35 925 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022

29 628 Politie

Nr. 134 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 maart 2022

Met deze brief informeer ik u over het rapport van de Inspectie voor Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie) over het toezicht door de politie op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus1 en geef ik u tevens mijn reactie op dit rapport.

Inleiding

De Inspectie heeft een kritisch rapport geschreven, waaruit naar voren komt dat niet alleen de uitvoering van de toezichtstaak onvoldoende is. Ook het wettelijk en beleidskader biedt onvoldoende houvast voor de politie om de toezichtstaak uit te voeren. Dit gaat volgens Inspectie zowel de politie als het beleidsdepartement aan.

Het rapport volgt op eerdere rapporten van de Inspectie (in 2008, 2012 en 2016) over de Wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) en de Wet wapens en munitie (Wwm) die beide onderdeel zijn van de taken die zijn geattribueerd aan de korpschef (de korpscheftaken). De tekortkomingen die toen zijn geconstateerd, zijn – ondanks inzet van mensen en extra middelen – niet weggenomen. Het nieuwe rapport van de Inspectie geeft de urgentie en noodzaak aan de korpscheftaken bij de basis aan te pakken.

Ik vind het zorgelijk dat het toezicht op particuliere beveiligers en recherchebureaus niet op orde is. Een gebrek aan toezicht op de Wpbr kan veiligheids- en privacyrisico’s meebrengen en dat is niet wenselijk. Ook voor politiemedewerkers die elke dag hun best doen hun taken zo goed mogelijk uit te voeren en voor beveiligingsbedrijven en recherchebureaus die zich wel aan de regels houden is dit geen wenselijke situatie. Het moet beter.

De aanstaande herziening van de Wpbr en de Wwm biedt de kans om de resultaten van de interventies goed te borgen in de wet en de wetten goed op elkaar af te stemmen. Hierbij kunnen mogelijk ook procedures worden vereenvoudigd. Bij de politie en op mijn departement ervaar ik een gedeeld gevoel van urgentie om de tekortkomingen met betrekking tot de korpscheftaken in brede zin fundamenteel aan te pakken.

Achtergrond totstandkoming rapport

Dit Inspectieonderzoek vervangt een eerder aangekondigd onderzoek naar Korpscheftaken. In dat onderzoek wilde de Inspectie JenV onderzoeken of de politie voldoende capaciteit had om deze taken uit te voeren. Gaandeweg bleek de Inspectie echter dat de focus van het onderzoek verlegd moest worden. Dat resulteerde in deze nieuwe opzet. In de beantwoording van de Kamervragen van de heer Van Nispen is dit toegelicht.2

In dit rapport heeft de Inspectie zich gericht op de particuliere beveiligingsbedrijven en recherchebureaus (als onderdeel van de korpscheftaken) en de focus gelegd op de toezichtstaak van de politie. De Inspectie heeft in dit rapport ook breder naar de problematiek gekeken dan alleen naar de capaciteit.

U heeft recent het rapport van de Algemene Rekenkamer ontvangen over de effectiviteit van inspectierapporten, waarbij de Algemene Rekenkamer zich richtte op de Wet wapens en munitie (als ander onderdeel van de korpscheftaken).

De conclusies en aanbevelingen van de Inspectie

De Inspectie benoemt in het rapport een aantal belangrijke en pijnlijke punten. De politie komt nog steeds niet toe aan deze taak van toezicht op naleving van de vergunningseisen door beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, de aansturing vanuit het departement is onvoldoende duidelijk en de wetgeving is verouderd. Het toezicht vindt volgens de Inspectie ad hoc en reactief plaats en niet op basis van ingeschatte risico’s, en er is onvoldoende ervaringskennis over wat die actuele risico’s zijn. Ook wijst de Inspectie er onder meer op dat er te weinig capaciteit en te weinig specialistisch opgeleid personeel is voor het werkaanbod dat er ligt

Het is volgens de Inspectie van belang dat de Minister en de korpschef zich gezamenlijk oriënteren op de modernisering van de wet. Daarbij dient de vraag te worden beantwoord hoe op een eigentijdse wijze de veiligheidsbranche en de recherchebureaus adequaat kunnen worden gereguleerd en waarbij het daarvoor benodigde toezicht uitvoerbaar en effectief is.

De Inspectie is op basis van de bevindingen tot vier aanbevelingen gekomen:

Aan de Minister van Justitie en Veiligheid:

  • Op korte termijn binnen het ministerie te komen tot een heldere toewijzing van de verantwoordelijkheden voor het beleid en aansturing van de uitvoering van het reguleringsstelsel van de beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Daarnaast moeten afspraken worden gemaakt met de korpschef en met Justis over het uitvoeren van de korpscheftaak voor de Wpbr.

  • De huidige wet, in gezamenlijkheid met betrokken partijen, te evalueren. Nagaan waar anno 2022 de regulering van de veiligheidsbranche vanuit het oogpunt van het publieke belang het meest kritisch is en of en zo ja, op welke wijze het stelsel aanpassing behoeft.

Aan de korpschef:

  • Op korte termijn met de Minister van Justitie en Veiligheid en het OM afspraken te maken over het (niveau van het) uit te voeren toezicht op de sector, voor respectievelijk de vergunde en onvergunde bedrijven.

  • Te bevorderen dat de politie intern is toegerust om de toezichttaak te kunnen uitvoeren. Hierbij is onder andere van belang dat de politie zich een informatiepositie (met interne en externe bronnen) verschaft om meer risico-gestuurd te kunnen werken zodat met de beschikbare capaciteit een maximaal effect kan worden gesorteerd.

Reactie op de conclusies en aanbevelingen

Ik herken de bevindingen van de Inspectie. Dit is niet het eerste kritische rapport over de uitvoering van de korpscheftaken. Hierin is de afgelopen jaren financieel geïnvesteerd, zoals ik ook heb beschreven in de beantwoording van de vragen van de heer Van Nispen. Met de extra middelen heeft de politie extra capaciteit gerealiseerd. Dit heeft enige verlichting gegeven, maar zoals uit de conclusies van de Inspectie in dit rapport blijkt, is er meer nodig om de fundamentele tekortkomingen weg te nemen.

Inzet naar aanleiding van eerdere rapporten

Naar aanleiding van eerdere rapporten van de Inspectie (2016) heeft de vorige Minister in 2017 toegezegd een werklastmeting te doen voor de korpscheftaken. Naar aanleiding daarvan zijn afgelopen 2 jaar de volgende middelen toegekend aan de politie:

  • 5,1 mln. gefinancierd uit de Regeerakkoordgelden van 2017 (Kamerstuk 34 700, nr. 34). Deze zijn structureel gemaakt vanuit verhoging van leges en hiervoor is 52 fte aan capaciteit toegevoegd.

  • 5,1 mln. gefinancierd vanuit herbestemming restant bijzondere bijdragen van 2021. Hiermee is incidenteel 50 fte extra ingezet op het administratieve proces, om daarmee capaciteit te kunnen inzetten voor toezicht.

  • 5,1 mln. gefinancierd uit vrijvallende middelen die bestemd waren voor Arrestantenzorg Amsterdam vanaf 2021. De invulling hiervan is bepaald na onderzoek of taken konden worden overgedragen aan Justis. Nadat was besloten dit niet te doen, heeft de politie een reorganisatieplan opgesteld hoe deze nogmaals 50 fte extra capaciteit in de formatie te borgen. Dit plan ligt nu ter akkoord voor in het CGOP.

Ook zijn de korpschef en ik voornemens om een gedeelte van de regeerakkoordgelden, bestemd voor het verstevigen van het fundament van de politieorganisatie, ten goede te laten komen aan de korpscheftaken.

Mijn voorganger heeft eerder toegezegd een businesscase op te stellen voor een mogelijke overdracht van taken binnen de korpscheftaken naar Justis. Met de verzamelbrief Politie van 29 juni 2021 bent u geïnformeerd over de beslissing deze taken niet over te dragen aan Justis en in te zetten op verbetering van de taakuitvoering binnen de politie (Kamerstuk 29 628, nr. 1030).

Afgelopen jaren is de e-screener ontwikkeld voor het beoordelen van risico’s ten aanzien van psychische gesteldheid van aanvragers van een wapenverlof. Hiermee is tegemoet gekomen aan de wens van uw Kamer om deze beoordeling te versterken.

Mijn voorganger heeft u toegezegd dat de implementatie van de e-screener wordt geëvalueerd. Deze evaluatie vindt in 2022 plaats door het WODC.

Komen tot duurzame verbetering voor alle korpscheftaken

Deze extra middelen hebben de administratieve processen binnen de politie verlicht en verbeterd, maar hebben nog niet tot de duurzame verbeteringen geleid die nodig waren. Dit komt doordat nog niet alle middelen zijn besteed en er momenteel nog mensen worden aangenomen, maar ook doordat meer middelen niet automatisch op de korte termijn leiden tot meer kwantitatieve en kwalitatieve capaciteit. Ik neem de aanbevelingen van de Inspectie dan ook over en ik beschouw dit als extra motivatie om steviger in te zetten op de duurzame verbetering van het toezicht op de Wpbr en de korpscheftaken in het algemeen. De conclusies die de Inspectie in dit rapport trekt over de taken met betrekking tot de Wpbr kunnen namelijk voor een belangrijk deel worden doorgetrokken naar de andere korpscheftaken.3

Vervolg

Door maatschappelijke ontwikkelingen is er veel veranderd in de veiligheidsbranche, waardoor de wet niet meer past bij de uitvoeringspraktijk. We hebben geen goed zicht meer op welke risico’s we met het toezicht nu (willen) wegnemen. En waar het aan toezicht ontbreekt, zowel in de wet als in de uitvoering.

Daarmee hangt ook samen dat bij de politie een tekort is aan de juiste expertise op het gebied van de Wpbr. Het toezicht had meer risico-gestuurd en informatie-gestuurd georganiseerd kunnen worden, met duidelijke doelen en eenduidige werkprocessen.

Om gezamenlijke actie mogelijk te maken en daarin focus aan te brengen, ga ik in nauwe afstemming met de politie en andere betrokkenen een toekomstagenda opstellen voor de uitvoering van de korpscheftaken. De voortgang van de uitvoering daarvan wordt gezamenlijk gemonitord en periodiek besproken.

De nadruk van deze toekomstagenda zal liggen op de Wpbr en de Wwm (Kamerstuk 33 033, nr. 32), maar waar verbanden zijn met het besluit Boa’s en de Wnb en de Wecg, worden deze meegenomen. Het onderwerp korpscheftaken is tot een prioritair thema gemaakt en de voortgang op het verbetertraject zal dan ook regelmatig onderwerp van gesprek zijn tussen mij en de politie.

Onderdeel van de toekomstagenda zal in ieder geval zijn de actualisering van de wettelijke kaders. Zowel de Wwm als de Wpbr zullen binnenkort worden herzien. In mijn brief van 16 februari jl. bent u geïnformeerd over het instellen van de commissie Van Dam, die input levert voor de herziening van de Wwm. Voor de herziening van de Wpbr wordt op dit moment samen met het veld geïnventariseerd op welke punten de wet moet worden herzien.

Ik wil met deze herzieningen een goede toekomstbestendige wettelijke basis leggen voor de uitvoering van de korpscheftaken. Relevante partijen worden hier nauw bij betrokken. De wetten moeten tevens bijdragen aan de duidelijkheid over de rollen, taken en verantwoordelijkheden, zowel binnen het ministerie als die van de uitvoeringsorganisaties.

Ook zal de politie als onderdeel van deze toekomstagenda een strategie opstellen hoe zij de uitvoering van de korpscheftaken wil verbeteren. Daarbij zal in ieder geval aandacht worden besteed aan sturing, digitalisering, eenduidigheid, professionalisering, capaciteit (kwalitatief en kwantitatief) en innovatie.

In het Commissiedebat van 17 februari jl. heb ik u toegezegd te komen met een visie op samenwerking tussen politie en private beveiligingsorganisaties. Deze visie heeft raakvlakken met de toekomstagenda en dit zal in samenhang worden bezien.

Ik zal uw Kamer voor het zomerreces informeren over de toekomstagenda, de verdere uitwerking van de onderdelen daarvan en over het tijdspad.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1700.

X Noot
3

Wet wapens en munitie, Wet explosieven voor civiel gebruik, Wet natuurbeheer en Besluit Boa’s.

Naar boven