Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36154 nr. D |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36154 nr. D |
Vastgesteld 19 november 2024
Inleiding
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel «Wet herziening bedrag ineens». Deze leden hebben zorgen over de uitvoerbaarheid van de wet en stellen hierover een aantal vragen.
De leden van de fractie van het CDA hebben met waardering kennisgenomen van het feit dat het gewijzigd voorstel van wet met betrekking tot de uitvoerbaarheid verbeteringen heeft ondergaan ten opzichte van het oorspronkelijk wetsvoorstel. Deze leden steunen het principe dat de keuzemogelijkheden voor pensioenaanvragers verruimd worden met een keuze voor een bedrag ineens. Toch blijven er bij de CDA-fractie grote zorgen bestaan met betrekking tot de mogelijke en ongewenste gevolgen die een uitkering ineens heeft voor de inkomenspositie van pensioengerechtigden die ook beschikken over toeslagen en/of schulden. De leden hebben hier nog een aantal vragen over.
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de reeds aangenomen «Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen».2 Zij vinden het goed dat deelnemers met deze wetswijziging meer keuzevrijheid krijgen ten aanzien van hun pensioen. De leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen bij het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de fracties van de SP en de PvdD gezamenlijk hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel, maar hebben ook nog enkele zorgen en verdiepende vragen ten aanzien van het voorstel.
De leden van de fractie Volt spreken hun waardering uit over het met de Eerste Kamer doorlopen proces, tot dusver. Het uitstellen van de datum van inwerkingtreding – op zijn vroegst per 1 juli 2025 gezien uw brief aan de voorzitter van de Eerste Kamer van 10 september 20243 – en het tegemoetkomen aan problematiek rondom de tijdige uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel zijn daar voorbeelden van. Wel hebben de leden nog een aantal vragen.
Het lid van de fractie 50PLUS heeft met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en heeft daarbij nog een aantal vragen.
Vragen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA
De sterke bezorgdheid over de uitvoerbaarheid van een eerdere versie van de Wet bedrag ineens4 was in 2021 voor de Eerste Kamer aanleiding om de motie-Oomen-Ruijten (CDA) c.s. over het keuzerecht voor een bedrag ineens5 aan te nemen. In deze motie wordt gevraagd om een uitvoering die minder complex is, beter communiceerbaar is, lagere uitvoeringskosten kent en draagvlak heeft bij de uitvoeringsorganisaties.
Kan de regering stap voor stap aangeven hoe de in deze motie aangegeven doelen zijn verwerkt in het wetsvoorstel, zoals dat nu ter tafel ligt?
Deelt de regering de opvatting van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA dat, niettegenstaande de aangebrachte wijzigingen, de wet nog steeds erg complex is? Deelt de regering de zorgen dat hiermee een te groot beroep wordt gedaan op het doenvermogen van de burgers, in het bijzonder die burgers die gebruik maken van toeslagen?
In de motie-Oomen-Ruijten6 wordt gepleit voor een uitzondering, zodat het bedrag ineens niet zal doorwerken op de huurtoeslag. In de Tweede Kamer heeft het lid Inge van Dijk (CDA) een voorstel van deze strekking ingediend.7 De regering heeft dit ontraden omdat geautomatiseerde uitvoering door de Belastingdienst niet mogelijk was (althans niet vóór 2029). De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben begrip voor deze afweging op basis van uitvoerbaarheid.
Maar, zo vragen genoemde leden zich af, komt hiermee het probleem van de uitvoerbaarheid daarmee niet weer even hard op het bordje van de burgers – in casu de mensen die een toeslag ontvangen – te liggen? Vindt de regering het verantwoord om een dergelijke complexe afweging met potentieel grote gevolgen bij deze mensen te leggen, zonder daar intensieve begeleiding bij beschikbaar te stellen?
Om een nader beeld te kunnen vormen, zouden de leden van de fractie GroenLinks-PvdA graag een aantal rekenvoorbeelden uitgewerkt zien. Het gemiddelde aanvullende pensioen bedraagt ongeveer 2.100 euro per maand. Voor mensen met lagere inkomens zal dit veelal lager liggen.
Hoeveel levert het bedrag ineens van 10% respectievelijk 5% iemand bruto op met een aanvullend pensioen van bijvoorbeeld 1.200 euro per maand? En wat is in beide situaties dit bedrag netto, als we ervan uitgaan dat deze persoon gebruikmaakt van huurtoeslag en zorgtoeslag? Hoeveel bedraagt het resterende pensioen per maand in de jaren na de opname van het bedrag ineens? Klopt de veronderstelling dat deze persoon daarmee een groter beroep op toeslagen zal moeten doen? Kunnen dezelfde vragen ook beantwoord worden voor mensen met een aanvullend pensioen van 600 euro per maand? En van 2.100 euro per maand?
De Pensioenfederatie ziet een groot risico ontstaan voor financieel kwetsbare groepen.8 De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA maken zich ook grote zorgen over dit risico.
Deelt de regering de opvatting van deze leden dat niet alleen de uitvoerders, maar ook de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid heeft voor de communicatie over dit onderwerp met de burgers die voor de keuze worden gesteld om wel of niet een beroep te doen op het bedrag ineens?
De Pensioenfederatie dringt als oplossing aan op meer toegespitste keuzebegeleiding, in de vorm van het ontwikkelen en beschikbaar stellen van een online keuzehulp bij de Belastingdienst. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA onderschrijven het grote belang van een dergelijke online keuzehulp op de plaats waar alle gegevens over inkomen en toeslagen bijeen zijn, de Belastingdienst dus.
Is de regering met deze leden eens dat een dergelijke keuzehulp onmisbaar is, als je er alles aan wilt doen om ongelukken met grote gevolgen voor financieel kwetsbare mensen te voorkomen? Zo ja, is de regering dan ook bereid een dergelijke keuzehulp, ontwikkeld en getest, voor iedereen beschikbaar te stellen op het moment dat de Wet in werking treedt? Zo neen, waarom niet?
Is de regering bereid met de pensioenuitvoerders tot nadere afspraken te komen over flankerende communicatie en begeleiding en die vorm te geven in een up-to-date AMvB? Is de regering vervolgens bereid deze AMvB samen met het wetsvoorstel aan de Eerste Kamer voor te leggen, zodat de Kamer zich vóór het debat over deze Wet een adequaat oordeel kan vormen over de uitvoerbaarheid en het draagvlak daarvoor bij de pensioenuitvoerders?
Vragen van de leden van de fractie van het CDA
De CDA-fractie heeft bij motie Oomen-Ruijten c.s.9 reeds vroegtijdig aandacht gevraagd voor mogelijke consequenties die een uitkering ineens kan hebben in samenloop met toeslagen en schulden. Immers een bedrag ineens wordt beschouwd als gewoon inkomen en is dus onderdeel van het toetsingsinkomen van het jaar van uitkering. Die eenmalige inkomenscomponent kan ervoor zorgen dat men het recht op zorg- of huurtoeslag verliest of dat die lager moet worden vastgesteld. Het jaar erop volgend zal dit meestal weer leiden tot een hernieuwde neerwaartse aanpassing van het toetsingsinkomen. De belastingplichtige dient twee keer zelf in actie te komen, waarbij men niet vooraf kan overzien wat de consequenties voor het jaarinkomen zijn. Het tijdelijk verlies van toeslagen maakt de consequenties van een andere aard voor degenen die hiervan afhankelijk zijn ten opzichte van degenen die inkomsten boven de toeslagengrens hebben. Kan bijvoorbeeld de laatste groep het extraatje vrij gebruiken voor aflossing van schulden of voor investeringen in goederen of vakantie; de eerstgenoemde groep dient van het extraatje eerst de niet-ontvangen toeslagen af te trekken.
Naar mening van de leden van de CDA-fractie erkennen alle partijen (pensioenfondsen, sociale partners, het Nibud, sociale hulpverleners etc.) inclusief de volksvertegenwoordiging én de regering dit risico. Over de analyse is, naar mening van deze leden, geen fundamenteel verschil van mening.
Deelt de regering deze opvatting?
De leden van de CDA-fractie zijn in deze laatste fase van wetsvoorbereiding met name geïnteresseerd in en bezorgd over de samenloop van aanvullend eenmalig pensioen en het toeslagensysteem bij de nationale belastingen. Daarbij realiseren deze leden zich terdege dat een eenmalig hoger vastgesteld toetsingsinkomen óók gevolgen heeft voor bijvoorbeeld de kwijtschelding van lokale belastingen. Voor de beantwoording van de vervolgvragen hebben de leden begrip voor het feit dat deze laatstgenoemde gevolgen onvoldoende in beeld of in beeld te krijgen zijn.
Om een beter beeld van de omvang van de problematiek te krijgen zijn deze leden benieuwd naar twee getallen (bij benadering):
• Het aantal personen dat in enig jaar gaat deelnemen aan een pensioenregeling.
• Het percentage 67 jarige toeslagontvangers dat ook een pensioen ontvangt.
Kan de regering deze cijfers verstrekken?
Voor de oplossing van het samenlooprisico zijn er diverse sporen te bewandelen, die hieronder in A t/m E zijn uitgewerkt. De leden van de CDA-fractie hebben daarbij verschillende vragen.
A: een goede begeleiding vanuit de pensioenfondsen voorafgaande aan de keuze
De pensioenfondsen berichten de deelnemers in de meeste gevallen 9 maanden voordat recht op pensioen ontstaat over de diverse modaliteiten. Daarbij zullen zij de deelnemers ook wijzen op de mogelijkheid dat een bedrag ineens negatieve gevolgen voor samenlopende regelingen kan hebben. Dat kunnen zij slechts in algemene bewoordingen, omdat zij de individuele situatie met betrekking tot andere inkomsten en vermogen niet kennen.
Is met deze algemene voorlichting door de fondsen voldaan aan de zorgplicht of is men tot meer verplicht?
B: een goede voorlichting van de overheid
Er is ook een zorgplicht voor de overheid, al was het maar om toeslagenontvangers regelmatig te wijzen op alle te ondernemen acties. De regering heeft in eerdere beantwoording aan de Tweede Kamer aangegeven dat de Belastingdienst geen rekentool zal maken waar belastingplichtigen kunnen uitrekenen wat de consequenties van een eenmalige extra pensioenuitkering zijn.10
Als de rekentool er nu niet is, komt deze er dan wellicht wel op termijn? En zo ja, in welk jaar? Zo nee, op welke wijze kan de Belastingdienst dan de belastingplichtige helpen aan betrouwbare gegevens om een keuze te maken?
C: goede voorlichting door derden
De regering heeft in het debat in de Tweede Kamer gewezen op de ontwikkeling van een zogenoemde «stoplichtentool» bij het Nibud. De leden van de CDA-fractie zijn zeer geïnteresseerd in de werking en reikwijdte van een dergelijk instrument. Bijvoorbeeld of zo’n tool ook individuele situaties beoordeelt en of het laagdrempelig te gebruiken is.
Kan de regering ons meer informatie over deze stoplichtentool doen toekomen? Wanneer kan deze operationeel zijn? Is medewerking van de Belastingdienst, de SVB, het UWV en de banken noodzakelijk of wenselijk? En hoe is eventueel het noodzakelijke toezicht geregeld?
Indien de regering of de Belastingdienst in haar voorlichting naar een dergelijk instrument verwijst, voldoet de overheid daarmee aan haar zorgplicht of is zij tot meer verplicht?
D: keuzebegeleiding door derden
Juist voor mensen met toeslagen kunnen de gevolgen ernstig zijn, maar is het tevens lastig om de gevolgen in kaart te brengen. Zeker als betrouwbare voorspellingen (rekentool) ontbreken en een stoplichtentool rood of oranje kleurt, is het inschakelen van een financieel adviseur niet alleen handig, maar voor de doelgroep wellicht ook noodzakelijk. De pensioenfondsen mogen dit advies niet zelf verschaffen. Er is zeker een markt voor financieel adviseurs voor meer vermogende burgers die hun uitkering ineens wellicht lucratief kunnen beleggen. De vraag is of deze adviseurs er ook zijn voor de doelgroep toeslagenontvangers.
Kan de regering een appreciatie geven van de beschikbaarheid, de omvang van de adviesmarkt voor deze vragen en de gemiddelde kosten voor zo’n advisering?
E: het niet meerekenen van het «bedrag ineens»
In de Tweede Kamer heeft een amendement voorgelegen van mw. Van Dijk (CDA) waar onder andere in werd geregeld dat de pensioenuitkering ineens niet zou meerekenen voor het toetsingsinkomen.11 Dit amendement heeft het niet gehaald. In de behandeling wordt gesuggereerd dat een dergelijke uitzondering wellicht op termijn wel zou kunnen worden gemaakt, bijvoorbeeld tot een bepaald bedrag, of indien gebruikt voor het aflossen van schulden.
Is de regering bereid het op termijn mogelijk te maken dat een pensioenuitkering ineens, bijvoorbeeld tot een bepaald bedrag, automatisch kan worden vrijgesteld van het bepalen van het jaarinkomen?
Tenslotte nog een vraag met betrekking tot de invoerdatum. Deze ligt op 6 tot 9 maanden na afronding van het wetgevingstraject. Om de zorgen van de leden van de fractie van het CDA niet groter te maken dan ze al zijn en er met betrekking tot het invaren nog vele uitdagingen op het gebied van communicatie liggen, moeten ook alle zaken rond lagere wetgeving voor deze leden helder zijn.
Wat zijn de stappen die na aanname van de wet in de Eerste Kamer met betrekking tot lagere wetgeving nog moeten worden gezet? Welke zaken zijn nog nodig (om te verhelderen) om de algemene voorlichting van de overheid én de pensioenfondsen voor te bereiden? En zijn de advies- en keuzebegeleidingsstructuren gelijktijdig gereed bij de beoogde invoeringsdatum van 1 juli 2025?
Vragen van de leden van de fractie van D66
In de behandeling van de oorspronkelijke wet en deze wetswijziging zijn veelvuldig zorgen geuit over de (onvoorziene) financiële gevolgen die de uitbetaling van het bedrag ineens kan hebben voor deelnemers. Het bedrag ineens leidt tot een hogere belasting en Zvw-premie en lagere (of het vervallen van) zorg- en huurtoeslag. De financiële gevolgen op de korte en lange termijn zijn voor deelnemers niet altijd te overzien, des te meer omdat deelnemers rondom het moment van pensionering verschillende keuzes kunnen maken, zo merken de leden van de fractie van D66 op. Kan de regering aan de hand van verschillende voorbeelden (zoals een deelnemer die vroegtijdig met pensioen wil gaan, een deelnemer die met de AOW-gerechtigde leeftijd met pensioen wil gaan en een deelnemer die langer wil doorwerken) een overzicht geven van de keuzes die deelnemers rondom hun pensionering kunnen maken? Kan de regering tevens een overzicht geven van de informatie die deelnemers rondom hun pensionering ontvangen? Kan de regering tenslotte aangeven of en hoe deze keuzemogelijkheden en informatie veranderen door de transitie naar de Wet toekomst pensioenen12 c.q. het invaren? Hoe ziet de regering deze samenloop van communicatie, vragen de leden van de D66-fractie.
Pensioenuitvoerders zijn verplicht om adequate begeleiding te geven bij het maken van keuzes binnen de pensioenregeling, inclusief het bedrag ineens. Waar zijn de vereisten voor deze begeleiding vastgelegd, zo vragen deze leden. Wanneer voldoet een pensioenuitvoerder aan deze verplichting?
In de nota naar aanleiding van het verslag13 staat dat de pensioenuitvoerder de deelnemer op verzoek van de deelnemer moet informeren over de hoogte van het bedrag ineens en over de hoogte van het ouderdomspensioen als wel of geen gebruik wordt gemaakt van de uitkering van het bedrag ineens. Tevens moeten pensioenuitvoerders deelnemers bij een verzoek wijzen op de mogelijkheid dat het opnemen van het bedrag ineens gevolgen kan hebben voor belastingen en toeslagen en hen wijzen op plekken waar de deelnemer meer informatie kan vinden.14
Begrijpen de leden van de D66-fractie goed dat deze informatie alleen op verzoek van de deelnemer gedeeld wordt en dat deelnemers niet proactief worden geïnformeerd over de risico’s? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
Er is eerder aangegeven dat het niet mogelijk is om een rekentool vanuit de Belastingdienst te ontwikkelen om mensen op individueel niveau te begeleiden bij een keuze voor bedrag ineens. Tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer heeft de Minister aangegeven dat er wel een «stoplichtentool» wordt ontwikkeld met het Nibud om deelnemers te ondersteunen bij hun keuze voor een bedrag ineens.15 Deze tool roept veel vragen op bij de leden van de fractie van D66 en zij hopen dat de regering inmiddels meer inzicht kan verschaffen in deze tool.
Hoe staat het inmiddels met de ontwikkeling van deze tool? Wanneer verwacht de regering dat een demo van de tool gedeeld kan worden met de Eerste en Tweede Kamer? Wanneer verwacht de regering dat de tool gereed is voor gebruik door deelnemers? In hoeverre geeft deze tool inzicht in de individuele situatie van de deelnemer? Wanneer staat het licht op groen, oranje, en rood? Hoe worden diverse partijen, zoals de Autoriteit Financiële Markten (AFM) als toezichthouder en de Pensioenfederatie als vertegenwoordiger van pensioenuitvoerders, betrokken bij de ontwikkeling van deze tool? Wat vinden deze partijen van de stoplichtentool? Hoe worden deelnemers geïnformeerd over het bestaan van deze tool?
Uit onderzoek van het Nibud uit 202216 blijkt dat 75 procent van de ondervraagden niet bekend is met het bedrag ineens. Tevens blijkt dat 41 procent van de ondervraagden behoefte heeft aan begeleiding bij de keuze voor het bedrag ineens en dat de helft van hen deze begeleiding zou wensen van een financieel adviseur. Ook de Minister heeft op meerdere momenten gesuggereerd dat deelnemers een financieel adviseur in de arm zouden moeten nemen. Is de regering het met de leden van de fractie van D66 eens dat het inzichtelijk maken van de financiële gevolgen van het bedrag ineens op individueel niveau juist nodig is voor mensen met lage inkomens en weinig tot geen vermogen, die afhankelijk zijn van toeslagen en inkomensafhankelijke regelingen? Deelt de regering onze zorg dat juist deze groepen niet het geld hebben om gebruik te maken van een financieel adviseur? Hoe zorgt de regering dat er juist voor deze groep mensen voldoende op het individu toegesneden informatie en begeleiding beschikbaar en toegankelijk is?
Als gevolg van de Wet toekomst pensioenen17 wordt het voor deelnemers eenvoudiger, maar niet verplicht, om hun pensioen bij één pensioenuitvoerder onder te brengen. Ook al bouwen zij gedurende hun carrière anno 2024 vaak pensioen op bij meerdere uitvoerders omdat zij bij meerdere werkgevers werken/hebben gewerkt.
Is het volgens de regering wenselijk dat deelnemers die een bedrag ineens opnemen, dit bij één pensioenuitvoerder doen (waar al hun pensioenvermogen is ondergebracht), vragen deze leden. Zo ja, hoe gaat de regering ervoor zorgen dat deelnemers geïnformeerd worden over de voordelen het onderbrengen van hun pensioen bij één uitvoerder en wellicht andere voordelen kunnen ervaren, zoals lagere uitvoeringskosten. Deelnemers kunnen via Mijn Pensioenoverzicht hun opgebouwde pensioen volgen als ze meerdere pensioenen hebben bij meerdere uitvoerders. Hebben pensioenuitvoerders dit overzicht ook, zodat ze betere keuzebegeleiding kunnen bieden?
Tot slot hebben de leden van de D66-fractie nog de vraag welke onderdelen van dit wetsvoorstel worden geregeld in lagere regelgeving. Wanneer verwacht de regering de lagere regelgeving toe te kunnen sturen aan de Eerste Kamer?
Vragen van de leden van de fractie van de SP en de PvdD gezamenlijk
In de beantwoording van de schriftelijke vragen van de Tweede Kamer valt te lezen dat veel informatieverstrekking zal plaatsvinden op verzoek van de deelnemer.18 De informatie die zonder verzoek geleverd wordt is (slechts) generiek. De regering geeft aan dat generieke informatie beschikbaar wordt gesteld en specifieke informatie op verzoek kan worden verkregen.
Is de regering ervan overtuigd dat deze aanpak voldoende toegankelijk is voor mensen met beperkte financiële kennis of een lage taalvaardigheid? Welke concrete maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat álle deelnemers, ongeacht achtergrond of kennisniveau, de voor hen relevante informatie begrijpen?
Hoewel deelnemers specifieke informatie kunnen opvragen, blijkt in de praktijk vaak dat juist de kwetsbare groepen minder snel om aanvullende informatie vragen.
Hoe gaat de regering voorkomen dat juist deze mensen de ondersteuning missen die ze nodig hebben? Is de regering bereid om proactieve communicatie te verankeren, zodat pensioenuitvoerders automatisch uitgebreidere informatie verstrekken aan risicogroepen?
De regering heeft aangegeven de keuzevrijheid en conversiemogelijkheid voor ex-partners te willen bieden voor nieuwe situaties.19
Op welke manieren wordt hier nu vorm aan gegeven en werk van gemaakt? Wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat ex-partners in de toekomst daadwerkelijk toegang krijgen tot deze opties? En wat wordt er gedaan om te waarborgen dat deze keuze niet alleen theoretisch, maar ook praktisch uitvoerbaar is?
Ook gaf de regering aan nogmaals te willen kijken naar mogelijkheden om te voorkomen dat ex-partners voor onaangename verrassingen komen te staan, ondanks de beperkte wettelijke mogelijkheden hiervoor. Hierbij werd verwezen naar informatievoorziening en het tijdig informeren over consequenties.20
De leden van de fracties SP en PvdD vragen of de regering daar een terugkoppeling over kan geven.
Vragen van de leden van de fractie Volt
Het opnemen van een bedrag ineens kan aantrekkelijk zijn of lijken vanwege de directe financiële voordelen. Tegelijkertijd kan het ook aanzienlijke negatieve gevolgen hebben voor de belastingdruk, toeslagen en de hoogte van het toekomstige pensioen, constateren de leden van de Volt-fractie. Hier is in het voortraject van dit wetsvoorstel dan ook de nodige aandacht voor geweest. Die nadelen moeten deelnemers en gewezen deelnemers ook goed begrijpen als deze besluiten een bedrag ineens op te willen nemen op de pensioendatum. Goede begeleiding is essentieel om deelnemers adequaat te begeleiden en hen zo te helpen een weloverwogen keuze te maken, passend bij hun financiële situatie en behoeften. De lat voor keuzebegeleiding is in artikel 48a Pensioenwet vastgelegd, met inwerkingtreding per juli 2023. Wanneer aan deze lat wordt voldaan is nog niet uitgekristalliseerd in de rechtspraak of praktijk. Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de Volt-fractie een aantal vragen.
In de memorie van toelichting wordt benadrukt dat de wet voorziet in de ontwikkeling van digitale hulpmiddelen die deelnemers kunnen ondersteunen bij het maken van hun keuze.21 Deze tools moeten inzicht bieden in de gevolgen van het opnemen van een bedrag ineens, zodat deelnemers, toegesneden op hun eigen behoeften en pensioenbeleid, een beter begrip krijgen van de financiële impact op zowel de korte als de lange termijn.
Hoe verhouden deze digitale hulpmiddelen zich tot het gegeven dat lang niet elke deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde overweg kan met digitale hulpmiddelen?
Hoe is geborgd dat mensen goed door pensioenuitvoerders worden begeleid bij de opname van een deel van het pensioenvermogen ineens, op de pensioendatum, zodat ze begrijpen wat ze kiezen en welke consequenties dit voor hen heeft?
Kan de regering aangeven of zij van mening is dat pensioenuitvoerders exact begrijpen wat van hen wordt verlangd in de keuzebegeleiding richting de verschillende groepen belanghebbenden en de communicatie hierover op grond van de artikelen 48 en 48a Pensioenwet en of hierover een breed onderzoek binnen de sector is geweest? Zo nee, is de regering bereid hierover alsnog een breed beeld op te halen binnen de pensioensector?
Dezelfde vraag stelt de Volt-fractie ook ten aanzien van de deelnemers. Is de regering ermee bekend of pensioenuitvoerders bij hun (gewezen) deelnemers hebben getest of hebben laten testen dat de inrichting van de keuzearchitectuur en de verdere begeleiding ertoe leidt dat deelnemers adequaat worden begeleid en passende keuzes zullen maken in relatie tot het bedrag ineens?
Met het oog op de verplichtingen die voor pensioenuitvoerders gelden om deelnemers voorafgaand goed te begeleiden bij hun keuze om al dan niet een bedrag ineens op te nemen op de pensioendatum, vraagt de Volt-fractie zich af of de pensioenuitvoerders voldoende duidelijk hebben aan welke criteria zij moeten voldoen.
Kan de regering aangeven of zij van mening is dat het voor pensioenuitvoerders duidelijk is aan welke criteria in zijn algemeenheid moet worden voldaan om te voldoen aan het nog relatief nieuwe artikel 48a Pensioenwet, en meer specifiek ook in relatie tot de opname van het bedrag ineens?
Kan de regering nader concretiseren wat pensioenuitvoerders ten minste moeten doen om in overeenstemming te handelen met de wet, in geval van keuzebegeleiding bij de keuze voor het al dan niet opnemen van een bedrag ineens? Deze vraag ziet zowel op inhoud als op proces.
Zo nee, kan de regering de pensioensector hierover dan meer helderheid verschaffen en op welk moment zou de regering dit kunnen doen, dan wel zou de regering de toezichthouder kunnen vragen dit te doen?
Kan de regering bevestigen of pensioenuitvoerders nu al in de uitvoering gereed zijn met (a) de mogelijkheid om de opname van een bedrag ineens aan te bieden en (b) daarbij voldoen aan alle wettelijke vereisten die worden gesteld aan de begeleiding van deelnemers en de onderliggende keuzearchitectuur? En indien dit antwoord nee is, kan de regering dan informeren per wanneer dit de verwachting is? Kan dit nog impact hebben op de voorgenomen inwerkingtredingsdatum en zo ja, wanneer is dit uiterlijk duidelijk?
Vragen van het lid van de fractie 50PLUS
Klopt het dat het opnemen van het bedrag ineens leidt of kan leiden tot verlies aan toeslagen? Kan de regering het lid van de 50PLUS-fractie informeren welke toeslagen dat in voorkomende gevallen kunnen zijn?
Klopt het dat het opnemen van het bedrag ineens leidt of kan leiden tot een verlies van inkomensafhankelijke (heffings)kortingen? Welke heffingskortingen kunnen dat in voorkomende gevallen zijn?
Klopt het dat het opnemen van het bedrag ineens leidt of kan leiden tot verlies van gemeentelijke inkomensondersteuning en/of verlies van toegang tot gemeentelijke voorzieningen voor lage inkomens?
Kan het voorkomen dat het opnemen van het bedrag ineens gevolgen heeft voor zorggerelateerde kosten of eigen bijdragen, bijvoorbeeld kosten binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) of de eigen bijdrage voor langdurige zorg? Kan de regering aangeven welke regelingen of faciliteiten in dit verband geraakt kunnen worden door het opnemen van het bedrag ineens?
Klopt het dat het opnemen van het bedrag ineens op verzoek van de deelnemer uitgesteld kan worden, maar dat de uitbetaling vervalt als de deelnemer in de tussentijd komt te overlijden? Is dit juridisch al nader onderzocht?
Deelt de regering de mening van de 50PLUS-fractie dat pensioenfondsen niet goed in staat zijn om keuzebegeleiding aan te bieden, omdat zij onvoldoende zicht hebben op de financiën van individuele huishoudens? Wie is er dan eindverantwoordelijk voor de keuzebegeleiding in dit verband? Is de Minister van SZW voornemens deze rol op zich te nemen?
Kan de regering bevestigen dat als de pensioendeelnemer kiest voor het bedrag ineens, dat zijn (of haar) ex-partners automatisch ook het bedrag ineens krijgen op basis van het geregelde partnerpensioen? Indien ja, kan de regering bevestigen dat er dus mensen geraakt kunnen worden met verlaging van toeslagen, heffingskortingen en andere inkomensafhankelijke regelingen, terwijl zij zelf niet om het bedrag ineens hebben gevraagd?
Het is toch aannemelijk, dat de partner die onverwacht wordt geraakt door de uitkering van het bedrag ineens, doorgaans een lager totaalinkomen heeft dan de deelnemer die het bedrag ineens heeft aangevraagd? Kunnen deelnemers dit in voorkomende gevallen ook doen om hun ex-partner dwars te zitten? Welke aanwijzingen of bewijzen heeft de regering dat dit niet zal voorkomen?
De Minister van SZW heeft op vragen van het Tweede Kamerlid Joseph (NSC) over een mogelijke rekentool voor het berekenen van de gevolgen van het opnemen van het bedrag ineens, het volgende geantwoord: «Ook daarvoor geldt dat het vrijwel ondoenlijk is om een tool ontwikkelen die honderd procent dekkend is en mensen in hun individuele situatie inzicht geeft. Je zult daar echt bijna een financieel adviseur voor in dienst moeten nemen. Maar we zouden wel graag met het Nibud een stoplichtentool ontwikkelen die in elk geval op de goede momenten de goede vragen stelt en die ook verdiepend inzicht biedt in wat de kansen en mogelijkheden voor jou als individu zijn. Daar bestaan bij het Nibud al ideeën over. Het blijft natuurlijk altijd een inschatting. Het biedt geen waterdichte garantie. Het blijft ook een verantwoordelijkheid van de deelnemer zelf. Maar op deze manier kunnen we de keuze daarin toch iets meer faciliteren».22
Kan de regering nog eens benoemen welke regelingen deze berekening zo ondoenlijk maken? Immers, voor toeslagen en heffingskortingen zijn alle op- en afbouwpaden toch bekende gegevens? Welke elementen maken de berekening dan zo «ondoenlijk»?
De Minister van SZW: «Voorzitter. Mevrouw Joseph heeft een vraag gesteld over de samenloop met de transitie Wtp. Daarover kan ik aangeven dat er in ieder geval geen onverenigbaarheid tussen die twee bewegingen wordt gezien. Het is natuurlijk waar dat die in zekere zin op elkaar inwerken, maar wij verwachten niet dat daarbij problemen ontstaan in de uitvoering of dat de uitvoerbaarheid ervan te veel zou botsen. Na invaren kan het ouderdomspensioen gewijzigd zijn. Dat is onder andere afhankelijk van de dekkingsgraad bij invaren en de gemaakte pensioenafspraken over het verdelen van het pensioenfondsvermogen. Dat heeft mevrouw Joseph ook aangegeven. Dat invaren doet dus inderdaad iets met die uitkeringsstroom, maar dat geldt ook voor een aantal andere opties, zoals de keuze om eerst meer en daarna minder pensioen te ontvangen. We kunnen ons wel voorstellen dat ook hierbij de communicatie van belang is, want als je kiest voor het laten uitkeren van de 10%, is het moment waarop dat gebeurt bepalend voor de vraag om welk bedrag het gaat. Het kan dus voor en na het invaren om verschillende bedragen gaan. Dat klopt.»23
De Minister van SZW geeft toe dat het bedrag ineens voor het invaren anders kan zijn dan het bedrag na het invaren. Doelt de Minister dan op de dekkingsgraadontwikkeling als gevolg van het rendement op het belegde kapitaal, op de dekkingsgraadontwikkeling als gevolg van renteontwikkelingen of op de dekkingsgraadontwikkeling als gevolg van het wel of niet verdelen van de buffer, waar het Tweede Kamerlid Joseph (NSC) expliciet op heeft gewezen? Of doelt de Minister op de optelsom van alle drie deze risico’s? Indien dit het geval is, erkent de Minister dan dat het risico in dit verband een veelvoud is van het normale risico op de ontwikkeling van de dekkingsgraad in jaren zonder pensioentransitie en invaren? Kan de regering op deze vragen reageren?
Het is de fractie van 50-PLUS bekend dat weinig pensioenfondsen transparant zijn over de bufferverdeling, terwijl dit in het kader van transparantie, openheid en eerlijkheid een heel logische vraag is. Pensioenfondsen geven deze informatie momenteel nog niet vrij en verwijzen naar modellen van De Nederlandsche Bank (DNB) zonder echte concrete cijfers. Het lid van de 50PLUS-fractie stelt deze vraag, omdat de harde werkelijkheid laat zien dat gepensioneerden niet of nauwelijks zullen meedelen in de pensioenfondsbuffers bij invaren. In het kader van transparantie en goede tijdige communicatie, is het absoluut essentieel dat deelnemers van pensioenfondsen bij een mogelijk invaren een eerlijk en open inzicht krijgen in de verdeling van de pensioenbuffer over de verschillende leeftijdscategorieën, zo meent de 50PLUS-fractie.
Is de regering bereid om via DNB/AFM elk individueel pensioenfonds op te dragen op voorhand aan te geven, afhankelijk van de hoogte van de buffer op het moment van invaren, hoe de verschillende leeftijdscategorieën mee zullen delen in de hoogte van de buffer?
Het lid van de 50PLUS-fractie verzoekt hierbij een model te gebruiken of te ontwikkelen, waarbij pensioenfondsdeelnemers (actieven, gepensioneerden en slapers) heel duidelijk kunnen zien hoe zij, afhankelijk van de bufferhoogte en de leeftijd, mee zullen delen in de hoogte van de buffer. Het lid acht deze informatie essentieel voor een zorgvuldige besluitvorming.
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien met belangstelling uit naar de beantwoording van de gestelde vragen en ontvangen deze graag binnen vier weken.
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vos
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl
Samenstelling:
Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Van Wijk (BBB), Vos (GroenLinks-PvdA (voorzitter), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD), Geerdink (VVD), Van Ballekom (VVD), Bakker-Klein (CDA), Bovens (CDA), Moonen (D66) (ondervoorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Huizinga-Heringa (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
Position paper Pensioenfederatie, Wetsvoorstel herziening bedrag ineens, 29 februari 2024, zie https://www.pensioenfederatie.nl/actueel/nieuws/2024/3.-maart/inbreng-tweede-kamer-over-bedrag-ineens.
Onderzoeksrapport Nibud, Visser, M., Warnaar, M. en Houtsma, N., Bedrag ineens: een goed idee?; Naar een nieuw pensioenstelsel, 21 maart 2022.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36154-D.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.