36 151 Regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen)

Nr. 35 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 februari 2023

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 11 november 2022 over de reactie op het verzoek van het lid Omtzigt, gedaan tijdens het wetgevingsoverleg van 27 september 2022, over vrijgeven van alle sms-berichten tussen het Kamerlid Omtzigt en de toenmalige Staatssecretaris van Financiën rondom de Catshuisregeling (Kamerstuk 36 151, nr. 32).

De vragen en opmerkingen zijn op 19 december 2022 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 10 februari 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Kling

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris en hebben verder geen vragen.

Vragen en opmerkingen van het lid van de fractie van de BBB

Het lid van de fractie BBB heeft met belangstelling kennisgenomen van de reactie op het verzoek van het lid Omtzigt, gedaan tijdens het wetgevingsoverleg van 27 september 2022 (Kamerstuk 36 151, nr. 31), over vrijgeven van alle sms-berichten tussen het Kamerlid Omtzigt en de toenmalige Staatssecretaris van Financiën rondom de Catshuisregeling.

Het lid van de BBB-fractie is verbijsterd over de opstelling van de Staatssecretaris van Financiën. Zoals de op 20 januari 2020 gepubliceerde wetenschappelijke factsheet over de reikwijdte van artikel 68 Grondwet weergeeft, is «de inlichtingenplicht van artikel 68 Grondwet ruimer dan de plicht tot openbaarmaking van de Wob (nu WOO, Wet Open Overheid) en dat de inlichtingenplicht van artikel 68 Grondwet principieel verschilt van de plicht tot openbaarmaking van de Wob».

Het lid van de BBB-fractie wijst erop dat, als het gaat om het verstrekken van inlichtingen aan de Kamers, de Staatssecretaris een afzonderlijke afweging zal dienen te maken, waarbij slechts in uiterste instantie het belang van de Staat om geen inlichtingen te verstrekken in het geding is.

Dat de Staatssecretaris zich opwerpt als beschermer van het goede functioneren van het parlementaire proces is niet haar bevoegdheid. Daar gaat wat het lid van de BBB-fractie betreft de Kamer zelf over. Kan de Staatssecretaris dit bevestigen?

Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt

Het lid Omtzigt merkt op dat toenmalig Staatssecretaris van Financiën Van Huffelen en de toenmalig Minister van Financiën Hoekstra vanuit het Catshuis gesondeerd hebben of de Catshuisregeling akkoord was. Daarover zijn sms’jes verstuurd.

De Catshuisregeling werd minuten later afgekondigd door de toenmalig Staatssecretaris, die in haar eentje naar buiten liep. Hoewel er hoogspanning op het proces stond na het rapport «Ongekend onrecht» en de top van het kabinet bij elkaar gekomen was, werd er zeer bewust voor gekozen geen gezamenlijke aankondiging te doen. Minister-President Rutte en toenmalig Minister van Financiën Hoekstra bleven binnen en namen geen verantwoordelijkheid voor de regeling, die sindsdien op een uitvoeringschaos is uitgelopen.

De Kamer heeft vooraf geen formele instemming kunnen geven voor deze regeling en dus werd er gesondeerd of er draagvlak voor zou zijn.

Dat draagvlak was door deze sondering bij coalitiepartij CDA dus niet aanwezig en dat wisten de bewindspersonen.

In de sms zat namelijk een duidelijke waarschuwing: doe het niet. En hetzelfde bericht is telefonisch overgebracht.

De regeling werd afgekondigd en de eerste ouders ontvingen de 30.000 euro. Daarna had de Kamer natuurlijk het kabinet naar huis kunnen sturen, vanwege het doen van uitgaven waarvoor geen toestemming verleend was.

Alleen nam het kabinet zelf ontslag voordat hij weer in de Kamer verscheen.

Pas veel later legde het kabinet deze regeling formeel voor aan de Tweede Kamer en vroeg met terugwerkende kracht toestemming. De Kamer kon niet veel anders dan die verlenen omdat anders er bij vele ouders teruggevorderd zou worden.

Deze gang van zaken is buitengewoon kwalijk en daarom verzocht het lid Omtzigt deze sms-berichten in dit uitzonderlijke geval openbaar te maken. Omdat het kabinet zeer bewust de Kamer buitenspel gezet had.

Het lid Omtzigt persisteert om die reden en wijst erop dat hij natuurlijk toestemming verleent in dit specifieke geval. Daarom doet hij bij deze een beroep op artikel 68 van de Grondwet. Hij wijst erop dat dit alleen geweigerd kan worden met een beroep op het belang van de Staat en in de ministerraad.

Dat belang van de Staat kan dus niet het vertrouwelijk sonderen zijn met Kamerleden (van coalitiefracties). Want als vertrouwelijk sonderen vertrouwelijk blijft, als zij nee zeggen en het kabinet voert niet goedgekeurd beleid in, dan staan Kamerleden onmiddellijk buitenspel.

Verder zou het lid Omtzigt graag een reflectie ontvangen over hoe eerder berichten van hem wel openbaar gemaakt zijn – toen dit het kabinet uitkwam – en dat openbaarmaking in dit geval geweigerd wordt, omdat het het kabinet even niet uitkomt.

II Reactie van de Staatssecretaris

Onderstaand wordt bij de beantwoording de volgorde van het verslag aangehouden.

De fractie BBB wijst erop dat uit artikel 68 Grondwet volgt dat de Staatssecretaris een afzonderlijke afweging dient te maken bij een verzoek om inlichtingen van de Kamer. Hierbij kan slechts in uiterste instantie het belang van de Staat eraan in de weg staan om inlichtingen te verstrekken.

Gevraagd wordt om te bevestigen dat de bescherming van het goede functioneren van het parlementaire proces uitsluitend aan de Kamer zelf is en dat dit buiten de bevoegdheid van de Staatssecretaris ligt.

Op 20 december 2022 is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nader ingegaan op de wijze waarop in de visie van het kabinet dient te worden omgegaan met vertrouwelijke politieke contacten in het licht van het belang van de staat.1 In de Kamerbrief bevestigt de Minister het standpunt van het kabinet dat, waar in het politieke proces openheid het uitgangspunt is, het goede functioneren van het parlementaire proces vereist dat ook vertrouwelijke contacten tussen de deelnemers aan dit proces mogelijk zijn. Die contacten zijn dan ook vaste politieke praktijk, waarbij doorgaans impliciet als uitgangspunt geldt dat het over en weer gedeelde vertrouwelijk wordt behandeld. Het respecteren van die vertrouwelijkheid is noodzakelijk ter bescherming van het goede functioneren van het voor de democratische rechtstaat cruciale parlementaire proces en daarmee in het belang van de staat.

In mijn brief 11 november jl. heb ik het verzoek dat Kamerlid Omtzigt tijdens het wetgevingsdebat van 27 september jl. heeft gedaan om alle sms-berichten tussen het Kamerlid Omtzigt en de toenmalige Staatssecretaris van Financiën rondom de Catshuisregeling vrij te geven, onder verwijzing naar dit kabinetsstandpunt afgewezen.

Het Lid Omtzigt geeft aan dat hij persisteert in zijn verzoek en wijst erop dat hij natuurlijk toestemming verleent in dit specifieke geval om de sms-berichten vrij te geven. In mijn brief van 11 november jl. heb ik zijn verzoek reeds gelet op het belang van de staat afgewezen. Mede gelet op de eerder aangehaalde brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zie ik in hetgeen naar voren is gebracht geen aan leiding om tot een ander oordeel te komen. Het voornemen om het verzoek met een beroep op het belang van de staat te weigeren heb ik op 4 november jl. reeds toegelicht in de ministerraad. Ook deze reactie heb ik op 10 februari jl. mondeling besproken in de MR.

Het Kamerlid Omtzigt vraagt mij tenslotte te reflecteren op de vraag hoe eerder berichten van hem wel openbaar gemaakt zijn en dat openbaarmaking in dit geval geweigerd wordt. Zoals hiervoor benadrukt, heb ik het verzoek beoordeeld aan de hand van de kabinetslijn zoals uiteengezet in de brief van 20 december 2022. Op basis van deze lijn kom ik tot de slotsom dat het belang van de staat zich tegen het vrijgeven van de sms-berichten verzet. Ik kan niet oordelen over verzoeken buiten mijn beleidsterrein.


X Noot
1

Kamerstuk 28 362, nr. 63.

Naar boven