Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 36096 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 36096 nr. 2 |
Samenvatting
In deze nota beschrijven we de samenloop van het kinderopvangtoeslagschandaal en de uithuisplaatsingen. De ouders en kinderen die gedupeerd zijn door het schandaal zijn een systeem ingerold dat op dit moment disfunctioneert. Er is lange tijd sprake geweest van een blinde vlek, waardoor de problemen voor gedupeerden verergeren en gezinnen onrecht is aangedaan. Al in 2019 waren er eerste publieke signalen, maar tot op de dag van vandaag is er nog steeds niet bekend wat er met deze kinderen is gebeurd en zijn concrete acties tot herstel uitgebleven. Het aantal uithuisplaatsingen als gevolg van de ellende die veroorzaakt is door het kinderopvangtoeslagschandaal blijft zelfs stijgen. Van voorstellen en acties die het Kabinet heeft gedaan om tot oplossingen te komen is tot nu toe niks terecht gekomen. Gedupeerden, verschillende organisaties en experts luiden de noodklok. Daarom komen wij met aanbevelingen om gedupeerde ouders te beschermen en over te gaan tot gerichte acties om eindelijk over te gaan tot herstel.
Inhoudsopgave |
blz. |
Samenvatting |
1 |
Inleiding |
2 |
Uithuisplaatsingen in het kinderopvangtoeslagschandaal |
4 |
Lang een blinde vlek |
4 |
De voorstellen van de regering zijn ontoereikend |
6 |
Het plan van Minister Dekker |
6 |
Meldpunt |
6 |
Ondersteuningsteam |
7 |
Geldende bevoegdheden blijven van kracht |
7 |
Kosteloze rechtsbijstand |
8 |
Algemene tekortkomingen bij uithuisplaatsingen en jeugdzorg |
8 |
Sneeuwbaleffect |
8 |
Vrijwillige uithuisplaatsing: het grijze gebied in de jeugdhulp |
9 |
Terug naar huis |
11 |
Feitenonderzoek |
12 |
Spoed verzoek tot uithuisplaatsing |
13 |
Contact en ondersteuning |
14 |
Gedegen onderzoek |
14 |
Equality of arms |
16 |
Rechtsbescherming |
16 |
Onafhankelijk onderzoek en reflectie |
20 |
Dubbel slachtoffer geworden door het systeem |
21 |
Aanbevelingen |
24 |
Beslispunten |
27 |
Financiële paragraaf |
27 |
Inleiding
In het kinderopvangtoeslagschandaal zijn honderden en waarschijnlijk meer dan duizend kinderen uit huis geplaatst als een rechtstreeks gevolg van de ellende die veroorzaakt werd door de snoeiharde invordering van belastingschulden. Dit heeft groot leed veroorzaakt.
Op 19 oktober 2021 kwam via het CBS het nieuws naar buiten dat in de periode 2015–2020 minstens 1.115 kinderen van gedupeerde ouders in de toeslagenschandaal de afgelopen jaren uit huis geplaatst zijn. Deze ouders waren slachtoffer van de toeslagenaffaire en kregen te maken met jeugdzorg. Op 11 mei 2022 bracht het CBS nieuwe cijfers1 uit en tot nu toe zijn 1.675 kinderen, die slachtoffer zijn geweest van het kinderopvangtoeslagschandaal uit huis geplaatst (geweest) in de periode 2015–2021.
Het gaat hier dus alleen om kinderen die na 2015 (nog) uit huis geplaatst waren en om kinderen die na tussenkomst van de rechter uit huis geplaatst zijn. De groep kinderen die tussen 2005 en 2015 uit huis geplaatst is (geweest) is niet in beeld, evenmin als de groep die zogenaamd vrijwillig uit huis geplaatst (geweest) is.
Ouders kwamen in de problemen door de Belastingdienst en kregen een schuld die zij terug moesten betalen. Deze ouders zijn weggezet als fraudeur. Er wordt nu gesteld dat het hebben van schulden geen reden is voor een uithuisplaatsing. Echter kan het wel degelijk een sneeuwbaleffect hebben.
Hoge schulden of het kwijtraken van je huis leveren volgens Bruning stress op bij ouders, waardoor op alle vlakken problemen kunnen ontstaan. «Door financiële problemen kan de stress zo hoog oplopen dat je als ouder niet meer goed genoeg kunt functioneren. Ouders worden dan soms minder alert, schieten sneller uit hun slof of kunnen onvoldoende toezicht op hun kind houden.»2
Volgens de richtlijn jeugdhulp valt stress onder een risicofactor voor verwaarlozing.3 Stress kan veel impact hebben op het gezin. Deze stress is veroorzaakt door de Belastingdienst.
Tot op de dag van vandaag is er relatief weinig bekend over het lot van deze 1.115 kinderen. De rapportage van het CBS van 11 december geeft wel enig inzicht, maar het CBS heeft, vanwege de AVG (privacy richtlijn) geen onderzoek kunnen doen naar hoe het gaat met de kinderen. Dat is behoorlijk wrang, want de Belastingdienst heeft een boete van 3 miljoen gehad van de Autoriteit Persoonsgegevens omdat het de AVG jarenlang structureel overtrad met zwarte lijsten, die veel ouders in het toeslagenschandaal in de acute problemen stortte.
Het ouderpanel meldt wel dat 2.000 ouders naar het buitenland gevlucht zijn: de druk op de ouders moet dus immens geweest zijn.
De regering zelf kan dus aan de Kamer blijven schrijven – Minister Weerwind op 12 mei 2012:
«Het is mijn hypothese dat de problemen met de kinderopvangtoeslag mogelijk hebben bijgedragen aan de problemen in gezinnen die uiteindelijk hebben geleid tot een uithuisplaatsing»
Dat is een beschamende voorstelling van zaken die voortkomt uit een gebrek aan interesse en een gebrek aan echt onderzoek. Want een enquête4 onder meer dan 50 ouders, die voor de grote meerderheid slachtoffer zijn in het toeslagenschandaal en wiens kinderen uit huis geplaatst zijn, schetst een beeld, waarin de link tussen het toeslagenschandaal en de uithuisplaatsingen expliciet benoemd wordt.
Op 26 november 2021 kwam Minister Dekker met een plan van aanpak om gedupeerde ouders te helpen. Zijn brief aan de Kamer roept veel vragen op. Minister Dekker stelt in zijn brief dat er een langdurig traject aan een uithuisplaatsing voorafgaat en dat in het verzoek naar de rechtbank aannemelijk gemaakt wordt dat ambulante hulp tevergeefs is ingezet of waarom toepassing van andere middelen dan een uithuisplaatsing op voorhand niet effectief zou zijn.
Voor een wettige uithuisplaatsing van een kind is het vereist dat deze noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding of voor een onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige in kwestie. Uit de media en verhalen van deskundigen/professionals en advocaten blijkt al jaren dat er vaak veel te snel naar de maatregel van een uithuisplaatsing wordt gegrepen. Er zijn de afgelopen jaren talloze lotgenoten, commissies, onderzoeken en dergelijke geweest die dit beeld bevestigen.
Het is inmiddels toch wel communis opinio dat stukken van de GI vaak niet voldoende concreet en op feiten gebaseerd zijn. Feiten en meningen lopen in de stukken van de jeugdzorgprofessionals met regelmaat dwars door elkaar heen. De kwaliteit van de verzoeken laat regelmatig ernstig te wensen over. Uit verhalen van gedupeerden komt een beeld van grote willekeur van overwegingen, beslissingen en interventies naar voren. Daarnaast zijn er talloze wachtlijsten en is er niet voldoende hulpaanbod. Het grote personeelstekort is een groot probleem. Ouders die een maatregel hebben opgelegd gekregen maar geen gezinsvoogd hebben die deze maatregel moeten uitvoeren. Het terugplaatsen van een kind gaat moeizaam.5
Deze ouders zijn gedupeerd door het toeslagenschandaal, maar zijn vervolgens ook een systeem ingerold dat op dit moment disfunctioneert.
In deze nota beschrijven we de samenloop van het kinderopvangtoeslag schandaal en de uithuisplaatsingen. Hoewel de eerste verhalen al in 2019 in de media besproken worden, met de regering op 11 mei 2022 in de Kamer toegeven dat er nog geen kinderen en ouders herenigd zijn met elkaar als gevolg van de acties van het kabinet.
Hoewel het kabinet-Rutte-III over het kinderopvangtoeslagschandaal is afgetreden en beterschap beloofde, is er sinds de uitspraak van premier Rutte uit oktober 20216 dat het kabinet dit precies aan het uitzoeken was, nog geen goed beeld van het hele dossier.
De Kamer nam in november 2022 unaniem de motie-Omtzigt aan die de regering verzoekt:
– een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de omvang van het probleem en hoe dit jarenlang heeft kunnen gebeuren
– voorstellen te doen hoe en wanneer ouders en kinderen herenigd worden waar uithuisplaatsing nu nog voortduurt;
– een meldpunt op te zetten voor ouders die hiermee te maken gehad hebben;
– aan te geven hoe recht gedaan kan worden aan ouders en kinderen;
Op dit moment is er nog geen onafhankelijk onderzoek, maar slechts een onderzoek van de twee inspecties (IJenV en IGJ) onder wiens toezicht het hele systeem van jeugdzorg jarenlang niet heeft gefunctioneerd. Er komt nog een opzet voor een onafhankelijk onderzoek
Ondertussen is het aantal kinderen dat uithuisgeplaatst is toegenomen, en luiden vele instanties, inclusief de ombudsman en de rechters zelf de noodklok.
Deze situatie is onaanvaardbaar en daarom bevat deze nota aan aantal voorstellen. Een aantal voorstellen gaat specifiek over de slachtoffers van het kinderopvangtoeslagschandaal die te maken kregen met uithuisplaatsingen. Andere aanbevelingen gaan specifiek over het systeem van uithuisplaatsingen.
Eerste indiener is er al lange tijd voorstander van om kinderen zoveel mogelijk en zo dicht mogelijk bij hun eigen ouders te laten wonen en schreef in 2010 al een rapport7 daarover voor de parlementaire assemblee van de Raad van Europa.
Uithuisplaatsingen in het kinderopvangtoeslagschandaal
Lang een blinde vlek
In de politiek en de media duurt het heel lang voordat de omvangt van het kinderopvangtoeslag doordringt. Eerst lijkt het te gaan om enige honderden ouders in de CAF-11 zaak. Maar het blijken er later duizenden te zijn en op dit moment hebben meer dan 25.000 ouders recht op de Catshuisregeling van 30.000 euro. Dit is een alleenstaande ouder of een van de twee ouders en er zijn meer dan 50.000 kinderen betrokken.
Nog langzamer dan in de politiek en samenleving doordringt dat er sprake is van een groot aantal ouders dat slachtoffer geworden is van het schandaal, dringt door dat een fors aantal ouders hierdoor te maken gehad heeft met uithuisplaatsing van hun kind(eren).
De eerste publieke signalen zijn er al in 2019, bijvoorbeeld door een groot interview met Janet in de Telegraaf8. Zij vertelt dat haar kind uit huis geplaatst is door alles wat er met haar gebeurde als toeslagenouder.
Een jaar later in december 2020 verschijnt het rapport «Ongekend Onrecht». Dat rapport gaat niet in op uithuisplaatsingen, maar in het debat na de val van het kabinet op 19 januari 2021 noemen bijvoorbeeld Lilian Marijnissen (SP) en Esther Ouwehand (Partij van de Dieren) wel expliciet dat kinderen uit huis geplaatst zijn als gevolge van het schandaal.
Het leidt niet tot specifiek onderzoek of gerichte actie of hulp voor de kinderen en de ouders.
Toch is het bekend: de media blijft erover berichten en ook Staatssecretaris Van Huffelen sprak en schreef er openlijk over. Zo schrijft9 zij in juni 2021 aan de Kamer:
«Veel van de kinderen van gedupeerde ouders zijn ten gevolge van de problemen bij de kinderopvangtoeslag in problematische omstandigheden opgegroeid. Kinderen hebben onder meer armoede ervaren. Ook leidde de stressvolle thuissituatie in sommige gevallen tot gebroken gezinnen en/of zelfs tot uithuisplaatsing van kinderen.»
en op 7 juli 2021 vertelt10 ze in het plenaire debat over het rapport «Ongekend Onrecht»:
«Er zijn ook ouders die verschrikkelijke gevolgen hebben ondervonden. We kennen ze allemaal: mensen die hun baan zijn verloren, mensen van wie de kinderen uit huis zijn geplaatst en mensen die, soms in combinatie met ziekte of andere dingen, een leven hebben geleid dat totaal niet is wat ze zich hadden voorgesteld. Het is natuurlijk met name voor deze ouders zo belangrijk om in het herstel niet alleen naar financiële compensatie te kijken, maar ook naar veel bredere hulp om ervoor te zorgen dat hun problemen zo veel mogelijk worden opgepakt.»
Ook dan volgt er geen specifieke motie of opdracht om iets verder uit te zoeken.
Dat verandert met de column van Harriet Duurvoort in de Volkskrant, nadat zij met Kristie Rongen gesproken heeft.
Op 8 September 2021 schrijft zij de column «Mogelijk honderden kinderen uit gezinnen die de dupe waren van toeslagenaffaire, zijn uit huis geplaatst»11, onder andere over het hartverscheurende verhaal van de dochter van Karin van Opstal.
Dit leidt tot Kamervragen van het René Peters en Inge van Dijk12 (CDA) en van Don Ceder13 (ChristenUnie). In haar antwoord schrijft Staatssecretaris van Huffelen:
«Wij verkennen in samenspraak met het CBS en de VNG de mogelijkheden om inzicht te krijgen in het aantal kinderen van gedupeerde ouders die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing.»
De uitkomsten van dit onderzoek verschijnen op 18 oktober 2021 online14 bij het CBS: er blijken dus in de periode 2015–2020 1.115 kinderen die erkend zijn als slachtoffer in het toeslagenschandaal, uit huis geplaatst te zijn (geweest).
Het kabinet reageert dagenlang niet, totdat Minister-President Rutte op 21 oktober bij een Europese top in Brussel reageert zoals eerder beschreven.
Een aantal weken later vraagt de Kamer per motie unaniem om:
– onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de omvang van het probleem en hoe dit jarenlang heeft kunnen gebeuren
– voorstellen te doen hoe en wanneer ouders en kinderen herenigd worden waar uithuisplaatsing nu nog voortduurt;
– een meldpunt op te zetten voor ouders die hiermee te maken gehad hebben;
– aan te geven hoe recht gedaan kan worden aan ouders en kinderen;
Tot op heden is er van deze voorstellen niets terecht gekomen en Kamervragen om dat toe te lichten voor 11 mei zijn niet beantwoord.
De voorstellen van de regering zijn ontoereikend
Het plan van Minister Dekker
Minister Dekker van het dan demissionaire kabinet Rutte-III komt met een plan (november 2021) dat ondersteuning moet geven in aansluiting op de mogelijkheden die er nu al zijn voor gedupeerde ouders en het gezin. In grote lijnen ziet de ondersteuning er als volgt uit:
1. Meldpunt voor ouders
2. Een ondersteuningsteam
3. Geldende bevoegdheden blijven van kracht
Het is nu mei 2022 en tot op de dag van vandaag is er nog steeds niet bekend wat er met deze kinderen is gebeurd, hoeveel kinderen het precies betreft en wat de mogelijkheden zijn voor de kinderen en hun ouders. In 2020 waren er nog 420 lopende uithuisplaatsing-trajecten. Dat aantal is in 2021 opgelopen naar 555, onder meer doordat het aantal erkende slachtoffers is toegenomen.
Daarnaast is het nogal bizar dat ouders volgens de brief nu zelf bij de rechter verzoeken moeten gaan indienen. Ook is er voor kinderen die «vrijwillig» uit huis zijn geplaatst geen enkel perspectief. Meer fundamenteel is het recht op gezinsleven als elementair mensenrecht ernstig geschonden.
De papieren realiteit en de bedoeling van de wetgever sluiten hier overduidelijk niet aan bij de realiteit waarmee onze cliënten dagelijks te maken hebben. Bovenstaande in gedachte houdend is het vrijwel onmogelijk dat een uithuisplaatsing teruggedraaid wordt.
Dat kan eigenlijk alleen maar als een onderzoek direct start en voortvarend wordt opgepakt.
Al met al kent het plan van aanpak verschillende ernstige haken en ogen die hieronder in hoofdlijn zullen worden toegelicht.
Meldpunt
Volgens de brief van Minister Dekker is de wenselijkheid van een duidelijk meldpunt voor de gedupeerde ouders met uithuisgeplaatste kinderen benadrukt. Het bestaande gemeentelijke standpunt is volgens de toenmalige Minister hiervoor het meest geschikt. De gedupeerde ouders met uithuisgeplaatste kinderen zullen zich, naar men verwacht, ook bij organisaties in de jeugdbeschermingsketen melden met vragen. Alleen al die stelling geven aan dat Minister Dekker niet begrijpt wat er in deze ouders omgaat. Veel van die ouders vinden het doodeng om tegen de GI in te gaan en zijn angstig geworden voor overheidsinstanties. De kans dat ouders zich gaan melden bij een meldpunt vanuit dezelfde instanties die zij niet meer vertrouwen is dus gering. Uit de evaluatie Pilotfase van het Ondersteuningsteam (OT-team) blijkt ook dat het wantrouwen naar overheidsinstanties onder gedupeerde ouders groot is. De aanmeldroute via de gemeentelijke Steunpunten en jeugdbescherming weerhouden ouders ervan om zich te melden.
Ondersteuningsteam
Het OT-team zal langs twee sporen vorm krijgen: een spoor voor lopende uithuisplaatsingen met een kinderbeschermingsmaatregel en een spoor voor de overige uithuisplaatsingen. Bij een uithuisplaatsing in het verleden zal ondersteuning in beginsel door de gemeente worden geboden. In situaties waar specialistische kennis nodig is kan de gemeente ook in deze situaties een beroep doen op ondersteuning vanuit het OT. Het OT-team kan enkel een luisterend oor bieden en naast een ouder gaan staan. Dit team heeft kortom geen bevoegdheden om daadwerkelijk de situatie te veranderen en concrete oplossingen te bieden. Het betreft een verlengstuk van een Gecertificeerde Instelling (GI). Het OT-team zou volgens het plan van aanpak goed in staat zijn om samen met ouders, kinderen en instanties integraal de vraagstukken te overzien en op die manier de ouders en kinderen te adviseren. Ouders krijgen wederom een «praatpaal» maar dat is dan ook het enige wat dit team kan betekenen voor ouders. Het team heeft geen enkele bevoegdheden gekregen om eventuele beslissingen te kunnen terugdraaien. Daarbij heeft het team geen bevoegdheden om ook daadwerkelijk iets te kunnen betekenen voor ouders. Het is wederom een team die een luisterend oor kan bieden zonder enige mogelijkheid tot gerichte actie.15
Daarbij is er haast geboden tot gerichte acties gezien de aanvaardbare termijn. Dit zou dan gaan om een termijn die voor het kind aanvaardbaar is om een periode van onzekerheid te overbruggen zonder vergaand ernstige schade op te lopen in zijn ontwikkeling. De invulling van deze termijn ligt nu dan wel open, echter is de rechtspraak duidelijk met deze invulling van de termijn.16
Geldende bevoegdheden blijven van kracht
In het plan van aanpak wordt aangegeven dat de beoordeling of er sprake kan zijn van een herstel van de gezinssituatie wordt uitgevoerd door de GI en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) in de keten van jeugdbescherming. In bepaalde gevallen vindt ook een toetsing door de kinderrechter plaats. Deze organisaties hebben de taak, verantwoordelijkheden en bevoegdheden om deze afweging te maken, dat is bij wet bepaald.
Het is, kortom, de rechter die dit beslist. Niet de GI, niet de Raad voor de kinderbescherming, maar de rechter. Beslissing wordt genomen door kinderrechters die weinig tijd hebben en in grote mate afhankelijk zijn van de informatie die ze aangeleverd krijgen van bijvoorbeeld de Raad voor de kinderbescherming en de GI.17
Vervolgens is het vreemd dat ouders zelf de gang naar de rechter moeten maken. Vele ouders zijn angstig om een verzoek in te dienen omdat zij dan weer in de picture komen bij de instanties en zijn dan vaak angstig voor het kindje dat wel thuis woont. Herstel gezag zijn lastige zaken gezien de hechting van het kind aan pleegouders. Het klinkt heel simpel om de stap naar de rechter te maken maar in werkelijkheid is het een hoge en lastige drempel die genomen moet worden. Daarbij betreft het de instanties die destijds het verzoek omtrent een rechtsbeschermingsmaatregel hebben verzocht bij de rechter. Diezelfde instanties zouden dan weer moeten herbeoordeling of zij destijds de juiste stappen hebben gemaakt. Dit kan nog wel eens lastig worden gezien het feit dat de jeugdbeschermers persoonlijke aansprakelijk zouden zijn.18. Die aansprakelijkheid is veel minder goed gedefinieerd als een kind iets overkomt in bijvoorbeeld een instelling.
Kosteloze rechtsbijstand19
Naast genoemde ondersteuning door het ondersteuningsteam kunnen ouders kosteloos laten bijstaand door een gespecialiseerde advocaat. In de subsidieregeling wordt geregeld dat voor gedupeerde ouders geen vermogenstoets of inkomenstoets wordt gedateerd en geen eigen bijdrage wordt opgelegd bij een aanvraag voor gesubsidieerde rechtsbijstand in procedures over uithuisplaatsingen.20
Al jaren is daar de discussie over de vergoedingen van sociale advocatuur. Nu wordt er gesteld dat gedupeerde ouders een «gratis» advocaat kunnen krijgen. Ten eerste is de sociale advocatuur erg uitgedund. Vele advocaten zijn gestopt met werken op een toevoeging gezien de minimale vergoedingen voor een zaak. Vervolgens kunnen ouders hun eigen bijdrage vergoed krijgen via de gemeente. Dit kan betekenen dat vele ouders al een «gratis» advocaat tot hun beschikking hadden. Daarbij is het ook nog eens de vraag of advocaten überhaupt over gaan tot procederen gezien de haalbaarheid van een zaak.
Tot slot is het wrang dat er nog steeds geen sprake is van adequate rechtsbijstand en rechtsbescherming bij het besluit tot uithuisplaatsing.
Algemene tekortkomingen bij uithuisplaatsingen en jeugdzorg
Sneeuwbaleffect
Ouders kwamen in de problemen door de Belastingdienst en kregen een schuld die zij terug moesten betalen. Deze ouders zijn weggezet als fraudeur. Er wordt nu gesteld dat het hebben van schulden geen reden is voor een uithuisplaatsing. Echter kan het wel degelijk een sneeuwbaleffect hebben.
Hoge schulden of het kwijtraken van je huis leveren volgens Bruning stress op bij ouders, waardoor op alle vlakken problemen kunnen ontstaan. «Door financiële problemen kan de stress zo hoog oplopen dat je als ouder niet meer goed genoeg kunt functioneren. Ouders worden dan soms minder alert, schieten sneller uit hun slof of kunnen onvoldoende toezicht op hun kind houden.»21
Volgens de richtlijn jeugdhulp valt stress onder een risicofactor voor verwaarlozing.22 Stress kan veel impact hebben op het gezin. Deze stress is veroorzaakt door de Belastingdienst. Dit kan een reden zijn tot een verzoek uithuisplaatsing.
Voor een wettige uithuisplaatsing van een kind is het vereist dat deze noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding of voor een onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige in kwestie.
Zodra een kind uit huis is geplaatst wordt er gekeken naar de termijn die aanvaardbaar is voor de minderjarige om in onzekerheid te verkeren over het opvoedperspectief van de minderjarigen. Dit wordt ook wel de aanvaardbare termijn genoemd. Dit is inmiddels aangepast door de huidige ontwikkelingen, hetgeen het thans minder problematisch maakt. 23
Echter bestaat de richtlijn pleegzorg nog, die een termijn van een half jaar nog vasthoudt voor het nemen van een opvoedbesluit.24 Hulpverleners onderzoeken of het pleegkind terug kan naar huis, naar een ander pleeggezin moet of dat de plaatsing een permanent karakter krijgt. Het besluit hierover heet een opvoedingsbesluit.25 Uit onderzoek is gebleken dat binnen een halfjaar duidelijk kan zijn of de ouders voldoende opvoedingscapaciteiten bezitten om weer zelf voor hun kind te kunnen zorgen.26
Wanneer de GI een opvoedbesluit genomen heeft, wordt er niet meer gewerkt aan thuisplaatsing. Een opvoedbesluit zou getoetst moeten worden op verzoek van de GI door de Raad voor de Kinderbescherming om te bezien of de aanvaardbare termijn is verstreken en er overgegaan moet worden op een gezagsbeëindiging.
Na een perspectiefbesluit waarin wordt besloten dat het kind niet meer terug naarhuis kan, wordt niet altijd overgegaan tot (het verzoeken van) de maatregel totgezagsbeëindiging. Dit is problematisch omdat het doel van de maatregelen vanondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, namelijk het werken aan thuisplaatsingdoor hulp en steun te bieden aan ouder en kind, niet meer wordt nagestreefd,terwijl deze maatregelen in de praktijk wel worden gecontinueerd.27
Dit houdt in dat wanneer de GI een opvoedbesluit heeft genomen, er niet meer zal worden gewerkt naar de thuisplaatsing van de minderjarige bij de ouders. Ouders hebben op dat moment geen rechtsbescherming en zijn in afwachting van een raadsonderzoek die oordeelt of de aanvaardbare termijn is verstreken.28 Echter zijn inmiddels ook bij de Raad voor de Kinderbescherming lange wachtlijsten, waardoor deze toetsing lang op zich laat wachten.
Vrijwillige uithuisplaatsing: het grijze gebied in de jeugdhulp
Als een gezin met problemen hulp krijgt, weten ouders vaak niet of het gaat om vrijwillige hulp of dwangmaatregelen. Soms denken ouders bijvoorbeeld onterecht dat hun kind gedwongen uit huis moet.29
Vele gedupeerde ouders hebben zich verplicht gevoelt om mee te werken aan een «vrijwillige uithuisplaatsing» waar geen enkele rechtsbescherming aanwezig is. Hier is geen rechter aan te pas gekomen. Vele ouders voelden zich verplicht tot medewerking en waren bang om tegen de instanties in te gaan.
«In de praktijk is een grijs gebied ontstaan», zegt hoogleraar jeugdrecht Mariëlle Bruning. Het drangtraject is «juridisch gezien vrijwillig, maar ouders ervaren het alsof het gedwongen is. En dat is problematisch.»30
Volgens Bruning zitten duizenden gezinnen in een drangtraject. Zoals het gezin van Sharon. Nadat haar dochter in 2016 op school vertelde dat zij thuis geslagen werd, greep Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond in. Die bracht de dochter onder op een geheim adres, zonder dat een rechter daarover had geoordeeld en zonder dat was aangetoond of het meisje de waarheid sprak.31
In de juridische literatuur wordt opgemerkt dat drangtrajecten geen uithuisplaatsing zouden mogen inhouden, aangezien dit een inbreuk op een fundamenteel recht van ouders en kind is waarvoor zonder ondubbelzinnige toestemming van ouders een rechterlijke beslissing nodig is.Deze ondubbelzinnige toestemming kan in deze context, waar sprake is van een ongelijke machtsverhouding tussen gezinnen en beroepskrachten, niet worden gegeven. Een drangtrajectvalt juridisch gezien aan het eind van het spectrum van vrijwillige hulp, maar omdat het door veelbetrokkenen niet zo wordt ervaren, zou een uithuisplaatsing in dit kader een ongeoorloofde inbreukop het recht op een ongestoord gezinsleven van ouders en kind zijn. Zonder rechtsbescherming inde zin van een onafhankelijke rechterlijke toets, en zonder dat een advocaat ouders en kindondersteunt in dergelijke situaties, zijn uithuisplaatsingen via drangtrajecten niet acceptabel.32
De rechtspraak is duidelijk over de «vrijwillige uithuisplaatsingen».
1. De kinderrechter begrijpt, gelet op de overgelegde stukken, dat Veilig Thuis zich zorgen maakte over de opvoedsituatie van [voornaam minderjarige], maar acht het onbegrijpelijk dat blijkbaar geen van de betrokken instanties zich heeft gerealiseerd dat een kind alleen tegen de wil van de ouders uit huis mag worden geplaatst met een machtiging van de kinderrechter. Het lijkt er op dat [voornaam minderjarige] in ieder geval vanaf begin april 2019 tot 2 mei 2019 onttrokken is geweest aan het gezag van de ouders. De werkwijze van de betrokken instanties heeft daarnaast voor veel onnodige stress bij de ouders gezorgd. Daarmee was het belang van [voornaam minderjarige] zeker niet gediend.33
2. De kinderrechter stelt voorop dat het gaat om hulpverlening in een vrijwillig kader, waarbij de hulpverlening zich heeft te voegen naar wat de moeder, die het gezag over haar kinderen uitoefent, wil en toestaat. In het bijzonder geldt dat een Centrum voor Jeugd en Gezin van een gemeente zich als onderdeel van de Staat, heeft te onthouden van het opleggen van hulpverlening, gelet op het in artikel 8 EVRM geborgde recht op eerbiediging van het privé en gezinsleven.34
3. De achterliggende gedachte bij artikel 1:255 lid 2 onder b BW is dat de ondertoezichtstelling er op moet zijn gericht dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn weer zonder gedwongen hulpverlening zelf de opvoedings-verantwoordelijkheid kunnen nemen. Nu doet zich hier de bijzondere situatie voor dat weliswaar de hulpverlening bij de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] in vrijwillig kader ([naam2]) plaatsvindt maar dat de moeder niet (meer) achter de beslissingen in dit kader staat waarbij zij deze beslissingen niet kan laten toetsen door een rechter en zij daarom zelf een ondertoezichtstelling verzoekt.
Het hof vindt dat in deze situatie het in strijd met de artikelen 8 en 13 EVRM en artikel 9 IVRK is om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een weliswaar officieel vrijwillig kader maar feitelijk drangkader. Daarom vindt het hof dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is zodat in dat kader de onderzoeken kunnen worden gedaan en beslissingen kunnen worden genomen waarbij de moeder de rechtsbescherming heeft die passen bij (de uitvoering van) de (ingrijpende) maatregel van uithuisplaatsing en perspectiefbepaling. Of er dan inderdaad sprake is van de voorwaarde als bedoeld in voornoemd artikel kan dan ook in dat juridisch kader worden beslist en getoetst. Daarbij zal een brede beoordeling van de opvoedingsmogelijkheden van de moeder moeten plaatsvinden dus ook, indien het perspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders het meest in zijn belang is, welke plek de moeder dan nog wel in het leven van [de minderjarige] kan hebben in bijvoorbeeld de vorm van een ruimere omgang met [de minderjarige] dan zoals deze nu plaatsvindt.35
Op dit moment weet niemand om hoeveel toeslagenouders het gaat die te maken hebben gehad met een «vrijwillige uithuisplaatsing» waarbij zij zich eigenlijk hiertoe gedwongen voelden.
Sharon zegt dat zij niet wist dat deze uithuisplaatsing in het vrijwillige kader viel. «Het voelde alsof het moest en niet als een vrijwillig besluit. Ook stonden twee politieagenten klaar om in te grijpen. Ik wist niet dat er een procedure was en dat ik zelf naar de rechter kon gaan. Ik heb haar bijna twee maanden niet gezien, ze is uit huis geplaatst en nooit meer teruggekomen.»36
Terug naar huis
Daarbij is het terugplaatsen van een kind ook een zeer moeizaam proces.37
Experts luiden de noodklok. Er wordt onvoldoende gewerkt aan terugplaatsen, stellen hoogleraar Jeugdrecht Mariëlle Bruning en advocaat bij Defence for Children Eva Huls in Argos.38
Uit huis geplaatste kinderen verblijven soms veel langer dan zou moeten bij pleeggezinnen, doordat begeleiding en hulp voor terugkeer van uit huis geplaatste kinderen met regelmaat onvoldoende is, schrijft het AD. De jongste kinderen lopen dan risico helemaal niet meer naar hun biologische ouders terug te keren. Hoe meer een kind zich heeft gehecht aan een «nieuw» gezin, hoe groter de kans dat dit in de rechtbank gaat gelden als argument ze niet te laten terugkeren naar hun biologische ouders.39
Hoogleraar jeugdrecht Mariëlle Bruning tegen de krant: «Bij jonge kinderen ontstaat een omslagpunt waarbij ze het beste binnen hun nieuwe, stabiele gezin kunnen blijven. Biologische ouders hebben dan geen eerlijke kans gehad, simpelweg omdat de juiste hulp ontbreekt.»40
Hoogleraar Bruning zegt dat het de allerhoogste tijd is dat het rijk ingrijpt, ook al zijn gemeentes verantwoordelijk voor het organiseren van de jeugdzorg. «De eindregie ligt toch echt bij het rijk. We hebben internationale verplichtingen waaraan we moeten voldoen, zoals het kinderrechtenverdrag. We kunnen niet meer wachten. Wat nu gebeurt, is te urgent en te ernstig.»41
Het ontbreken van goede, intensieve jeugdhulp zorgt dat de terugkeer van uithuisgeplaatste kinderen ernstig wordt bemoeilijkt. Vooral de jongste kinderen lopen risico op een – onnodige – definitieve breuk met hun biologische ouders.42
Er zijn talloze wachtlijsten en niet voldoende hulpaanbod. Het grote personeel te kort is een groot probleem.
De problemen in de jeugdzorg stapelen zich op. Wachtlijsten worden steeds langer en ondertussen loopt het personeelstekort in de sector verder op, omdat medewerkers vanwege de slechte arbeidsomstandigheden ander werk zoeken. Van der Aar: «De verhalen die we van onze leden terugkrijgen zijn schrijnend. Eerder al spraken we van Code Zwart, omdat zelfs jongeren die acuut hulp nodig hebben die niet kunnen krijgen. Medewerkers bezwijken ondertussen onder de stapels met dossiers waar ze maar niet aan toekomen, maar tegelijkertijd moet ieder appbericht dat ze sturen geregistreerd en verantwoord worden. Een onhoudbare situatie.»43
Het is een feit van algemeen bekendheid dat het zelfs maanden kan duren voordat een jeugdzorgwerker wordt aangesteld, waarbij een en ander afhankelijk is van de prioritering door de GI.44
Feitenonderzoek
Door gebrek aan personeel en tijdsdruk komt het voor dat de rapporten ondermaats zijn.
In de wetenschappelijke literatuur zijn echter zorgen geuit over de vereiste onderbouwing van verzoeken. Dat betreft allereerst zorgen over de juistheid van rapportages die worden overgelegdbij verzoeken aan de kinderrechter. Ten aanzien van de informatie die de kinderrechter welontvangt, is het de vraag of dit altijd genoeg is om een uithuisplaatsingsbeslissing op te kunnenbaseren. Onderzoek toont aan dat de Raad voor de Kinderbescherming in meer dan 40% van dezaken niet motiveert waarom minder verstrekkende maatregelen niet voldoende zijn en dat veelverzoeken tot uithuisplaatsing leunen op een standaardmotivering.45
Het is inmiddels toch ook wel communis opinio dat stukken van de GI en de raad voor de Kinderbescherming vaak niet voldoende concreet en op feiten gebaseerd zijn. Feiten en meningen lopen in de stukken van de jeugdzorgprofessionals met regelmaat dwars door elkaar heen. De kwaliteit van de verzoeken laat regelmatig ernstig te wensen over.
De rapporten waar rechters zich op moeten baseren zijn niet allemaal op orde. Er staan dingen in die niet kloppend of verouderd zijn, en die niet worden aangepast. Dit blijkt onder andere uit onderzoek van onderzoekplatforms Follow the Money en Pointer.46
Uit onderzoek van Pointer en Follow The Money blijkt dat het niet om incidenten gaat. En de Ministeries van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport blijken hier al langer van op de hoogte te zijn. Die voerden de afgelopen jaren verschillende gesprekken met getroffen families. Toch is er weinig veranderd.47
Ondanks dat jeugdbeschermers hun best doen, lukt het vaak niet om goede verslagen over de gezinnen te schrijven, zegt Bruning. Dat is iets waar zij zich grote zorgen over maakt. «Er hangt ontzettend veel vanaf. Het is een van de grootste inbreuken op fundamentele rechten die je kan maken.»48
Ouders worden vrijwel nooit meegenomen in de besluitvorming, hoogstens wordt hun visie gehecht aan het verzoek uithuisplaatsing. Vaak neemt men niet eens de moeite om evidente onjuistheden uit het verzoek te wijzigen. Het is belangrijk om ouders mee te nemen in de besluitvorming.
Spoed verzoek tot uithuisplaatsing
Uit de media en verhalen van deskundigen/professionals en advocaten blijkt al jaren dat er vaak veel te snel naar de maatregel van een uithuisplaatsing wordt gegrepen.49 Daarbij kent de wet de zogenaamde spoeduithuisplaatsingen. Bij een spoeduithuisplaatsing is het de Raad voor de Kinderbescherming of de GI die de op dat moment dienstdoende piketrechter telefonisch verzoekt om het kind met spoed uit huis te plaatsen, zonder dat de belanghebbenden (o.a. ouders) hiertoe gehoord zijn.50 De inhoudelijke behandeling van het (spoed)verzoek dient dan binnen twee weken na het mondeling afgeven van de machtiging plaats te vinden. In bovengenoemde situatie ontbreekt voor ouders dus iedere vorm van rechtsbescherming op het moment dat kinderen met spoed uit huis worden geplaatst. De piketrechter hoort enkel het verhaal aan van de GI dan wel RvdK aan en besluit op basis daarvan al dan niet over te gaan tot het geven van een (spoed)machtiging. Dit kan gepaard gaan met hulp van de politie. Een ouder wordt derhalve pas gehoord tijdens de mondelinge behandeling, welke binnen twee weken plaatsvindt. Een ouder staat in zo’n situatie dus bij voorbaat al met 1–0 achter, terwijl juist zo’n ingrijpende beslissing hoor en wederhoor zou rechtvaardigen. Het kwaad is dan echter al geschied.
Ter adstructie van het voorgaande hebben wij een aantal uitspraken van rechters gevoegd die illustratief zijn voor de zaken die hiervoor aan de orde zijn gesteld.51
Contact en ondersteuning
Na een uithuisplaatsing wordt de omgang beperkt. Het kan zijn maximaal 1 uur in de week begeleid wanneer het perspectief nog niet bepaald is. Ouders zijn afhankelijk van de begeleiding en de hulp. Wanneer deze er niet is, kan het zo zijn dat de omgang geen doorgang kan hebben. Vervolgens horen indieners van vele ouders dat de omgang in de kaders van de voogdij helemaal drastisch beperkt wordt.
Kinderen die uit huis worden geplaatst en hun ouders krijgen lang niet altijd de ondersteuning die ze nodig hebben, concludeert Defence for Children na onderzoek. De kinderrechtenorganisatie sprak met bijna honderd betrokken zorgmedewerkers, die denken dat betere zorg een groot deel van de uithuisplaatsingen kan voorkomen.
Het onderzoek laat zien dat kinderen in de eerste fase van hun uithuisplaatsing soms nauwelijks tot geen contact hebben met hun ouders. In de gesprekken met Defence for Children sprak slechts de helft van de zorgmedewerkers van regelmatig contact. Ook worden ouders en kinderen in veel gevallen niet betrokken bij beslissingen hierover, waardoor zij het gevoel krijgen geen enkele inspraak te hebben.52
Gedegen onderzoek
In de wetenschappelijke literatuur is kritiek geleverd op de rechtsgrond die in artikel 1:265b BW isopgenomen voor uithuisplaatsingen («indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging enopvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid»).Daarbij wordt erop gewezen dat het voor het verzoek tot uithuisplaatsing, anders dan voor hetverzoek tot een maatregel van OTS, niet vereist is om te vermelden welk doel wordt beoogd metde uithuisplaatsing. Dat maakt dat kinderrechters moeilijk kunnen toetsen of aan het vereistenoodzakelijkheidscriterium is voldaan. Daarnaast is het bij deze rechtsgrond eveneens niet duidelijkdat de reden voor de uithuisplaatsing moet worden gevonden in de wijze waarop de oudersinvulling geven aan de opvoeding van de minderjarige. Juist daarmee kan echter wordenvoorkomen dat kinderen uit huis geplaatst worden vanwege andere problemen, zoals financiëleproblemen of een fysieke handicap van ouders. Dit punt hangt direct samen met de onder artikel 8EVRM vereiste subsidiariteit.53
De huidige rechtsgrond is in 2015 zo aangepast dat het subsidiariteitsvereiste isbeperkt tot de vraag of ouders de hulpverlening accepteren. Het recht van ouders op een oordeelover de vraag of minder vergaande maatregelen beschikbaar en haalbaar zijn, wordt zo beperkt toteen plicht voor ouders om mee te werken aan hulpverlening.54
Vervolgens is de terminologie uit artikel 1: 255 BW een ruim begrip dat op meerdere wijzen geïnterpreteerd kan worden. Er zijn dan wel doelen gesteld om het begrip meer te definiëren maar de rechtsbescherming is nog gering. Wat precies dient er bijvoorbeeld onder «een ernstige ontwikkelingsbedreiging» te worden verstaan? Dit begrip kan voor een ieder weer anders ingevuld worden.
Wanneer er op voorhand al een gedegen onderzoek wordt ingezet voordat er wordt overgegaan tot een uithuisplaatsing, zou er mogelijk voor gezorgd kunnen worden dat de kinderen niet uit huis worden geplaatst. Een onderzoek naar de opvoedvaardigheden van ouders, naar de problematieken en welke hulpverlening passend is. Dit onderzoek kan namelijk sneller zicht geven op de (on)mogelijkheden van ouders, zodat daar de juiste hulpverlening voor kan worden ingezet, hetgeen een uithuisplaatsing in sommige gevallen mogelijk kan voorkomen.
Een procedure die mogelijk bijdraagt aan een verbeterde besluitvorming is interventiegerichtediagnostiek, waarmee de «leerbaarheid» van ouders in kaart wordt gebracht: daarbij wordtgeëvalueerd in welke mate ouder(s) in staat zijn om hun opvoedingscapaciteiten te verbeteren metbehulp van een opvoedinterventie.55
Daarbij heeft een uithuisplaatsing ook een traumatische impact op het kind en kan het zelfs zo zijn dat een uithuisplaatsing schadelijker is dan het aan de voorkant effectieve hulp en onderzoek inzetten, zodat een kind bij de eigen ouders kan en mag opgroeien.
Onderzoek wijst echter uit dat dat uithuisplaatsing ook niet altijd positieve effecten heeft. Meta-analyses van Goemans et al.56 tonen bijvoorbeeld aan dat kinderen in pleegzorg lagere niveaus van functioneren laten zien dan kinderen in de algemene populatie en dat er geen verschillen zijn tussen kinderen in pleegzorg en kinderen in risicosituaties die niet uit huis geplaatst zijn; bij beide groepen is sprake van ontwikkelingsproblemen.57
Kinderen worden daarbij meermaals overgeplaatst of broertjes en zusjes worden niet samen geplaats. Er zijn tekorten aan pleegouders en de kans is groot dat een kind geplaats wordt in de instelling waar een kind niet hoort.58 Vele kinderen zitten op een crisisplek in afwachting van een vervolgplek. Sommige crisisplekken bestaan enkel uit een bed, eten en drinken, structuur en regelmaat. Dit is een zeer zorgelijke situatie.
Daarbij is het ook kostenbesparend indien er op voorhand een goed en degelijk onderzoek plaatsvindt aangezien uithuisplaatsingen veel geld kosten.
En dit kost ongeveer honderdvijftigduizend euro per jaar per kind, exclusief nog de therapieën die de jeugdigen nodig hebben. In een gezinshuis zijn deze kosten per jaar al veel minder, namelijk veertigduizend per kind, en in een pleeggezin zelfs maar vijftienduizend exclusief alle behandelingen. Uithuisplaatsingen zijn dus een enorm kostbare interventie.59
Equality of arms
Kinderen zijn in de kaders van een uithuisplaatsing geen procespartij en hebben geen recht op een eigen advocaat en ouders kunnen die vaak niet betalen. Enkel in de kaders van een gesloten plaatsing krijgt een minderjarige een advocaat toegewezen. Er is geen equality of arms, geen gelijkheid van wapenen.
Dat laat zich heel snel zien op het moment dat ouders zich willen verweren tegen verzoeken waar bijvoorbeeld ook een gedragsdeskundige zich over heeft uitgelaten. Ouders zouden dan een eigen deskundige aangesteld willen zien als een soort van contra expertise.60 Hoewel de wet de mogelijkheid wel noemt, wordt het in de praktijk nauwelijks toegekend. Zeker niet op kosten van de staat. Daarmee worden ouders op forse achterstand gezet voordat de zaak zelfs maar is begonnen.
Daarbij is er een ander punt van zorg: de meldbrieven die ouders krijgen vanuit de rechtspraak. Het is eenzelfde methode als een strafbeschikking. Wanneer een ouder niet binnen 2 weken om een zitting vraagt, wordt hun zaak afgedaan op de stukken. Deze brieven zijn voor sommige ouders lastig om te lezen en vele ouders weten dan ook niet dat zij zelf om een zitting moeten vragen.
Rechtsbescherming
De rechtsbescherming van ouders en kinderen is slecht. De onheuse wijze waarop ouders met grote regelmaat worden bejegend wens je niemand toe. Het personeelsverloop binnen de GI’s is gigantisch groot. Dit terwijl de gezinnen waarin hulpverlening zou moeten worden ingezet al kwetsbaar zijn als het gaat om het vertrouwen in de overheid c.q. de hulpverlening.
Er zijn de afgelopen jaren talloze lotgenoten, commissies, onderzoeken en dergelijke geweest die dit beeld bevestigen. Indieners verwijzen als eerste naar het Rapport commissie-Samson: «Omringd door zorg, toch niet veilig» (Deel 1) Rapport | 08-10-2012 Rapport over seksueel misbruik van door de overheid uit huis geplaatste kinderen. Van 1945 tot heden.61
De commissie had tot opdracht onderzoek te doen naar de aard en omvang van seksueel misbruik van – kort gezegd – door de overheid uit huis geplaatste kinderen over de periode van 1945 tot en met 2010.62
In het rapport van de Werkgroep Toekomstverkenning van de Jeugdzorg van de Tweede Kamer (mei 2010)63 wordt opgemerkt dat de huidige problemen in de Jeugdzorg onder meer veroorzaakt worden door een steeds geringere acceptatie van risico’s, door verantwoordingsdruk en door een indekcultuur. De nadruk op geprotocolleerde veiligheid kan, met andere woorden, ten koste gaan van werkelijke professionaliteit en zorgvuldigheid in die lastige balans tussen zorg voor veiligheid van een kind en zorg voor de relatie tussen kind en (pleeg)ouder. Het kan ertoe leiden dat het niet meer gaat om de beste keuze en beslissing voor de veiligheid van het kind, maar om een keuze waarmee men voor zichzelf als professional en als instelling het meest op safe speelt.64
Een overzicht van de belangrijkste conclusies:
De overheid wist vanaf 1945 dat seksueel misbruik bij uit huis geplaatste kinderen voorkwam, maar had geen idee van ernst en omvang. De overheid ondernam geen actie om dit te voorkomen. Meer dan 50 procent van het misbruik wordt door leeftijdsgenoten gepleegd. Dat is opmerkelijk, omdat eerder werd aangenomen dat het vaak om groepsleiders ging. Kinderen die in instellingen wonen worden 2,5 keer vaker slachtoffer dan kinderen die bij pleeggezinnen zijn ondergebracht. Meisjes zijn veel vaker slachtoffer dan jongens. Kinderen met een licht verstandelijke beperking lopen drie keer zoveel kans om seksueel misbruikt te worden als hun leeftijdgenoten in instellingen. Het Ministerie van VWS heeft de aanpak van misbruik te veel aan de sector overgelaten. Al in 1990 wilde de overheid meer onderzoek naar de omvang van het misbruik. Toch is er twintig jaar lang niets gebeurd. De sector slaagde er niet in om de seksuele problemen te herkennen en bespreekbaar te maken. Ook werd er onvoldoende ingegrepen.65
Vervolgens verwijzen indieners naar het eindrapport «Onvoldoende beschermd. Geweld in de Nederlandse jeugdzorg van 1945-heden».
Het rapport concludeert dat:
• tussen 1945 en nu kinderen slachtoffer zijn geworden van lichamelijk en geestelijk geweld in de jeugdzorg. Soms in combinatie met seksueel misbruik. Ongeveer 10% van de ondervraagden gaf aan vaak tot zeer vaak geweld te hebben ervaren.
• het geweld in de jeugdzorg bij sommige slachtoffers negatieve gevolgen had voor het latere dagelijkse leven.
• de overheid onvoldoende heeft gedaan om geweld in de jeugdzorg te voorkomen.66
De overheid reageerde nauwelijks op signalen van geweld. Vóór de jaren 70 ging men van de veronderstelling uit dat de verantwoordelijkheid bij de verzuilde instellingen rustte. Daarna werd de toezichthoudenderol van de overheid groter, maar ook tegenwoordig nog is het toezicht er vooral één op afstand.67
Het interne toezicht op de kinderen in instellingen en pleeggezinnen heeft grote manco’s gekend. Het externe toezicht door Inspecties was in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog marginaal. Deverantwoordelijkheid lag vooral bij de particuliere instellingen. De toezichthoudende rol van de overheidwerd in de jaren 70 groter, maar bleef in de praktijk vooral op afstand. Uit het gegevensmateriaal dat decommissie ter beschikking stond, kwam naar voren dat de overheid – uitgezonderd grote calamiteiten – vanaf 1945 nauwelijks op signalen van geweld heeft gereageerd.De pupillen zwegen doorgaans. Er werd niet ingegrepen en zij konden of durfden niets te zeggen tegenanderen. Terwijl velen hun ervaringen in de jeugdzorg hun verdere leven als een last met zich meedroegen,waren er ook ex-pupillen die de nare ervaringen te boven zijn gekomen. Vooral van psychisch geweld rapporteerden slachtoffers negatieve gevolgen, onder meer op psychisch vlak en met intieme en sociale contacten.68
Vervolgens verwijzen indieners naar het onderzoek geweldsmeldingen en calamiteiten in de jeugdzorg.69 Indieners verwijzen naar de volgende conclusie uit dit onderzoek.
Er is een gebrek aan plaatsingsmogelijkheden door een onvoldoende zorgaanbod, met wachtlijsten tot gevolg. Veel jeugdigen zitten niet op de juiste plek, niet alleen door gebrek aan plaatsen, maar ook door het ontbreken van een goede (risico)analyse. Bovendien ontbreekt voldoende kennis bij medewerkers over de achtergrond van de jeugdigen, mede door het verloren gaan van informatie in de overdracht. Gebrek aan gekwalificeerd personeel en het inzetten van (veel) flexwerkers vergroot de kans dat signalen van grensoverschrijdend gedrag of suïcidaliteit niet worden opgemerkt of niet adequaat wordt gereageerd op conflicten.70
Voorts verwijzen indieners naar het volgende rapport: Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd.71
De overheid neemt op dit moment onvoldoende haar verantwoordelijkheid om kinderen te beschermen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het gaat hier om kinderen bij wie sprake is van mishandeling of verwaarlozing. Deze kwetsbare kinderen moeten zonder vertraging de hulp krijgen die ze nodig hebben. Daarom moeten direct stappen worden gezet die ertoe leiden dat de jeugdbescherming voor deze kinderen beter functioneert. Dit stellen de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid vast in het rapport «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd» en het gelijktijdig uitgebrachte signalement «Jeugdbeschermingsketen in gevaar».72
De noodzakelijke voorwaarden om kinderen adequaat te kunnenbeschermen en begeleiden ontbreken. De gecertificeerde instellingen zijn onvoldoende toegerust om hunkerntaken uit te voeren als gevolg van:
• De complexiteit van de problematiek van kinderen en ouders diemet jeugdbescherming en jeugdreclassering te maken is grotergeworden als gevolg van een verschuiving van de problematiek(o.a. veel complexe echtscheidingen), de decentralisatie en dewachtlijsten in de keten;
• Er is onvoldoende personeel beschikbaar voor de complexe enzware opdracht om deze kinderen bescherming en begeleidingte bieden en met deze ouders te werken;
• Jeugdbeschermers en jeugdreclasseerders kunnen in de praktijkhun verantwoordelijkheid om hulp in te zetten onvoldoendewaarmaken als gevolg van:
• Onvoldoende ingekocht hulpaanbod en maatwerk;
• Bemoeienis van gemeenten met door de gecertificeerdeinstellingen gestelde indicaties;
• Gewerkt wordt met noodverbanden en «second, third offourth best» oplossingen.
• De gecertificeerde instellingen hebben onvoldoende financiëlezekerheid.
De inspecties stellen vast dat deze factoren een rol spelen bij nagenoeg alle instellingen in de hele jeugdbeschermingsketen.73
Er is vervolgens onderzoek gedaan naar de wachtlijsten met betrekking tot jeugdhulp door het vergeten kind.74
Gemiddeld hebben ze ruim 44 weken gewacht. Dat betekent een flinke tien maanden waarin kinderen niet de zorg krijgen die ze nodig hebben. De langste wachttijd die we tegenkwamen in dit onderzoek, was 118 weken, omgerekend twee jaar en drie maanden. De kortste is tien weken. Over het algemeen denken we dat deze cijfers een onderschatting zijn. Kinderen weten zelf niet altijd dat ze op een wachtlijst staan en hadden bij het invullen van de vragenlijst hulp nodig om zich alle wachttijden te herinneren. Het is mogelijk dat we daardoor sommige wachttijden hebben gemist en niet hebben meegeteld.
Daarbij verwijzen indieners naar de brandbrief van de jeugdombudsman die de knelpunten in de jeugdzorg heeft beschreven.75
Bruning ziet overeenkomsten met de toeslagenaffaire als het gaat om rechtsgang bij uithuisplaatsingen. «Eerlijk gezegd bekruipt mij het gevoel dat we vanuit ervaringen bij de toeslagenaffaire ook in jeugdbeschermingszaken en uithuisplaatsingszaken eigenlijk eens veel kritischer zouden moeten kijken naar wat er precies gebeurt.» Bruning doelt op het kritische rapport dat onlangs door de Raad voor de Rechtspraak is gepubliceerd76 en waarbij geconcludeerd is dat de rechtspraak niet altijd de bescherming bood die mensen verdienden. Ook bij uithuisplaatsingszaken ziet Bruning hoe machteloos ouders zich kunnen voelen tegenover het machtige apparaat van de jeugdbescherming en de kinderrechters, die tot deze beslissing komen. «Ik denk dat het hele thema van uithuisplaatsingen en jeugdbescherming ondergewaardeerd is, dat er te weinig besef is dat er fundamentele rechten geschonden worden en dat daar ook rechtswaarborgen bij horen.»77
Ieder kind heeft op grond van artikel 8 EVRM het recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Een inbreuk op dit recht is alleen gerechtvaardigd als deze inbreuk bij wet is voorzien, een legitiem doel nastreeft en noodzakelijk is in een democratische samenleving.78
Het EHRM benadrukte meerdere malen dat staten verplicht zijn, wanneer een kind van de ouder(s)wordt gescheiden, alle redelijke maatregelen te nemen om terugkeer naar huis te bewerkstelligen. Family life eindigt niet als het kind uit huis geplaatst wordt. Het is een tijdelijke maatregel en gericht op hereniging met de ouders. De uithuisplaatsing moet noodzakelijk zijn. Indien staten niet toewerken naar terugplaatsing, dan is dat een schending van het recht op familieleven zoals neergelegd in artikel 16 IVRK en artikel 8 EVRM.79
Hierbij willen indieners verwijzen naar de conclusie van het onderzoek: Een kwalitatief (survey)onderzoek naar uithuisplaatsing en terugplaatsing van kinderen.80
Nederland faalt in het bieden van passende en tijdige zorg en bescherming aan kinderen en gezinnen. Nederland voldoet hiermee niet aan de verdragsverplichtingen die voortvloeien uit het internationaal en Europese recht. Dat levert een kinderrechtenschending op. Een kinderbeschermingsstelsel dat in de uitvoering tekortschiet en kinderrechtenschendingen toelaat, is geen kinderbeschermingsstelsel.81
Onafhankelijk onderzoek en reflectie
Uit de brief van 26 november blijkt dat de toenmalige Minister in gesprek is gegaan met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid. De inspecties beschikken volgens de Minister over de noodzakelijke bevoegdheden, deskundigheid, onafhankelijkheid, en mogelijkheden om de werking van de keten grondig te onderzoeken.
Een inspectie die er verantwoordelijk voor is dat deze situatie heeft kunnen ontstaan en die daar de afgelopen jaren niet zelfstandig op heeft ingegrepen wordt in ieder geval door ouders en andere rechtzoekenden niet als onafhankelijk ervaren. Jarenlang zijn er al problemen in de jeugdzorg en er is nimmer daadkrachtig ingegrepen.
Het toezicht had een beschermende factor moeten zijn voor het uit huis geplaatste kind, maar was dat inde naoorlogse geschiedenis van de jeugdzorg in onvoldoende mate. De toezichthouders hebben depupillen in de jeugdzorg die geweld hebben ondergaan, in de meeste gevallen onvoldoende matebeschermd en onvoldoende ingegrepen na geweldsincidenten. Hierbij moet onderscheid worden gemaakttussen het interne toezicht (in instellingen en pleeggezinnen) en het externe toezicht. Het interne toezicht
kwam schoorvoetend na 1965 van de grond. Het werd aan het eind van de jaren 80 geformaliseerd. Ookkwamen er verschillende meld- en klachtenprocedures bij. Pupillen in instellingen wisten deze echteramper te benutten. Voogden en gezinsvoogden die wettelijk verantwoordelijk waren voor de uitvoeringvan maatregelen van kinderbescherming en moesten toezien op de ontwikkeling en de veiligheid van eenkind, hadden vanwege de hoge caseload weinig contact met kinderen in pleeggezinnen en in instellingen.Het externe toezicht door de Inspecties was over de gehele periode onvoldoende. De overheid heeft zichonvoldoende ingespannen om geweld te voorkomen. Dit is de indruk die de commissie kreeg voor zoverzij toegang kreeg tot de bronnen in de archieven. Zowel de particuliere instellingen als de overheid hebbenhet externe toezicht decennialang stiefmoederlijk bedeeld. In de eerste decennia na de oorlog was hetexterne toezicht onduidelijk en gefragmenteerd. In de laatste decennia is het landelijk toezicht quacapaciteit versterkt, maar bleef het er vooral een op afstand.82
Een rechter die zelf klem zat tussen de raderen van de rechtspraak:83
«Er ligt anderhalve meter papier met daarin tientallen handelingen en beslissingen die onrecht, wanhoop en veel leed hebben veroorzaakt. Als je mij tien jaar geleden had gevraagd of dit in Nederland mogelijk was, had ik je vol ongeloof aangekeken.» Harde woorden van Nathalie van Waterschoot, senior rechter in de rechtbank Amsterdam.84
Er zijn talloze aanbevelingen gedaan om de jeugdzorg te veranderen, echter blijkt uit het artikel van het AD dat er vrijwel niks mee gedaan is.85
Duizenden slachtoffers van misstanden in de jeugdzorg melden zich voor een schadevergoeding, maar hun schrijnende verhalen worden niet gebruikt om de jeugdzorg te verbeteren. Lotgenotengroepen willen dat daar verandering in komt.86
Waarom heeft de inspectie niet eerder ingegrepen in het toeslagenschandaal? Waarom gaan de inspecties pas onderzoek doen nadat zij een opdracht hebben gekregen tot onderzoek?
Men kan en mag niet verwachten van een inspectie dat deze op het eigen handelen objectief kan reflecteren.
Dubbel slachtoffer geworden door het systeem
De ouders zijn gedupeerd door het toeslagenschandaal maar zijn vervolgens ook een systeem ingerold dat op dit moment niet naar behoren functioneert.87
Een aantal noodsignalen op een rij:
1. Alarm jeugdrechters om crisis jeugdzorg: gebrekkige dossiers en niet passende beslissingen.88
2. Jeugdzorgkenner: Kans op terugplaatsing kinderen toeslagenouders «vrijwel nihil».89
3. Op 15 maart staken jeugdzorgmedewerkers 24 uur. 90
4. Rechtspraak luidt noodklok over jeugdzorg.91
5. Zorgprofessionals luiden noodklok over West-Friese jeugdzorg, onbegrip bij gemeenten.92
6. Kinderombudsvrouw luidt noodklok over jeugdzorg: «Gaat te vaak hopeloos mis»93
7. Inspectie luidt noodklok: hulp aan jongeren in de knel.94
8. Nederland luidt de noodklok voor mentale gezondheid jongeren.95
9. Miljoenentekort jeugdzorg, gemeenten luiden noodklok.96
10. Kinderrechters luiden noodklok over jeugdzorg Zeeland.97
11. Rechtspraak slaat alarm over jeugdzorg: kabinet moet nu in actie komen.98
12. Jeugdbescherming luidt noodklok: snelle maatregelen zijn nodig.99
13. Oplossing voor jeugdzorg doorgeschoven ondanks luiden van de noodklok.100
14. Fleur (29) luidt noodklok omdat driekwart jeugdzorgmedewerkers stoppen overweegt: «Systeem moet op de schop».101
15. Jeugdzorg luidt de noodklok: «De marktwerking nekt ons»102
16. Volkskrant: Astrid Rotering luidt de noodklok.103
17. Psychiatrie luidt noodklok: mentale crisis, ministerie moet nu ingrijpen.104
18. Kinderrechters noemen tekort jeugdzorgwerkers een gevaar voor kinderen.105
19. Organisaties slaan alarm om problemen binnen jeugdzorg: «Moet nu echt iets veranderen»106
20. Het zoveelste rapport over problemen bij jeugdzorg, komt het ooit nog goed?107
21. «Er moet nú een doorbraak komen in complexe jeugdzorg»108
22. Nationale ombudsman en Kinderombudsman zien knelpunten. Klachtafhandeling jeugdbescherming moet beter.109
23. Wetenschappelijke factsheet uithuisplaatsingen.110
24. Gedupeerde toeslagouders «moedeloos en terneergeslagen»111
25. Ruim 1100 kinderen van gedupeerden toeslagenaffaire uit huis geplaatst.112
26. Rechter liep zelf vast in procedures familierecht: «Geen incident»
27. LVVP luidt noodklok over jeugd-ggz113
28. Rechtspraak: kabinet moet nu in actie komen voor jeugdzorg.114
29. Gemeenten met jeugdzorg in de maag: Twenterand proeftuin vooronderzoek115
30. Brandbrief: Tekort aan passende jeugdhulp voor minderjarigen!- Kamerdebat 31 mei 2018116
31. L1mburg Centraal: Jeugdzorg luidt noodklok117
Er zijn inmiddels nog veel meer artikelen waarin professionals de noodklok hebben geluid of brandbrieven naar Minister Rutte hebben gestuurd. Deze hebben echter tot op heden nog geen enkele verandering teweeg gebracht.118 Daarbij zijn er nog meer publicaties zoals een zwartboek over de problematiek in de jeugdzorg.119
De directeur WIJeindhoven, Lex van Eijndhoven, stelt dat het een zorgelijk probleem is dat gezinsvoogden persoonlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden wanneer zij een fout gemaakt hebben. Hij stelt ook dat er te snel naar een uithuisplaatsing gegrepen wordt en dat het een zorgelijk ontwikkeling is. Het lijkt erop dat professionals uit angst handelen.120
Directeur Lex van Eijndhoven van WIJeindhoven steunt de uitspraak van cabaretier Peter Pannekoek over «staatsontvoeringen». Hij mist een goede afweging bij álle uithuisplaatsingen van kinderen. «Het is een middel waar te snel naar wordt gegrepen. Het moet echt anders.»121
Met brandbrieven van de hoogste staatsmachten, zoals de rechterlijke macht zelf en de ombudsman, met brandbrieven uit alle hoeken van het veld, met vernietigende wetschappelijke analyses en onderzoeksrapporten, is het eigenlijk onmogelijk om nog mensen te vinden die het huidige systeem als toereikend beoordelen.
De aanbevelingen in dit rapport gaan zowel over het systeem van uithuisplaatsingen als over de slachtoffers van het toeslagenschandaal die te maken gekregen hebben met uithuisplaatsingen.
Aanbevelingen
Gelet op het bovenstaande mag geconcludeerd worden dat de rechtsbescherming van ouders in het toeslagenschandaal, alsmede in het jeugdzorgsysteem, vrijwel nihil is. Decennialang trekken verschillen organisaties al aan de bel. De rechtsbescherming in Nederland schiet op meerdere punten te kort. Daarom doen indieners een aantal aanbevelingen aan het kabinet om zo ouders en kinderen in de toeslagenaffaire te beschermen tegen het handelen vanuit de overheid.
Het is nu tijd om veranderingen teweeg te brengen en over te gaan tot gerichte acties. Ouders zijn wanhopig en willen dat de overheid hun gaat beschermen, zoals het hoort in een volwassenen rechtstaat.
Aanbeveling 1:
De factsheet van Prof. dr. Mariëlle R. Bruning, dr.mr. Kartica van der Zon, Faculteit der RechtsgeleerdheidProf. dr. Lenneke R.A. Alink, dr. Sabine van der Asdonk, Faculteit der Sociale WetenschappenUniversiteit Leiden.122 De aanbevelingen vanuit deze factsheet integraal overnemen en uitvoeren.
• Zet vol in op het voorkomen van uithuisplaatsingen, dat betekent tijdig de juiste hulp
• inschakelen door specialistische professionals.
• Besteed daarbij aandacht aan tijdige inzet van wetenschappelijk bewezen effectieve interventies om uithuisplaatsing te voorkomen. Om deze aanbeveling goed in de praktijk te kunnen brengen, is het investeren in wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van dergelijke interventies van cruciaal belang, gezien het beperkte aantal bewezen effectieve interventies.
• Besteed meer aandacht aan de rechtsbescherming van kinderen en ouders bij een
• uithuisplaatsing.
• Zorg voor voldoende mogelijkheden voor stabiele plaatsingen in pleegzorg.
• Zet in op een aanpassing van de rechtsgrond voor uithuisplaatsing en voor de rechtsgrond voor gesloten uithuisplaatsing.
• Zorg voor minder spoeduithuisplaatsingen door beleid te ontwikkelen en de rechtsgrond voor een spoeduithuisplaatsing aan te scherpen.
• Besteed aandacht aan het faciliteren van juridische ondersteuning van minderjarigen en hun ouders bij uithuisplaatsingen.
• Zet in op een versterking van de positie van uit huis geplaatste minderjarigen die onder voogdij staan en overweeg een geschillenregeling en een jaarlijkse toetsing van de uitvoering van de voogdij.
• Draag waar mogelijk zorg voor intensief contact tussen kinderen en hun ouders, vooral in de eerste periode van uithuisplaatsing, om de kans op terugplaatsing te maximaliseren.
• Zorg voor een verplichte rechterlijke toetsing bij terug- of overplaatsing van een kind na minimaal een jaar verblijf, niet alleen voor kinderen die in het kader van een OTS in een pleeggezin verblijven, maar ook wanneer zij in een gezinshuis wonen en/of in het kader van een voogdijmaatgel elders wonen.123
• Besteed bij uithuisplaatsingsbeslissingen aandacht aan de volgende aspecten:
o Faciliteren en stimuleren van intervisie en supervisie binnen organisaties;
o Beslissingen nemen in teamverband en gezamenlijke besluitvorming met ouders en kinderen;
o Open cultuur binnen organisaties waarin fouten of twijfels op constructieve wijze besproken kunnen worden.
• Faciliteer wetenschappelijk onderzoek naar in elk geval de volgende aspecten:
o De huidige rol van de kinderrechter tegenover een uitvoerende kinderbeschermingsinstantie in het perspectief van rechtsbescherming voor minderjarigen en ouders;
o De effectiviteit van opvoedinterventies en andere vormen van ondersteuning in geval van ernstige gezinsproblematiek, waarmee uithuisplaatsing mogelijk voorkomen kan worden;
o De effectiviteit van interventies op het voorkomen van breakdownii in de pleegzorgplaatsing;
o De effectiviteit van verschillende vormen van therapeutische residentiële zorg en hoe deviancy training voorkomen kan worden;
o Het verbeteren van betrouwbaarheid en validiteit van de gedragswetenschappelijke onderbouwing van uithuisplaatsingsbeslissingen.124
Aanbeveling 2:
Een onafhankelijk onderzoek naar de toeslagenaffaire en de uithuisplaatsingen.
De twee inspecties mogen wel onderzoek doen maar hun onderzoek is niet onafhankelijk. Een hoogleraar of oud-rechter als onderzoeksvoorzitter zou de leiding moeten nemen omtrent het onderzoek. Daarbij is de onderzoeksopzet van de inspecties op systeemniveau. Het onderzoek zou echter op individuele basis moeten plaatsvinden om het causaal verband te kunnen aantonen. En het onderzoek moet kunnen kijken naar hoe voor een groep slachtoffers van het toeslagenschandaal het hele systeem zo heeft kunnen falen dat hun kinderen uit huis werden gehaald, zonder dat wie dan ook aan noodrem kon trekken.
Aanbeveling 3:
Een speciale commissie met verschillende professionals waaronder rechters, advocaten en pedagogen, psychologen, orthopedagogen en andere professionals die bevoegdheden en doorzettingsmacht krijgen om daadwerkelijk een nieuwe situatie te kunnen afdwingen.
Op dit moment is er enkel een Ot-Team zonder bevoegdheden. Dit team kan enkel naast ouders gaan staan en kijken wat er nodig is. Ouders ervaren dit als een extra praatpaal. Dit team heeft echter geen enkele bevoegdheden om verzoeken te kunnen indienen bij de rechtbank of concrete veranderingen teweeg te brengen. Deze commissie moet bevoegdheden krijgen om de zaak te kunnen her-beoordelen met hun eigen onderzoeksmethode bij wijze van contra-onderzoek. Het betreft een herbeoordeling en deze commissie moet de bevoegdheden krijgen om middels snelrecht naar de rechter te kunnen stappen met hun onderzoeksbevindingen. Op dit moment gelden de geldende bevoegdheden vanuit de wet. De kans is klein dat de professionals reflecteren op hun eigen handelen gezien hun aansprakelijkheid wanneer zij een «fout» gemaakt hebben.
Aanbeveling 4:
Rechters worden verzocht op hun eigen rol te gaan reflecteren.
Het is belangrijk dat de rechtspraak gaat reflecteren of zij niet te snel is overgegaan tot een jeugdbeschermingsmaatregel. Het is goed om aandachtig stil te gaan staan of de geluiden die de samenleving geeft over de rechtspraak zoals: de instanties worden toch altijd wel geloofd, of wij staan als ouders als 1–0 achter, de rechters laten zich leiden door angst, de rechtsbescherming van ouders is gering, de instanties communiceren op een andere manier met de rechtspraak dan advocaten en ouders, stukken worden te laat ingediend door de instanties en geaccepteerd door de rechtspraak.
Betrek tot slot deze casus bij het onderzoek van de staatscommissie rechtsstaat.
Aanbeveling 5:
Een extra meldpunt voor burgers waar zij zich kunnen melden. Een meldpunt dat een extra bescherming geeft en dat ook daadwerkelijk overgaat tot actie.
Er moet een meldpunt komen waar ouders en kinderen zich durven te melden omtrent calamiteiten in de jeugdzorg en waar ook daadwerkelijk iets gedaan wordt met een melding over mishandeling, onveiligheid of andere wangedrag.
Ouders moeten zich ook tot dit meldpunt kunnen richten wanneer zij zich onder druk gezet voelen om een besluit te nemen of om bepaalde zaken niet te doen uit angst zelfs de meest beperkte omgang met hun kinderen kwijt te raken.
Zorg voor een extra rechtsbescherming voor ouders en kind waar zij zich veilig genoeg voelen om te melden en ook echt zien en ervaren dat hun melding serieus wordt opgepakt.
Aanbeveling 6
Neem de aanbevelingen van RSJ integraal over:
Tijdens een ondertoezichtstelling in combinatie met een uithuisplaatsing krijgen ouders en kind hulp en steun. De GI evalueert na verloop van tijd de hulpverlening en beziet of thuisplaatsing van het kind bij ouders mogelijk is. Als de GI van mening is dat thuisplaatsing niet mogelijk is, neemt de GI een perspectiefbesluit. De RSJ acht het van belang dat een perspectiefbesluit, vanwege de verstrekkende gevolgen voor het privéleven en familie- en gezinsleven van ouders en kind, met rechtswaarborgen is omkleed. De RSJ doet enkele aanbevelingen over de totstandkoming en toetsing van het perspectiefbesluit. Het perspectiefbesluit dient een formele (wettelijke) status te krijgen waaraan een procedure bij de kinderrechter is gekoppeld. Daarbij zal ook geregeld moeten worden wie het besluit neemt, hoe het wordt gemotiveerd en op welke wijze ouders en kind hierbij betrokken worden.
De RSJ komt tot de volgende aanbevelingen:
• Realiseer een rechtspositieregeling voor ouders en kind.
• Leg wettelijk vast dat het perspectiefbesluit binnen drie maanden ter toetsing wordt voorgelegd aan de kinderrechter.
• Voorzie het perspectiefbesluit van een motivering, waarbij de belangen van ouders en kind zorgvuldig zijn afgewogen. Waarborg in de procedure het recht van de ouders en het kind om gehoord te worden.»
Aanbeveling 7
Vraag advies over aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid.
Professionals hebben, uit angst voor aansprakelijkheid, nu vaak maar één mogelijkheid om niet aansprakelijk te zijn: het kind uit huis plaatsen.
Als de zorg in een gesloten instelling ver beneden peil is of wanneer er geen adequate plek voor een kind beschikbaar is, is niemand verantwoordelijk of aansprakelijk
Er dient urgent bekeken te worden door een kleine commissie experts hoe er altijd iemand verantwoordelijk en aansprakelijk is en uithuisplaatsing niet meer de gemakkelijkste optie is.
Deze commissie kan ook aanbevelingen doen of ambtsedige verklaringen en waarheidsvindingen.
Beslispunten
Indieners verzoeken de leden van de Tweede Kamer in te stemmen met de aanbevelingen en indieners verzoeken de regering deze aanbevelingen op korte termijn in wetgeving en uitvoering over te nemen.
Financiële paragraaf
Het kabinet wordt verzocht een adequate inschatting te geven.
De indiener verwacht op korte termijn extra kosten door compensatie en door de kosten van gratis rechtsbijstand, maar op langere termijn besparingen omdat deze voorstellen zullen leiden tot minder uithuisplaatsingen.
Een precieze schatting van de kosten kan de indiener niet verschaffen, al was het alleen maar omdat er geen inzicht bestaat in de omvang van de groep kinderen die vrijwillig uit huis geplaatst is en omdat er eveneens geen zicht is op kinderen die voor 2015 uit huis geplaatst zijn.
https://nos.nl/video/2402550-rutte-reageert-op-uithuisplaatsing-van-meer-dan-duizend-kinderen.
Kamerstuk 31 066, nr. 854, brief bij de zevende voortgangsrapportage over de hersteloperatie.
https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2021/42/uithuisplaatsingen-onder-gedupeerden-toeslagenaffaire.
https://www.omroepflevoland.nl/nieuws/283883/actievoerder-en-slachtoffer-toeslagenaffaire-geeft-op.
https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=f08bc0e9-e86d-4a87-ae50-7e68aa3f2b7c pagina 7.
https://www.split-online.nl/kennisbank/uitspraken/48033?token=3a14f72d8cee80513448da2d2af6be9c.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBZWB:2022:2324&showbutton=true.
Artikel 800 lid 3 Rv voorziet in deze mogelijkheid en stelt hiertoe als eis dat de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige.
Goemans, A., Van Geel, M., & Vedder, P. (2015). Over three decades of longitudinal research on the development of foster children: Ameta-analysis. Child Abuse & Neglect, 42, 121–134. http://dx.doi.org/10.1016/j.chiabu.2015.02.003.
https://www.igj.nl/actueel/nieuws/2019/11/08/inspecties-kwetsbare-kinderen-onvoldoende-beschermd.
https://www.igj.nl/actueel/nieuws/2019/11/08/inspecties-kwetsbare-kinderen-onvoldoende-beschermd.
Bijvoorbeeld ter bescherming van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, zie art. 8 lid 2 EVRM.
https://www.defenceforchildren.nl/media/5940/20220113_rapport-terug-naar-huis.pdf pagina 24.
https://www.defenceforchildren.nl/media/5940/20220113_rapport-terug-naar-huis.pdf pagina 72.
https://www.binnenlandsbestuur.nl/sociaal/inspectie-zeer-bezorgd-hulp-aan-jongeren-de-knel.
https://zorgkrant.nl/jeugdzorg/14408-nederland-luidt-de-noodklok-voor-mentale-gezondheid-jongeren.
https://www.profizorg.nl/kinderrechters-noemen-tekort-jeugdzorgwerkers-een-gevaar-voor-kinderen/.
https://www.nationaleombudsman.nl/nieuws/2022/klachtafhandeling-jeugdbescherming-moet-beter.
https://nos.nl/index.php/artikel/2427755-gedupeerde-toeslagouders-moedeloos-en-terneergeslagen.
Artikel 1:265 I BW is nu enkel alleen voor plaatsing bij pleegouders. Echter is dit niet voor wijziging in het verblijf tussen instellingen. Daar is artikel 1: 265 D BW voor bedoelt. Echter moeten ouders dan zelf de stap naar de rechter maken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36096-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.