35 976 Tijdelijke regels inzake instelling van een Nationaal Groeifonds (Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds)

D MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 30 mei 2022

Inleiding

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben met interesse kennisgenomen van de Tijdelijke Wet Nationaal Groeifonds. Zij hebben hierover gezamenlijk een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel. Deze leden waarderen het dat het groeifonds nu verankerd wordt in een instellingswet, maar hebben over het doel en de inrichting van het groeifonds nog wel enkele vragen.

De leden van de PvdD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Tijdelijke Wet Nationaal Groeifonds. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de Fractie-Otten hebben kennisgenomen van de Tijdelijke Wet Nationaal Groeifonds. Deze leden hebben nog enkele vragen.

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA, de SP, de PvdD en de Fractie-Otten, over het bovengenoemde wetsvoorstel in het voorlopig verslag.

Graag ga ik, mede namens de Minister van Financiën, op deze vragen in.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA

Vraag 1

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen zich af in hoeverre zij het onderhavige wetsvoorstel goed kunnen beoordelen, nu blijkt dat 6,7 miljard euro uit het Nationaal Groeifonds onderdeel is van de onderhandelingen over de Voorjaarsnota. Daarbij vragen zij naar de laatste stand van zaken. Wat betekent dit voor het voorliggend wetsvoorstel? Wat betekent dit voor de geloofwaardigheid van het Nationaal Groeifonds als a-politiek investeringsinstrument voor de lange termijn? Hoe waarborgt de regering dat de middelen gereserveerd voor het Nationaal Groeifonds op een later moment niet alsnog besteed zullen worden aan andere doeleinden?

Er wordt als onderdeel van de Voorjaarsnota een bedrag van € 660 miljoen omgebogen op het budget voor het Nationaal Groeifonds. Dit is circa 3% van het budget van het Nationaal Groeifonds van € 20 miljard. Daarmee blijft een zeer substantieel bedrag voor het Nationaal Groeifonds beschikbaar. Deze ombuiging heeft geen gevolgen voor het onderhavige wetsvoorstel.

Vraag 2

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA juichen publieke investeringen toe om brede welvaart te stimuleren. Deze leden maken zich echter zorgen over de borging van brede welvaartindicatoren in de huidige wet en daarmee de mate waarin het Groeifonds deze doelen zal realiseren. Kan de regering verduidelijken dat de strekking van «duurzaam» in de doelstelling van het Nationaal Groeifonds niet slaat op enkel «structurele» groei, maar tevens op groene ambities op het gebied van brede welvaart die in lijn zijn met de nationale klimaatdoelen, de European Green New Deal en andere klimaatafspraken? Kan de regering voorts verduidelijken dat de aangescherpte doelstelling van de instellingswet in lijn is met de aanbeveling van de Raad voor Leefomgeving en Infrastructuur (Rli) om het criterium «natuurinclusief» onderdeel te laten zijn van de groeistrategie? Hoe integreert de regering brede welvaartsdoelen met de Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse systematiek die nu leidend is bij de evaluatie van voorstellen? In hoeverre stimuleert de gehanteerde doelstelling van het Nationaal Groeifonds de transitie naar een economie waarin groei een middel is, zoals is aangegeven in het wetgevingsoverleg d.d. 4 april 2022,1 en niet per definitie noodzakelijk is voor het goedkeuren van voorstellen?

Het Nationaal Groeifonds heeft als doel het beschikbaar stellen van financiële middelen voor extra investeringen, om het duurzaam verdienvermogen te vergroten. Onder duurzaam verdienvermogen wordt verstaan het bruto binnenlands product (bbp) dat Nederland op de lange termijn op structurele basis kan genereren, met oog voor een economische, sociale en milieuvriendelijke duurzame toekomst voor de aarde en voor huidige en toekomstige generaties. Het kabinet heeft mede naar aanleiding van de adviezen van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur2 (Rli) en de Afdeling advisering van de Raad van State3 deze aangepaste definitie opgenomen in het wetsvoorstel voor een Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds, waarmee onder andere wordt benadrukt dat de voortbrenging van onze welvaart weer in de pas moet worden gebracht met ambities ten aanzien klimaat en natuur, in lijn met de Groeistrategie.4

Voorstellen dienen altijd, conform de doelstelling van het fonds, een positief effect op het bbp te hebben, maar daarnaast ook oog te hebben voor de maatschappelijke effecten. Daarom zijn bij het Nationaal Groeifonds onder meer de eisen gesteld dat een voorstel meer maatschappelijke baten oplevert dan maatschappelijke kosten teweegbrengt en dat een voorstel niet strijdig mag zijn met het kabinetsbeleid, waaronder ambities op het gebied van verduurzaming of met betrekking tot natuur en biodiversiteit. Dit wordt geregeld in artikel 2, derde lid, onderdelen e en f van het wetsvoorstel. De aansluiting van een voorstel op maatschappelijke uitdagingen en transities (zoals klimaatverandering) is daarnaast een van de punten die de adviescommissie expliciet meeweegt in haar analysekader bij de beoordeling van het duurzaam verdienvermogen.5

In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel is aangegeven dat maatschappelijke baten en lasten, waar mogelijk, gekwantificeerd en gemonetariseerd dienen te worden. Waar dat niet mogelijk is, moeten effecten kwalitatief in beeld gebracht worden. In het geval van fysieke mobiliteitsinfrastructuur (onderdeel van het fonds in de eerste twee indieningsrondes) diende er een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) opgesteld te zijn op basis van de leidraad MKBA. Bij voorstellen op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie en kennisontwikkeling moeten de maatschappelijke effecten op een andere wijze systematische in beeld gebracht worden. De effecten dienen goed te worden onderbouwd, waarbij bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van een «theory of change». Met deze methodiek wordt in beeld gebracht hoe investeringen uiteindelijk leiden tot veranderingen in de economie en maatschappij en tot welke impact dit leidt.

De primaire focus op economische groei sluit voorstellen op het gebied van maatschappelijke uitdagingen zeker niet uit. Sterker nog, het kabinet is ervan overtuigd dat economische groei hand in hand kan gaan met het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen, en dus ook met verduurzaming. Het is dan ook, in de ogen van het kabinet, niet zo dat het doel van het fonds ontoereikend is om voorstellen te bekostigen die de nodige maatschappelijke meerwaarde creëren.Bij de toekenning van middelen in de eerste tweede rondes is ook gebleken dat het merendeel van de gehonoreerde voorstellen actief bijdraagt aan één of meerdere transities. Denk bijvoorbeeld aan voorstellen op het gebied van groene waterstof of de verduurzaming van de lucht- en binnenvaart.

Vraag 3

In ditzelfde overleg is de integratie van brede welvaartsindicatoren in de MKBA-analyse een lerend proces genoemd. Is de regering bereid om de verbetering van de methodologie achter het meten van brede welvaart onderdeel te laten zijn van de tussentijdse en/of vijfjarige evaluatie van het Nationaal Groeifonds, op basis van de opgedane ervaringen met het toetsen van voorstellen aan brede welvaartsindicatoren? Is de regering voorts bereid deze opgedane kennis en ervaringen toe te passen bij een volgende begrotingscyclus van het Nationaal Groeifonds om dit lerend proces te stimuleren?

De vijfjarige evaluatie zal zich richten op de doelmatigheid en de effecten van dit wetsvoorstel in de praktijk. Daarbij zal ook gekeken worden naar de effectiviteit van de gebruikte methodologie om voorstellen te beoordelen op hun bijdrage aan het duurzaam verdienvermogen. Zoals aangegeven in de brief van 7 september 20206, zal de tussentijdse evaluatie zich richten op de governance van het fonds en heeft deze evaluatie dus een andere focus.

Vraag 4

Met de introductie van andere fondsen, zoals het Klimaatfonds en het Stikstoffonds wordt de noodzaak voor een afgebakende onderscheidende doelstelling van het Nationaal Groeifonds des te relevanter, menen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA. Wanneer kan de Eerste Kamer de toegezegde brief over de verhouding tussen het Nationaal Groeifonds en de andere fondsen verwachten?

Deze leden verzoeken de regering om in deze brieven ook toe te lichten welke positie het Nationaal Groeifonds en de overige fondsen innemen binnen het transitiebeleid van de overheid. Hoe verhoudt het Nationaal Groeifonds zich als aanjager van publieke investeringen tot de twee andere instrumenten voor doelmatig en doeltreffend transitiebeleid: beprijzen en normeren?

Kan de regering de constitutie van het financieringslandschap voor de groene transitie en de rol van het Nationaal Groeifonds hierin schetsen?

De brief over de verhouding tussen het Nationaal Groeifonds en de andere fondsen zal in de loop van juni van dit jaar verstuurd worden aan de Tweede en Eerste Kamer. In deze brief zal ook worden ingegaan op de bovenstaande vragen van de fracties van GroenLinks en de PvdA.

Vraag 5

Hoe voorkomt de regering dat de winsten die voortvloeien uit investeringen vanuit het Nationaal Groeifonds enkel ten goede komen aan private partijen, bijvoorbeeld door het toekennen van octrooien aan private initiatieven gefinancierd met publiek geld? Wat is volgens de regering een gewenst evenwicht tussen publieke en private winsten, en welke beleidsstappen onderneemt zij om dit evenwicht te realiseren? Hoe wil de regering deze uit de investeringen terugvloeiende publieke winsten besteden?

Het Nationaal Groeifonds richt zich nadrukkelijk op investeringen met een publiek belang die ten dienste staan van het duurzaam verdienvermogen van Nederland, maar waarop onvoldoende privaat rendement kan worden behaald om via reguliere kanalen gefinancierd te worden. Het fonds heeft geen revolverend karakter en geen rendementsdoelstelling. Het doel is niet dat de investeringen zich uitbetalen in de vorm van financieel rendement voor investeerders. Het Nationaal Groeifonds is gericht op een groter duurzaam verdienvermogen van de samenleving als geheel. Daar kijkt de adviescommissie scherp naar bij de advisering over de ingediende voorstellen.

Voorstellen worden voorts beoordeeld op private additionaliteit. Als een voorstel zonder bijdrage uit het Nationaal Groeifonds ook kan worden uitgevoerd, wordt het voorstel niet gehonoreerd. Businesscases worden streng getoetst, ook met behulp van externe experts, om te controleren of er niet excessief privaat rendement wordt gehaald. Als dat het geval is, wordt het voorstel niet gehonoreerd.

Als onderdeel van haar advisering, kijkt de adviescommissie – indien van toepassing – ook naar de afspraken die tussen de samenwerkende partijen binnen een voorstel zijn gemaakt over intellectueel eigendom en kennisdeling, en of deze aansluiten bij de doelstelling van het Nationaal Groeifonds. Afspraken hierover zijn met name van belang bij voorstellen op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Deze afspraken zijn maatwerk per voorstel. Bij het beschikbaar stellen van middelen vanuit het Nationaal Groeifonds kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld met betrekking tot intellectueel eigendom en kennisdeling. Doel is om een goede balans te vinden tussen het bereiken van publieke doelen en het behoud van voldoende prikkels om private deelname te bewerkstelligen.

Vraag 6

In de brief van de Minister van 28 maart 2022 lezen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA dat het actualiseren van de efficiënte CO2-prijs niet mogelijk is totdat het Centraal Plan Bureau en Plan Bureau voor de Leefomgeving de Welvaart en Leefomgeving-scenario's in 2024 actualiseren.7 Is de regering op de hoogte van het rapport van Trinomics dat invulling geeft aan de Grinwis c.s. door een second opinion te geven op de ETS-prijsramingen die momenteel voor de SDE++ 2022-ronde worden gebruikt?8 Is de regering bereid te verkennen of de Emission Trade System-prijsramingen uit dit rapport kunnen fungeren als geactualiseerde efficiënte Emission Trade System-prijs totdat de Welvaart en Leefomgeving-scenario's worden geactualiseerd?

Ja, ik ben op de hoogte van het rapport. Zoals aangegeven in mijn brief van 28 maart jl. zal ik de Tweede Kamer voor de zomer informeren hoe ik met de actualisatie van de efficiënte CO2-prijs om wil gaan bij de beoordeling van voorstellen in de derde ronde. Deze brief zal ook aan uw Kamer worden verzonden. Ik zal naar aanleiding van uw suggestie in deze brief ook ingaan op de vraag of de ETS-prijsramingen uit het Trinomics rapport daarbij een rol kunnen spelen.

Vraag 7

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA constateren dat zowel de Raad van State als het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) opmerken dat de kwaliteit van de onderbouwing van het wetsvoorstel verbetering behoeft. Wat is de reactie van de regering op deze kritiek, zo vragen deze leden, en hoe is zij van plan invulling te geven aan de concrete aanbevelingen in deze adviezen?

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is zowel het wetsvoorstel als de memorie van toelichting aangepast. Zo is met opname van een begripsbepaling in artikel 1 verhelderd wat onder «duurzaam verdienvermogen» wordt verstaan, waarmee de doelstelling van het fonds is verduidelijkt. Ook zijn naar aanleiding van het advies van de Afdeling de inhoudelijke criteria waar een investeringsvoorstel ten minste aan moet voldoen om voor financiering uit het fonds in aanmerking te kunnen komen, in het wetsvoorstel opgenomen (zie artikel 2, derde en vierde lid) en toegelicht in de memorie van toelichting.9

Het ATR heeft geadviseerd om meer duidelijkheid te geven over het proces van de vooraanvraag, de toetsing, het schatten van het bbp-effect en het beschikbaar stellen van ondersteuning zodat kleine partijen gezamenlijk voorstellen kunnen indienen. Deze adviezen worden ter harte genomen in de verdere communicatie over het fonds en in de uitwerking van de subsidieregelgeving. Ten slotte verzoekt het ATR om de precieze regeldrukgevolgen bij de subsidieregelgeving in kaart te brengen en tijdig aan het ATR voor te leggen. Dat advies wordt ter harte genomen en wordt opgevolgd in de verdere uitwerking van de subsidieregelgeving.10

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie beschouwen een fonds met publiek geld voor investeringen op de langere termijn (welke niet door de markt gefinancierd kunnen worden) als potentieel een nuttig instrument, maar dan moeten die investeringen ook expliciet een maatschappelijke meerwaarde hebben. Het voorliggende wetsvoorstel stelt dat het fonds moet bijdragen aan het duurzame verdienvermogen van Nederland. Van belang is hierbij natuurlijk hoe dit doel geoperationaliseerd wordt. In artikel 1 van voorliggend wetsvoorstel wordt het doel vertaald als «het bruto binnenlands product dat Nederland op de lange termijn op structurele basis kan genereren» en in de memorie van toelichting lezen deze leden dat de «de bijdrage aan het verdienvermogen van Nederland wordt in beginsel gemeten door een kwantitatieve schatting van het effect van een investeringsvoorstel op het bruto binnenlands product».

Vraag 8

Voor de leden van de SP-fractie onderstreept dit dat het «groeifonds» (zoals de naam al doet vermoeden) in de eerste plaats gericht is op economische groei, gemeten als BBP-groei, en vragen hoe deze verenging van de maatschappelijke bijdrage die het fonds moet leveren zich verhoudt tot het bevorderen van de brede maatschappelijke welvaart die de regering ook zegt na te streven. Betekent dit dat voorstellen die niet zullen leiden tot hogere BBP-groei, maar wel de brede maatschappelijke welvaart bevorderen, niet gehonoreerd zullen (kunnen) worden? En zo ja, kan de regering die keuze nader onderbouwen? In hoeverre staat de duurzaamheid van het verdienvermogen, en daarmee ook de verduurzaming van onze economie, nu wel of niet centraal? Uit het fonds gefinancierde investeringen dienen in overeenstemming te zijn met het kabinetsbeleid, bijvoorbeeld ten aanzien van verduurzaming, het tegengaan van klimaatverandering etc. Echter, «het niet strijdig zijn met» is iets anders dan «het expliciet bevorderen van bijvoorbeeld laatstgenoemde doelen». Klopt het dat het bevorderen van deze doelen, ten aanzien van het verduurzamen van onze economie, niet tot de expliciete doelstellingen van het groeifonds behoren? Wat betekent in dit geval de formulering in artikel 1: «met oog voor een …. milieuvriendelijke duurzame toekomst voor de aarde»? In hoeverre moeten te honoreren voorstellen altijd bijdragen aan deze toekomst?

Het Nationaal Groeifonds heeft als doel het beschikbaar stellen van financiële middelen voor extra investeringen, om het duurzaam verdienvermogen te vergroten. Onder duurzaam verdienvermogen wordt verstaan het bbp dat Nederland op de lange termijn op structurele basis kan genereren, met oog voor een economische, sociale en milieuvriendelijke duurzame toekomst voor de aarde en voor huidige en toekomstige generaties.

Voorstellen dienen altijd, conform de doelstelling van het fonds, een positief effect op het bbp te hebben, maar daarnaast ook oog te hebben voor de maatschappelijke effecten. Daarom zijn bij het Nationaal Groeifonds onder meer de eisen gesteld dat een voorstel meer maatschappelijke baten oplevert dan maatschappelijke kosten teweegbrengt en dat een voorstel niet strijdig mag zijn met het kabinetsbeleid, waaronder ambities op het gebied van verduurzaming of met betrekking tot natuur en biodiversiteit. Dit wordt geregeld in artikel 2, derde lid, onderdelen e en f van het wetsvoorstel. De aansluiting van een voorstel op maatschappelijke uitdagingen en transities (zoals klimaatverandering) is daarnaast een van de punten die de adviescommissie expliciet meeweegt in haar analysekader bij de beoordeling van het duurzaam verdienvermogen.11

De primaire focus op economische groei is in lijn met de ambities van het kabinet op het gebied van brede welvaart. Structurele economische groei is om een aantal redenen immers belangrijk voor het vergroten van brede welvaart. Ten eerste draagt groei bij aan het financieren van publieke voorzieningen. De hoge kwaliteit van bijvoorbeeld onderwijs en zorg in Nederland is van grote waarde, maar kost ook veel geld. Groei zorgt dat er middelen beschikbaar zijn om deze voorzieningen op peil te houden. Ten tweede is groei nodig om de koopkracht van burgers op peil te houden. De terechte zorgen die bij veel burgers leven over de gevolgen van hogere prijzen van bijvoorbeeld energie onderstrepen dat het belang van koopkracht onverminderd actueel is. Een derde reden is dat we als maatschappij voor een aantal grote uitdagingen en transities staan, waaronder de energietransitie en klimaattransitie. Deze transities vragen om grote investeringen in onder meer energie-infrastructuur, nieuwe groene technologieën en duurzame energiebronnen. Duurzame groei maakt het mogelijk dat de ene doelstelling niet ten koste hoeft te gaan van de andere en faciliteert dat we fors kunnen investeren in klimaatneutraliteit.

Het kabinet is ervan overtuigd dat economische groei hand in hand kan gaan met het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen, en dus ook met verduurzaming. Het is dan ook, in de ogen van het kabinet, niet zo dat het doel van het fonds ontoereikend is om voorstellen te bekostigen die de nodige maatschappelijke meerwaarde creëren. Bij de toekenning van middelen in de eerste tweede rondes is ook gebleken dat het merendeel van de gehonoreerde voorstellen actief bijdraagt aan één of meerdere transities. Denk bijvoorbeeld aan voorstellen op het gebied van groene waterstof of de verduurzaming van de lucht- en binnenvaart.

Vraag 9

Het Nationaal Groeifonds is mede gericht op kennis en innovatie ten gunste van de lange termijn ontwikkeling van onze economie. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat kennis die met publiek geld wordt gegenereerd ook publiek moet blijven. Hoe kan de regering borgen dat dit ook gebeurt ten aanzien van de kennis die investeringen van het fonds zullen genereren? En dat deze kennis niet privaat te gelde wordt gemaakt, maar beschikbaar is voor ons allemaal?

Het Nationaal Groeifonds richt zich nadrukkelijk op investeringen met een publiek belang die ten dienste staan van het duurzaam verdienvermogen van Nederland, maar waarop onvoldoende privaat rendement kan worden behaald om via reguliere kanalen gefinancierd te worden. Het fonds heeft geen revolverend karakter en geen rendementsdoelstelling. Het doel is niet dat de investeringen zich uitbetalen in de vorm van financieel rendement voor investeerders. Het Nationaal Groeifonds is gericht op een groter duurzaam verdienvermogen van de samenleving als geheel. Daar kijkt de adviescommissie scherp naar bij de advisering over de ingediende voorstellen.

Voorstellen worden voorts beoordeeld op private additionaliteit. Als een voorstel zonder bijdrage uit het Nationaal Groeifonds ook kan worden uitgevoerd, wordt het voorstel niet gehonoreerd. Businesscases worden streng getoetst, ook met behulp van externe experts, om te controleren of er niet excessief privaat rendement wordt gehaald. Als dat het geval is, wordt het voorstel niet gehonoreerd.

Als onderdeel van haar advisering, kijkt de adviescommissie – indien van toepassing – ook naar de afspraken die tussen de samenwerkende partijen binnen een voorstel zijn gemaakt over intellectueel eigendom en kennisdeling, en of deze aansluiten bij de doelstelling van het Nationaal Groeifonds. Afspraken hierover zijn met name van belang bij voorstellen op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Deze afspraken zijn maatwerk per voorstel. Bij het beschikbaar stellen van middelen vanuit het Nationaal Groeifonds kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld met betrekking tot intellectueel eigendom en kennisdeling. Doel is om een goede balans te vinden tussen het bereiken van publieke doelen en het behoud van voldoende prikkels om private deelname te bewerkstelligen.

Vraag 10

En hoe borgt de regering dat het MKB in even grote mate een succesvol beroep kan doen op het fonds als het grootbedrijf?

Het Nationaal Groeifonds staat open voor alle bedrijven, zowel het grootbedrijf als het mkb. In de eerste en tweede ronde van het Nationaal Groeifonds zien we dat in de consortia die hebben meegewerkt aan departementale voorstellen er aandacht is voor het betrekken van het mkb en het mkb ook integraal onderdeel is van de consortia. Diverse toegekende projecten uit deze investeringsrondes kennen activiteiten specifiek gericht op het mkb, zoals een call for proposals voor het mkb in het kwantum Delta NL programma. In de derde ronde zal met een subsidieregeling worden gewerkt. Die staat ook open voor mkb-bedrijven, al dan niet in samenwerking met grote bedrijven en andere organisaties. We zullen door goede communicatie richting het mkb zelf en richting onder meer belangen- en brancheorganisaties zorgen dat deze doelgroep goed op de hoogte is van de mogelijkheden. Ook andere organisaties kunnen een rol krijgen om het mkb te betrekken en te informeren, zoals de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROMs). Een belangrijke rol is ook weggelegd voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) als uitvoerder van de subsidieregeling. RVO zal, net zoals zij doet voor andere regelingen, via onder meer informatiebijeenkomsten en nieuwsbrieven de doelgroep informeren over de mogelijkheden en de aanvraagprocedure. Potentiële indieners zullen ook de mogelijkheid krijgen om de kansrijkheid van hun ideeën bij RVO te laten toetsen.

Vraag 11

De leden van de SP-fractie hebben tenslotte nog enkele vragen over de relatie tussen het Nationaal Groeifonds enerzijds en bestaande – met name Invest-NL – en nog in het leven te roepen fondsen – met name het klimaatfonds en het stikstoffonds – anderzijds.

Waarin verschillen de doelen, werkwijze en financiering van deze fondsen en waarin komen die overeen? Hoe is geborgd dat deze fondsen complementair zijn, en hoe wordt voorkomen dat bijvoorbeeld het groeifonds aanvragen behandelt (en mogelijk honoreert) die eigenlijk bij Invest-NL horen, of omgekeerd? De voornoemde leden ontvangen graag een overzicht van de verschillende fondsen waarin deze vragen beantwoord worden en de relatie tussen deze fondsen helder uiteengezet wordt.

Wat betreft de verhouding tussen Invest-NL en het Nationaal Groeifonds: Invest-NL heeft als doel om, indien de markt daarin onvoldoende voorziet, bij te dragen aan het financieren en realiseren van maatschappelijke transitieopgaven door ondernemingen en aan het bieden van toegang tot ondernemingsfinanciering. Het financieren van scale-ups en het financieren van de energietransitie ziet Invest-NL als hoogste prioriteit. Invest-NL richt op de financiering van bedrijven / projecten met maatschappelijke meerwaarde en een sluitende businesscase, waarbij de financiering door marktfalen niet tot stand komt.

Het Nationaal Groeifonds richt zich nadrukkelijk op investeringen met een publiek belang die ten dienste staan van het duurzaam verdienvermogen van Nederland, maar waarop onvoldoende privaat rendement kan worden behaald om via reguliere kanalen gefinancierd te worden. Het fonds heeft geen revolverend karakter en geen rendementsdoelstelling. Het betreft voorstellen op het gebied van kennisontwikkeling of onderzoek, ontwikkeling en innovatie, waar zowel bedrijven, kennisinstellingen, overheden als andere maatschappelijke organisaties betrokken bij kunnen zijn.

Het doel van het Nationaal Groeifonds is niet dat de investeringen zich uitbetalen in de vorm van financieel rendement voor investeerders. Het fonds is gericht op een groter duurzaam verdienvermogen van de samenleving als geheel. Om voor het Nationaal Groeifonds in aanmerking te komen, dienen investeringen additioneel te zijn aan publieke en private investeringen. Dit betekent kort gezegd dat financiële middelen uit het fonds enkel worden ingezet waar sprake is van marktfalen, waardoor een voorstel met alleen financiering uit de markt niet tot stand komt, en als de investering niet valt binnen een bestaand financieringsinstrument van de overheid, zoals Invest-NL.

Op de verhouding tussen het Nationaal Groeifonds, Invest-NL en de nog in het leven te roepen fondsen wordt nader ingaan in de brief die in de loop van juni van dit jaar aan de Tweede en Eerste Kamer wordt gestuurd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren

Vraag 12

Het Nationaal Groeifonds heeft tot doel om het BBP dat Nederland op de lange termijn structureel kan genereren te vergroten. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vernemen graag waarom de regering structurele groei van het BBP wenselijk acht. Wat zijn hiervan de voordelen?

Structurele economische groei is om een aantal redenen belangrijk voor het vergroten van brede welvaart. Ten eerste draagt groei bij aan het financieren van publieke voorzieningen. De hoge kwaliteit van bijvoorbeeld onderwijs en zorg in Nederland is van grote waarde, maar kost ook veel geld. Groei zorgt dat er middelen beschikbaar zijn om deze voorzieningen op peil te houden. Ten tweede is groei nodig om de koopkracht van burgers op peil te houden. De terechte zorgen die bij veel burgers leven over de gevolgen van hogere prijzen van bijvoorbeeld energie onderstrepen dat het belang van koopkracht onverminderd actueel is. Een derde reden is dat we als maatschappij voor een aantal grote uitdagingen en transities staan, waaronder de energietransitie en klimaattransitie. Deze transities vragen om grote investeringen in onder meer energie-infrastructuur, nieuwe groene technologieën en duurzame energiebronnen. Duurzame groei maakt het mogelijk dat de ene doelstelling niet ten koste hoeft te gaan van de andere en faciliteert dat we fors kunnen investeren in klimaatneutraliteit.

Vraag 13

Volgens veel (klimaat)deskundigen is verdere groei van het BBP op wereldniveau onverenigbaar met de strijd tegen verdere opwarming van de aarde. Hiervoor waarschuwde bijvoorbeeld de Nobelprijswinnaar natuurkunde Giorgio Parisi tijdens de PreCOP in het najaar van 2021. Neemt de regering deze waarschuwing serieus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor de wenselijkheid van lange termijn structurele BBP groei? En wat betekent dit voor de haalbaarheid?

Het kabinet ziet het tegengaan van klimaatverandering als één van zijn belangrijkste opgaven. Nederland levert zijn bijdrage aan Europese doelen en zet zichzelf nationaal als doel om in 2030 ten minste 55% emissiereductie te realiseren ten opzichte van 1990. Conform het Coalitieakkoord richt het kabinet zich bij de uitwerking van beleidsmaatregelen op een emissiereductie van 60%. Daarmee wil het kabinet ervoor zorgen dat het nieuwe streefdoel voor 2030 in de Klimaatwet van –55% ten minste wordt gehaald. Uiterlijk in 2050 moet Nederland klimaatneutraal zijn. Deze ambitieuze doelen fungeren als het kader waarin het kabinet opereert en waarbinnen het kabinet duurzame groei poogt te stimuleren. Duurzame economische groei is hierbij waardevol, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 12.

De sleutel voor het verenigen van economische activiteit en klimaatneutraliteit is ontkoppeling van economische activiteit en de uitstoot van broeikasgassen. De opgave is om economische activiteit, van industriële productieprocessen tot de dienstensector, op een duurzame wijze vorm te geven. Groene innovaties, van elektrische auto’s tot steeds efficiëntere windmolens en zonnepanelen, maken dit mogelijk. De afgelopen decennia laten zien dat dit ook al gebeurt: sinds 1990 is het reële bbp met meer dan 80% toegenomen12, terwijl CO2-emissies met meer dan 25% daalden. Dit illustreert dat bbp-groei op lange termijn en klimaatneutraliteit verenigbaar zijn. Het Nationaal Groeifonds speelt een rol bij deze belangrijke opgave van ontkoppeling door te investeren in verschillende projecten die de economie versterken binnen de grenzen van de planeet.

Vraag 14

De definitie van duurzaam verdienvermogen omvat de zinsnede «met oog voor een economische, sociale, en milieuvriendelijke duurzame toekomst voor de aarde en voor huidige en toekomstige generaties». De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben behoefte aan concretisering van de kwalificatie «met oog voor». Staat dit gelijk aan «onder voorwaarde van»? Het BBP is een concrete kwantitatieve maatstaf. Deze leden vernemen graag hoe de regering de andere aspecten in deze definitie meet.

Het Nationaal Groeifonds heeft als doel het beschikbaar stellen van financiële middelen voor extra investeringen, om het duurzaam verdienvermogen te vergroten. Onder duurzaam verdienvermogen wordt verstaan het bbp dat Nederland op de lange termijn op structurele basis kan genereren, met oog voor een economische, sociale en milieuvriendelijke duurzame toekomst voor de aarde en voor huidige en toekomstige generaties.

Voorstellen dienen altijd, conform de doelstelling van het fonds, een positief effect op het bbp te hebben, maar daarnaast ook oog te hebben voor de maatschappelijke effecten. Daarom zijn bij het Nationaal Groeifonds onder meer de eisen gesteld dat een voorstel meer maatschappelijke baten oplevert dan maatschappelijke kosten teweegbrengt en dat een voorstel niet strijdig mag zijn met het kabinetsbeleid, waaronder ambities op het gebied van verduurzaming of met betrekking tot natuur en biodiversiteit. Dit wordt geregeld in artikel 2, derde lid, onderdelen e en f van het wetsvoorstel. De aansluiting van een voorstel op maatschappelijke uitdagingen en transities (zoals klimaatverandering) is daarnaast een van de punten die de adviescommissie expliciet meeweegt in haar analysekader bij de beoordeling van het duurzaam verdienvermogen.13

De bijdrage van een voorstel aan het duurzaam verdienvermogen dient, waar mogelijk, gekwantificeerd en gemonetariseerd te worden. Waar dat niet mogelijk is, moeten effecten kwalitatief in beeld gebracht worden. De effecten dienen goed te worden onderbouwd, waarbij bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van een «theory of change». Met deze methodiek wordt in beeld gebracht hoe investeringen uiteindelijk leiden tot veranderingen in de economie en maatschappij en tot welke impact dit leidt.

Vraag 15

Volgens de Nationaal Bureau Economic Research landenstudie naar de lange termijn effecten van klimaatverandering heeft temperatuurstijging een negatief effect op het BBP (negatieve groei).14 Dit zou betekenen dat de interactie tussen groei en klimaat zowel loopt van BBP-groei naar klimaat (negatief effect) als van klimaat naar omvang BBP (negatief effect). De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de regering hierop te reflecteren in het licht van het doel van het Nationaal Groeifonds.

Het kabinet onderschrijft dat de risico’s die van klimaatverandering uitgaan ook effect hebben op de economie. Extreem weer is niet alleen gevaarlijk voor mensen, maar kan bijvoorbeeld ook oogsten bedreigen en fysieke schade toebrengen aan eigendommen. De potentiële gevolgen van klimaatverandering zijn verstrekkend en kunnen ons welzijn op uiteenlopende wijzen raken.

Dit gegeven onderstreept in de eerste plaats het grote belang van de mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering. Het kabinet geeft hier dan ook prioriteit aan, onder meer middels het Klimaatfonds. Ook veel projecten die middelen ontvangen vanuit het Nationaal Groeifonds dragen bij aan de verduurzaming van Nederland. Daarnaast is dit een aansporing om te blijven investeren in een sterke, duurzame en toekomstbestendige economie. Juist ook vanwege de verschillende risico’s die er zijn voor de Nederlandse economie is het waardevol dat, middels het Nationaal Groeifonds, wordt ingezet op het versterken van die economie.

Zie voor een reflectie op de invloed van bbp-groei op klimaatverandering het antwoord op vraag 13.

Vraag 16

De activiteiten die in aanmerking kunnen komen voor middelen uit het Nationaal Groeifonds moeten een positief saldo van maatschappelijke baten en lasten hebben. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de regering om een concretisering hiervan. Tevens vragen deze leden hoe deze maatschappelijke baten en lasten en de som ervan zullen worden gemeten.

Aan indieners van voorstellen voor het Nationaal Groeifonds wordt gevraagd wat de maatschappelijke kosten en baten zijn van hun voorstel. Daarbij wordt gevraagd de baten en kosten zo veel mogelijk kwantitatief weer te geven en zo mogelijk te monetariseren.

De adviescommissie adviseert over de vraag of substantiële maatschappelijke risico’s en mitigatiemaatregelen voldoende zijn opgenomen in het voorstel, en of deze opwegen tegen de baten die met het voorstel worden bereikt. De adviescommissie bespreekt de maatschappelijke kosten en baten daartoe onder andere met experts. De uitkomsten van de analyse neemt de adviescommissie mee in haar advies. Omdat niet alle kosten en baten gemonetariseerd kunnen worden, is dit niet een kwestie van een simpele rekensom, maar vraagt dit ook om een kwalitatieve analyse.

In de monitoring en evaluatie van de voorstellen spelen maatschappelijke kosten en baten ook een rol, aangezien daar ook wordt gekeken naar de maatschappelijke impact die de voorstellen hebben bereikt. Daarvoor wordt indieners gevraagd om, waar relevant, maatschappelijke key performance indicators (KPI’s) op te stellen.

Vraag 17

Klopt het dat het Nationaal Groeifonds alleen middelen ter beschikking kan stellen voor activiteiten die het BBP vergroten? Zo ja, betekent dit dat activiteiten die leiden tot een duurzamere, maar niet tot een grotere productie dan niet in aanmerking komen? Zo niet, hoe moet deze voorwaarde in artikel 2.3a van het voorliggend wetsvoorstel worden geïnterpreteerd?

Het Nationaal Groeifonds heeft als doel het beschikbaar stellen van financiële middelen voor extra investeringen, om het duurzaam verdienvermogen te vergroten. Onder duurzaam verdienvermogen wordt verstaan het bbp dat Nederland op de lange termijn op structurele basis kan genereren, met oog voor een economische, sociale en milieuvriendelijke duurzame toekomst voor de aarde en voor huidige en toekomstige generaties.

Voorstellen dienen altijd, conform de doelstelling van het fonds, een positief effect op het bbp te hebben, maar daarnaast ook oog te hebben voor de maatschappelijke effecten. Daarom zijn bij het Nationaal Groeifonds onder meer de eisen gesteld dat een voorstel meer maatschappelijke baten oplevert dan maatschappelijke kosten teweegbrengt en dat een voorstel niet strijdig mag zijn met het kabinetsbeleid, waaronder ambities op het gebied van verduurzaming of met betrekking tot natuur en biodiversiteit. Dit wordt geregeld in artikel 2, derde lid, onderdelen e en f van het wetsvoorstel. De aansluiting van een voorstel op maatschappelijke uitdagingen en transities (zoals klimaatverandering) is daarnaast een van de punten die de adviescommissie expliciet meeweegt in haar analysekader bij de beoordeling van het duurzaam verdienvermogen.15

Vraag 18

Is de regering bekend met hoe groener de technologie, hoe meer dit gebruik maakt van essentiële schaarse mineralen, dat sommige daarvan niet-recycleerbaar zijn en de verwachting is dat voor 2050 de vraag groter zal zijn dan het aanbod? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de regering hiermee rekening houdt bij de aanwending van middelen van het Nationaal Groeifonds?

Het tekort aan grondstoffen is een mondiaal probleem. Voorstellen die zich richten op circulariteit kunnen als zij voldoen aan de voorwaarden in aanmerking komen voor het Nationaal Groeifonds. Daarmee kan vanuit het fonds worden bijgedragen aan de mitigatie van grondstoffenschaarste.

In een deel van de voorstellen speelt het gebruik van essentiële grondstoffen een rol. Bij de beoordeling van deze voorstellen wordt getoetst in hoeverre ieder voorstel voldoet aan wet- en regelgeving, en wordt gekeken naar aanpalend beleid. Het gebruik van essentiële grondstoffen wordt daarnaast betrokken bij de analyse van de maatschappelijke kosten en baten.

Vraag 19

Conform artikel 2.3c van voorliggend wetsvoorstel mag het Nationaal Groeifonds alleen middelen ter beschikking stellen voor «activiteiten die betrekking hebben op investeringen die additioneel zijn aan private investeringen». Dat geeft voor deze leden aanleiding tot de volgende vragen. Kan de regering deze voorwaarde toelichten? Wat wordt bedoeld met «betrekking hebben op investeringen»? Wat wordt bedoeld met additioneel? Gaat het hierbij om investeringen die nog niet door de private sector gedaan zijn, of die de private sector nooit zou doen? Of is de voorwaarde dat er al private investeringen zijn?

Dit betekent het volgende: het uitgangspunt is dat financiële middelen uit het Nationaal Groeifonds enkel worden ingezet waar sprake is van marktfalen, waardoor een voorstel met alleen financiering uit de markt niet tot stand komt. Als er een business case gemaakt kan worden met een financieel marktconform rendement, behoort het voorstel door de markt gefinancierd te worden en niet vanuit het fonds.

Vraag 20

In artikel 6 onder c van voorliggend wetsvoorstel worden «andere uitgaven» genoemd. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vernemen graag aan welke andere uitgaven de regering denkt aan de hand van concrete voorbeelden.

Artikel 6 onderdeel c betreft een vangnetbepaling. Hieronder kunnen overige uitgaven uit het fonds worden bekostigd, zoals de uitgaven voor personeel en materieel voor het beleidsproces en voor de ondersteuning van de bedrijfsvoering of uitgaven voor ICT samenhangend met het fondsbeheer.

Vraag 21

De in te stellen Adviescommissie adviseert de Ministers, zo blijkt uit artikel 9 van voorliggend wetsvoorstel. Dit artikel geeft voor deze leden aanleiding tot de volgende vragen. Staat het de Ministers vrij om de adviezen al dan niet over te nemen of gaat het hier om bindende adviezen?

Het staat de Ministers formeel gezien vrij om het advies al dan niet over te nemen, het advies is niet bindend. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel, is het advies van de adviescommissie over de ingediende voorstellen echter wel zwaarwegend. Zie in dit verband ook de brief van 7 september 2020, waarbij het uitgangspunt is dat het kabinet geen voorstellen honoreert die een negatief advies van de adviescommissie hebben ontvangen. In de eerste en tweede ronde heeft het kabinet het advies van de adviescommissie volledig overgenomen.

Vraag 22

Voorts worden er per ministeriële regeling nadere regels gesteld over de onafhankelijkheid van de leden van de Adviescommissie. Kan de regering toelichten waarvan of van wie deze leden onafhankelijk zouden moeten zijn? Aan welke deskundigheidscriteria moeten de leden van de Adviescommissie voldoen? Borgt de regering dat er deskundigheid op het gebied van opwarming van de aarde, de relatie tussen economische groei en opwarming van de aarde, en het gebruik van mineralen aanwezig is?

De leden van de adviescommissie worden op persoonlijke titel benoemd. In het huidige Instellingsbesluit is vastgelegd dat de adviescommissie haar werkzaamheden onafhankelijk uitvoert.16 Dit is nader uitgewerkt in een reglement van de adviescommissie.17 De leden van de adviescommissie mogen op grond hiervan niet oordelen over voorstellen waar ze op enige wijze bij betrokken zijn, en dienen elke schijn van directe en indirecte belangenverstrengeling te voorkomen wanneer dit aan de orde is. De adviescommissie legt hier verantwoording over af in haar advies, dat openbaar wordt gemaakt. Na inwerkingtreding van de Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds, zullen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld ten aanzien van de onafhankelijk van de adviescommissie op grond van artikel 9, vijfde lid (ter vervanging van artikel 4 van het voornoemde Instellingsbesluit).

De adviescommissie dient op basis van een objectieve analyse te komen tot haar advies. Daarvoor is deskundigheid van groot belang. De leden worden geselecteerd op basis van het vermogen om een goed oordeel te kunnen vellen over de bijdrage van de ingediende voorstellen aan het duurzaam verdienvermogen van Nederland. De leden hebben achtergronden in het bedrijfsleven, kennisinstellingen en (semi) publieke sector.

Om steeds over voldoende inhoudelijke expertise te kunnen beschikken maakt de adviescommissie bij haar beoordeling gebruik van expertise van diverse deskundigen van bijvoorbeeld de planbureaus (waaronder het Planbureau voor de Leefomgeving, PBL) of de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Welke experts daarbij worden ingeschakeld is ook afhankelijk van de ingediende voorstellen en de expertise van de leden van de adviescommissie zelf. Bij voorstellen waar dat relevant is worden daarom ook experts ingeschakeld op het gebied van de relatie tussen economische groei en opwarming van de aarde, of het gebruik van mineralen.

Vraag 23

Het Nationaal Groeifonds wordt gevoed uit verschillende bronnen, waaronder de algemene middelen en andere begrotingen. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vernemen graag van de regering of het putten uit deze bronnen ter goedkeuring aan het parlement wordt voorgelegd.

Het Nationaal Groeifonds wordt geheel gevoed uit de algemene middelen. Er wordt dus niet geput uit andere bronnen. Het parlement is via het budgetrecht, het informatierecht en de behandeling van onderhavig wetsvoorstel volledig betrokken bij de oprichting van een begrotingsfonds en de beoogde uitgaven uit het fonds. Het wordt, conform de reguliere procedure, geïnformeerd via de ontwerpbegroting, de wijzigingen van de begroting van het fonds en achteraf op basis van verantwoordingen van het fonds. Het parlement kan zijn budgetrecht uitoefenen door de ontwerpbegroting en de wijzigingen van de begroting voor het fonds te autoriseren.

Vraag 24

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben ten slotte nog een vraag over de mogelijke ontvangers van het Nationaal Groeifonds. Het wetsvoorstel geeft namelijk een opsomming van mogelijke ontvangers uit het Nationaal Groeifonds. Kan de regering toelichten of ook buitenlandse publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en natuurlijke personen in aanmerking komen voor ontvangsten?

Ja, in beginsel kunnen ook buitenlandse partijen in aanmerking komen voor een bijdrage uit het Nationaal Groeifonds, mits zij voldoen aan de voorwaarden die de wet daaraan stelt. Het fonds heeft als doel het beschikbaar stellen van financiële middelen om het duurzaam verdienvermogen te vergroten door het doen van investeringen, op de werkterreinen van het fonds. Onder duurzaam verdienvermogen wordt verstaan het bbp dat Nederland op de lange termijn op structurele basis kan genereren, met oog voor een economische, sociale en milieuvriendelijke duurzame toekomst voor de aarde en voor huidige en toekomstige generaties. Indien buitenlandse partijen een dergelijke bijdrage kunnen leveren aan de Nederlandse economie is dat derhalve mogelijk.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie-Otten

Vraag 25

Artikel 3, tweede lid, van het voorliggend wetsvoorstel bepaalt dat «Onze Ministers» het fonds beheren. Dit betreft de Minister van Financiën en de Minister van EZK. De leden van de fractie-Otten vernemen graag welke van deze Ministers in de praktijk de eindverantwoordelijkheid heeft voor het beheer van het Nationaal Groeifonds. Voorts vernemen deze leden graag welke Minister de doorslaggevende stem heeft indien er een verschil van mening ontstaat tussen de Ministers over het adequate beheer van het Nationaal Groeifonds.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Financiën zijn gezamenlijk fondsbeheerder. Zij beslissen in unanimiteit; geen van beide Ministers heeft een doorslaggevende stem. De eindverantwoordelijkheid over het beheer ligt bij beide Ministers gezamenlijk. Begrotingsvoorstellen worden namens beide Ministers in de ministerraad geagendeerd, en na besluitvorming door de ministerraad aan het parlement aangeboden.

Vraag 26

Indien projecten van het Nationaal Groeifonds in de praktijk niet financieel levensvatbaar blijken te zijn of een grotere funding behoefte vereisen dan voorzien, is er dan een mogelijkheid om de projecten te stoppen indachtig de motie-Otten over een adequate noodremprocedure en het door de Tweede Kamer aangenomen amendement Grinwis/Heinen over een horizonbepaling?18

Indien nodig worden projecten tussentijds bijgestuurd en in het meest vergaande scenario kunnen projecten tussentijds worden stopgezet. Hoe dit proces verloopt in het geval van de departementale route is opgenomen in de modellen voor de projectoverstijgende en projectspecfieke afspraken tussen fondsbeheer en ontvangende Ministers.19 Dit gebeurt in overleg tussen de fondsbeheerders en het betreffende departement. Hiertoe is afgesproken dat de ontvangende Minister ervoor zorgt dat ten minste éénmaal per jaar per Nationaal Groeifonds-project alle relevante documenten en gegevens worden overgelegd aan de fondsbeheerders, betreffende:

  • a. de planning van het Nationaal Groeifonds-project, inclusief fasering, mijlpalen, KPI’s en evaluatiemomenten;

  • b. de voortgang van het Nationaal Groeifonds-project in relatie tot de planning, fasering, mijlpalen en KPI’s; en

  • c. de (tussentijds) behaalde resultaten.

Ook bij het verstrekken van subsidies vanuit het Nationaal Groeifonds zal het mogelijk zijn om tussentijds te kunnen bijsturen op projecten, en om deze in het uiterste geval stop te zetten. De Minister van Economische Zaken en Klimaat zal verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de subsidieregeling.

De horizonbepaling zoals opgenomen in artikel 13 van het onderhavige wetsvoorstel ziet op het tijdelijke karakter van het Nationaal Groeifonds. Deze bepaling voorziet erin dat zes jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds uit het fonds geen financiële middelen meer beschikbaar kunnen worden gesteld voor nieuwe investeringen. De horizonbepaling ziet dus niet op het tussentijds bijsturen of stopzetten van individuele projecten.

Vraag 27

De leden van de fractie-Otten vragen wat volgens de regering een bruikbare en concrete operationele definitie is van «duurzaam verdienvermogen»? Graag een toelichting.

In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel is het begrip duurzaam verdienvermogen toegelicht als «het bruto binnenlands product (de totale toegevoegde waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten) dat Nederland op de lange termijn op structurele basis kan genereren, met oog voor een economische, sociale en milieuvriendelijke duurzame toekomst voor de aarde en voor huidige en toekomstige generaties. Daarbij wordt uitgegaan van een tijdshorizon van twintig tot dertig jaar».

Vraag 28

Wat waren en zijn de criteria van de regering om de leden van de Adviescommissie Nationaal Groeifonds te selecteren?

De leden worden geselecteerd op basis van het vermogen om een goed oordeel te kunnen vellen over de bijdrage van de ingediende voorstellen aan het duurzaam verdienvermogen van Nederland. De leden hebben achtergronden in het bedrijfsleven, kennisinstellingen en (semi) publieke sector. Om steeds over voldoende inhoudelijke expertise te kunnen beschikken maakt de adviescommissie bij haar beoordeling voorts gebruik van expertise van diverse deskundigen van bijvoorbeeld de planbureaus (waaronder het PBL) of NWO.

Vraag 29

Hoe wordt gewaarborgd dat partij-politieke belangen, «special interests» en andere «conflicts of interests» hierbij worden gemonitord en tijdig en volledig worden geopenbaard? Is er een adequaat en transparant mechanisme waarmee iedereen tijdig kennis kan nemen van alle andere belangen en mogelijke belangenconflicten van de leden van de Adviescommissie? Kan er tijdig worden ingegrepen indien er belangenconflicten aan het licht komen? Kan de regering dit onderbouwen?

• De leden van de adviescommissie worden op persoonlijke titel benoemd. In het huidige Instellingsbesluit is vastgelegd dat de adviescommissie haar werkzaamheden onafhankelijk uitvoert.20 Dit is nader uitgewerkt in een reglement van de adviescommissie.21 De leden van de adviescommissie mogen op grond hiervan niet oordelen over voorstellen waar ze op enige wijze bij betrokken zijn, en dienen elke schijn van directe en indirecte belangenverstrengeling te voorkomen wanneer dit aan de orde is. De adviescommissie legt hier verantwoording over af in haar advies, dat openbaar wordt gemaakt. Na inwerkingtreding van de Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds, zullen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld ten aanzien van de onafhankelijk van de adviescommissie op grond van artikel 9, vijfde lid (ter vervanging van artikel 4 van het voornoemde Instellingsbesluit).

Voorafgaand aan iedere beoordelingsronde wordt voor alle te beoordelen voorstellen in kaart gebracht welke commissieleden een belang hebben bij een voorstel. Daarbij wordt gekeken naar zes typen belangen, waaronder persoonlijke (financiële) belangen en belangen vanuit de hoedanigheid van de organisaties waar men aan verbonden is. Van deze mogelijke belangen wordt een lijst opgesteld door de adviescommissie. Commissieleden met een belang bij een voorstel zijn niet betrokken bij de beoordeling van dat voorstel. Tijdens iedere bespreking van voorstellen wordt gecheckt wie een eventueel belang heeft, om te voorkomen dat deze persoon toch meedoet aan de beraadslaging. De lijst met welk commissielid bij welk voorstel een belang heeft, wordt als onderdeel van het advies van de adviescommissie openbaar gemaakt.22

Vraag 30

Kan de regering op gedetailleerde wijze toelichten hoe het budgetrecht van de Staten-Generaal is gewaarborgd bij de uitgave van de vele miljarden uit het Nationaal Groeifonds? Wat zijn de mogelijkheden voor de Staten-Generaal om de financiering van projecten van het Nationaal Groeifonds (tussentijds) te stoppen of te beëindigen?

Het parlement is via het budgetrecht, het informatierecht en de behandeling van onderhavig wetsvoorstel volledig betrokken bij de oprichting van een begrotingsfonds en de beoogde uitgaven uit het fonds. Het wordt, conform de reguliere procedure, geïnformeerd via de ontwerpbegroting, de wijzigingen van de begroting van het fonds en achteraf op basis van verantwoordingen van het fonds. Het parlement kan zijn budgetrecht uitoefenen door de ontwerpbegroting en de wijzigingen van de begroting voor het fonds te autoriseren.

Indien nodig worden projecten tussentijds bijgestuurd en in het meest vergaande scenario kunnen projecten tussentijds worden stopgezet. Hoe dit proces verloopt in het geval van de departementale route is opgenomen in de modellen voor de projectoverstijgende en projectspecfieke afspraken tussen fondsbeheer en ontvangende Ministers.23 Dit gebeurt in overleg tussen de fondsbeheerders en het betreffende departement. Hiertoe is afgesproken dat de ontvangende Minister ervoor zorgt dat ten minste éénmaal per jaar per Nationaal Groeifonds-project alle relevante documenten en gegevens worden overgelegd aan de fondsbeheerders, betreffende:

  • d. de planning van het Nationaal Groeifonds-project, inclusief fasering, mijlpalen, KPI’s en evaluatiemomenten;

  • e. de voortgang van het Nationaal Groeifonds-project in relatie tot de planning, fasering, mijlpalen en KPI’s; en

  • f. de (tussentijds) behaalde resultaten.

Ook bij het verstrekken van subsidies vanuit het Nationaal Groeifonds zal het mogelijk zijn om tussentijds te kunnen bijsturen op projecten, en om deze in het uiterste geval stop te zetten. De Minister van Economische Zaken en Klimaat zal verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de subsidieregeling.

Deze Ministers leggen over de voortgang van de projecten verantwoording af aan de Staten-Generaal. Het parlement wordt via het jaarverslag geïnformeerd.

De Staten-Generaal kunnen in het geval van de departementale route eventueel invloed uitoefenen op het moment dat er sprake is van een omzetting van een reservering of een voorwaardelijke toekenning naar een definitieve toekenning. Het advies tot een omzetting is immers altijd onderdeel van de ontwerpbegroting of van een wijziging daarvan en dient dus altijd door de Staten-Generaal geautoriseerd te worden. In het geval van de subsidieregeling is dit niet mogelijk. De Staten-Generaal hebben geen invloed op een eenmaal toegekende subsidie.

Vraag 31

Hoe wordt het management van het Nationaal Groeifonds georganiseerd? Hoe waarborgt de regering dat er voldoende gekwalificeerde en competente managers en toezichthouders op het Nationaal Groeifonds worden gerekruteerd en behouden, temeer daar het beloningsbeleid van de Nederlandse overheid in zijn algemeenheid totaal niet in lijn is met de remuneratie die voor dergelijke schaarse en gespecialiseerde experts gebruikelijk is, en waarvoor op de internationale kapitaalmarkten vele malen meer wordt betaald dan de Nederlandse overheid bereid is te betalen?

Het fondsbeheer van het Nationaal Groeifonds ligt bij de Ministers van Financiën en Economische Zaken en Klimaat, die daarbij ondersteund worden door ambtenaren van de Ministeries van Financiën en Economische Zaken en Klimaat. De adviescommissie wordt gevormd door zeer ervaren personen afkomstig uit onder meer het bedrijfsleven en de kennisinstellingen. De adviescommissie wordt ambtelijk ondersteund. Deze ambtelijke ondersteuning is aangetrokken op basis van inhoudelijke deskundigheid met een achtergrond in het bedrijfsleven, kennisinstellingen en de overheid. Ook RVO speelt een belangrijke rol in het uitvoeringsproces. RVO is zeer ervaren in het beoordelen van projecten. Daarnaast wordt voor de beoordeling van voorstellen gebruik gemaakt van diverse deskundigen van bijvoorbeeld de planbureaus of NWO. Ik heb geen signalen dat het beloningsbeleid van de overheid het aantrekken van de juiste expertise in de weg staat.

Vraag 32

Wat is de «peak funding requirement» van het Nationaal Groeifonds op basis van de huidige inzichten? Wanneer denkt de regering dividenden en andere opbrengsten uit de investeringen te realiseren? Komen deze eventuele toekomstige baten ten goede aan de algemene middelen of worden deze geherinvesteerd in het Nationaal Groeifonds?

Het Nationaal Groeifonds richt zich nadrukkelijk op investeringen met een publiek belang die ten dienste staan van het duurzaam verdienvermogen van Nederland, maar waarop onvoldoende privaat rendement kan worden behaald om via reguliere kanalen gefinancierd te worden. Het fonds heeft geen revolverend karakter en geen rendementsdoelstelling. Het doel is niet dat de investeringen zich uitbetalen in de vorm van financieel rendement voor investeerders. Het Nationaal Groeifonds is gericht op een groter duurzaam verdienvermogen van de samenleving als geheel.

De Minister voor Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens


X Noot
1

Kamerstuk 35 976, nr. 28.

X Noot
2

Bijlage bij Kamerstuk II 35 925 XIX, nr. 13.

X Noot
3

Kamerstuk II 35 976, nr. 3, p. 14 en 15.

X Noot
4

Kamerstukk II 29 696, nr. 7.

X Noot
6

Kamerstuk II 35 300, nr. 83.

X Noot
7

Kamerstuk 35 976, nr. 27.

X Noot
8

Review SDE++ methodiek (Trinomics november 2019 aan Ministerie van Economische Zaken en Klimaat) Review-SDE-Methodiek.pdf (trinomics.eu).

X Noot
9

Kamerstuk II 35 976, nr. 4, p. 4 en 5.

X Noot
10

Kamerstuk II 35 976, nr. 3, p. 14 en 15.

X Noot
14

NBER Working Paper 26167, http://www.nber.org/papers/w26167.

X Noot
16

Besluit van de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 4 september 2020, nr. 167075, houdende instelling van de Adviescommissie Nationaal Groeifonds, Stcrt. 2020, 47298.

X Noot
18

Kamerstuk 35 570 XIX, G; Kamerstuk 35 925, nr. 148.

X Noot
19

Kamerstuk II, bijlage 1026375 bij 35 925 XIX, nr. E.

X Noot
20

Besluit van de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 4 september 2020, nr. 167075, houdende instelling van de Adviescommissie Nationaal Groeifonds, Stcrt. 2020, 47298.

X Noot
22

Kamerstuk II, bijlage bij 35 925 XIX, nr. E.

X Noot
23

Kamerstuk II, bijlage 1026375 bij 35 925 XIX, nr. E.

Naar boven