Besluit van de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 4 september 2020, nr. 167075, houdende instelling van de Adviescommissie Nationaal Groeifonds (Instellingsbesluit Adviescommissie Nationaal Groeifonds)

De Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken en Klimaat;

Gelet op artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

De ministers:

de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken en Klimaat tezamen;

De commissie:

de adviescommissie bedoeld in artikel 2.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een Adviescommissie Nationaal Groeifonds.

  • 2. De commissie heeft tot taak:

    • a. de ministers op hun verzoek te adviseren of een voorstel met een omvang van ten minste 30 miljoen euro van een minister die het aangaat dat gericht is op het verkrijgen van budget voor het doen van investeringen op het gebied van (1) infrastructuur, (2) innovatie en research and development of (3) kennisontwikkeling additioneel is aan private investeringen, niet-structureel van aard is en voldoet aan het beginsel van subsidiariteit in relatie tot financieringsmogelijkheden die decentrale overheden kunnen bieden;

    • b. de ministers op hun verzoek te adviseren over de beoordeling van voorstellen als bedoeld onder a, op grond van:

      • 1°. het effect van een voorstel op het verdienvermogen van Nederland op lange termijn, gemeten naar het geschatte effect daarvan op het structureel bruto binnenlands product van Nederland in verhouding tot de met het voorstel beoogde investeringsomvang;

      • 2°. de financiële kosten tot realisering van een voorstel;

      • 3°. de aan een voorstel verbonden maatschappelijke baten en lasten, waaronder het bereiken van duurzame economische groei;

    • c. de ministers bij de advisering, bedoeld onder b, tevens te adviseren over een evenwichtige verdeling van de voorstellen over de gebieden, bedoeld in onderdeel a, gelet op de verdeling van in eerdere jaren toegekende voorstellen over die gebieden;

    • d. de ministers jaarlijks een overzicht te verstrekken waaruit blijkt hoe de kwaliteit is en de voortgang verloopt van de uitvoering van alle toegekende voorstellen waarover is geadviseerd.

  • 3. Bij de uitvoering van de beoordelingstaak, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b:

    • a. beperkt de commissie zich in de advisering tot voorstellen die volgens het advies, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, voldoen aan de criteria, bedoeld in dat onderdeel;

    • b. beschouwt de commissie bij een beoordeling het criterium, genoemd in het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, als leidend ten opzichte van het gewicht dat aan de criteria, genoemd in het tweede lid, onderdeel b, onder 2° en 3°, wordt toegekend;

    • c. voert de commissie een integrale afweging tussen voorstellen uit waarbij een rangorde tussen die voorstellen wordt aangebracht.

  • 4. Bij de toepassing van het criterium, genoemd in het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, kan de commissie over meerdere jaren bezien een redelijke spreiding van investeringen over verschillende regio’s van het land meewegen.

  • 5. De commissie brengt een advies uit binnen een door de ministers bij het verzoek opgegeven redelijke termijn en kan in overeenstemming met de ministers van die termijn afwijken.

Artikel 3. Samenstelling, benoeming en ontslag

  • 1. De commissie bestaat uit ten hoogste 10 leden, waaronder de voorzitter.

  • 2. De leden dragen uit hun midden een voorzitter en plaatsvervangend voorzitter ter benoeming aan de ministers voor.

  • 3. De plaatsvervangend voorzitter vervangt de voorzitter bij diens afwezigheid.

  • 4. Tot leden van de commissie worden benoemd:

    • a. Drs. M.H.J. Blom

    • b. Prof.dr. R.H. Dijkgraaf

    • c. Ir J.R.V.A. Dijsselbloem

    • d. Drs. L.B.J. van Geest

    • e. Prof.dr. R.M. Letschert

    • f. Mr. C.C.F.A. van Oranje-Nassau

    • g. Drs. F. Sijbesma

    • h. Drs. R.J.H.M. Smits

    • i. Mw. J.A. Tammenoms Bakker

    • j. P.T.F.M. Wennink RA

  • 5. Bij tussentijds ontslag of overlijden van een lid kunnen de ministers een ander lid benoemen.

  • 6. De ministers dragen bij de benoeming van een ander lid in een situatie als bedoeld in het vijfde lid of bij de benoeming van een nieuw lid ter vervanging van een lid van wie de benoemingstermijn is verstreken er zorg voor dat de voorzitter en de andere leden van de commissie gezamenlijk blijven beschikken over deskundigheid en kennis, waaronder wetenschappelijke kennis, ten aanzien van economische groei en verdienvermogen van Nederland in het algemeen en in het bijzonder in relatie tot infrastructuur, kennisontwikkeling, innovatie en research & development, over het doen van investeringen in innovatieve ecosystemen, en over ervaringen in het bedrijfsleven.

  • 7. De voorzitter en de andere leden kunnen op eigen verzoek of wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden worden geschorst en ontslagen door de ministers.

  • 8. De voorzitter en de andere leden worden door de ministers benoemd voor de duur van drie jaren.

  • 9. Indien er een stemming binnen de commissie plaatsvindt, dan neemt mr. C.C.F.A. van Oranje-Nassau niet deel aan de stemming.

Artikel 4. Onafhankelijkheid commissie

  • 1. De voorzitter en de andere leden nemen op persoonlijke titel deel aan de commissie en oefenen hun adviesfunctie onafhankelijk uit.

  • 2. De voorzitter of een ander lid van de commissie verschoont zich volledig van deelname aan een adviesronde, indien diegene een relatie heeft, of voorzienbaar is dat die relatie zal ontstaan, met een partij die:

    • a. betrokken is geweest bij de voorbereiding of indiening van een voorstel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, dat van die ronde deel uitmaakt, of

    • b. niet bij de totstandkoming of indiening van een voorstel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, betrokken is geweest, maar waarbij een voorstel wezenlijk effect kan hebben op de verhoudingen op een markt of gebied waarop die partij actief is.

  • 3. De voorzitter of een ander lid van de commissie verschoont zich binnen een adviesronde van deelname aan de fases waarin een voorstel, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, afzonderlijk wordt bezien, indien diegene een relatie heeft met een partij die actief is op een markt of gebied waarop een voorstel als bedoeld in dat onderdeel, betrekking heeft, zonder dat die partij bij de totstandkoming of indiening van dat voorstel betrokken is geweest en waarbij het effect van dat voorstel niet wezenlijk zal zijn voor de verhoudingen op die markt of dat gebied.

  • 4. Voordat een adviesronde aanvang neemt, bespreekt de commissie de toepassing van het tweede en derde lid ten aanzien van de voorstellen die van die adviesronde deel uitmaken.

  • 5. De commissie stelt een reglement op waarin de werkwijze wordt geregeld voor de toepassing van het tweede tot en met vierde lid.

Artikel 5. Instelling commissie

De commissie wordt ingesteld met ingang van de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 6. Secretariaat

  • 1. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat, waarin de ministers voorzien. De medewerkers van het secretariaat zijn geen lid van de commissie.

  • 2. Het secretariaat is voor de uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de commissie.

Artikel 7. Werkwijze commissie

  • 1. De commissie stelt vooraf een werkwijze vast voor de wijze waarop zij haar taken wil uitvoeren en legt hierover verantwoording af aan de ministers.

  • 2. De commissie kan zich bij haar werkzaamheden laten bijstaan door externe deskundigen.

  • 3. De commissie wint ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen a en b, advies in bij het Centraal Planbureau over de maatschappelijk-economische relevantie van de voorstellen met betrekking tot in ieder geval de aspecten legitimiteit, efficiëntie en effectiviteit van die voorstellen.

  • 4. De commissie brengt adviezen en rapporten uit aan de ministers en maakt die niet openbaar voordat de ministers die aanbieden aan de Tweede Kamer. De voorzitter en andere leden van de commissie communiceren niet met derden over haar adviezen en rapporten zolang deze niet openbaar zijn.

Artikel 8. Verantwoording

  • 1. De commissie legt verantwoording af aan de ministers in een jaarlijks schriftelijk verslag over haar taken.

  • 2. In het verslag, bedoeld in het eerste lid, wordt tevens aandacht besteed aan de wijze waarop de commissie haar onafhankelijkheid heeft bewaakt bij de toepassing van artikel 4 door inzicht te bieden in de directe en indirecte belangen van de voorzitter en de andere commissieleden bij voorstellen en de overwegingen die aan gehele of gedeeltelijke uitsluiting tot deelname aan advisering ten grondslag liggen.

Artikel 9. Vergoeding commissieleden

Aan de voorzitter en de andere leden wordt een vaste vergoeding per maand toegekend, waarbij het salaris wordt vastgesteld op schaal 18 van paragraaf 6.3 van de CAO Rijk en de arbeidsduurfactor op 0,111. Indien de gewerkte uren daartoe aanleiding geven wordt achteraf een aangepaste arbeidsduurfactor per kalenderjaar vastgesteld en gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 10. Evaluatieverslag

De commissie zendt binnen drie jaar na instelling van de commissie aan de ministers een evaluatieverslag over de uitoefening van de taken van de commissie in de praktijk.

Artikel 11. Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na afronding van een advies of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

Artikel 12. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 13. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Adviescommissie Nationaal Groeifonds.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

TOELICHTING

Adviescommissie Nationaal Groeifonds

I. Algemeen

Voor de inhoudelijke achtergrond en verdere toelichting van dit besluit wordt verwezen naar de Kamerbrief over de vormgeving van het op te richten investeringsfonds het Nationaal Groeifonds, gericht op publieke investeringen die bijdragen aan het verdienvermogen van Nederland. In die brief worden de taken van de commissie uitgewerkt. Het is de bedoeling om door middel van een eerste ronde eerst ervaring op te doen met de werking van de commissie. Gedurende die eerste ronde kunnen daarom uitsluitend ministeries voorstellen indienen waarover de commissie adviseert. Het is de bedoeling dat de commissie in latere rondes eveneens adviseert over rechtstreeks ingediende subsidieaanvragen, zoals op het gebied van innovatie en research and development. In dat geval zal dit instellingsbesluit hierop worden aangepast.

Voor de vormgeving en de inrichting van de commissie is aangesloten bij de Leidraad instellen externe commissies. De Kaderwet adviescolleges is niet van toepassing, omdat deze commissie de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken en Klimaat gezamenlijk adviseert over de uitvoering van het beleid. Bij de advisering over die voorstellen dient de commissie de in het besluit vastgestelde criteria in acht te nemen.

II. Artikelsgewijze toelichting

Definities (artikel 1)

Met de ministers worden in dit besluit de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken en Klimaat gezamenlijk bedoeld. De commissie adviseert de beide ministers gezamenlijk. De Minister van Financiën zal verantwoordelijkheid dragen voor de vormgeving en de Minister van Economische Zaken voor het beheer van het door middel van een voor te stellen wijziging van de Comptabiliteitswet 2016 op te richten Nationaal Groeifonds.

Instelling en taken van de commissie (artikel 2)

De commissie is belast met de integrale en onafhankelijke beoordeling van de verschillende investeringsvoorstellen en vervolgens de advisering daarover aan de beide ministers. Een voorstel is altijd afkomstig van de minister die het aangaat, heeft een omvang van tenminste 30 miljoen euro en moet gericht zijn op investeringen op het gebied van infrastructuur, innovatie en research and development of kennisontwikkeling. De commissie beoordeelt of van de ministers ontvangen voorstellen in aanmerking kunnen komen voor de financiering uit het nog op te richten Nationaal Groeifonds. De beoordeling geschiedt in fases. Voorstellen moeten eerst voldoen aan toegangscriteria. Een deel van die criteria is meer formeel van aard, zodat de commissie daarover niet hoeft te adviseren. De materiële toegangscriteria waaraan de commissie toetst zijn: een voorstel moet additioneel zijn aan private investeringen, niet-structureel van aard zijn en voldoen aan het beginsel van subsidiariteit in relatie tot financieringsmogelijkheden die decentrale overheden kunnen bieden.

Over voorstellen die volgens de commissie aan die toegangscriteria voldoen, adviseert de commissie verder op basis van toepassing van andere criteria. Het belangrijkste criterium is het effect van een voorstel op het langetermijn-verdienvermogen van Nederland gemeten naar het geschatte effect daarvan op het structureel bruto binnenlands product van Nederland in verhouding tot de met het voorstel beoogde investeringsomvang. Daarbij kan de beoordelingsadviescommissie meewegen of de kwaliteit en uitvoerbaarheid van het voorstel voldoende zijn om het beoogde effect op het structureel bruto binnenlands product van Nederland te realiseren. Bij een beoordeling van voorstellen is het gewicht van dit criterium leidend ten opzichte van het gewicht dat aan enkele andere criteria dient te worden toegekend: de financiële kosten tot realisering van een voorstel en de aan een voorstel verbonden maatschappelijke baten en lasten, waaronder het bereiken van duurzame economische groei. De commissie beoordeelt in deze fase de voorstellen niet enkel afzonderlijk, maar voert een integrale afweging tussen voorstellen uit waarbij een rangorde daartussen wordt aangebracht.

De rangorde die tussen voorstellen is aangebracht volgt uit de beoordeling van de inhoud van de voorstellen zelf. Daarnaast heeft de commissie op grond van het tweede lid, onder c, tot taak te adviseren over een vanuit meerjarig perspectief bezien evenwichtige verdeling van de voorstellen over de verschillende gebieden waarop een voorstel betrekking kan hebben. Dit gebeurt aan de hand van de verdeling die volgt uit de toekenning van voorstellen uit eerdere jaren. De rangorde die op basis van de voorstellen zelf wordt bepaald, kan dus worden beïnvloed door een advies dat tot een andere voorgestelde verdeling leidt dan uit die rangorde op zichzelf zou volgen. Deze taak zal pas betekenis krijgen als de commissie langer bestaat.

Op grond van het vierde lid kan de commissie bij de toepassing van het beoordelingscriterium over meerdere jaren bezien een redelijke spreiding van investeringen over verschillende regio’s van het land meewegen. Na toetsing van de ingediende voorstellen brengt de beoordelingsadviescommissie een advies uit. Een redelijke termijn tussen een verzoek om advies en het uitbrengen daarvan is twee maanden, maar de ministers kunnen gemotiveerd ook een andere termijn aanhouden bijvoorbeeld op basis van opgedane ervaringen. Het advies zal aan de ministers worden aangeboden, waarna het door de ministers openbaar wordt gemaakt. Totdat het advies openbaar wordt gemaakt door de ministers, is het vertrouwelijk en communiceert de commissie niet over dit advies met derden.

Met deze onafhankelijke rol van de commissie wordt bevorderd dat de selectie van voorstellen leidt tot een doelmatige en doeltreffende besteding van de middelen uit het fonds. Ook is de commissie verantwoordelijk voor het monitoren van de voortgang van projecten.

Samenstelling, benoeming, vervanging en ontslag (artikel 3)

De commissieleden worden benoemd op basis van de expertise die zij hebben over en (wetenschappelijke) kennis van economische groei, verdienvermogen, ervaringen in het bedrijfsleven, in opschaling en innovatieve ecosystemen, kennis van investeringen en bestuurlijke ervaringen.

Met de benoeming van een nieuw lid van de commissie bij vertrek, ontslag of overlijden of bij de benoeming van een nieuw lid ter vervanging van een lid van wie de benoemingstermijn is vestreken, wordt gestreefd een bijdrage te leveren aan een evenredige deelneming in de commissie van vrouwen en personen behorende tot etnische of culturele minderheidsgroepen. Hierbij wordt zorg gedragen dat de voorzitter en de andere leden van de commissie gezamenlijk blijven beschikken over de hiervoor genoemde expertise.

Onafhankelijkheid commissie (artikel 4)

Onafhankelijke beoordeling door de commissie houdt in dat de commissieleden elke schijn van directe en indirecte belangenverstrengeling moeten voorkomen. Een commissielid heeft een direct belang als het lid een relatie van betekenis onderhoudt met een partij die bij de voorbereiding van een voorstel of de indiening daarvan betrokken is of als voorzienbaar is dat hij of zij een dergelijke relatie zal krijgen. Een commissielid met een direct belang neemt niet deel aan de advisering; dit geldt voor alle voorstellen en alle stadia van advisering uit de bewuste adviseringsronde. Als een commissielid een indirect belang heeft bij een voorstel, hangt het van de situatie af of volledige dan wel gedeeltelijke uitsluiting bij de advisering aan de orde is.

Een relatie waarbij een commissielid een direct belang heeft, is bijvoorbeeld aanwezig als een lid tegen betaling adviesdiensten verricht voor het departement dat een voorstel indient op een terrein dat beleidsmatig samenhang heeft met het onderwerp waarop het voorstel betrekking heeft. Of als een relatie wordt onderhouden via een (neven)functie, een aandelenbelang of andere vorm van (mede-)eigenaarschap in een onderneming of een zakelijke samenwerkings- of opdrachtverhouding met een partij die op andere wijze bij een voorstel betrokken is. Die relatie kan ook door familieverbanden en vriendschappen aanwezig zijn.

Bij een indirect belang staan de externe effecten van de advisering centraal. De partij waarmee een lid een relatie van betekenis heeft is niet betrokken bij de voorstellen, maar voorstellen kunnen die partij toch raken. Dit vereist een bredere blik op de banden die een commissielid onderhoudt binnen de omgeving waarbinnen het voorstel een plaats heeft, zoals een sector of technologie. Hiervoor is een inschatting van de markt nodig waarop het voorwerp van het voorstel betrekking heeft en, als er (nog) geen markt is, van de omgeving waarbinnen een voorstel de verhoudingen op andere wijze kan beïnvloeden. Advisering die een wezenlijk effect op de verhoudingen op een markt of gebied kan hebben, zoals bij beïnvloeding van de directe concurrentieverhoudingen, leidt al gauw tot volledige uitsluiting. Maar het is niet uitgesloten dat dit zich bij beïnvloeding van indirecte concurrentieverhoudingen ook voordoet. Indien een indirect belang geen wezenlijk maar een gering effect heeft op de verhoudingen op een markt of gebied, mag een lid de voorstellen uit een ronde niet afzonderlijk beoordelen, zoals bij de beoordeling op het voldoen aan de toegangscriteria. Het commissielid mag van meet af aan wel kennis nemen van de ingediende voorstellen, maar niet deelnemen aan beraadslagingen in het stadium waarin een voorstel zelfstandig en dus op zichzelf staand wordt beoordeeld. De advisering door het lid beperkt zich in dat geval tot de daarop volgende fase van integrale (vergelijkende) afweging tussen voorstellen in een adviesronde met rangschikking.

Voorts zijn er belangen van een lid die niet afhankelijk zijn van een relatie met een specifieke instelling of onderneming. Hierbij kan worden gedacht aan opvattingen van een commissielid die via wetenschappelijke publicaties bekend zijn gemaakt. Zuiver wetenschappelijke publicaties zijn niet ingegeven door commerciële motieven en vormen een bewijs van kennis en deskundigheid op een terrein waarover wordt geadviseerd. Dit is enkel anders als het onderwerp waarop een voorstel betrekking heeft zo specifiek en nauw aansluit bij eerder, nog steeds actuele, gepubliceerde opvattingen daarover dat een onbevangen en onbevooroordeelde advisering niet langer mogelijk is.

Werkwijze en secretariaat commissie (artikelen 6 en 7)

De commissie kan haar specifieke werkwijze en de rolverdeling zelf naar voorkeur vormgeven. Daarbij wordt ook gedacht aan vormgeving en inrichting van de totstandkoming van en stemming over uit te brengen beoordelingen en adviezen. De commissie bepaalt deze werkwijze voorafgaand aan de start van het beoordelingsproces en legt hierover verantwoording af aan de ministers.

Het CPB krijgt binnen de commissie een speciale rol die voorstellen mede beoordeelt. Het CPB vormt een eigen oordeel op deelcriteria, bijvoorbeeld legitimiteit, efficiëntie en effectiviteit. Om de onafhankelijke positie van het CPB te bewaken zal het CPB niet meebeslissen over de selectie van investeringsvoorstellen. Het oordeel van het CPB wordt openbaar gemaakt, in principe als bijlage bij het advies van de beoordelingsadviescommissie.

Verslaglegging commissie (artikel 8)

De commissie rapporteert publiekelijk over haar werkzaamheden in een jaarlijks verslag. Hierin licht ze onder meer toe hoe de adviezen tot stand zijn gekomen, welk proces hierbij is doorlopen en welke analytische methoden zijn gebruikt. Ook de evaluaties van afgeronde projecten worden hierin opgenomen, inclusief eventuele lessen die getrokken worden voor de beoordeling van toekomstige projecten.

Verder dienen verantwoordingen van commissieleden aan de voor het Nationaal Groeifonds verantwoordelijke minister over deelname aan het beoordelingsproces in het licht van eventuele belangen inclusief overwegingen en motivering te worden gedocumenteerd en gearchiveerd. Toetsing van de regels voor de belangenverstrengeling door de commissieleden en de fondsbeheerders wordt nader uitgewerkt in het Protocol belangenverstrengeling commissie Nationaal Groeifonds.

Vergoeding commissieleden (artikel 9)

Dit artikel regelt de vergoeding voor de voorzitter en de andere leden van de commissie. Hoogte van de vergoeding blijft binnen de maxima op grond van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. Maandelijkse vaste vergoeding is naar evenredigheid van de toepasselijke arbeidsduurfactor van salarisschaal 18 maximum van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Rijk. De arbeidsduurfactor wordt vastgesteld op 0,111 (4/36) gebaseerd op gemiddeld 4 gewerkte uren per week. Indien de gewerkte uren daar aanleiding voor geven wordt achteraf een aangepaste arbeidsduurfactor per kalenderjaar vastgesteld en gepubliceerd in de Staatscourant. Commissieleden kunnen ook afzien van deze vergoeding.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven