Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 mei 2023
In vervolg op mijn brief aan uw Kamer d.d. 15 mei jl. (Kamerstuk 36 176, nr. 33) geef ik hierbij mijn reactie op de amendementen van het lid Werner c.s. met Kamerstuk
36 176, nrs. 26 en 27 en de gewijzigde motie van de leden Kwint en Wuite (Kamerstuk 36 176, nr. 36) ter vervanging van die met Kamerstuk 31 176, nr. 24.
Het amendement van het lid Werner c.s. (Kamerstuk 36 176, nr. 26) is een vervanging van het amendement met Kamerstuk 36 176, nr. 17. Mijn oordeel hierover blijft oordeel Kamer aangezien de vervanging enkel is gedaan
in verband met een wijziging in de ondertekening.
Het amendement van het lid Werner c.s. (Kamerstuk 36 176, nr. 27) is een vervanging van het amendement met Kamerstuk 36 176, nr. 18. De vervanging is gedaan in verband met een wijziging in de toelichting en de ondertekening.
Mijn oordeel hierover blijft ontraden aangezien de inhoud van het amendement zelf
ongewijzigd blijft. Het amendement brengt met zich mee dat een scenario geen vertaling
mag zijn en dat criteria c en d niet gecombineerd kunnen worden zodat in alle producties
overwegend Nederlands of Fries wordt gesproken. Zoals ik ook in het Kamerdebat naar
aanleiding van het oorspronkelijke amendement heb aangegeven, kunnen mijns inziens
Engelstalige of anderstalige producties ook gaan over de Nederlandse cultuur, geschiedenis
of maatschappij. Bovendien worden, door te verplichten dat alle producties Nederlands-
of Friestalig moeten zijn, internationale kansen van Nederlandse films en filmmakers
kleiner.
De gewijzigde motie van de leden Kwint en Wuite is een vervanging van de motie met
Kamerstuk 36 176, nr. 24. De wijziging betreft een toevoeging van het woord «of» voorafgaand aan de vraag
hoe er gekomen kan worden tot een investeringsverplichting of een heffing gericht op
audiostreamingpartijen. Door deze verruiming kan ik de motie oordeel Kamer geven aangezien
de mogelijkheid voor voornoemde maatregelen allereerst bezien moet worden in het licht
van het Europeesrechtelijke kader.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
G. Uslu