruciaal. Het CDA pleit dan ook voor meer doen, ook langetermijngericht, en zelf doen binnen een land, voor meer differentiatie in aanbod voor de weerbaarheid van het voedselsysteem en als laatste voor meer intercontinentale handel op het Afrikaanse continent, daar waar nodig en mogelijk. Mijn vraag aan de Minister met betrekking tot de langetermijninzet is dan ook hoe wij voedselhulp en ondersteunende projecten voorbij deze kabinetsperiode kunnen waarborgen. Kunnen wij langetermijnverplichtingen aan blijven gaan? Is het te voorkomen dat door ombuigingen op de begroting er gekort gaat worden op basisbehoeften als voedsel en water?
Voorzitter. Afrika heeft nog grote stappen te maken op het gebied van het creëren van voedselzekerheid voor het continent. In de toekomst zal de Afrikaanse bevolking verder groeien, en daarmee ook de vraag naar drinkwater en voedsel. Er zijn al een aantal projecten die hieraan veel hebben bijgedragen. Wij als commissie hebben vorig jaar een project gezien in Rwanda: Africa Improved Foods. Daarin hebben onder andere DSM, FMO en Wereldbank een prachtige kindervoedingsfabriek opgezet. Onze vraag is: hoe gaan we zulke projecten, die nu ook al tegen capaciteitsbeperkingen aanlopen, verder publiek-privaat uitrollen? Het mooiste hieraan was dat lokale boeren hierbij betrokken worden. Je zag gewoon dat de eerste maïsopbrengst niet goed, niet van voldoende kwaliteit, was, maar dat zij door doorontwikkeling en ervaring een betere prijs kregen en dat het verlies door slechte oogst veel meer teruggedrongen werd.
Voorzitter. Desalniettemin lopen dit soort projecten nu tegen capaciteitsproblemen aan. Hoe kunnen we dit soort projecten verder uitrollen met publiek-private samenwerking en zo het continent helpen hun eigen voedselproductie en waardeketen te waarborgen? Hoe kunnen wij helpen bij het creëren van een duurzame voedseleconomie op het Afrikaanse continent met onze kennis en kunde, maar ook met onze maakindustrie in agrofood? Investeren wij nog steeds voldoende in de Nederlandse boer die daar mogelijk wil gaan ondernemen en/of de lokale boeren wil ondersteunen? Ik vraag de Minister of Ministers ook hoe het loopt met onze PUM-projecten op agrofoodgebied.
Voorzitter, ten slotte. Landbouw is cruciaal om zelfvoorzienend te kunnen zijn en water is daarmee onlosmakelijk verbonden. Het is dan ook positief dat alle landen op de afgelopen VN-Waterconferentie hebben aangegeven te willen streven naar schoon water en sanitaire voorzieningen voor iedereen in 2030, de zogenaamde SDG 6. Ik mis helaas nog wel concrete doelstellingen van de landen over hoe we dit gezamenlijk willen gaan bereiken. Wat gaat Nederland concreet bijdragen buiten het uitvoeren van het staande beleid? Welke extra stap gaan we zetten voor SDG 6?
De voorzitter:
Zo, bijna op de seconde af. Dank u wel. Er zijn interrupties, maar ik heb even niet gezien wie de eerste was. Ik moet helaas sowieso concluderen dat u al vier interrupties heeft gehad, meneer Thijssen. Dat betekent dat ik toch naar de heer Klink ga. Ja, ik ga streng zijn vanwege het feit dat we toch wat meer onder druk staan. De heer Klink.
De heer Klink (VVD):
Een zinnetje intrigeerde me, of ik heb het niet goed gehoord. Begrijp ik goed dat de heer Amhaouch met «de Nederlandse boer die daar wil ondernemen» Nederlandse boeren bedoelt die in Afrikaanse landen boer zouden kunnen of moeten worden? Ik ben eigenlijk wel benieuwd hoe de heer Amhaouch dat voor zich ziet.
De heer Amhaouch (CDA):
Ik was het eens met de heer Futselaar. Ik kijk naar de behoefte aan voedsel die er in de wereld is. Ik leg daarbij de focus even op Afrika, omdat deze week hopelijk – daar ga ik van uit – de Afrikastrategie komt. Het is een continent dat een paar kilometer voor Europa ligt, zeg ik altijd. Wij gaan dat niet oplossen door bulk te exporteren en van alles te verplaatsen. Je zult dus met kennis en kunde privaat en publiek die mensen moeten gaan helpen om het naar een volgend niveau te brengen. We hebben zelf gezien met deze commissie – volgens mij was het drie, vier jaar geleden dat wij in Ethiopië en Uganda waren – waar de rozenkwekers zitten; Nederlandse boeren zetten daar professionele bedrijven op. Ik heb daar veel respect voor. Ik zeg niet dat het met honderden tegelijk zal gaan, maar we zouden deze mensen, die de interesse hebben om daar iets te beginnen, wel moeten faciliteren. Je zou hen moeten helpen, want dat heeft een zeer grote spin-off.
De voorzitter:
Is er behoefte aan een tweede interruptie, meneer Klink?
De heer Klink (VVD):
Ja, maar wel met het risico dat ik daar later spijt van krijg. Dan zijn we het volgens mij eens. Ik zeg ook steeds dat we het met kennis en kunde moeten doen en dat Nederlandse ondernemers juist daar het verschil kunnen maken. Maar om het even goed scherp te hebben: ziet de heer Amhaouch het zo dat juist Afrikaanse boeren, in dit geval, meer in staat moeten worden gesteld om met Nederlandse kennis en kunde beter te ondernemen? Het is niet in plaats van, toch?
De heer Amhaouch (CDA):
Ik zie het als en-en. Op het moment dat die Nederlandse boer daar gaat ondernemen – er zijn in zo'n land heel veel andere boeren – zal die ook, net als hier in Nederland, in een ecosysteem terechtkomen. De toeleveranciers zullen ook Afrikaans zijn en de mensen die daar opgeleid worden ook. Ik maak even een zijsprongetje. Bij de Heinekenbrouwerij in Ethiopië zijn weer lokale boeren betrokken. Daarbij zie je inderdaad dat het weliswaar een multinational is die daar een fabriek neerzet, maar dat het de lokale boeren zijn die zich daaromheen ontwikkelen. Ik vind dat het en-en is. Ik weet dat het geen honderden mensen zullen zijn, maar als er boeren zijn die zulke initiatieven willen tonen en die dat willen doen, dan moeten wij goed nadenken over hoe we dat zouden kunnen faciliteren. Ik ben er namelijk van overtuigd dat de spin-off heel groot kan zijn; dat hebben we met eigen ogen gezien in Uganda en Ethiopië.
De voorzitter:
Hartelijk dank, meneer Amhaouch. Ik denk dat er geen behoefte is aan aanvullende vragen of interrupties. Dat betekent dat ik het woord geef aan de heer Hammelburg. Ja, ik weet dat de heer Thijssen het debat graag nog zou intensiveren met vervolginterrupties, maar ik zei al dat we eerst maar eens moesten kijken hoever we op gang raken met de eerste termijn. Daarna kunnen we kijken of we iets soepeler kunnen zijn. De heer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik had een vraag aan Minister Adema, maar die is volgens mij al gesteld door de heer Klink. Ik hoop dat meneer Adema die heeft opgeschreven. De vraag ging inderdaad over het in het landbouwakkoord meenemen van de mondiale voedselzekerheid. Dan heb ik die vraag alvast gesteld en ben ik die niet vergeten.
Voorzitter. Ik ga nog één keer in op de eerste interrupties die ik pleegde bij de heer Van Haga. Dit is tegelijkertijd een compliment aan al die Nederlandse medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken die verspreid over de wereld, vooral in ontwikkelingslanden, keihard werken aan voedselzekerheid en watervoorziening. We hebben een aantal van die fantastische projecten bezocht. Als we één ding zien, is het wel dat dat zeer zeker geen verspilling is van Nederlands belastinggeld. Dat is een investering die meer oplevert dan ze ons kost, niet alleen lokaal, maar ook voor regionale en daarmee internationale stabiliteit, waar ook Nederland belang bij heeft. Dat is dus een win-win-winsituatie, zou ik zeggen. Daarom is ontwikkelingssamenwerking ook zo verschrikkelijk belangrijk, mits je dat op een goede manier doet. Er zijn echt zo veel fantastische projecten die vanuit Nederlandse posten worden uitgevoerd met fantastisch veel kennis. Daar moeten echt heel veel complimenten voor worden uitgedeeld. Het is ook prachtig dat de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking verwijst, zij het in voetnoten, naar die fantastische projecten. Daar ben ik het volledig mee eens. Ik zie dat we echt heel veel goeds doen.
Maar waar de heer Thijssen, mevrouw Bromet en de heer De Groot met een motie vroegen om een wat concreter stappenplan, mis ik toch echt wel een paar fundamentele zaken. Sterker nog: ja, we doen heel veel projecten en dat doen we fantastisch, maar volgens mij wordt er in deze brief eigenlijk geen antwoord gegeven over de integraliteit en precies waar deze motie naar vraagt. Ik kijk de eerste indiener, de heer Thijssen, aan. Hij schudt ook nee. Om maar eens een voorbeeld te geven: kijk naar de directe respons op de voedselcrisis. Ja, we steunen heel veel projecten die te maken hebben met de oorlog in Oekraïne en de Russische agressie. Daar sta ik volmondig achter. Maar dat is natuurlijk geen onderdeel van het integrale stappenplan in het kader van de toenemende honger en de watercrisis die ook al ontstonden voor deze oorlog. De oorlog heeft die wel verergerd, maar die bestonden al en daar moeten we een antwoord op vinden. Dus steun voor al die projecten, maar het is symptoombestrijding bij Poetins agressie. Dat moeten we blijven doen, maar het is geen investering in een stappenplan om toe te gaan naar minder voedselonzekerheid en meer voedselzekerheid. Mijn vraag is dus: kan de Minister nog eens een keer goed kijken hoe we dat daadwerkelijk kunnen uitwerken?
Ik geef nog een ander voorbeeld. Dat is eigenlijk de kern van de vraag in de motie van de heer Thijssen, mevrouw Bromet en de heer De Groot, volgens mij. We willen naar een stabiele wereldvoedselmarkt gaan die eerlijk is en er daadwerkelijk voor zorgt dat iedereen zo veel mogelijk op voet van gelijkheid toegang heeft tot voedsel en water, vooral voedsel in dit geval. In alle eerlijkheid: ik zie op pagina 6 eigenlijk geen concrete maatregelen staan. Dat is best harde kritiek, maar ik uit die hier toch. Wij zien nu dat voedsel, bijvoorbeeld graan, uit Oekraïne voornamelijk naar Europa gaat en niet naar de plekken waar het voor bedoeld is, omdat de prijzen zo gigantisch zijn opgedreven door deze oorlog. In de Hoorn van Afrika neemt het voedseltekort gigantisch toe en neemt de honger enorm toe, terwijl we met z'n allen hebben afgesproken dat we honger voor 2030 grotendeels de wereld uit willen helpen. Ik verwacht in deze brief dus concrete maatregelen, en die zie ik gewoon niet.
Ik stop hier mijn tekst en vraag de Minister om nog eens heel concreet aan ons mee te geven wat nou precies het stappenplan is om mondiale voedselzekerheid te garanderen. Daar zeg ik meteen bij, ook richting de heer Futselaar en de Socialistische Partij: Nederland is niet onderdeel van een wereldregering – dat is een mooie – en we hebben geen communistische voedselmarkt. Dat snap ik ook. We zijn Nederland en we hebben daar een klein aandeel in. Maar we kunnen bijvoorbeeld optrekken met onze Europese partners en er in internationaal verband voor zorgen dat we de nare kantjes van de marktwerking die we nu zien, tegengaan. Ik zie daar geen enkel concreet voorstel voor, behalve dan om binnen gezamenlijke kaders bij internationale organisaties ervoor te strijden dat er iets gedaan wordt. Ik wil dus veel meer zekerheid over wat de Nederlandse inzet nu precies is.
Dank u wel.
De voorzitter:
Heel goed, meneer Hammelburg. Dat was ook netjes, maar die opmerking heeft natuurlijk een reactie uitgelokt bij de heer Futselaar. Ik dacht dat u wilde interrumperen, toch? Ja.
De heer Futselaar (SP):
Kijk, ik ben me ervan bewust dat Nederland geen wereldregering is, maar de Europese Unie is het grootste handelsblok ter wereld en ik denk dat het Europese handelsbeleid fundamenteel verantwoordelijk is voor een deel van de problemen in de wereld. Het klassieke voorbeeld is dat cacao Europa wel in komt, maar dat je, als je een chocoladereep wilt importeren in Europa, plotseling voor tariefmuren staat. Dat betekent dat we sommige landen, met name de cacao producerende landen – want dat zijn wij niet – eigenlijk veroordelen tot het produceren van grondproducten die gewoon niet zo goed zijn voor het versterken van hun economie, met alles wat daarbij hoort. Dus ja, ik zie ons op dit moment vaak meer onderdeel van het probleem zijn dan onderdeel van de oplossing. Ik ben het dus helemaal met de heer Hammelburg eens als hij zegt: dat gaan we omgooien met een nieuw verdrag.
De heer Hammelburg (D66):
Dat was precies mijn vraag aan de Minister: welke oplossingen worden er nu gevonden en gezien om in gezamenlijkheid, bijvoorbeeld met de Europese Uniepartners, te zorgen dat we de rauwe randjes van die markt af halen, zodat die eerlijker is, juist ook eerlijker voor ontwikkelingslanden? Want we hebben het nu – ik kijk dan vooral naar de VVD – de hele tijd over het Nederlandse bedrijfsleven en de fantastische rol die Nederlandse bedrijven kunnen spelen in het tegengaan van voedselonzekerheid en de watercrisis. Ja, ongetwijfeld. Dat hoop ik ook echt. We hebben fantastische Nederlandse bedrijven die dat kunnen. Tegelijkertijd zie je op de wereldmarkt gewoon echt die rauwe randjes. Daar zou vanuit ontwikkelingssamenwerking... Het kleine beetje geld dat we van de Nederlandse begroting aan OS besteden, zou moeten worden gebruikt om precies die rauwe randjes van de wereldmarkt af te krijgen. Daar zie ik geen concrete voorstellen voor, al was het maar een stap daarnaartoe.
De voorzitter:
Helder. Ik kijk of de heer Futselaar vervolgt. Daar is geen behoefte aan. Dan zag ik inderdaad eerst de heer Amhaouch met een vraag of een interruptie. Gaat uw gang.
De heer Amhaouch (CDA):
Ik probeer toch met een iets langere horizon vooruit te kijken. Ik begrijp dat de heer Hammelburg verwijst naar Oekraïne en de granen. We hebben voornamelijk in de eerste fase gezien dat die niet op de juiste plek terechtkwamen. Volgens mij is dat nu beter georganiseerd, maar dat hoor ik dadelijk ook graag van de Minister. Maar ik zou ook graag van D66 een aantal oplossingsrichtingen willen zien voor hoe je de voedselzekerheid, bijvoorbeeld op dat continent, duurzaam gaat inrichten. Daar ga je niet komen met een beetje geld om bepaalde randjes eraf te halen. Voedsel is een mondiale markt. Je kunt niet om de bedrijven heen, maar de belangrijkste vraag – dan moet ik mijn rechterbuurman weer een compliment geven – is: hoe ga je toegevoegde waarde creëren in die landen? Wij zijn inderdaad de grootste cacao-importeur. Dat is historisch zo gegroeid. We moeten niet alleen de bonen deze kant op halen. We zouden ook moeten terugduwen in de supply chain of in die toegevoegde keten, zodat ze daar meer doen.
De voorzitter:
Helder.
De heer Amhaouch (CDA):
Maar mijn vraag aan D66 is: welke duurzame oplossingen of oplossingsrichting – het hoeft niet in detail – ziet D66 voor zich om die duurzame voedselzekerheid te borgen op dat continent?
De voorzitter:
Helder, meneer Amhaouch.
De heer Hammelburg (D66):
Nou, de heer Amhaouch noemde er net zo eentje. Maar dat is precies mijn vraag aan de Minister, niet aan de fractie in de Tweede Kamer: welke oplossingen worden er nu concreet voorgesteld nu deze motie er ligt ter uitvoering? Dat was natuurlijk mijn fundamentele vraag in mijn bijdrage. Nou snap ik de vraag van de heer Amhaouch ook wel. Je moet naar lokale marktontwikkeling en je moet zorgen dat je lokale agrosystemen daarin dan ook kunt ondersteunen. Ja, daar kunnen Nederlandse bedrijven bijvoorbeeld ook een rol bij spelen, maar het gaat wel over lokale ontwikkeling. Je moet bij grondstoffen en kritieke grondstoffen zorgen dat je ook lokaal toegevoegde waarde aan de waardeketen toevoegt. Denk aan dat soort zaken. Je zou dus zomaar een hele rits aan maatregelen kunnen voorstellen, maar ik heb maar vier minuten en de Minister heeft heel lang gehad om een brief samen te stellen om uitvoering te geven aan een motie van drie partijen die vraagt om een stappenplan om de mondiale voedselzekerheid weer te geven. Ik heb vier minuten. Mijn fundamentele vraag aan de Minister is dus: welke maatregelen worden er dan genomen? Laat ik daarbij vooropstellen dat Nederland in z'n eentje klein is. Daarom zitten we in de Europese Unie. De Europese Unie in gezamenlijkheid is een gigantische economische machtsfactor in de wereld op de internationale voedselmarkt. Je kunt het dus niet alleen. Ik verwacht dus ook antwoord op de vraag: wat gaan we binnen de Europese Unie doen om echt fundamenteel te komen tot een eerlijkere herziening van het voedselmarktsysteem?
De voorzitter:
Helder. Dan kijk ik naar de heer Amhaouch om te zien of er nog een behoefte is. Er is geen behoefte. Dan is er inderdaad nog een interruptie van de heer Klink.
De heer Klink (VVD):
De heer Hammelburg heeft het verschillende keren over «de rauwe randjes». Om dat toch iets meer inkleuring te geven: bedoelde de heer Hammelburg daarmee de toeleverancier en de verwerkende industrie in de agrovoedselketen die in Nederland actief zijn?
De heer Hammelburg (D66):
In welke zin? Dat zou zomaar kunnen.
De voorzitter:
Het was de laatste interruptie, maar wilt u die verder duiden? Dan ga ik daar niet moeilijk over doen. Wilt u die verder duiden?
De heer Klink (VVD):
Ja, ik wil die zeker verder duiden. De meeste toegevoegde waarde en waar Nederland het verschil kan maken als je het hebt over dat hele agrofoodcomplex... We hebben het heel vaak over de primaire sector en wat daar de bijdrage is van de Nederlandse economie, maar het is...
De voorzitter:
Wel kort, hè, meneer Klink?
De heer Klink (VVD):
Ja, maar goed, ik geef iets meer inkleuring ervan. Het is niet alleen de primaire sector. Het zijn ook de toeleveranciers. Het zijn de distributie en de verwerkende industrie. Juist vanwege onze geografische ligging met de Rotterdamse haven is het nou eenmaal zo dat er veel voedselproducten elders uit de wereld in Nederland terechtkomen en dat Nederland daar vervolgens iets mee doet.
De voorzitter:
U rondt af.
De heer Klink (VVD):
Nederland doet iets met de verwerking daarvan. Als we dus zeggen dat het over de rauwe randjes van de agrohandelsketens gaat en dat er dus ook meer van dat soort toegevoegdewaardeaspecten in de productielanden zouden moeten plaatsvinden, bedoelt de heer Hammelburg dan met «de rauwe randjes» dat we nog maar eens heel goed moeten kijken wat we in Nederland hebben met de toeleveranciers en met de verwerkende industrie als het gaat om voedselproducten?
De voorzitter:
De heer Hammelburg kan nog één keer verder duiden.
De heer Hammelburg (D66):
Dat is heel fijn.
De voorzitter:
Daarna ronden we het af.
De heer Hammelburg (D66):
De heer Klink maakt van «de rauwe randjes» een soort van «D66 valt het Nederlandse bedrijfsleven aan», maar dat doe ik helemaal niet. Wij voegen hier ook waarde toe aan de handelsketens en in de voedselketen, en daar is op zich niets mis mee. Sterker nog, in Afrika wordt op efficiënte manieren voedsel geproduceerd voor de Europese markt, waarvan sommigen zeggen dat dat op die lokale markten terecht zou moeten komen, maar waarvan wij zeggen van niet omdat het zo veel meerwaarde oplevert voor dat land omdat zij daarmee ook aan lokale marktontwikkeling kunnen doen. Dus het is veel complexer dan dat. Wat ik met rauwe randjes bedoel, is dat we te vaak zien dat er geen wederkerigheid zit op de voedselmarkt. We zien dat er prijsopdrijvende effecten zijn voor bijvoorbeeld graan die ervoor zorgen dat het graan, dat al veel schaarser is geworden door bijvoorbeeld een oorlog, covid en wat je verder hebt, hier eindigt als veevoer voor Nederlandse bedrijven in plaats van gebruikt te worden om de voedselonzekerheid tegen te gaan in landen waar op dit moment echt keiharde honger is en waar dat veel erger wordt. Daar heb ik het over als ik het over de rauwe randjes heb. Er zijn heel veel onderwerpen die je hier zou kunnen bespreken en heel veel concrete maatregelen die je als Nederland, bilateraal, maar vooral in Europees verband zou kunnen nemen om deze situatie te verbeteren, maar die zie ik niet terug in de brief.
De voorzitter:
Heel goed. Dat is de verdere verheldering waarom werd verzocht. Dank, meneer Hammelburg. Dat was ook het einde van de inbreng die u had. Dan ga ik graag door naar mevrouw Teunissen van de Partij voor de Dieren. Gaat uw gang.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Door de klimaatcrisis, de oorlog en corona is het aantal ondervoede mensen in de wereld aanzienlijk toegenomen. Volgens de VN zijn er dit jaar alweer 345 miljoen mensen acuut voedselonzeker. Tegelijkertijd is een aanpak van de ecologische crisis urgenter dan ooit. De ontbossing neemt toe, ecosystemen verdwijnen en de manier waarop wij in onze wereld ons voedsel produceren en consumeren veroorzaakt 80% van de wereldwijde ontbossing, veroorzaakt een derde van de broeikasgasuitstoot en vormt een belangrijke oorzaak van het biodiversiteitsverlies. Nederland draagt daar als tweede exporteur van vlees en zuivel ter wereld voor een belangrijk deel aan bij. En – de heer Futselaar refereerde daar ook al even aan – er zit ook een idee achter dat Nederland moet produceren voor de wereld. Dat idee is wat de Partij voor de Dieren betreft onhoudbaar geworden. Ik vraag me af hoe de Minister van Landbouw daartegen aankijkt. Gezien al deze crises waar we voor staan, is dit idee toch achterhaald, zou je zeggen. Graag een reactie.
De Nederlandse landbouw legt een enorm beslag op gigantische hoeveelheden elders in de wereld en dat heeft met name te maken met dat wij nog steeds een grotendeels dierlijk voedselsysteem hebben. Volgens de universiteit van Minnesota kunnen we wereldwijd 4 miljard mensen extra voeden als we direct overstappen naar een plantaardig dieet. Bovendien scheelt dat ook nog eens gigantische hoeveelheden broeikasgasuitstoot, dierenleed en water, want voor de productie van 1 kilo biefstuk heb je 15.000 liter water nodig. Dat is hetzelfde als een jaar lang douchen. Dus de conclusie is: veel te veel dieren, veel te veel problemen.
Het kabinet erkent in het stappenplan dat ons voedselsysteem de ecologische grenzen overschrijdt, maar ik zie geen enkele concrete actie om het aantal dieren wereldwijd, maar ook zeker in Nederland fors te verminderen, om ons landbouwsysteem in de basis plantaardig te maken en om de consumptie van dierlijke producten te verminderen. Mijn vraag aan de Minister van Landbouw en de Minister voor Handel is of die plannen nog komen. Dat mag van mij echt concreter worden uitgewerkt. Hoe kijken beide Ministers aan tegen de noodzaak om tot minder dieren en tot minder productie en consumptie van dierlijke eiwitten over te gaan?
Voorzitter. Dan nog een punt over de Plant Based Treaty. Dat is een verdrag dat al door een aantal partijen ondertekend is naar aanleiding van de klimaattop in Glasgow. Het is een prachtige inspiratie omdat er heel veel maatregelen in staan die je kunt treffen om over te stappen naar een wereldwijd plantaardig voedselsysteem. Mijn vraag aan de Ministers is of zij daar kennis van hebben genomen. In hoeverre is dat inspiratie voor het stappenplan en zou dit alsnog inspiratie kunnen vormen voor het vervolgbeleid?
Voorzitter. Dan nog een punt over het vrijhandelsverdrag EU-Indonesië, en dan met name wat betreft intellectueel eigendomsrecht over zaden. Het is natuurlijk niet heel erg eerlijk als we het hebben over het bevorderen van lokale voedselproductie, het eigendomsrecht over zaden en de zeggenschap over lokale landbouwproductie, als je als EU het intellectueel eigendomsrecht op zaaigoed in een handelsverdrag opneemt. Want dat betekent dat het recht bij jou ligt en niet bij Indonesische boeren. Er is al een initiatief van 89 Indonesische en Nederlandse ngo's en boerenorganisaties om in het handelsverdrag geen intellectueel eigendomsrecht op plantvariëteiten op te nemen. Mijn vraag is: hebben de Ministers daar kennis van genomen? Er is bovendien in Zwitserland ook al een parlementair voorstel. Ik zou het kabinet graag vragen om een reactie op dat voorstel. Dat hoeft niet per se nu in dit commissiedebat, maar wel schriftelijk.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank, mevrouw Teunissen. Er is een vraag van de heer Amhaouch van het CDA. Gaat uw gang.
De heer Amhaouch (CDA):
Als ik mevrouw Teunissen zo hoor, is voedselzekerheid in de wereld een probleem dat we heel eenvoudig kunnen oplossen: we gaan gewoon minder vlees en meer plantaardig eten, en dan is het geregeld, punt. Maar gelooft mevrouw Teunissen echt dat het zo eenvoudig is? Ik pak toch even het voorbeeld van het continent dat voor ons ligt, Afrika. Vaak zorgen conflicten ervoor dat mensen te weinig te eten hebben, niet eens zozeer dat er überhaupt te weinig wordt geproduceerd in de wereld. Maakt u eens een doorkijk voor de komende tien, twintig jaar van hoe het zich daar gaat ontwikkelen. Wat kan Nederland daaraan bijdragen? Daarvoor, voor voedselzekerheid in de wereld, zitten we vandaag hier. Als het antwoord is dat we minder vlees en meer plantaardig moeten eten, dan zijn we snel klaar, want dan halen we 18.00 uur niet, denk ik. Het is een oprechte vraag, die vraag om een doorkijk van mevrouw Teunissen van de Partij voor de Dieren. Hoe kan Nederland met kennis en kunde, of met andere zaken, die doorontwikkeling helpen en niet opdringen?
De voorzitter:
Helder.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Het antwoord is eigenlijk best eenvoudig. Er zijn volgens de Partij voor de Dieren twee manieren waarop je dat kunt doen. Eén: lokale en regionale voedselsystemen ontwikkelen. Daaraan kan Nederland zeker een bijdrage leveren als het gaat om Afrikaanse landen. Dat doen we bijvoorbeeld door ontwikkelingshulp te geven, door lokale boeren en boerinnen te faciliteren in het ontwikkelen van een duurzaam landbouwsysteem. Twee: de overstap naar meer plantaardig. Het CDA draait er steeds omheen, maar – ik heb het net opgenoemd – er liggen stapels rapporten die aangeven dat de manier waarop wij nu ons voedselsysteem hebben ingericht, namelijk grotendeels gebaseerd op dierlijke eiwitten, niet alleen ongezond is, maar ook milieuschade oplevert en ook nog eens heel inefficiënt is. Waarom zou je dat dus níet doen, is bijna de vraag. Het is zo voor de hand liggend. Maar omdat er te weinig politieke moed is, gebeurt het niet. Het is daadwerkelijk een van de effectiefste manieren om tot een duurzaam landbouwsysteem te komen.
De heer Amhaouch (CDA):
Dat we in het Westen iets minder vlees mogen eten, dat geloof ik direct. Maar dat is een andere situatie dan die in het continent dat voor ons ligt. Ik denk dat ze daar méér vlees gaan eten. Ik zeg niet wat die mensen moeten gaan eten. Dat hoort u mij ook niet zeggen. Ik vraag alleen: hoe gaat u die mensen helpen? Als die vraag er is ... Inderdaad, als je mooie boeken daarover leest, dan blijkt dat er landen in de wereld zijn waar je beter vee kunt laten grazen, waar niks anders groeit. Er zijn gronden in de wereld waar bepaalde gewassen groeien, waar niks anders groeit. Dus ook daar weer: volgens mij moeten wij niet vanuit deze stoel gaan voorschrijven wat die mensen allemaal moeten gaan eten. De vraag is: welke vraag hebben zij en welke kennis en kunde kunnen wij inbrengen? En ja, ook het CDA zegt: in het Westen kunnen we best wel iets minder vlees gaan eten. Op dat punt zitten wij op één lijn. Maar we hebben een grote uitdaging: er is een continent met 2 miljard mensen, en dat aantal gaat in rap tempo omhoog. Dan gaan er we niet met eenvoudige oplossingen komen.
De voorzitter:
Dat was de laatste interruptie van de heer Amhaouch.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Volgens mij begrijpt de heer Amhaouch mijn punt niet helemaal. Misschien leg ik het niet helemaal goed uit. Als we kijken naar de urgente problemen op dit moment, dan moet je ... Ik heb het al aangehaald: 80% van de ontbossing wereldwijd wordt veroorzaakt door ons voedselsysteem. Dan heb ik het niet over Afrikaanse landen, maar dan heb ik het over het globale Noorden. Hoe wij ons voedselsysteem hebben ingericht zorgt voor zo ontzettend veel schade aan het milieu. Daar moeten we nu vanaf. Het effectiefste is: overstappen naar een plantaardig dieet. Dat is mijn betoog. Dat we daarnaast andere, Afrikaanse landen moeten helpen in hun ontwikkeling, is duidelijk. Maar ik denk vooral dat we ervoor moeten zorgen dat we daar geen schade veroorzaken en de markten daar niet moeten gaan domineren. We moeten daar juist lokale en regionale voedselsystemen de kans geven om zich te ontwikkelen. We moeten dat niet dwarsbomen met onze eigen patenten op zaden. Daarom heb ik dat ook genoemd. We moeten dat niet gaan opleggen, want zo voorkomen we juist ontwikkeling.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Mevrouw Teunissen was aan het einde van haar betoog, dus dat betekent dat ik graag het woord geef aan de heer Thijssen. Gaat uw gang.
De heer Thijssen (PvdA):
Dank, voorzitter. Ik heb de eer om vandaag ook namens GroenLinks te spreken.
Gister was er een verontrustend onderzoek dat stelde dat een op de drie mensen aan het einde van de eeuw verdreven kan worden van hun plek, onder andere door voedsel- en waterproblemen, omdat de temperatuur op aarde steeds verder stijgt. Mijn vraag aan de Ministers is of zij, net als ik, doordrongen zijn van de enorme urgentie die uit dat onderzoek spreekt. Ik herhaal: een op de drie mensen. Het is al eerder gezegd: 375 miljoen mensen hebben honger, zo wordt nu becijferd. We praten hier dus over een heel, heel erg urgent en groot probleem voor heel erg veel mensen.
Het is mooi dat de Kamer een motie heeft aangenomen die oproept tot een stappenplan. Het is ook mooi dat de Ministers daarop zijn teruggekomen, maar de motie riep wel op om te kijken naar de eigen landbouwproductie, de vraag naar voedsel- en voedergewassen en de biobrandstofproductie, en de grote rol die dat heeft in de mondiale voedselvoorziening. Als ik kijk naar het stappenplan in de brief, dan lees ik daarin eigenlijk niks terug, terwijl even verderop in de brief de Minister wel schrijft: «Om wereldwijde voedselzekerheid op de langere termijn veilig te stellen zullen productie en consumptie van voedsel binnen de draagkracht van de aarde moeten worden gebracht.» Dan denk ik: nou, dat is precies wat de motie ook zegt! Als we dat doen, dan zal dat namelijk ook helpen bij het ervoor zorgen dat meer mensen voedsel zullen hebben. Maar wat is dan precies het stappenplan om dat bij de Nederlandse landbouwsystemen voor elkaar te krijgen? Ik lees in dat stappenplan namelijk niks over voedergewassen, voedselgewassen of biobrandstoffen. Ik vraag me af hoeveel dit stappenplan gaat bijdragen aan het voorkomen van honger in de wereld. Ik zou hier heel erg graag een reactie op willen van beide Ministers.
Mijn vraag is ook: is het niet een goed idee om inderdaad zo'n SDG-toets te doen, bijvoorbeeld als er dadelijk een landbouwakkoord ligt? Op die manier kan bekeken worden welk effect dit heeft op bijvoorbeeld het Sustainable Development Goal, het werelddoel, om honger uit te bannen. Is de Minister voor BuHa-OS bereid om tegen de collega-Minister te zeggen: hé, als dat landbouwakkoord er dadelijk ligt, wil ik wel dat je een SDG-toets doet. Dat zorgt er namelijk voor dat er coherentie is tussen het beleid van dit kabinet. Daarvoor hebben we coherentiebeleid. Ik wil eigenlijk niet eens een toezegging, want het is gewoon staand beleid dat er een SDG-toets wordt gedaan. Ik wil dus heel graag horen: ja, natuurlijk gaan we dat doen, en die uitkomsten krijgen jullie.
Ik stelde eerder schriftelijke vragen over weerbare voedselsystemen met lokale productie, bijvoorbeeld in Afrika. Voor woekerprijsjes komen er allerlei Nederlandse producten op markten in Afrika. Daar was een vraag over gesteld. De Minister stelt in haar beantwoording dat het kabinet geen tegenstelling ziet tussen deze handel en de versterking van de lokale landbouw, terwijl ze ook zegt dat die lokale landbouw zo belangrijk is voor de zelfvoorzienendheid. Ik snap daar niets van. Dit is toch juist een voorbeeld van hoe Nederlandse producten op een markt komen en daar de markt en dus ook de lokale voedselproductie verstoren? Dat is toch niet coherent met het beleid dat zij ook zegt te onderschrijven?
Dan heb ik nog een vraag over een tender die eraan komt in de zaadsector, voor de Sahel en de Hoorn van Afrika. Mijn vraag is wat precies het doel is van deze tender. Ik begrijp dat er een tender is zodat er Nederlandse zaden naar Afrika gaan, terwijl ook bekend is dat die lokale boeren, die juist versterkt moeten worden, heel veel profijt hebben bij lokale zaadsystemen en lokale zaden, die meer bestand zijn tegen de lokale omstandigheden. Is het dus niet veel logischer dat deze tender niet zozeer gaat over hoe Nederlandse zaden naar Afrika kunnen gaan, maar dat het geld wordt ingezet zodat de lokale zaadsystemen en de lokale systemen worden ondersteund, zodat er veel meer zelfvoorzienendheid is?
Voorzitter. Tot slot toch even de 3,4 miljard aan bezuinigingen. Er worden heel veel mooie voorbeelden genoemd van projecten die Nederland doet. Ik vraag me af of daar nu op wordt bezuinigd. Neem bijvoorbeeld een project voor het uitbannen van de huidige honger en ondervoeding, met als streven een Nederlandse bijdrage aan een duurzaam betere voedselsituatie voor 32 miljoen jonge kinderen. Dat is er één. Maar een ander project gaat bijvoorbeeld over 8 miljoen kleinschalig producerende boerinnen. Zijn dat nu de projecten waarop gaat worden bezuinigd, of kan de Minister die toch ontzien in de bezuinigingen die schijnbaar nodig zijn?
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dat was het einde van de bijdrage van de heer Thijssen, maar er is een laatste interruptie van de heer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
De vraag aan de heer Thijssen gaat over het inboeken van die tegenvallers. De heer Thijssen geeft volgens mij naast noodhulp, waar hij al eerder voor pleitte, een warm pleidooi voor het ontzien van voedsel- en waterprojecten, die essentieel zijn en waar ontwikkelingssamenwerking in de kern voor is bedoeld. Hij ziet liever dat voedselzekerheid en waterzekerheid worden ontzien dan dat we nog meer gaan investeren in bijvoorbeeld beleidsartikel 1.3, waarin we het streefcijfer hebben opgenomen dat 70% moet terugvloeien naar het Nederlandse bedrijfsleven. Is de heer Thijssen het met me eens dat in ieder geval op dat punt de keuze moet worden gemaakt en niet op voedselzekerheid, als het gaat over de OS-begroting?
De heer Thijssen (PvdA):
Als ik daartussen moet kiezen, dan weet ik wel waarvoor ik kies, en dat is in lijn met wat de heer Hammelburg zegt. Maar eerlijk gezegd staat de PvdA voor het ontzien van deze begroting en het maken van andere keuzes. We moeten zeggen: «Wij gaan de vermogenden in Nederland meer belasten. Wij gaan de enorme winstgevende bedrijven veel meer belasten. Op die manier gaan wij ervoor zorgen dat er veel meer inkomsten zijn bij de overheid, zodat het minimumloon naar € 14 gaat, we niet hoeven te bezuinigen op BuHa-OS en we allerlei andere dingen kunnen doen waar heel veel Nederlanders meer aan hebben en de aandeelhouders wat minder snel rijk van worden.» Dat zijn de keuzes die de Partij van de Arbeid zal maken.
De voorzitter:
Dank. Dat was de laatste interruptie van de heer Hammelburg. Daarmee komen we aan het eind van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Het viel mij op dat de vragen eigenlijk vrij breed zijn, maar wel beperkt. Daardoor begrijp ik heel goed dat de bewindspersonen, de Ministers, vragen om een schorsing van vijftien minuten. Ik schors dus graag en dan zetten we dit debat voort met de antwoorden van de Ministers.
De vergadering wordt van 17.32 uur tot 17.54 uur geschorst.
De voorzitter:
Goedenavond, is het bijna. Ik heropen dit commissiedebat van de commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, met als onderwerp Voedselzekerheid en water. Welkom aan beide bewindspersonen: de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Gelukkig zijn we nog steeds met een goede groep van de zijde van de Kamer. De heer Thijssen heeft aangegeven dat hij zich zo meteen helaas zal moeten excuseren. We starten. Ik hoop dat we het mooi voor 19.00 uur kunnen afronden, maar laten we kijken hoe het loopt.
Ik begrijp dat ik als eerst het woord mag geven aan de Minister voor BuHa-OS, Minister Schreinemacher, voor haar antwoorden op alle vragen die door de Kamer zijn gesteld. Ik maak er wel de opmerking bij dat we toch weer vasthouden aan de vier losse vragen, ook al zijn we bij de bewindspersonen. Als we goed gaan in de tijd, wil ik wel wat flexibeler zijn, maar vooralsnog maximaal vier interrupties aan de zijde van de Kamer.
Minister Schreinemacher:
Dank u wel, voorzitter. Verschillende leden refereerden er al aan: in 2015 hebben we de SDG's, de Sustainable Development Goals, vastgesteld, waaronder no poverty, zero hunger, gendergelijkheid, duurzame beschikbaarheid en management van water, duurzame economische ontwikkeling, milieubescherming en vrede. We wisten wel dat het ambitieus was, maar het leek beter realiseerbaar in 2030 dan op dit moment. De heer Futselaar refereerde ook al aan de redenen waardoor dat komt, zoals de oorlog in Oekraïne. Maar ook zien we conflicten elders, destabilisatie, de grote impact van klimaatopwarming, biodiversiteitsverlies en de groeiende werkloosheid. Daarmee raken de SDG's helaas verder van ons verwijderd. Maar dat betekent niet dat we er niet op moeten koersen en niet moeten inzetten om ze toch te halen. Het nastreven van die einddoelen is natuurlijk onverminderd belangrijk. Minister Adema en ik zullen het een en ander daarover zeggen voordat we ingaan op de voedselzekerheid. Het zijn vragen die aan ons beiden zijn gesteld.
Er werd mij gevraagd om aan te geven welke kopjes, blokjes, er zijn. Ik begin met vragen over water, ga dan over naar verschillende vragen over verschillende onderwerpen, zoals de schuldencrisis, de pilot met de kennishubs en de SDG-toets, en daarna zal ik ingaan op de voedselzekerheid, de voedselsystemen en het stappenplan. Dat gaat dan naadloos over in de beantwoording van de heer Adema, zodat het mooi op elkaar aansluit. Dus eerst komt het internationale en dan het nationale perspectief.
De voorzitter:
Volgens mij hoorde ik iets van vijf blokjes.
Minister Schreinemacher:
Van mij drie.
De voorzitter:
Drie? Dan combineert u er een paar. We hebben drie blokjes en dan is de Minister van LNV. Wees dus even alert op de losse vragen die gesteld worden, zodat we dat goed kunnen inschatten.
Minister Schreinemacher:
Minister Adema heeft geen blokjes, maar alleen individuele vragen.
Ik begin met water. Verschillende van uw leden hebben gevraagd: hoe zorgen we ervoor dat we handen en voeten en invulling geven aan de Wateractieagenda die we hebben vastgesteld bij de VN-Waterconferentie? Hoe gaan we er vooral voor zorgen dat we daar actief op kunnen blijven sturen? Allereerst werd gevraagd naar de VN-Watergezant, die water internationaal hoog op de agenda zou moeten houden. We hebben in aanloop naar de VN-Waterconferentie opgeroepen tot de aanstelling van die gezant, met 149 landen. De sg van de VN concludeerde aan het eind van de conferentie dat die de aanstelling van de gezant in overweging neemt. De plaatsvervangend sg van de VN zal naar verwachting op korte termijn een plan presenteren voor de institutionele verankering van water binnen de VN, waaronder de aanstelling van een gezant. Dat ten aanzien van de gezant.
De heer Amhaouch vroeg naar de extra stap die we gaan maken met betrekking tot de SDG 6. Hij vroeg wat we gaan doen en hoe we daar concreet aan gaan bijdragen. Het SDG 6-doel voor de periode 2016–2030 blijft staan. Ik heb het dan over de toegang tot drinkwater voor 30 miljoen mensen en tot sanitaire voorzieningen voor 50 miljoen mensen. Denk ook aan het voordeel van beter waterbeheer voor 3 miljoen mensen per jaar. De extra inzetten die we willen doen, is bijdragen aan het beter opvangen van watergerelateerde rampen in Oost-Afrika en kwetsbare bevolkingsgroepen weerbaarder maken met de VN-organisaties Rode Kruis en Rode Halvemaan. Daarnaast ondersteun ik de vijf Presidential Compacts in Afrika, die zich richten op duurzame universele toegang tot WASH-diensten, waar we ook aan refereren in het verslag van de VN-Waterconferentie. In samenwerking met mijn collega van IenW verleng ik enkele programma's, of schaal ik die op, zoals Water as Leverage, Valuing Water, het NDC Partnership, de Blue Deal en WaterWorX.
Er werd ook al door de heer Klink gevraagd naar de Blue Deal van de Dutch Water Authorities. De Blue Deal is een programma van waterschappen, BZ en IenW, waarmee lokale waterbeheerders in Nederland en partnerlanden worden verbonden om kennis te delen en innovaties en technologie uit te dragen. Juist dat is in ontwikkelingslanden van groot belang om ook de waterinfrastructuur en de investeringen daarin maximaal te laten renderen, zeker vanwege de impact van het veranderende klimaat. Er gaat nu veel aandacht uit naar het mobiliseren van financiering voor infrastructuur, maar we moeten ook echt kijken naar de balans van het beheer en het onderhoud. Dat is natuurlijk heel belangrijk. Daar hebben wij veel ervaring mee. Daar zullen we ons op blijven profileren. Dat ten aanzien van de Blue Deal.
De heer Van Haga vroeg naar het actieplan voor levering van drinkwater. Mijn collega Minister Harbers heeft de Kamer op 3 april 2023 geïnformeerd over het Actieplan Leveringszekerheid drinkwater. Hij heeft aangegeven samen met Vewin en IPO dit plan op te stellen. Het actieplan moet de levering van drinkwater in de periode tussen 2023 en 2030 waarborgen. Dat moet er eind van het jaar liggen. Maar dat ligt dus primair op het bord van mijn collega Harbers. Dit over water, voorzitter.
De voorzitter:
Dan is er interruptie van de heer Klink. Gaat uw gang.
De heer Klink (VVD):
Ik dacht: misschien komt er nog iets meer. Dank, Minister, voor de antwoorden. Het is goed om te horen dat er op korte termijn een besluit komt over de VN-Watergezant. Maar mijn vraag is of er voor Nederland nog een rol is weggelegd. Is er iets wat uiteindelijk de VN-Watergezant gaat doen? Het is nog steeds een beetje prematuur, omdat het besluit nog genomen moet worden, maar de Minister weet ongetwijfeld meer. Kan de Minister daar meer over zeggen en, zo nee, de Kamer misschien later daarover informeren met een brief?
Minister Schreinemacher:
Wanneer we meer zicht hebben op wat die gezant gaat doen en hoe de VN meer opvolging gaat geven aan de Wateractieagenda en de VN-Waterconferentie, dan zullen we u daar natuurlijk graag over informeren. Wat wij als Nederland gaan doen, is het volgende. Wij willen de Wateractieagenda inbrengen bij het High-level Political Forum in juli, de SDG Summit in september, de COP's over klimaat en biodiversiteit en natuurlijk bij alle andere relevante internationale fora en processen waar wij dat kunnen. Dat doen wij juist om water echt hoog op de agenda te houden.
De voorzitter:
Er is geen behoefte aan een tweede interruptie, maar ik zie wel een interruptie van de heer Hammelburg. Gaat uw gang.
De heer Hammelburg (D66):
Als je onze Nederlanders bij de Verenigde Naties volgt, hoor je goede statements. Er wordt hard gewerkt. De vraag is een beetje wat er uit de conferentie komt. Wat voor concrete handvatten worden er gegeven aan de uitvoeringsagenda die er niet echt aan zitten? Ik heb het ook over concrete maatregelen met budgetten, niet alleen vanuit Nederland, maar ook vanuit andere Europese landen en andere westerse OECD-landen. Dat inzicht ontbreekt bij mij nog een beetje. Denk aan de vele oproepen na de geweldige Waterconferentie, die Nederland heeft georganiseerd, waarvoor heel veel hulde. Wat voor concrete maatregelen en doelstellingen komen eruit voort en hoe wordt daar handen en voeten aan gegeven?
Minister Schreinemacher:
Als we het hebben over die resultaten van de conferentie – dat staat natuurlijk ook in de brief – dan hebben we water internationaal echt op de politieke agenda gezet. We hebben ook laten zien dat het raakt aan al die andere beleidsterreinen van de VN. Dat was eigenlijk al winst, want dat was daarvoor nog niet zo. Niet alleen de Ministers van water of watermanagement in ieder land kijken ernaar. We kijken er veel meer horizontaal naar, niet alleen in Nederland maar ook in andere landen. Ik heb het dus bijvoorbeeld ook over Ministers van Financiën en Ministers van Handel. Het is echt een kabinetsbrede opgave, niet alleen in Nederland, maar overal. We hebben echt gezien dat het daaraan heeft bijgedragen.
Uiteindelijk hebben heel veel landen zich eraan gecommitteerd met verschillende plannen. Daar hebben we echt toe opgeroepen, zodat het niet alleen een praatweek zou worden, maar er hele concrete acties uit voort zouden komen. Als Nederland hebben we daar, zoals ik net noemde, een aantal acties aan verbonden. Denk ook aan onze eigen bijdrage, zoals het NDC Partnership, waarmee we arme landen water een centrale plek in hun economisch beleid helpen geven. Denk ook aan verschillende landen weerbaarder maken tegen watergerelateerde rampen. Het is natuurlijk primair aan die andere landen om zich daaraan te houden, maar het is juist zo dat wij er in de verschillende internationale gremia op aandringen om er actie aan te geven. Wij hebben die plannen ... Hoe zeg je dat? De VN moet daar ook op sturen. Daarom zeg ik dat de vicesg daar ook mee aan de slag moet van de VN. Dat gaat ze dus ook doen.
De voorzitter:
De tweede interruptie van de heer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
Kan de Minister ons dan op de hoogte houden van dat proces? Er moet natuurlijk wel iets komen uit de grote belofte van zo'n grote conferentie en alle Nederlandse effort en middelen die we in hebben gezet. Anders zou meneer Van Haga nog gelijk krijgen. We willen echt dat dit handen en voeten krijgt. Kan de Minister – ik vraag niet op welke termijn; dat kan ze overleggen – nog een keer op een rijtje zetten welke Nederlandse afspraken er zijn gevolgd uit de conferentie over waterzekerheid? Ik doel op het proces bij de Verenigde Naties en wat eruit komt, een rollende agenda met concrete maatregelen. Nederland committeert zich daar niet alleen aan in de verschillende landen, maar hangt er ook budget aan. Het gaat ook over hoe dat in elkaar grijpt. Even een overzichtje.
Minister Schreinemacher:
De heer Klink vroeg ook al om daarover geïnformeerd te worden. Dat doe ik graag. Ik denk dat een logisch moment daarvoor de aanloop naar de COP zou kunnen zijn. Dat is ook weer zo'n internationaal gremium waar we het aan de orde zullen stellen. Vorig jaar hadden we een waterdag bij de COP. Water zal ook nu weer een belangrijke rol hebben. Ik denk dat het een goed moment is om u te informeren over wat er gebeurd is bij de VN. We gaan nog discussiëren over de COP, toch? Natuurlijk zult u op tijd die inzet ontvangen; daar zullen wij voor zorgen. Nee, dat zal niet de dag van tevoren zijn.
De voorzitter:
Wij tekenen dat op als een toezegging, met als termijn: vóór de COP. Het is vóór de COP beschikbaar. Dan kan de Minister haar tweede blok vervolgen, volgens mij.
Minister Schreinemacher:
Nog even ter aanvulling: het overzicht van de Nederlandse activiteiten staat ook op de Wateractieagenda. Die staat online, is openbaar.
Dan het tweede blokje. Ik begin met de vraag van de heer Klink over de kennishubs en de evaluatie. Hij vroeg of de Kamer daarover geïnformeerd kan worden. Nu is het wel zo dat de kennisinstellingen zelf evalueren. Dit is hun pilot, de pilot NL Knowledge House in Indonesië. Die wordt eind 2023 geëvalueerd. Dat is een initiatief van de kennisinstellingen. Het is aan hen om daarover te rapporteren, te communiceren. Maar ik moedig ze graag aan om dat met uw Kamer te doen. Misschien is het aardig om ze voor een rondetafel uit te nodigen of om u op een andere manier door hen te laten informeren over die evaluatie.
De voorzitter:
Er is intussen een tweede interruptie van de heer Klink. Gaat uw gang.
De heer Klink (VVD):
Ik hoor dit wel als een soort van toezegging. In de Kamerbrief staat juist dat er eind 2023 meer duidelijkheid over is. Het informeren over die evaluatie lijkt mij niet zo heel moeilijk. Maar het tweede punt dat ik verzocht, is schetsen hoe de actieve rol van BuHa-OS met betrekking tot opschaling in de combinatielanden eruit zal kunnen komen te zien. Dat is volgens mij iets waar u zelf over gaat. Volgens mij kunt u daar echt wel iets meer over schetsen dan wat nu in de Kamerbrief staat, ook los van wat de kennisinstellingen zelf evalueren.
De voorzitter:
U spreekt natuurlijk de Minister aan.
De heer Klink (VVD):
Uiteraard.
Minister Schreinemacher:
De opschaling gaat natuurlijk gedeeltelijk naar aanleiding van de evaluatie. Die willen we dus gedeeltelijk afwachten. De verdere uitrol van het combilandbeleid, zoals we dat noemen – daarin gaan hulp en handel samen, waar dit dus ook een invulling van is – komt in het jaarverslag. Op die manier wordt u geïnformeerd over hoe dat gaat. Wanneer we al informatie hebben over de evaluatie en hoe daar uitvoering aan is gegeven, kunnen wij wel kijken hoe we het verder opschalen. Zoals gezegd doen we het meer op basis van de evaluatie dan dat we het nu al doen, dus voordat we het weten.
De voorzitter:
De Minister vervolgt. Of is er toch nog de behoefte aan een vraag, meneer Klink? Ja? Gaat uw gang.
De heer Klink (VVD):
Het is voor mij nog niet helemaal duidelijk. Aan de ene kant zegt de Minister dat we dat wel in beeld kunnen brengen. Aan de andere kant is het afwachten hoe de evaluatie eruitziet. Het is voor mij dus nog steeds een beetje onduidelijk of de Minister nou wel of niet verder wil informeren over hoe die opschaling er wat BuHa-OS betreft uit zou kunnen komen te zien.
De voorzitter:
De heer Klink vraagt dus om toch nog iets meer duidelijkheid over in hoeverre hij het kan optekenen als een toezegging.
De heer Klink (VVD):
Ja, en dan de Kamer informeren via een brief.
Minister Schreinemacher:
We zullen in de memorie van toelichting bij de begroting verder invulling geven aan wat we met dit programma gaan doen. Daar kunt u de nadere beschrijving lezen. Dan kunnen we het daar bij de begrotingsbehandeling over hebben. Dat doen we mede op basis van wat we dan al gezien hebben. De eindevaluatie komt in december, maar als er tussentijds signalen zijn over hoe we het kunnen verbeteren, dan zullen we dat doen. Dat hebben we ook bij humanitaire hulp gedaan.
De voorzitter:
Volgens mij mogen we concluderen dat de Minister het toezegt, maar niet als een aparte brief. Ze neemt het gewoon op bij de begrotingsaanbiedingstukken. Ja? U vervolgt.
Minister Schreinemacher:
De heer Futselaar had een vraag over de schuldencrisis. Hij vroeg of de aanpak daarvan randvoorwaardelijk is voor de aanpak van honger. Het kabinet is zich inderdaad absoluut bewust van de schuldenpositie van Afrikaanse landen. Dat zal ook terugkomen in de Afrikastrategie, die weldra naar uw Kamer gestuurd zal worden. Hij maakt zich hier grote zorgen over. Dat delen we. In verschillende internationale gremia stellen we dat steeds aan de orde, juist omdat de beperkte fiscale ruimte van Afrikaanse overheden weinig ruimte laat voor investeringen in voedselzekerheid, onderwijs, gezondheidszorg en de private sector. Het landschap van die crediteuren is wel complexer geworden. Dat maakt het complexer om aan te pakken. Nu weten we dat bepaalde schuldeneisers uit bepaalde landen het ons ook niet makkelijk maken. We blijven daar natuurlijk op inzetten. We roepen op tot gesprekken over schuldenherstructurering. We proberen al die partijen, zoals de crediteuren, ook private, aan tafel te krijgen. Dat is namelijk uiteindelijk de manier om eruit te komen. Daarnaast is het belangrijk om toekomstige schuldencrises te voorkomen. Daarom zet het kabinet zich onder andere binnen de ontwikkelingsbanken in op het verstrekken van meer financiering in lokale valuta. Op die manier lopen de schuldenlasten als gevolg van de verslechterde wisselkoers minder hard op. Daarbij zetten we ook in op technische assistentie om de institutionele capaciteiten van de instellingen in Afrikaanse landen duurzaam te versterken. Op die manier zijn wij hiermee bezig, in ieder geval vanuit OS-beleid en gedeeltelijk vanuit Financiën.
De voorzitter:
Minister, er is een interruptie van de heer Futselaar. Gaat uw gang.
De heer Futselaar (SP):
Dank aan de Minister. Dat is op zich helder, al zeg ik er wel bij dat het niet alleen om Afrikaanse landen gaat. Denk ook aan Sri Lanka en Pakistan, geloof ik. Je kunt je voorstellen wat er gebeurt als dat land instort. We hebben nu volgens mij een Minister in China zitten. Misschien kunnen daar wat schuldeisers worden aangesproken, want dat is nu ook een grote speler. Wat mij nog niet helemaal helder is, is het volgende. Het kabinet vraagt er aandacht voor, maar is dat een poging om met andere schuldeisers, via de Wereldbank et cetera, te komen tot schuldsanering? Ik vraag de Minister hier niet om de schuldenproblemen van 54 landen op te lossen. Ik vraag een beetje om een richting. Welke kant denkt Nederland, dat in sommige internationale instellingen best een positie heeft, dat het op zou moeten gaan?
Minister Schreinemacher:
Het is natuurlijk niet alleen maar erover praten en dan kijken of het zichzelf oplost. Ik ben blij dat de heer Futselaar de rol van Nederland op waarde schat, en realistisch. Maar als het gaat om een land als Ghana, zien we dat we succes lijken te boeken in de herstructurering. Dat zou een mooi voorbeeld zijn van hoe we dat in andere landen ook zouden kunnen doen.
De voorzitter:
Nog een kleine interruptie van de heer Futselaar.
De heer Futselaar (SP):
Ik ben het daar heel erg mee eens. Ghana is een mooi voorbeeld. Het is op dit moment volgens mij wel het enige voorbeeld van de lijst van deze landen. Er is dus nog een hoop te doen. Maar ik waardeer de inzet in dezen.
De voorzitter:
De Minister vervolgt.
Minister Schreinemacher:
Ik ben het met de heer Futselaar eens dat er inderdaad nog een hoop te doen is op dit thema en dit probleem.
De heer Thijssen vroeg naar de SDG-toets. Hij vroeg of ik mijn collega, hier op rechts, daarover wil bevragen in het kader van het landbouwakkoord. De SDG-toets is gewoon een verplichte toets. Het is volgens mij niet nodig om een collega hierop aan te spreken. Er is regelmatig contact tussen onze departementen. Ik ben coördinerend Minister; dat klopt. De verantwoordelijkheid van het uitvoeren van de toetsen ligt natuurlijk binnen het Beleidskompas bij LNV. Daar zal mijn collega misschien nog nader op ingaan. Maar dit even van mijn kant.
Daarnaast werd door verschillende leden gevraagd naar de bezuinigingen en de ombuigingen op de OS-begroting. We hebben hier twee weken geleden ook over gesproken. Ik onderschrijf het betoog van iedereen dat het echt pijn doet, omdat we met OS-programma's, anders dan een Kamerlid beweerde, wel heel effectief zijn. We sturen daar juist op. Dat is gewoon ontzettend moeilijk. Juist die moeilijke puzzel zijn wij nu aan het leggen binnen het departement. We zijn aan het kijken waar nog vrije ruimte zit. Ik heb ook al twee weken geleden aangegeven in het debat dat we juridische verplichtingen zo veel mogelijk in het lopende jaar gaan ontzien. Ik heb ook gezegd dat ik op voorhand geen enkele categorie wil uitsluiten, omdat dat juist zou betekenen dat elders harder moet worden ingegrepen. Ik zal u daarover informeren op Prinsjesdag.
De heer Amhaouch (CDA):
Ik begrijp dat er op Prinsjesdag meer informatie naar de Kamer zal komen. In de brief zag ik volgens mij een aankondiging dat we meer zouden gaan doen op dit thema. Volgens mij werd er gesproken over: van 300 en nog iets naar 400 miljoen over een aantal jaar. Los van de exacte bedragen is de vraag: is de insteek dat je kabinetsoverstijgend kunt investeren? Dit zijn vaak programma's in water en voedsel die je niet voor twee à drie jaar doet. Dus hoe kijkt de Minister daarnaar? Wat is, los van het exacte bedrag, de insteek van die voedselzekerheidsprogramma's en waterprojecten? Kan de Minister daar iets over zeggen, los van de euro's?
Minister Schreinemacher:
Veel programma's die wij uitvoeren zijn meerjarig en lopen langer dan de geplande kabinetsperiode. Sommige programma's zullen natuurlijk langer voortduren, zoals ook programma's van mijn voorganger nu nog steeds worden uitgevoerd. Wel moet ik in de huidige kabinetsperiode ruimte vinden voor de tegenvaller. Voor de tegenvaller heb ik geen kasschuif of iets dergelijks, om het naar voren te halen. Wat dat betreft moet ik dus kijken waar de ombuigingen in deze kabinetsperiode nog ruimte kunnen krijgen, maar die programma's wil je natuurlijk langer dan dat laten lopen. Sommige programma's zijn ook niet van vandaag op morgen georganiseerd. Zeker als het gaat om voedselveiligheid en duurzame productie, waar ik zo op zal komen, zijn die programma's niet van de ene op de andere dag georganiseerd.
De voorzitter:
Geen behoefte om het nog even helder te maken? Dit was uw eerste interruptie, toch? Ja, dat klopt. Ik probeer ook scherp te blijven. Dan vervolgt de Minister haar beantwoording.
Minister Schreinemacher:
Dan kom ik nu bij het blokje voedselzekerheid. Met het stappenplan dat Minister Adema en ik naar uw Kamer hebben gestuurd, zetten wij in op de bestrijding van de acute hongercrisis om te blijven bijdragen aan SDG 2, dus zero hunger in 2030, en aan het vergroten van de weerbaarheid van voedselsystemen. We stemmen onze inzet af op de national food system pathways die landen hebben geformuleerd in het kader van de VN Food Systems Summit van 2021. Een van uw leden schetste dat we Afrika niet als één geheel kunnen zien: elk land heeft zijn eigen vraag en behoefte. Op die manier proberen wij daar in verschillende landen in te voorzien.
Dan wil ik toch nog wat OS-resultaten voor 2022 benoemen die wij hebben behaald op het gebied van voedselzekerheid. Meer dan 20 miljoen mensen zijn bereikt voor de verbetering van hun voedselinname. Meer dan 10 miljoen boeren zijn in staat gesteld om hun productiviteit en inkomen te verbeteren. Op ruim 0,7 miljoen hectare landbouwgrond werden duurzame teeltmethoden gepromoot. Dus richting de heer Van Haga, die er nu niet is, maar die het debat vast terugkijkt, zeg ik dat we echt wel heel effectieve OS-programma's hebben. Daar mogen we heel trots op zijn. Dat wil ik hier toch nog maar eens gezegd hebben.
De kern van de OS-inzet van het kabinet voor het verbeteren van de bestaande voedsellandbouw in het buitenland is tweeledig. Enerzijds willen we ervoor zorgen dat de armste boeren weerbaarder worden en in hun eigen voedselbehoefte kunnen voorzien. Daarbij gaat het dus niet om totaal opschaalbare en hele grote productie, maar om hele kleine boertjes. Anderzijds stellen we boeren die economisch wat meer potentieel hebben, in staat om te produceren voor de lokale of regionale voedselmarkt. In beide gevallen is er vraag naar Nederlandse kennis en kunde, die we natuurlijk zo veel mogelijk inzetten. Want die kennis en kunde hebben we en daar mogen we ook trots op zijn. Daar zal Minister Adema straks ook nog het een en ander over zeggen.
Dat doen we bijvoorbeeld in Kenia, Uganda en Tanzania. Daar werkt SNV met de WUR, Agriterra en de Rabobank aan klimaatslimme landbouwoplossingen. In Ethiopië en Nigeria worden bijvoorbeeld programma's op het gebied van zaaizaad uitgevoerd, samen met de Nederlandse plantenveredelingssector. Vorige week was ik te gast bij verschillende landbouw- en voedselorganisaties in Rome. Ook daar was veel waardering voor de inzet van Nederland op humanitaire hulp bij de verspreiding van voedsel, ook juist op de wat langere termijn. De Nederlandse kennis en kunde werden daar, zoals gezegd, zeer gepromoot.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Amhaouch. Gaat uw gang.
De heer Amhaouch (CDA):
Het is goed om te horen dat dit de volle aandacht heeft, zoals de Minister aangeeft. U gaf net het voorbeeld van Rwanda, waar DSM met FMO die fabriek heeft neergezet. Slagen we er nu steeds beter in om met publieke steun als hefboom de sprong naar de private bedrijven te maken? Wij kunnen dit immers niet alleen maar met OS-geld doen, dus ik zou graag iets meer reflectie willen hebben op hoe zich dat ontwikkelt, en misschien ook op de rol van Invest International daarbij.
Minister Schreinemacher:
De heer Amhaouch noemt het zelf ook al: ook die samenwerking met de private sector is ontzettend belangrijk. We hebben over OS ook steeds gezegd «publiek waar dat nodig is en privaat waar dat kan», ook omdat we het gewoon niet allemaal zelf kunnen. Op dit moment zijn Invest International en het initiatief dat de heer Amhaouch benoemt bezig om het Initiatief Duurzame Handel verder op te schalen en uit te rollen. Daar wordt echt aan gewerkt, juist omdat het goed is om het project dat u heeft bezocht, dat ook echt weer een mooi succes is, ook op andere plekken uit te rollen. Daar wordt hard aan gewerkt, ook door onder andere Invest International, met het Initiatief Duurzame Handel.
De heer Amhaouch vroeg nog naar de kennis en kunde van het bedrijfsleven bij de voedselzekerheid. Daar ging ik net al op in. Maar een ander voorbeeld is de capaciteitsversterking in de landbouwsector via Orange Knowledge Programme, inclusief het beurzenprogramma. Dat draait op de inzet van Nederlandse instellingen in samenwerking met lokale instellingen. We kijken dus ook naar waar we de Nederlandse kennis en kunde kunnen combineren met de bevordering van lokale werkgelegenheid. Daarbij zetten we in op duurzame tuinbouw, op duurzaam waterbeheer en op agritech. Dat is ook het begrotingsartikel dat nog weleens wordt genoemd, waarmee een grote bijdrage wordt geleverd aan voedselzekerheid.
De heer Amhaouch vroeg ook naar het PUM-programma en hoe dat nu gaat. Eind maart is er weer een nieuwe samenwerkingsovereenkomst met PUM afgesloten voor de komende jaren. Die samenwerking vindt ook volop plaats op de agrofoodindustrie. Op dit moment heeft PUM 1.300 experts die advies geven aan lokale bedrijven in veel economische sectoren, waaronder deze sector.
De heer Thijssen vroeg naar een tender voor de zaadsector. We ondersteunen de zaaizaadsector in Afrika. Het uitgangspunt daarbij is de bestaande voedsellandbouw. Daarbinnen bevinden zich natuurlijk extreem arme boeren, maar ook boeren met wat meer economisch potentieel. Niet iedere oplossing past bij elke boer. De inzet is om ook passende opties aan te bieden en niemand uit te sluiten. Onze inzet ten aanzien van zaaizaad is dus ook weer langs twee lijnen, namelijk het verbeteren van de commerciële zaaizaadsector en daarnaast het verbeteren van de lokale zaadsystemen, waarin boeren vooral eigen zaaizaad gebruiken dan wel uitwisselen met andere lokale boeren.
Een aantal van uw leden vroegen naar handel en beleidscoherentie. Het werd op andere manieren gevraagd, maar het gaat eigenlijk vooral om beleidscoherentie. Bieden wij niet goedkope producten aan in bijvoorbeeld Afrikaanse landen of werpen wij niet barrières op voor Afrikaanse landen voor de Europese markt? Dat is wel belangrijk, want daarbij hoorde ik toch een aantal dingen die niet helemaal kloppen. We hebben bijvoorbeeld met Everything but Arms een programma waarbij de minst ontwikkelde landen gewoon toegang hebben tot de EU-markt, duty-free en quota-free. Die kunnen gewoon hun producten exporteren naar de Europese markt.
Daarnaast komen er inderdaad Nederlandse producten op de Afrikaanse markt terecht. Daar ging ook een aantal vragen over.
De voorzitter:
Minister, bent u aan het einde van het blokje?
Minister Schreinemacher:
Nee. Zal ik het misschien eerst even afmaken?
De voorzitter:
Ja. Dat wilde ik graag voorstellen.
Minister Schreinemacher:
Het gaat erom dat er vaak ook niet voldoende voedsel op die plek beschikbaar is voor de snelgroeiende bevolking, dus er moet ook voedsel die kant op. De lokale productie blijft dan achter. Als ze tekorten hebben, kunnen overheden besluiten tot tariefliberalisatie voor de import van essentiële voedselproducten, zoals melk, zodat er voldoende aanbod is. Dat kan ook negatieve gevolgen hebben voor het lokale bedrijfsleven. Dan kunnen landen bijvoorbeeld de import van deze producten beperken, als er sprake is van dumping of marktverstoring. Dat is een afweging die landen zelf maken, maar daar helpen we landen ook weer bij, bijvoorbeeld met het Advisory Centre on WTO Law. Dat adviseert Afrikaanse landen over hun rechtspositie daarin. Daarnaast ondersteunen wij met de Standards and Trade Development Facility landen bij het voldoen aan EU-voedselveiligheidsstandaarden, voor de toegang tot de EU-markt.
Behalve het Everything but Arms-programma hebben we ook nog de Economic Partnership Agreements. Ivoorkust heeft bijvoorbeeld zo'n EPA en heeft daardoor dus volledig tariefvrije toegang tot de EU-markt, de Europese markt. Dit even om een paar dingen recht te zetten.
De voorzitter:
Helder. Ik weet niet of de heer Futselaar nog behoefte heeft aan een interruptie. Absoluut wel, hoor ik. Ga vooral uw gang.
De heer Futselaar (SP):
Ik vind dat de Minister het Europese handelsbeleid nu wel erg positief schetst. Ik ben bekend met Everything but Arms, maar als je de lijst met landen bekijkt, zie je dat Nepal daar bijvoorbeeld op staat. Het is heel mooi dat Nepal zo veel aardappelen als het wil, kan exporteren naar Europa, maar dat gaat in de praktijk natuurlijk vaak niet gebeuren. Dat geldt voor veel andere landen op die lijst. Nog los van de vraag of ze een serieuze agrarische productie hebben, missen ze bijvoorbeeld havens, wegen, et cetera. Het is mooi op papier, maar op het moment dat een land bijna een serieuze agrarische speler wordt, staat het niet op die lijst. Laat ik het zo stellen. En als er grote agrarische handelsoverschotten in de Europese Unie zijn – ik noemde al de kippen uit het verleden – is het niet zo dat die voortkomen uit een tekort in die landen. Nee, Europese landbouw is over het algemeen superefficiënt, en voor een deel ook nog eens behoorlijk gesubsidieerd. Denk bijvoorbeeld aan zuivel. Daar kun je moeilijk tegenop concurreren. De producten zijn goedkoper en dus zullen mensen ze kopen. Dan concurreer je de plaatselijke producenten weg. Dat was en is nog steeds voor een deel de realiteit van het Europese handelsbeleid.
De voorzitter:
Ik hoor geen vraag.
De heer Futselaar (SP):
Vindt de Minister dat ook?
De voorzitter:
Het hoeft niet, hoor, maar het is aan de Minister om te reageren.
Minister Schreinemacher:
Dat zijn natuurlijk inderdaad ook gevolgen van ons handelsbeleid, van subsidiebeleid. Juist daarom zijn die WTO-regels er ook. Dat is overigens ook weer een reden waarom Nederland de hervorming van de WTO en een op regels gebaseerd handelssysteem voorstaat. Nederland wil Afrikaanse landen ook helpen om een eventuele WTO-zaak over dumping te starten. Op sommige plekken in de wereld heb je natuurlijk een voorsprong, of het nu gaat om schaal of om een bepaald klimaat. In Europa, in Nederland, zijn we daar ook heel goed in. Daar kan Minister Adema nog veel meer over vertellen en dat zal hij ook zeker doen. Soms kan dat inderdaad leiden tot dit soort gevolgen, ook ongewenste gevolgen. Volgens mij is het wel belangrijk dat we daarnaar kijken. Maar dat doen we dus ook binnen de verschillende programma's die we hebben.
De voorzitter:
Dank, Minister. Ik kijk naar de heer Futselaar. Die geeft de heer Hammelburg de gelegenheid. Meneer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
De Minister zegt: daar wil ik graag naar kijken. Dat biedt een opening. Want de heer Futselaar heeft wel gelijk: de Europese voedselmarkt wordt flink gesubsidieerd. Daar kunnen heel veel ontwikkelingslanden niet tegenop, dus er is geen sprake van eerlijke handel. Dat kun je niet helemaal voorkomen, en dat begrijp ik ook. Als je het hebt over een aardappelboer in Nepal – ik weet niet of die bestaat – zorgen niet alleen de havens, maar ook de productiestandaarden ervoor dat hij niet de Europese markt op kan. Daar zijn ook redenen voor, want je wilt de Europese consument beschermen. De vraag is of die standaarden altijd zo zijn om ons te beschermen. Ik heb de vraag al eerder aan de Minister gesteld: kunnen we in Europa, onder aanvoering van deze Minister, die standaarden nog eens tegen het licht houden? Dan kun je de consequenties van de inval in Oekraïne en de consequenties voor de voedselprijzen misschien verzachten, zodat men in ontwikkelingslanden ook meer begrip heeft voor wat wij hier doen, wat hier gebeurt. Ik heb daar gewoon geen antwoord op.
Mijn concrete vraag aan de Minister is ... Sorry, dit vraagt even wat uitleg, want dit is echt de kern van het probleem. Ja, we subsidiëren. Ja, we hebben standaarden. Ja, we hebben een aantal programma's voor ontwikkelingslanden om daar nog een beetje tegen op te kunnen boksen, maar die zijn erg minimaal. Ik zou van de Minister graag meer informatie krijgen over hoe het een zich verhoudt tot het ander. Want we geven nu geld uit aan het verlagen of wegnemen van die tarieven en we geven allerlei subsidies voor kleinschalige projecten, maar als ze zich daarmee alsnog niet kunnen ontwikkelen en niet kunnen opboksen tegen de Europese standaarden en subsidiëring, is het eigenlijk weggegooid geld. Kan de Minister dus eens kijken hoe het een zich nou verhoudt tot het ander?
De voorzitter:
Volgende keer zal ik ietsje strenger zijn, maar het is een heldere vraag aan de Minister.
Minister Schreinemacher:
Dit gaat over twee verschillende dingen. We hebben het over handelsfacilitatie en we hebben het over OS-programma's, over de manier waarop wij kleinschalige boeren of boeren die wel het potentieel hebben om op schaal te produceren, helpen. Op die manier dragen wij natuurlijk ook bij aan hoe zij produceren en helpen we ze om dat op een duurzame manier te doen. Nederland heeft daarvoor heel veel kennis en kunde, dus we kunnen kleine boeren en boeren die meer produceren daarbij helpen. Dat doen we dus met onze ontwikkelingssamenwerking.
Voor handel hebben we, zoals de heer Hammelburg zelf ook schetste, verschillende programma's. Daarnaast hebben we nog de OS-programma's en handelsfacilitatie op EU-niveau. Over de productiestandaarden, die we met de OS-programma's al verbeteren, wordt ook in Europa de discussie gevoerd, en terecht. Want ik ben het eens met de heer Hammelburg dat wij een level playing field willen voor onze boeren en dat we ervoor willen zorgen dat ook elders meer duurzaam geproduceerd wordt. We zijn aan het kijken hoe we daar vorm aan kunnen geven in handelsverdragen – daarover heb ik goed contact met mijn collega, Minister Adema – om niet alleen productstandaarden bij de import te kunnen handhaven, maar ook afspraken te maken over productiestandaarden. Dat is nog niet zo eenvoudig, want wij hebben bepaalde regelgeving in Europa en onze handelspartners hebben ook bepaalde standaarden. Wij willen hun standaarden vaak ook niet overnemen, dus we moeten kijken hoe we dan tot een goede overeenkomst kunnen komen. Dat blijft ingewikkeld, maar dat is een heel terechte discussie die nu in Brussel wordt gevoerd. Er is ook een motie van mevrouw Van der Plas over productiestandaarden, waarin het kabinet ertoe wordt opgeroepen om daarmee aan de slag te gaan, onder andere in Brussel. Dat doen we ook.
De voorzitter:
De Minister vervolgt haar beantwoording.
Minister Schreinemacher:
Dan vroeg mevrouw Teunissen ... Overigens, als ik het heb over «boeren», bedoel ik daarmee boeren én boerinnen. Daar kreeg ik een opmerking over, dus daar bied ik mijn excuses voor aan. Mevrouw Teunissen vroeg nog naar het plantaardig dieet. Daarover hebben we het in een eerder debat, over biodiversiteit, gehad. Toen heeft Minister van der Wal bevestigd dat we naar minder dierlijke en meer plantaardige eiwitten moeten in ons dieet. Dat staat dus buiten kijf. Het is wel zo dat in de meeste landen waar we aan voedselzekerheid werken boeren en boerinnen kleinschalige gemengde bedrijven hebben, waarvan vee ook een belangrijk onderdeel is. De mest is belangrijk voor bodembeheer, het vee is een belangrijke bron van eiwitten en in sommige gebieden helpt vee met het ploegen en transport. We zijn daar natuurlijk met onze programma's wel op aan het inzetten, maar het is niet zo eenvoudig. Het is in Nederland al niet eenvoudig, laat staan daar. Er zijn ook gebieden die te droog zijn voor landbouw en die eigenlijk alleen geschikt zijn, zoals de heer Amhaouch ook schetste, voor extensieve veehouderij, waar mensen afhankelijk zijn van vee en gewoon te weinig alternatieven hebben.
De voorzitter:
Er is een interruptie van mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
De vraag blijft bij mij hangen wat het kabinet nou concreet doet om die transitie te maken. Dan doel ik natuurlijk niet zo zeer op lokale boeren in Afrikaanse landen. Dan heb ik het vooral over het globale Noorden waar we gewoonweg veel te veel dierlijke eiwitten produceren, wat een enorme impact heeft op andere landen. 80% van de ontbossing wereldwijd komt door ons landbouwsysteem. Het kabinet erkent dat ook. In het stappenplan staat letterlijk: «Om wereldwijde voedselzekerheid op de lange termijn veilig te stellen zullen productie en consumptie van voedsel binnen de draagkracht van de aarde moeten worden gebracht.» En ook: «(...) de transitie naar een meer plantaardig dieet in rijke en opkomende economieën zullen alle een bijdrage moeten leveren». Dan is mijn vraag – dit is een stappenplan – welke concrete stappen het kabinet daar dan toe zet, als het dat erkent. We hebben het er al vaker over gehad. Dat heeft de Minister zelf aangegeven. Op een gegeven moment wordt het dan wel tijd dat ik concrete stappen zie en die heb ik net aangereikt, bijvoorbeeld het ondertekenen van het Plant Based Treaty en het verminderen van het aantal dieren in de veehouderij. Ik zie gewoon geen enkele concrete actie.
Minister Schreinemacher:
Deze vraag ziet eigenlijk meer op de beantwoording van de heer Adema. Als mevrouw Teunissen daarin nog niet een bevredigend antwoord heeft gekregen, kom ik daar graag in de tweede termijn op terug.
De voorzitter:
Gaat uw gang, mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Dit vind ik een beetje te makkelijk, omdat het ook raakt aan de internationale voedselstrategie en aan internationale handel. De transitie naar minder dieren houden en minder consumptie in Nederland vind ik inderdaad bij Minister Adema horen, maar bijvoorbeeld het ondertekenen van het Plant Based Treaty is internationaal. De Minister voor Buitenlandse Handel had ook een belangrijke positie in Glasgow en heeft die ook in de volgende klimaattoppen. In Glasgow is destijds dat Plant Based Treaty gelanceerd, dus ik vraag aan haar of ze die wil bestuderen en erop terug wil komen – dat kan ook schriftelijk – of zij er iets in ziet om daar het voortouw in te nemen. Dat zou concreet een uitwerking kunnen zijn van het idee om naar een meer plantaardig voedselsysteem te gaan.
De voorzitter:
Helder. De Minister.
Minister Schreinemacher:
Dan kom ik daar graag in de voorbereiding van de COP op terug.
De voorzitter:
Mogen we dat als een toezegging noteren?
Minister Schreinemacher:
Ja.
De voorzitter:
Tevreden? Ja? De Minister vervolgt.
Minister Schreinemacher:
Mevrouw Teunissen vroeg ook naar het intellectueel eigendom omtrent het kwekersrecht. Bij de onderhandelingen over het handelsakkoord met Indonesië is voorgesteld om – ik lees het even helemaal voor – de 1991 Act of The International Union for the Protection of New Varieties of Plants op te nemen in het verdrag. Dat verdrag kent een regeling, de Farmers» Rights, die boeren en boerinnen toestaat om zelf geoogste zaden te bewaren, te gebruiken, uit te wisselen en te verkopen. De beperking om zaden te vermeerderen en te verkopen geldt alleen voor nieuwe moderne kwekersrechtelijk beschermde rassen. Aan gebruik, vermeerdering of verkoop van de traditionele rassen of van moderne rassen die niet meer kwekersrechtelijk beschermd zijn, wordt ook geen beperking opgelegd. Moderne rassen zijn over het algemeen productiever en minder kwetsbaar voor ziekten en plagen. Dat is natuurlijk van belang voor voedselzekerheid en duurzame landbouw. Dus uiteindelijk is er een beperking op een klein gedeelte, de meer moderne zaden.
De heer Van Haga vroeg nog naar de 40 miljoen handelsfinanciering of steun aan agrarische bedrijven in Oekraïne die het kabinet heeft toegezegd. Dat bedrag van 40 miljoen betreft handelsfinanciering waarmee agrarische bedrijven in Oekraïne kredieten bij lokale banken kunnen krijgen. Daarmee wordt ook de lokale agrarische sector ondersteund in het realiseren van voedselproductie. Er wordt gezegd dat het aan de sancties zou liggen. Uiteindelijk – dat hebben we al in verschillende debatten gewisseld – is Rusland verantwoordelijk voor het uitbreken van de oorlog en dat is de voornaamste reden dat de prijzen zijn gestegen, omdat Oekraïne een grote agrarische producent en exporteur is. Juist door een programma als dit proberen we ze te steunen daarin en ook in hun export.
Dan nog de vraag over de graandeal van de heer Klink. Hij vroeg of we kunnen kijken naar een verlenging van de graandeal, ieder geval met een langere periode. Dat willen we volgens mij allemaal heel graag, want die graandeal is eigenlijk voor iedereen belangrijk en relevant. Die wil iedereen natuurlijk iedere keer zo lang mogelijk verlengen. Dankzij Nederlands initiatief is er een bredere ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor voedselzekerheid in de sanctiepakketten gericht op Rusland. Verder proberen we waar specifieke problemen zijn tussen Russische en Nederlandse handelspartijen oplossingen te faciliteren. Dat hebben we bijvoorbeeld gedaan in de vrijgave van een in Nederland aan de ketting gelegde, bevroren, lading Russische kunstmest voor donatie via het World Food Programme aan Malawi. Als het gaat om de graandeal doet Nederland al een heleboel. De secretaris-generaal van UNCTAD, Rebeca Grynspan, is namens de VN hoofdonderhandelaar met Rusland, en Nederland ondersteunt de VN via UNCTAD met 1,9 miljoen dollar om haar capaciteiten voor de onderhandelingen over de graandeal te versterken. Verder zijn we ons natuurlijk waar we kunnen hard aan het inzetten om ervoor te zorgen dat die verlenging steeds zo lang mogelijk is. Ik moet ook wel eerlijk zeggen dat de rol van Nederland daar heel beperkt is. Wij zitten daar niet aan tafel. Wij kunnen alleen maar via andere partijen de partijen die daar aan tafel zitten aanspreken. Dat doen we ook. Dat laten we echt niet. Ook mijn collega Hoekstra is daar natuurlijk steeds druk mee bezig.
Tot zover mijn beantwoording.
De voorzitter:
Dank, Minister. Graag geef ik dan nu voor het laatste deel – last but nog least, zeggen ze dan – de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de heer Adema, het woord.
Minister Adema:
Dank u wel, voorzitter. Allereerst: mooi om hier te zijn. Ik ben vandaag voor het eerst in uw gezelschap. Het is goed om hier te zijn, ook vanuit het perspectief dat ik natuurlijk op dit moment heel erg druk bezig ben met het landbouwakkoord. Dat gaat voor een groot deel over de Nederlandse landbouw, maar de discussie vanmiddag maakt heel erg duidelijk dat de Nederlandse landbouw ook een relatie heeft met de internationale wereld. We zitten niet op een eiland. We staan niet alleen. We hebben te maken met de situatie in de Europese Unie en we hebben te maken met de situatie in de wereld. Dat raakt aan elkaar.
We staan, om te beginnen, voor een enorme uitdaging als het erom gaat de groeiende wereldbevolking op een duurzame manier te voorzien van voedsel. Dat moet binnen de draagkracht van de aarde. Daar zijn we in Nederland natuurlijk mee bezig met de boeren, om ervoor te zorgen dat het voedselsysteem, het voedselproductiesysteem, het landbouwsysteem in Nederland binnen de draagkracht van de omgeving, de ecologische draagkracht, een plek kan krijgen. Dat vraagt om inzet op versterking van de biodiversiteit, inzet op reductie van de CO2-uitstoot, inzet op schoon water. Dat betekent in feite dat het hele landbouwsysteem zal moeten omschakelen naar duurzame productie. Daar spreken we dus over in het landbouwakkoord. Dat heeft natuurlijk ook effect voor de mondiale situatie.
Nederland heeft een landbouw van wereldschaal en daar mogen we best trots op zijn. Boeren en ook boerinnen voelen af en toe dat het alleen maar gaat over de problemen van de landbouw, maar we hebben ook met onze landbouw, de huidige landbouw, de wereld veel te bieden. Ik ben ervan overtuigd dat we juist na die transitie van de landbouw ook de wereld heel veel te bieden hebben. Dat gaat niet alleen om het eindproduct voor de wereld, want laten we eerlijk zijn: van de productie in Nederland gaat ongeveer 20%, 25% de schappen in, naar de retail en naar de foodservicebedrijven en daarnaast wordt zeg maar 75% geëxporteerd, waarvan zo'n 75% in Europa blijft. In Amerika noemen ze dat lokale markt.
Dus wat is nou de betekenis van de Nederlandse landbouw voor de wereldvoedselproductie? Ook in de toekomst zal die heel erg belangrijk zijn. Dat is die nu ook al. Het is al even voorbijgekomen: de zadenproductie, dus het uitgangsmateriaal. De manier waarop we landbouw bedrijven zal anders moeten, maar ook in de toekomst zullen we met het uitgangsmateriaal en met onze methodes van duurzame productie een heel sterke bijdrage gaan leveren aan de wereldvoedselvoorziening. Ook dat zal weer een exportproduct zijn van Nederland, dus niet alleen het eindproduct, maar vooral de kennis, de innovaties, de verduurzaming en het uitgangsmateriaal. Daarvoor is het nodig dat we in Nederland voldoende schaal hebben, zodat bijvoorbeeld WUR, die daar een heel belangrijke rol in speelt, voldoende achterland heeft en schaal heeft in het achterland om door te kunnen ontwikkelen en op die manier ook die kennis weer over de wereld te verspreiden en om juist ook andere delen van de wereld te helpen zichzelf te voeden.
Er wordt natuurlijk veel geproduceerd voor de wereld, maar wij moeten niet doen alsof Nederland de wereld voedt. Zo is het niet. Dat realiseert de agrarische sector zich ook heel goed. Het zal duurzamer moeten en het zal duurzamer gaan worden. Met dat duurzame product en die productiemethodes, die kennis en kunde, die innovaties, zullen wij nog steeds een landbouwsector van wereldfaam hebben, is mijn stellige overtuiging. Daar praten we over in het landbouwakkoord. Daar zit dus ook die internationale dimensie bij. Hoe zorg je ervoor dat de hele productie in de wereld duurzaam is? Hoe zorg je ervoor dat – dat is de andere kant – op het moment dat wij onze boeren vragen om duurzaam te produceren, ook datgene dat we naar binnen halen, dat we importeren, duurzaam is? Dat moet aan diezelfde standaarden gaan voldoen op termijn. Dat zit daar natuurlijk in, maar ook vooral kennisdeling, kennisoverdracht, kennisverspreiding over de wereld om daarmee op een duurzame manier de wereld te voeden.
Met deze korte inleiding, heb ik eigenlijk de vragen de heer Van Haga al beantwoord. Ik schakel dus door naar de volgende vragen, onder andere van de heer Klink.
De voorzitter:
Voordat u dat doet: ik zag de hand van mevrouw Teunissen voor een interruptie. Gaat uw gang.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Het klinkt natuurlijk heel mooi dat we moeten overschakelen naar duurzame productie, ook internationaal, maar is niet de eerste keer dat ik dat hoor. De vraag is natuurlijk hoe je duurzame productie definieert. Is dat inderdaad het gebruik van innovaties, zoals tovervloeren en luchtwassers, zoals we in Nederland zien? Dat heeft niet geleid tot minder ontbossing. Dat heeft niet geleid tot minder veevoer. Dat leidt tot stikstofproblemen. We moeten natuurlijk voorkomen dat wij de problemen die we hier hebben gaan exporteren naar andere landen. Ik heb een vraag aan de Minister. Misschien wilde hij er al op terugkomen in de verdere beantwoording. Er zit op geen enkele manier, terwijl dat wel in het stappenplan staat, een beweging richting een plantaardiger voedselsysteem in, waarvan we weten dat het effectief is op al die terreinen. Op al die vlakken gaan we dan minder uitstoten en hebben we minder problemen met ontbossing, minder dierenleed et cetera. Is de Minister bereid om echt duidelijk voor die koers te kiezen? Ik zie die namelijk niet terug in het stappenplan.
De voorzitter:
Helder. De Minister.
Minister Adema:
Hopelijk kan ik mevrouw Teunissen tevredenstellen. Wij zetten al in op meer plantaardige productie. Op dit moment bestaat zo'n 60% van de consumptie in Nederland uit dierlijke eiwitten en is 40% plantaardig. We willen daar echt een omslag in maken. Wat mij betreft is in de toekomst het aantal dierlijke eiwitten minder dan het aantal plantaardige eiwitten. We zitten nu op een koers van fiftyfifty, maar we moeten nog doorschakelen. Dat wil niet zeggen dat we naar 100% plantaardig gaan. Ik kan me best voorstellen dat mevrouw Teunissen vanuit haar positie en vanuit haar achtergrond zegt «dat zou voor mij wel de oplossing zijn», maar ook daarover wordt verschillend gedacht. Daar wordt in de Kamer verschillend over gedacht, maar daar wordt ook door deskundigen verschillend over gedacht. Ik ben het wel zeer met mevrouw Teunissen eens dat we veel meer moeten inzetten op plantaardige productie. Daar zitten echt grote kansen. Dat gaan we doen bij het landbouwakkoord en ook in ons beleid. Dat doen we eigenlijk ook al, maar we gaan het intensiveren.
De voorzitter:
Mevrouw Teunissen voor haar laatste interruptie.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Die 60/40-component is bekend, want dat is al een doelstelling van het kabinet. Ook in de brief wordt er inderdaad erkend dat een transitie naar een meer plantaardig dieet nodig is, maar we moeten ook vooral toe naar minder productie van dierlijke eiwitten en een kleinere ecologische voetafdruk van de productie van die dierlijke eiwitten. Dat de doelstelling voor de Minister duidelijk is, is helemaal helder, maar mijn punt is dat ik geen concrete beleidsvoorstellen zie. Ik zie geen concreet beleid, terwijl we daar al jaren om vragen. Nu ligt er een stappenplan en ik zie het daar ook niet in terug. Ik vraag de Minister dus niet naar doelstellingen, goede voornemens of een duurzame transitie die we belangrijk vinden; ik vraag wat de concrete acties zijn die we eraan verbinden.
De voorzitter:
Een concretisering, Minister.
Minister Adema:
Ik zou daar graag bij de beantwoording van de vragen straks even op terugkomen, want ik heb daar vanzelfsprekend een antwoord op.
De voorzitter:
Prima. Gaat u vooral verder.
Minister Adema:
Dan ga ik eerst in op de vraag van de heer Klink over food loss and waste. Die ging over de productieverspilling, de post-harvest losses en de voedselverspilling. Dit is een belangrijk speerpunt in ons beleid en ook belangrijk in het kader van de voedselzekerheid. U geeft ook aan dat er echt nog een wereld te winnen is; dat is ook zo. Mede door de inzet van Nederland is food waste een integraal onderdeel van het werkprogramma van de FAO. Food loss and waste zijn een kernelement van de four betters van de FAO: better production, better nutrition, better environment en better life. Hier gaat 200 miljoen naartoe, met een groot accent op post-harvest losses. De Nederlandse contributie aan de FAO is jaarlijks 5,8 miljoen en we geven ook 1,5 miljoen als vrijwillige bijdrage. Daarnaast zijn we zeer actief betrokken geweest bij het opstarten van de internationale coalitie Champions 12.3, die zich ook op food waste richt. Die coalitie staat overigens nu op eigen benen, maar we hebben er erg in geïnvesteerd om die coalitie op de been te krijgen.
Ook in Afrika steun ik een aantal initiatieven actief. De Afrikaanse Unie houdt bijvoorbeeld een jaarlijkse conferentie over dit thema. Daar dragen we zowel inhoudelijk als financieel aan bij. Ook het «Flying Swans»-programma, dat zowel wij als BHOS steunen, draagt actief bij aan het tegengaan van voedselverliezen door te investeren in belangrijke zaken als agrologistiek, cold chain en het verduurzamen van de hele keten.
Ook bij de programma's van het LAN, bijvoorbeeld bij het onderdeel van het «Mekong Delta»-programma, zijn food loss and waste een van de speerpunten. Die programma's zijn ook niet onbelangrijk. We zetten daar dus ook echt mondiaal sterk op in, omdat het een belangrijke bijdrage aan de voedselzekerheid levert.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Klink. Dat is zijn laatste.
De heer Klink (VVD):
O, de laatste. Ik neem aan dat de Minister met het programma van het LAN het programma van de landbouwraden wereldwijd bedoelt. Mijn vraag hierover is eigenlijk de volgende. Het zijn hele mooie woorden over wat Nederland al dan niet in internationale gremia allemaal doet, maar de impact van voedselverspilling is natuurlijk echt heel extreem, hè? Die is namelijk een factor vier ernstiger qua CO2-uitstoot dan wat we aan vliegbewegingen hebben. Er zijn toch vele partijen die over dat laatste zeggen dat het anders moet omdat die vliegbewegingen heel problematisch zijn, terwijl voedselverspilling een factor vier ernstiger is. Mijn vraag is dus eigenlijk de volgende. Ik weet dat dit haast op het terrein van Jetten zit, maar Minister Schreinemacher gaat er zeker ook over en u volgens mij ook, Minister Adema. In hoeverre wordt dit ook meegenomen in de Internationale Klimaatstrategie? Ik zou namelijk willen dat dit dus niet alleen vanuit LNV en de landbouwraden wordt opgepakt met bijvoorbeeld bijdrages aan de FAO, maar dat dit ook echt een integraal onderdeel wordt van verschillende onderwerpen. Dit heeft ook heel erg te maken met beleidscoherentie. Ik zou dus willen dat het echt breder wordt aangepakt om zo die mondiale CO2-uitstoot significant te reduceren.
Minister Adema:
Zoals ik zei, is dit een belangrijk onderdeel, ook voor de CO2-reductie. Dit levert een belangrijke bijdrage aan het verkleinen van de footprint. Ik heb nu niet precies zicht op hoe het in de Internationale Klimaatstrategie zit. Dit is wat ik als ministerie bijdraag, maar misschien kunnen we u daar schriftelijk over informeren. Ik weet niet of mijn collega van BHOS dat scherp heeft, maar ...
De heer Klink (VVD):
Ik denk dat het een heel goed idee als beide Ministers daar met Minister Jetten over spreken.
Minister Schreinemacher:
In de tweede termijn kom ik hierop terug.
Minister Adema:
In de tweede termijn komt mijn collega er even op terug.
De voorzitter:
De conclusie is dus dat de Ministers er in de tweede termijn op terugkomen. Prima. U vervolgt.
Minister Adema:
Dan een belangrijke vraag van de heer Hammelburg, die ook aangevuld is door de heer Thijssen, over de internationale impact van het landbouwakkoord. Mijn collega heeft er net al iets over gezegd. Er wordt van mij een toezegging gevraagd om de SDG-toets mee te nemen, maar ik zou die toezegging eigenlijk niet moeten doen. Het is namelijk gewoon staand beleid. Als ik een toezegging doe, lijkt het alsof ik iets nieuws doe, maar we hebben staand beleid. Er is een integraal afwegingskader en een toets aan de SDG's is daar ook een onderdeel van. Dat integraal afwegingskader hebben wij toe te passen op dit soort landbouwakkoorden. Dat gaan we dus vanzelfsprekend doen, maar dit is gewoon staand beleid.
De voorzitter:
De heer Hammelburg met zijn laatste interruptie.
De heer Hammelburg (D66):
Laat het dan geen nationale SDG-toets zijn, zoals we ook altijd een nationaal SDG-jaarrapport hebben. Laten we die internationale component daarin doorvoeren, waarbij de impact van het nationale landbouwakkoord op mondiale voedselzekerheid wordt meegenomen. Als de Minister dat hier zo zegt en dat onderschrijft, dan zou ik kunnen zeggen: de Minister heeft gelijk.
Minister Adema:
Nou, het is altijd wel fijn als je op voorhand al te horen krijgt dat je misschien gelijk hebt als je een uitspraak doet. Dat is altijd wel fijn. Maar dat zit er op die manier dus ook in. Wanneer je namelijk een akkoord afsluit, komt dat integraal afwegingskader voorbij en dan heb je die SDG-toets te doen. Dan kijk je juist naar welke impact dat heeft op die SDG's. Die zijn natuurlijk internationaal. Dat zijn internationale SDG's, dus dat is een internationale toets.
Mevrouw de voorzitter. Ik kom nu bij de vraag van mevrouw Teunissen over de omslag naar plantaardig en wat er wordt gedaan om de veestapel te verminderen, waar ze net ook al aan refereerde. Niet alleen met de landbouwsector maar ook met ketenpartijen, banken, consumentenpartijen en de retail ben ik primair aan het praten over het verduurzamen van de landbouw, om binnen al die grote opgaves die er liggen op het gebied van water, klimaat, stikstof en biodiversiteit te komen tot een toekomstbestendige landbouw. Dat is een duurzame landbouw. Wat mij betreft is dat een volledig duurzame landbouw, zoals ik al heb gezegd. Bij de maatregelen die genomen worden en bij de afspraken die gemaakt worden, zullen er verschillende effecten zijn. Zoals bijvoorbeeld Remkes ook heeft gezegd, zou de omvang van de veestapel een gevolg zijn van de maatregelen die worden genomen voor de verduurzaming van de landbouw.
Daarbij wil ik duidelijk maken dat het sturen op de omvang van de veestapel geen doel op zich is. Het gaat om een duurzame landbouw, die in ecologisch evenwicht met de omgeving produceert. Die balans houdt in dat er geen schadelijke uitstoot terechtkomt in lucht, water en bodem, enzovoort. Die duurzame landbouw moet gebaseerd zijn op kringloop; dat is ook niet onbelangrijk. Ook moet dierwaardigheid hier een rol in hebben. Dat is wat we doen met duurzame landbouw en waar we het over hebben in het landbouwakkoord. Dat is waar we afspraken met elkaar over maken. Ja, een gevolg daarvan zal zijn dat de veestapel gaat krimpen, maar niet als doel op zich.
U verwijt ons dat we geen concrete acties ondernemen, maar nog niet zo lang geleden heeft de Europese Commissie de Lbv-regeling en de Lbv+-regelingen genotificeerd, die gebruikt gaan worden om heel veel bedrijven te gaan opkopen. Zoals u weet, is dat in het kader van stikstof. Maar dat zijn wel hele concrete maatregelen die in dit geval bijvoorbeeld ook gaan leiden tot minder vee. Er zijn dus wel degelijk concrete maatregelen waar we aan werken om te komen tot een duurzame veehouderij, waarbij krimp een gevolg zal zijn.
Volgens mij heb ik de belangrijkste vragen gehad, voorzitter. En anders hoor ik het graag.
De voorzitter:
Dat is best goed nieuws. De schade is beperkt, in die zin dat het pas 19.05 uur is, al zijn we natuurlijk al wel voorbij de beoogde tijd. We hebben al gevraagd om iets meer ruimte, zodat we een fatsoenlijk en goed debat kunnen voeren en het ook kunnen afronden.
Ik dank de beide bewindspersonen, de beide Ministers, voor hun antwoorden op de vragen die de Kamer heeft gesteld. Is er behoefte aan een tweede termijn? Er wordt instemmend geknikt. Ik zou willen voorstellen dat we gelijk beginnen met de tweede termijn. Ik geef als eerste de heer Klink het woord. De griffier naast mij zegt heel streng dat de inbreng één minuut mag duren, vanwege de tijd. Als het kan.
De heer Klink (VVD):
Als het kan.
De voorzitter:
Graag.
De heer Klink (VVD):
Ik zal heel kort zijn. Volgens mij ben ik dat altijd in mijn inbreng.
Ik dank de beide Ministers voor hun beantwoording. Volgens mij is er in dit debat echt wat ratio toegevoegd, zeker door Minister Adema, als het gaat om de handel. Het is goed om te benoemen dat de agrohandel vooral in de driehoek Londen, Berlijn en Parijs zit. Sommigen zien dat meer als lokale productie en lokale markt. Ik denk dus dat het goed is om dat te blijven benoemen.
Voorzitter. Nederland is echt een klein land, met een beperkte invloed op de internationale trends in het krachtenveld. Dat moeten we echt constateren, maar ik zie dat de beide Ministers waar mogelijk hun invloed aanwenden om toch nog een beetje bij te sturen. Juist met kennis, kunde en innovaties kan Nederland mondiaal het verschil maken, bijvoorbeeld op het gebied van biologische teeltmethodes en het gebruik van veredelde zaden om zo de afhankelijkheid van pesticiden te verminderen.
Ik ben ook blij met de toezegging van Minister Schreinemacher dat zij de Kamer meer zal informeren over de kennishubs. Wij roepen echt op tot een regie-/coördinerende rol van het departement ten aanzien van de opschaling in combinatielanden. Er is al een motie aangenomen over de FMNR-methode. Die is er juist op gericht om Afrikaanse landen te helpen om slim om te gaan met hun productie en de reductie van CO2-uitstoot. Ik vraag om daar nog eens goed naar te kijken. Dat is nu in één tussenzinnetje in het stappenplan benoemd, maar daar is echt meer uit te halen, dus die oproep doe ik bij dezen.
Tot slot – echt tot slot, voorzitter – is het goed dat we nog horen van Minister Adema over de voedselverspilling. Daar kijk ik naar uit, want de mondiale CO2-uitstoot daarvan is echt gigantisch.
Tot zover. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank aan de heer Klink van de VVD. Dan gaan we nu naar de heer Futselaar van de SP.
De heer Futselaar (SP):
Dank u, voorzitter. Ik dank de beide bewindspersonen. Ik denk dat het allereerst op zijn plaats is als ik mijn excuses aanbied aan de Nepalese aardappelproducenten. Ik heb het even opgezocht en die hoog groeiende aardappelen zijn in sommige restaurants zeer gewild. Niettemin is het een netto-importeur van aardappelen, dus mijn centrale punt blijft staan.
Dan nu het serieuzere punt van mijn bijdrage. Het is mijn angst dat de Minister voor OS, Minister Schreinemacher, fantastische dingen doet om de voedselzekerheid te verbeteren, binnen de beperkingen die we hebben, maar dat de Minister voor Handel, Minister Schreinemacher, zichzelf enorm in de wielen rijdt met haar beleid en dat van haar Europese collega's door de positie van landen in sommige opzichten te verslechteren. Mijn vraag aan de Minister is of zij deze schijnbare tegenstelling herkent en erkent.
De voorzitter:
Dank, meneer Futselaar. We gaan door naar de heer Amhaouch van het CDA.
De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. Ook dank van mijn zijde aan de beide bewindspersonen voor de beantwoording van de vragen. Je ziet hoe complex het verhaal over voedselzekerheid is. Dat is niet makkelijk plat te slaan, maar de opgave is wel enorm. Ik heb hier het boek van mevrouw Fresco voor mij, Ons voedsel. Zij geeft aan dat we het in 2100 over een wereldbevolking hebben van 10 miljard, waarvan 4 miljard in Afrika, 5 miljard in Azië en maar 2 miljard in Europa, Amerika en Zuid-Amerika. De voedselbehoefte die daarmee gepaard gaat, is vele malen groter dan de toename van het aantal mensen met 25%. De investeringen in voedsel, kennis, kunde en transport zullen dus enorm zijn.
Ik ben het eens met de heer Adema dat we als Nederland trots mogen zijn op onze positie ten aanzien van agrofood, maar we hebben zowel economisch als moreel een hele grote verantwoordelijkheid om dat uit te dragen naar de rest van de wereld. Dat vereist een langetermijnstrategie. Je moet dat kunnen overzien in een periode die langer duurt dan één kabinetsperiode. Tegelijkertijd moeten we ook kijken naar kleinschalige initiatieven. Ik ben dus heel blij dat Minister Schreinemacher het PUM-initiatief benoemt. Dat is een heel mooi een-op-eenproject. Ik hoor daar veel positieve geluiden over, dus laten we dat doorzetten.
We moeten het grote voor ogen blijven houden. Daar moet Nederland een belangrijke rol in blijven spelen en dat kunnen we ook. Volgens mij krijgen we die vraag ook van de rest van de wereld. Maar we moeten daarnaast ook het kleinschalige voor ogen houden.
De voorzitter:
Dank, meneer Amhaouch. Uw oproep is: groot denken, maar ook klein doen. De heer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik twijfel geen seconde aan eenieder die namens Nederland in Nederland en in het buitenland werkt aan voedsel- en waterprojecten. Ik heb aan het begin van mijn bijdrage mijn grote complimenten aan hen gegeven. Zij doen fantastisch werk, zowel in kleine projecten als in heel veel grote projecten, die een enorme impact hebben op vele, vele mensenlevens.
Mijn fundamentele vraag ging over de inzet van dit kabinet binnen de Europese Unie als machtsblok om ervoor te zorgen dat we naar een mondiale voedselmarkt gaan waar de rauwe randjes vanaf gaan. Ik ben een liberaal, maar wel een sociaalliberaal. Ik zou graag zien dat hier meer concreet handen en voeten aan wordt gegeven. Ik heb daar echt te weinig antwoord op gekregen in onze discussie over subsidies en toegangsstandaarden voor onze markt. Ik vind dat teleurstellend, want ik denk dat daarin een fundamenteel probleem zit. Ik heb die opmerking gemaakt en ik ga daar nog verder op broeden.
Ik dank Minister Adema voor zijn toezegging over de SDG-toets. Ik begrijp dat die vanuit LNV niet altijd wordt toegepast of niet inzichtelijk is. Daar heb ik iets minder verstand van, aangezien ik geen woordvoerder ben op dat gebied. Maar uw woorden waren heel helder en er wordt boven meegeluisterd, dus daar zult u van mijn collega De Groot ongetwijfeld nog over terughoren.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Hammelburg. Ik geef als laatste het woord aan mevrouw Teunissen van de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Wat mij betreft debatteren we vaker in deze samenstelling, want dit was heel nuttig. Het voedselsysteem is mondiaal geworden. Van de Partij voor de Dieren mag het wat regionaler, maar de overlapping is in elk geval heel duidelijk gebleken uit dit debat.
Wat betreft de zaden: de Partij voor de Dieren heeft er problemen mee dat dat in het verdrag tussen de EU en Indonesië zit, want dat dwingt Indonesië om strengere nationale regelgeving toe te passen. Dat is juist het probleem, want dat biedt geen echte bescherming aan boeren. Daar wil ik een motie over indienen, dus ik wil bij dezen graag een tweeminutendebat aanvragen.
Ik ben in ieder geval blij dat de Minister ook aangeeft dat hij de plantaardige transitie belangrijk vindt en dat hij die erkent. We gaan nog zien of het landbouwakkoord gaat leiden tot minder vee. Dat is namelijk geen doel op zich. Het maakt het verplaatsen van stallen nog steeds mogelijk. We gaan zien of het voldoende is om de bijdrage van Nederland aan de ontbossing te verminderen.
Voorzitter, tot slot. Wat ons betreft is er echt een systeemverandering nodig in het voedselsysteem. De coalitie Food4All heeft een manifest gestuurd, maar daarop is nog niet gereageerd vanuit het kabinet, terwijl daar hele mooie maatregelen voor een systeemtransitie in staan. Ik zou het kabinet willen vragen om met een schriftelijke reactie te komen op het manifest van Food4All.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Teunissen. Uw aanvraag voor een tweeminutendebat is genoteerd, met u als eerste spreker. Daarmee zijn we... Wat zegt u, Minister? U wilt even schorsen? Prima. We schorsen twee minuten voor de reactie van de bewindspersoon.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
We heropenen het debat van de commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het onderwerp voedselzekerheid en water. We zitten inmiddels in de tweede termijn, met de reacties van de bewindspersonen op de laatste vragen en oproepen van de zijde van de Kamer. Het woord is aan Minister Schreinemacher.
Minister Schreinemacher:
Dank u wel, voorzitter. Ik zal nog antwoord geven op de laatste vragen die gesteld zijn, maar eerst wil ik nog terugkomen op de vraag van de heer Klink over voedselverspilling. Voedselverspilling maakt nu geen deel uit van de klimaatafspraken, maar de VAE hebben al aangegeven dat zij als host voedsel als een heel belangrijk onderdeel van de volgende COP zien. Voedselverspilling is daar een heel belangrijk onderdeel van. Nederland ziet het ook echt als een heel relevant onderdeel en zal daar dus ook een inbreng op leveren bij die COP.
De heer Klink vroeg ook nog naar de Farmer Managed Natural Regeneration. Hij sprak ook over een motie over deze duurzame lokale praktijken. Die praktijken maken integraal deel uit van de inzet, al naar gelang de lokale context, zoals we al eerder wisselden. Een voorbeeld daarvan is het door een consortium onder leiding van SNV uitgevoerde Pro-ARIDES-programma in Mali, Burkina Faso en Niger. Daarin wordt met dorpsgemeenschappen gewerkt aan verbetering van de voedselproductie. Boeren geven in zo'n geval zelf aan wat de knelpunten in hun landbouwbedrijf zijn. Het programma biedt opties om die aan te pakken. Dit maakt er dus integraal deel van uit en wordt nu ook al meegenomen in onze programma's.
De heer Amhaouch bleef ons oproepen om in te zetten op de grote vraagstukken, maar ons ook in te zetten voor kleinschalige initiatieven. Zo vliegen wij het onderwerp voedselzekerheid ook aan. Dat hebben we al meer gewisseld.
De heer Futselaar vroeg eigenlijk weer naar beleidscoherentie en beleidsconsistentie, en of ik ook de tegenstelling herken die hij schetste. Daar is nog steeds verbetering in mogelijk, maar we zijn van ver gekomen. We maken kleine stapjes, bijvoorbeeld door het Everything but Armsprogramma, waaraan we de minst ontwikkelde landen toegang geven. We hebben ook de EPA's. Met ontwikkelingsprogramma's, waarover ik het eerder had, helpen we landen. We zijn ons echt bewust van wat ons handelsbeleid voor consequenties kan hebben, met name ook als het gaat om de negatieve consequenties die u benoemt. Maar het kan ook positieve consequenties hebben, bijvoorbeeld door de programma's die ik noemde. Ik denk dus dat we stappen aan het maken zijn. De EU moet daar altijd kritisch op blijven, maar ik heb niet het idee dat daaraan nu geen gehoor wordt gegeven in Brussel of in andere lidstaten. We helpen Oekraïne nu bijvoorbeeld heel ruimhartig en hebben alle handelsbarrières en -tarieven verlaagd. Dat zegt ook wel iets over hoe we daar als EU nu mee omgaan. Ik zou dus niet willen zeggen dat het EU-handelsbeleid nog steeds de negatieve consequenties heeft waarover de heer Futselaar het had. We maken daar in ieder geval stappen in.
De heer Hammelburg was nog op zoek naar concretisering. Ik heb in de eerste termijn gepoogd die concretisering te geven. Ik heb het belang van handel in het stappenplan voor een stabiele wereldvoedselmarkt benoemd, vandaag wederom. Ik ben ook ingegaan op het WTO-handelssysteem, het op regels gebaseerde multilaterale handelssysteem. Nederland en de EU nemen deel aan een wetgevend systeem dat toezicht houdt op eerlijke mededinging en op machtsposities op de grondstoffenderivatenmarkt. Ik sprak net al over de tariefpreferenties die we hebben. Wij hebben daar dus echt wel invulling aan gegeven.
De heer Hammelburg vroeg ook nog wat we doen voor voedselveiligheidsstandaarden. We helpen ontwikkelingslanden daarbij. Dat is de invulling daarvan die wij zelf voorstaan.
Daarmee ben ik aan het einde gekomen van mijn beantwoording.
De voorzitter:
Heel goed, Minister. Dank aan beiden voor deze laatste reacties en de antwoorden op de laatste set vragen in de tweede termijn.
Er is een tweeminutendebat aangevraagd door mevrouw Teunissen. Zij is daarbij de eerste spreker. De voorbereidingen daarvoor zullen worden getroffen.
Er zijn ook een aantal toezeggingen gedaan. Ik vraag u even allemaal om alert te zijn. Wij hopen dat we het op de juiste manier hebben opgetekend. De vraag is om goed mee te luisteren en te zien of dat ook klopt.
– De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zegt toe de Kamer voor de volgende COP te informeren over de uitvoering van de VN-wateragenda, het proces dat daarover plaatsvindt binnen de VN-instellingen en de uitvoering van de afspraken door Nederland. Dat was naar aanleiding van zijn vragen een toezegging aan de heer Hammelburg.
– De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zegt toe de Kamer voor de volgende COP te informeren over de taken van het mogelijk nog aan te stellen VN-Watergezant. Dat is een toezegging naar aanleiding van de vraag van de heer Klink.
– De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zegt toe de Kamer voor de volgende COP te informeren over de stappen die het kabinet zet om de transitie naar een plantaardig dieet wereldwijd te bespoedigen en te kijken naar the Plant Based Treaty. Dat is naar aanleiding van haar vragen een toezegging aan mevrouw Teunissen.
– De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zegt toe de Kamer in de memorie van toelichting bij de begroting 2024 te informeren over de evaluatie van de pilot kennishubs, en de gevolgen van deze evaluatie voor de actieve rol van BuHa-OS met het oog op opschaling in combinatielanden. Dat is een toezegging aan de heer Klink.
Ik zie instemming, maar toch ook een reactie van mevrouw Teunissen. Gaat uw gang.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Nou, de toezeggingen kloppen helemaal, maar ik had de Minister van Landbouw in de tweede termijn nog gevraagd of hij met een reactie kan komen op het manifest van Food4All.
De voorzitter:
Wat bent u nog alert. Ik kijk naar de bewindspersonen: is dat ertussendoor geschoten? Ik stel voor om een minuutje te schorsen zodat dit even gecheckt kan worden. Goed dat u alert bent, mevrouw Teunissen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik hervat het commissiedebat. De Minister reageert op mevrouw Teunissen.
Minister Adema:
U refereert aan het manifest dat ngo's hebben opgesteld in het kader van het landbouwakkoord en de internationale aspecten daarvan. Ik heb vandaag afgesproken dat ik met hen daarover in gesprek ga in het kader van het landbouwakkoord.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik zou ook nog een inhoudelijke reactie willen op schrift, als dat kan, want er worden heel veel voorstellen gedaan om de transitie te bespoedigen.
Minister Adema:
Het landbouwakkoord gaat primair over de Nederlandse agrarische sector, zoals ik net ook heb uitgelegd. Er zitten internationale aspecten bij, zoals ik ook heb gezegd. Dat is ook het mooie van dit debat. Ik vond het dus ook heel fijn om hier aanwezig te zijn voor dat internationale perspectief. Waar we verbindingen kunnen leggen in het landbouwakkoord met dat internationale perspectief, gaan we dat natuurlijk doen. Het manifest biedt daar ook goede aanknopingspunten voor. Dat wil niet zeggen dat we alles zomaar gaan overnemen. Daar moet dus ook even goed naar gekeken worden. Ik wil het gesprek daarover met hen aangaan. Daar hebben we een afspraak over gemaakt.
De voorzitter:
Daarmee zou ik inderdaad graag willen concluderen. Ik wil me aansluiten bij andere conclusies die zijn getrokken, niet alleen door de bewindspersonen, maar ook aan de zijde van de Kamer, dat het een goede formule is gebleken om met u beiden het debat aan te gaan over het onderwerp voedselzekerheid en water. Dat is een goede, beproefde formule. Wellicht gaat het in de komende tijd vaker plaatsvinden; waarschijnlijk wel.
De heer Klink (VVD):
We gaan het sowieso vaker doen, want we hebben nog een beleidscoherentiedebat.
De voorzitter:
Heel goed.
De heer Klink (VVD):
Het vervolg staat dus al op de agenda.
De voorzitter:
Dus het gaat sowieso vaker plaatsvinden. Het is een goede formule.
Ik wil u hartelijk danken, net als uw adviseurs, voor alle antwoorden en de support. Het team van de Tweede Kamer, ook dank voor jullie ondersteuning. Ik wens iedereen wel thuis.
Sluiting 19.26 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36180-62.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.