35 830 XIV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds 2020

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 10 juni 2021

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 19 mei 2021 inzake het Jaarverslag Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2020 (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 2021. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

De griffier van de commissie, Jansma

Vraag 1: Kunt u toelichten in hoeverre en op welke wijze de coronacrisis in het afgelopen jaar van invloed is geweest op de uitvoering van het reguliere LNV-beleid? Heeft de coronacrisis geleid tot vertragingen op andere LNV-terreinen? Zo ja, op nee welke terreinen was dat het geval en welke mogelijkheden ziet u om deze vertragingen in te lopen?

Antwoord:

De uitbraak van het COVID-19 virus en de vanaf 12 maart 2020 ingevoerde overheidsmaatregelen, hebben geresulteerd in uitzonderlijke omstandigheden in de uitvoering van het reguliere LNV-beleid. De uitvoering van het LNV-Beleid gebeurt voornamelijk door de NVWA als toezichthouder en RVO als uitvoerende dienst.

Als gevolg van de coronacrisis zijn de werkzaamheden door de NVWA niet volledig volgens planning uitgevoerd. Desondanks is veel van het geplande werk ook gewoon doorgegaan of snel weer opgestart. Soms zijn werkzaamheden op alternatieve wijze ingevuld, bijvoorbeeld via digitaal toezicht. Ook zijn er afgelopen jaar soms andere werkzaamheden uitgevoerd dan oorspronkelijk gepland. Zo heeft de NVWA verschillende nertsenfokkerijen geruimd om de corona-infectie op het bedrijf en verspreiding naar andere bedrijven te stoppen en is er toezicht gehouden op nieuwe risico’s, zoals desinfectiemiddelen en mondkapjes.

Voor een nadere verdieping van de gevolgen van de coronacrisis op de uitvoering van de werkzaamheden van de NVWA wijs ik u graag op het recent aan u aangeboden verantwoordingsrapport NVWA 2020 (Kamerstuk 33 835, nr. 192). Daarin wordt aangegeven wat de gevolgen zijn geweest voor het toezicht en wordt per publiek belang aangegeven welke resultaten de NVWA in 2020 heeft gerealiseerd.

Ook met RVO is gekeken naar de mogelijkheden om eventuele negatieve effecten te minimaliseren. Zo zijn er met RVO aanvullende procesafspraken gemaakt, in het kader van de extra werkdruk bij de uitvoerende dienst door een aantal extra opdrachten (waaronder de uitvoering van de coronamaatregelingen). Vertraging in de uitvoering van LNV-beleid door RVO als gevolg van de coronacrisis heeft zich niet voorgedaan.

Vraag 2: Hoeveel euro aan Europese subsidies is er in 2020 door de Nederlandse land- en tuinbouwsector ontvangen en welke vijf landen waren in 2020 de grootste ontvangers van Europese subsidies?

Antwoord:

In financieel jaar 2020 is er door de Nederlandse land- en tuinbouwsector in totaal € 870.403.033 ontvangen uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO, inclusief co-financiering1) van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Niet al het geld uit het ELFPO-fonds gaat echter naar land- en tuinbouwers.

De vijf grootste ontvangers van Europese landbouwsubsidies zijn Frankrijk, Spanje, Duitsland, Italië en Polen.

Vraag 3 en 4: Wat kost het om de btw op groenten en fruit te verlagen naar 0%? Wat kost het om de btw op groenten en fruit te verlagen naar 6%?

Antwoord:

In het ambtelijk traject «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» dat door de Staatssecretaris van Financiën aan uw Kamer is gestuurd, is onder andere de verlaging van het btw-tarief op groente en fruit uitgewerkt. Europees recht bepaalt dat lidstaten van de Europese Unie maximaal twee verlaagde tarieven mogen hanteren. Een verlaagd btw-tarief moet minimaal 5% bedragen. Nederland past op dit moment al een verlaagd tarief van 9% toe op alle voedingsmiddelen, waaronder groente en fruit. Als Nederland een tweede verlaagd tarief zou invoeren voor specifiek groente en fruit dan zou dat een tariefverlaging kunnen opleveren van (ten hoogste) 4%.

In dit voornoemde traject is niet doorgerekend wat de kosten voor de schatkist zouden zijn van een verlaging, ook omdat deze maatregel door de Belastingdienst als niet uitvoerbaar is beoordeeld. In de brief van de Staatssecretaris van VWS «Reactie op Initiatiefnota lid Diertens over een gezonde leefstijl» van 2 februari 2021 (Kamerstuk 35 665, nr. 3) wordt bovendien aangegeven dat het verlagen van de btw op groente en fruit, ondanks de begrijpelijke wens, volgens het recent verrichte Bouwstenenonderzoek niet doeltreffend, niet doelmatig en ook niet praktisch haalbaar is.

Om de consequenties voor de schatkist in te schatten van een BTW-verlaging op groente en fruit is afbakening van belang (hoe om te gaan met ingeblikte, diepvries, gedroogde en geperste groente en fruitsoorten, maaltijden in restaurants, etc.), dus precieze cijfers zijn niet te geven. Niettemin is in antwoord op Kamervragen bij de Miljoenennota 2021 door de Minister van Financiën het volgende aangegeven: «Het kost structureel € 351 miljoen om het btw-tarief op groente en fruit te verlagen van 9% naar 6%. Het kost structureel € 1.052 miljoen om het btw-tarief op groente en fruit te verlagen van 9% naar 0%. Vanuit de huidige Btw-richtlijn is het introduceren van een nieuw nultarief echter niet toegestaan. Op dit moment wordt onderhandeld over een nieuwe tarievenrichtlijn die meer flexibiliteit zou bieden, maar daarop kan niet vooruit worden gelopen.» Bij deze kosten zijn administratieve lasten voor het bedrijfsleven en uitvoeringskosten door de Belastingdienst niet meegenomen.

Vraag 5: Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Bisschop c.s. over meer maatwerk bij het opleggen van boetes op grond van de Meststoffenwet (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 59) en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd

Antwoord:

Ik verwacht u hier voor aankomende zomerreces over te informeren.

Vraag 6: Wat is de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van een volwaardige beleidsmonitor op het gebied van kringlooplandbouw? Wanneer zal de Kamer het voorstel hiervoor ontvangen?

Antwoord:

Voor de opzet van een beleidsmonitor voor de LNV-visie was de eerste noodzakelijke stap het concreter maken van de doelen van de visie. Deze concretiseringsslag is het afgelopen half jaar binnen LNV gemaakt. Tegelijkertijd is ook een project gestart om een integrale set kritische prestatie-indicatoren (kpi’s) voor kringlooplandbouw op te stellen, waarmee op bedrijfsniveau de voortgang naar kringlooplandbouw kan worden gemeten en gestimuleerd en waarmee de komende jaren op gebiedsniveau ervaring zal worden opgedaan. De uitwerking van de beleidsmonitor voor de LNV-visie zal goed (moeten) aansluiten op deze kpi’s; immers wat in de praktijk gestimuleerd en beloond wordt, moet bijdragen aan de beleidsdoelen. Dit leidt ertoe dat de beleidsmonitor naar verwachting het komend najaar aan de Kamer kan worden aangeboden.

Vraag 7: Hoeveel innovaties hebben zich in 2020 gemeld voor erkenning als innovatief stalsysteem tegen ammoniakuitstoot, hoeveel initiatieven zijn inmiddels erkend en wat is de gemiddelde doorlooptijd voor innovaties om erkend te worden?

Antwoord:

In 2020 zijn bij RVO 36 proefstalaanvragen ontvangen. Hiervan zijn 22 aanvragen afgerond in 2020. Dat betekent dat de ondernemer mag gaan meten. De aanvragen die nog niet in 2020 afgerond zijn, worden zodra de aanvragen compleet zijn in 2021 afgerond.

In totaal zijn vijf voorlopige emissiefactoren aangevraagd. Twee voorlopige emissiefactoren zijn daadwerkelijk gepubliceerd. Zodra de aanvragen compleet zijn, worden de overige drie voorlopige emissiefactoren in 2021 gepubliceerd.

Daarnaast zijn vijf aanvragen ingediend voor een definitieve emissiefactor. Hiervan is er één daadwerkelijk gepubliceerd. Begin 2021 zijn de overige vier definitieve emissiefactoren gepubliceerd.

De gemiddelde doorlooptijd van de aanvragen is zeventien weken. Deze doorlooptijd is uitgezonderd van de tijd die de aanvrager nodig heeft om aanvullende vragen te beantwoorden. In het snelste scenario duurt het 33 maanden om het traject tot aanvraag van een bijzondere emissiefactor tot het vaststellen van een definitieve emissiefactor en opname op bijlage 1 van de Regeling Ammoniak en Veehouderij (Rav) te doorlopen.

Vraag 8: Op grond waarvan kan het zijn dat aanvragen voor de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) niet zijn beschikt en is in deze 78 gevallen alsnog kans om tot een beschikking te komen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Op grond van de voorwaarden uit de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen konden aanvragen om de volgende redenen worden afgewezen:

  • De aanvraag was onvolledig;

  • De aanvraag voldeed niet aan de drempelwaarde voor de geurscore (artikel 4, lid 1);

  • De aanvraag voldeed niet aan het Besluit emissiearme huisvesting (artikel 6, lid 1, onderdeel b);

  • De aanvraag voldeed niet aan de vijfjaarstermijn (artikel 6, lid 1, onderdeel a);

  • De aanvrager heeft artikel 19, eerste lid, van de Meststoffenwet overtreden.

Een negatieve beschikking staat open voor bezwaar en beroep. Als het bezwaar of beroep gegrond wordt verklaard, kan alsnog een positieve beschikking volgen. Zoals aangekondigd ontvangt uw Kamer in juni een brief met de stand van zaken met betrekking tot deelname aan de Srv. Daarin zal ik ook ingaan op het aantal negatieve beschikkingen en de redenen voor afwijzing.

Vraag 9: Bent u bereid om bij de Europese Commissie ruimte te vragen op de Nitraatrichtlijn, zodat boeren niet meer deels hun stikstof uit dierlijke mest hoeven af te stoten en daardoor genoodzaakt zijn deze aan te vullen met kunstmest? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Op dit moment maakt Nederland reeds gebruik van een derogatie op de Nitraatrichtlijn waardoor boeren meer dierlijke mest uit kunnen rijden dan de Nitraatrichtlijn voorschrijft en daarmee dus in feite dierlijke mest toe kunnen passen in plaats van kunstmest. Deze derogatie verloopt aan het einde van dit jaar. Zoals aangegeven in mijn brief van 13 april 2021 (Kamerstuk 33 037, nr. 393) is het geen vanzelfsprekendheid dat de Europese Commissie voor de komende jaren een nieuwe derogatie zal verlenen. De Europese Commissie verzoekt om een stevig pakket aan maatregelen gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit. Dat pakket is de basis voor gesprekken voor een derogatie vanaf 2022. Zoals ik u in de brief van 13 april jl. heb geïnformeerd, ben ik momenteel bezig met het voorbereiden van besluitvorming over de invulling van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn.

Naast deze derogatie blijf ik mij inzetten voor een goedkeuring voor het gebruik van hoogwaardige meststoffen geproduceerd uit dierlijke mest als vervanging voor kunstmest.

Vraag 10: Hoeveel vertraging is ontstaan bij de klimaattransitie van de glastuinbouw en welke plannen ontwikkelt u om de ontstane vertraging in te lopen?

Antwoord:

PBL schetst in de Klimaat en Energie Verkenning (KEV) 2020 dat de lage gasprijs en verhoging opslag duurzame energie (ODE) leidt tot behoud van bestaande warmtekrachtkoppeling vermogen en toename van het aantal draaiuren in de periode tot 2025. PBL verwacht dat na 2025 het gebruik van warmtekrachtkoppeling afneemt en er weer ruimte komt voor energiebesparing.

Ik werk o.a. met de Ministeries van EZK en Financiën, Glastuinbouw Nederland en Greenports Nederland aan het concretiseren van de glastuinbouwparagraaf uit het klimaatakkoord. Afspraken daarover worden vastgelegd in het convenant energietransitie glastuinbouw 2021–2030.

Vanuit de ambitie klimaatneutraal in 2040 zal een tussendoel voor 2030 worden geformuleerd. Daarbij worden enkele scenario’s bekeken. Geanalyseerd wordt hoe het beoogde CO2-doel in de periode naar 2030 is te bereiken, middels een balans in verder beprijzen van CO2, faciliteren van handelingsopties voor CO2-reductie en de randvoorwaarden daarvoor. Daarbij worden de actuele ontwikkelingen en ook de mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen op het gebied van de generieke energiebelasting en ODE betrokken.

Vraag 11: Wanneer komen de uitkomsten van het onderzoek naar toepassing van nieuwe verdelingstechnieken door de Europese Commissie en bent u bereid om nationaal hierop vooruit te lopen door te bezien welke regelgeving hiervoor alvast kan worden aangepast?

Antwoord:

Het onderzoek van de Europese Commissie naar de status van nieuwe genomische technieken is 29 april jl. gepubliceerd2). De studie erkent dat de huidige ggo-regelgeving ten aanzien van sommige van deze technieken en producten niet meer lijkt te voldoen en moet worden aangepast aan wetenschappelijke en technologische vooruitgang. Daarmee is de noodzaak voor gewijzigde regelgeving duidelijk gemaakt en de Europese Commissie is voornemens om in het derde kwartaal van 2021 een zogeheten aanvangseffectbeoordeling – een vorm van een routekaart met tijdslijn – te presenteren. Daarna zal zij aan de slag gaan met een effectbeoordeling. Het is belangrijk voor het Europese draagvlak dat de effectbeoordeling zorgvuldig en juridisch degelijk wordt uitgevoerd. Gezien dat de ggo-regelgeving op EU niveau is georganiseerd en dat de eerste stappen gemaakt zijn voor een herziening, acht ik het van belang om niet voor te sorteren op nationaal niveau, ook om het draagvlak met de lidstaten te bewaren. Ik blijf de zal de urgentie blijven benadrukken van toekomstbestendige en doeltreffende wet- en regelgeving en Nederland zal constructief bijdragen aan de aanpassing van het EU wetgevende kader.

Vraag 12: Hoeveel aanvragen zijn er binnen de Regeling investeringen in energie- efficiëntie glastuinbouw (EG) gehonoreerd en kunt u de tien grootste aanvragen inclusief bedragen delen?

Antwoord:

Er zijn in 2020, 175 aanvragen ingediend, waarvan er 166 zijn toegekend. De tien grootste aanvragen hadden een waarde van:

  • 1. 250.000,00

  • 2. 194.287,50

  • 3. 155.717,75

  • 4. 150.000,00

  • 5. 150.000,00

  • 6. 150.000,00

  • 7. 150.000,00

  • 8. 150.000,00

  • 9. 150.000,00

  • 10. 150.000,00

In lijn met de Algemene verordening gegevensbescherming worden de namen van de aanvragers niet bekend gemaakt.

Vraag 13: Kunt u een verklaring geven voor de afname in voedselverspilling bij huishoudens over het afgelopen jaar en de afgelopen tien jaar?

Antwoord:

Over het afgelopen jaar hebben we nog geen rapportage beschikbaar. De laatste meting is uit 2019. De monitor wordt om de 3 jaar uitgevoerd. Maar de verwachting is dat de verklaring deels gelijk is aan de afgelopen 10 jaar, zie hieronder.

Afgelopen 10 jaar: De verspilling van vast voedsel bij huishoudens in Nederland is in 2019 met 29% gedaald ten opzichte van de eerste meting in 2010. Het onderliggende onderzoek3, dat ook naar de Tweede Kamer is gestuurd, gaf geen duidelijk uitsluitsel waarom de voedselverspilling in huishoudens is gedaald, wel worden er factoren genoemd die waarschijnlijk een rol hebben gespeeld, zoals de toenemende aandacht voor voedselverspilling in Nederland. Nederlanders lijken zich de laatste 10 jaar steeds bewuster van het probleem, willen in actie komen en krijgen hiervoor praktische hulpmiddelen in handen vanuit het Voedingscentrum en vanuit de Stichting Samen Tegen Voedselverspilling. Het Ministerie van LNV voert sinds 2009 beleid op het terugdringen van voedselverspilling. De eerste jaren werd richting consumenten campagne gevoerd door het Voedingscentrum, sinds een paar jaar zijn de krachten gebundeld in de Stichting Samen Tegen Voedselverspilling waarin de door LNV gefinancierde consumentencampagne ook door de vele stakeholders wordt uitgedragen. Samen met hen heb ik de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in het tegengaan van voedselverspilling. Een belangrijk element in de campagne is dat de doelgroep op een positieve manier, met toegankelijke tips en tools, wordt aangezet om het eigen gedrag aan te pakken. Er is ook steeds meer aandacht voor het voorkomen van voedselverspilling in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs.

Vraag 14: Voor hoeveel euro heeft u de campagne «Support your locals» ondersteund?

Antwoord:

LNV heeft de campagne «Support your locals» ondersteund met € 100.000,–

Vraag 15: Hoeveel veehouderijen hebben zich ingeschreven voor de Regeling gerichte aankoop veehouderijen en hoeveel beschikkingen zijn hierbij afgegeven?

Antwoord:

De Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden wordt uitgevoerd door de provincies via provinciale regelingen. De provincies hebben hiervoor een voorschot van LNV ontvangen. LNV heeft op landelijk niveau nog geen exact beeld van het aantal veehouderijen dat zich bij de provincies heeft aangemeld. Op basis van provinciale informatie is wel duidelijk dat de belangstelling voor deelname aan de regeling groot is en er onvoldoende budget beschikbaar is om alle veehouderijen die aan de regeling voldoen ook te kunnen aankopen. Op dit moment zijn de provincies bezig om de bij hen aangemelde veehouderijbedrijven te beoordelen, de veehouderijbedrijven die aan de vereisten van de landelijke regeling voldoen te prioriteren en gesprekken met deze ondernemers aan te gaan. Er zijn voor zover bij LNV bekend nog geen beschikkingen afgegeven.

Vraag 16: Hoeveel provincies werken met externe saldering en welke provincies zijn dat?

Antwoord:

Extern salderen met bedrijven zonder dier- en fosfaatrechten mag in iedere provincie. Daarnaast hebben tot nu toe het Rijk en de provincies Noord-Brabant, Zeeland, Overijssel, Flevoland, Friesland, Groningen, Zuid-Holland en Limburg extern salderen met veehouderijbedrijven en verleasen opengesteld. Zuid-Holland heeft besloten om, in verband met de verkenning van de mogelijkheden van een innovatiepilot rondom de Nieuwkoopse aanpak, het extern salderen nog niet open te stellen voor initiatiefnemers in en rondom het Natura 2000-gebied de Nieuwkoopse plassen & de Haeck. Het meest recente en complete overzicht kunt u vinden op de website van de Helpdesk Stikstof en Natura 2000 van BIJ12: https://www.bij12.nl/onderwerpen/stikstof-en-natura2000/vergunningen-en-toestemmingsbesluiten/provinciale-beleidsregels-intern-en-extern-salderen/.

Vraag 17: Hoeveel hectare bos is er in 2020 in Nederland bij gekomen?

Antwoord:

De cijfers voor de groei van het bosareaal worden tot dusverre elke vier jaar in beeld gebracht, middels de Nederlandse Bos Inventarisatie. De laatste ronde was in 2017, in september 2021 wordt de stand van zaken van 1 januari 2021 gepubliceerd. Om de voortgang van de eind 2020 gepubliceerde Bossenstrategie nauwkeuriger te kunnen monitoren, wordt vanaf het jaar 2021 een additionele monitoring ingericht.

Vraag 18: Kent u de door «Farm Europe» genoemde studie die de gevolgen zou laten zien van de Europese Van boer tot bord-strategie? Herkent u dat de Europese Commissie deze studie niet vrijgeeft en bent u bereid zich in te zetten om deze studie openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De Europese Commissie heeft een technische studie aangekondigd over de gevolgen van een aantal gekwantificeerde doelstellingen en beleidsinitiatieven die in de Van boer tot bord-strategie staan vermeld. Een rapport over deze studie is ondanks aandringen van de Raad nog niet gepresenteerd. Ik ga er vanuit dat de technische studie over niet al te lange tijd zal worden afgerond en zal deze dan op haar merites beoordelen.

Vraag 19: Hoeveel boerenbedrijven maken gebruik van subsidies uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) ten opzichte van het totaal aantal boerenbedrijven en om hoeveel geld gaat het hier? Is hier een eenduidig beeld van te geven?

Antwoord:

Het aantal boerenbedrijven dat gebruik maakt van basisbetalingen uit het GLB (ELGF) is 43.894. Het totaal ontvangen bedrag aan basisbetalingen bedraagt voor deze boerenbedrijven € 688.097.112. Het totaal aantal boerenbedrijven in 2020 was 52.695 (bron: CBS). Daar zitten overigens ook bedrijven bij zonder grond, die geen aanspraak kunnen maken op de basisbetaling.

Voor ELFPO is het aantal deelnemende boerenbedrijven lastig te bepalen, bijvoorbeeld omdat bij kennis- en samenwerkingsprojecten veelal meerdere landbouwers en andere partijen (zoals kennisinstellingen) betrokken zijn.

Vraag 20: Hoeveel land- en tuinbouwers hebben aanspraak gemaakt op de COVID-19-regeling?

Antwoord:

Oorspronkelijk hebben 1201 ondernemers in de fritesaardappelensector en 1622 ondernemers in de sierteelt en het horecasegment van de voedingstuinbouw een aanvraag voor tegemoetkoming ingediend. Een aantal ondernemers heeft de aanvraag ingetrokken of geen aanvraag voor vaststelling ingediend, verder komt een aantal ondernemers niet in aanmerking voor een tegemoetkoming (bijvoorbeeld doordat een deel van de markt vanaf half mei onverwacht snel is aangetrokken). Momenteel zijn 1089 aanvragen binnen de fritesaardappelensector en 1266 aanvragen binnen de sierteelt en het horecasegment van de voedingstuinbouw toegekend.

Vraag 21: Waarom worden een aantal aanvragen nog in 2021 behandeld terwijl de termijn in november 2020 sloot?

Antwoord:

De aanvragen voor definitieve vaststelling van de tegemoetkoming konden tot eind november 2020 bij RVO worden ingediend. De termijn voor de beslissing op de aanvraag liep dan ook over de jaargrens heen. Bovendien hadden niet alle aanvragers alle bewijsstukken ingediend. Daar is coulant mee omgegaan en ondernemers hebben hun aanvraag tot in 2021 kunnen aanvullen. Inmiddels zijn alle aanvragen beoordeeld.

Vraag 22: Hoe wordt «grondgebondenheid» gedefinieerd in de context van de nadere uitwerking van een toekomstig mestbeleid? Wanneer is er sprake van «kringlopen»? Wordt dit benaderd op erf-, gemeente-, regio-, of landsniveau?

Antwoord:

Zoals aangegeven in mijn brief van 13 april 2021 (Kamerstuk 33 037, nr. 395) is de verdere invulling van grondgebondenheid onderdeel van het traject rondom de uitwerking van de contouren toekomstig mestbeleid. In die brief heb ik ook verschillende aspecten van deze uitwerking benoemd. Daarin speelt ook de nadere uitwerking van de samenwerkingsovereenkomsten waarbij de afstand waarop mestplaatsing wenselijk is een rol.

Vraag 23: Waarom is de CO2-emissie van de glastuinbouw over de afgelopen 3 jaar gelijk gebleven? Op basis waarvan is de verlaging en verscherping naar 4,6 Mton doorgevoerd terwijl 4,9 al niet eens gehaald werd in 2019? Hoe reëel is het om, boven op de lastenstijging door de Opslag Duurzame Energie (ODE), ook nog eens een verlaging van de CO2-emissie te verlangen?

Antwoord:

Zoals in de brief aan uw Kamer van 18 december 20204 is aangegeven zijn de toename oppervlakte glastuinbouw en de hogere inzet van warmtekrachtkoppeling installaties (wkk’s) de belangrijkste oorzaken dat de CO2-emissie niet gedaald is.

De doelstellingen zijn eind 2018 aangescherpt op basis van actualisatie van de CO2-sectordoelstelling 2020 die in 2016 is uitgevoerd. Op basis van de toen beschikbare gegevens was de verwachting dat de oppervlakte van de glastuinbouw en inzet van wkk’s zouden afnemen. Er is vorige jaar een nieuwe actualisatie5 naar uw Kamer verzonden. Besluitvorming over het eventueel aanpassen van de doelstellingen moet nog genomen worden.

In het convenant CO2-sectorsysteem6 zijn met de sector afspraken gemaakt over een jaarlijks afnemende CO2-doelstelling. Het CO2-sectorsysteem is ook een tegenprestatie voor het verlaagde energiebelastingtarief voor de eerste en tweede schijf gas voor de glastuinbouw. De Europese staatssteungoedkeuring voor dit verlaagde tarief vervalt als de afspraken van het convenant CO2-sectorsysteem niet nagekomen worden. Dit raakt alle glastuinbouwbedrijven en niet alleen de bedrijven die geraakt zijn door de ODE-tariefstijging van de derde schijf elektriciteit.

Vraag 24: Kunt u toelichten waarom er sprake is van een onderuitputting van 2,7 miljoen euro bij de subsidie voor duurzame visserij? Wat zijn de gevolgen daarvan voor het realiseren van de beleidsdoelen?

Antwoord:

De onderuitputting is te verklaren uit de afwijkingen in de uitgaven van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) (€ 0,9 mln.) en de nationale innovatiemiddelen voor de visserij (regeerakkoord-enveloppe) (€ 1,8 mln.). De uitgaven uit het EFMZV lopen niet altijd parallel met de begroting. Om de schommelingen in de uitgaven uit het EFMZV op te vangen belanden overgebleven middelen in een reserve, waaruit tegenvallers in andere jaren gefinancierd kunnen worden.

De economische gevolgen van het coronavirus op de visserijsector hebben ertoe geleid dat visserijbedrijven vooral bezig zijn geweest met het overeind houden van hun onderneming. Mede daarom is op de nationale innovatiemiddelen voor de visserij (regeerakkoord-enveloppe) sprake van een onderuitputting. Vanwege de uitzonderlijke situatie van de coronamaatregelen is de onderuitputting van de nationale innovatiemiddelen in de begrotingsreserve Visserij gestort, zodat deze beschikbaar blijft voor de visserij. Daarmee is het effect voor het realiseren van de beleidsdoelen nihil.

Vraag 25: In hoeverre heeft de onderuitputting van de subsidie duurzame visserij geleidt tot aanpassing van de subsidieregeling? Zo ja, wat is er aangepast? Zo nee, waarom is hier niet voor gekozen?

Antwoord:

Om de schommelingen in de uitgaven uit het EFMZV op te vangen belanden overgebleven middelen in een reserve, waaruit tegenvallers in andere jaren gefinancierd kunnen worden. Aanpassing van de subsidieregelingen was daarom niet nodig.

Vanwege de uitzonderlijke situatie van de coronamaatregelen is de onderuitputting van de nationale innovatiemiddelen in de begrotingsreserve Visserij gestort. Bestaande subsidieregelingen zijn hiervoor niet aangepast, voor 2021 werkt het Ministerie van LNV aan een aanvullende subsidieregeling voor innovatie in de visserij.

Vraag 26: Kunt u in meer detail toelichten hoe de vertraging bij de uitvoering van de Srv is ontstaan en wat de gevolgen daarvan zijn voor het realiseren van de beleidsdoelen?

Antwoord:

Varkenshouders moesten, op grond van de Srv, binnen acht weken na ontvangst van de positieve subsidiebeschikking voldoen aan de eerste vereiste, het ondertekenen en indienen van de in de subsidieregeling opgenomen modelovereenkomst. In de praktijk is gebleken dat veel varkenshouders de betreffende overeenkomst pas wensten te ondertekenen op het moment dat er meer zekerheid bestond over de herbestemming van hun productielocatie. Voor het voeren van overleg en maken van afspraken over herbestemming van de productielocatie hadden individuele varkenshouders en hun gemeente meer tijd nodig dan de acht weken die stond voor het ondertekenen en indienen van de modelovereenkomst. Op verzoek van zowel varkenshouders als gemeenten heb ik in individuele gevallen meer tijd gegeven voor overleg over herbestemming. Hierdoor is weliswaar vertraging opgelopen in de uitvoering, maar dit is ten goede gekomen aan het aantal varkenshouders dat uiteindelijk een getekende overeenkomst heeft ingediend. Hoe meer varkenshouders uiteindelijk daadwerkelijk overgaan tot de definitieve en onherroepelijke sluiting van hun productielocatie, hoe groter de reductie in emissie van geur, stikstof en broeikasgassen.

Vraag 27: Kan de Minister de 11,5 miljoen euro die resteert uit de EG-regeling reserveren voor een verhoging van de ODE-compensatie?

Antwoord:

De reguliere middelen glastuinbouw vallen onder de reguliere begrotingsdiscipline. Dit betekent dat het EG-overschot is meegenomen in het totale LNV-saldo (plussen en minnen) bij de jaarafsluiting van 2020. Koppeling aan specifieke uitgaven in 2021 en verder voor ODE-compensatie is daarmee niet mogelijk.

In de recente brief die u van Glastuinbouw Nederland ontving, kunt u lezen dat de wijze waarop er invulling kan worden gegeven aan de compensatie, spijtig genoeg, niet in de vorm van een regeling zal zijn waarmee de getroffen individuele bedrijven gecompenseerd worden. De besteding van de gereserveerde middelen zal daarom via andere lijnen moeten lopen. De mogelijke alternatieven worden de komende periode besproken met het Ministerie van Financiën, EZK en de glastuinbouwsector. Zodra er meer duidelijkheid is over de voorgenomen aanwending van de beschikbaar gestelde middelen, zal ik uw Kamer hierover informeren.

Vraag 28: Wat gebeurt er met de resterende 2 miljoen van de subsidie Marktintroductie energie-innovatie (MEI)?

Antwoord:

Het MEI restant is meegenomen in het totale LNV-saldo (plussen en minnen) bij de jaarafsluiting van 2020. Zoals bij de MEI middelen zijn overgebleven, staan daar ook bij andere onderwerpen bij jaarafsluiting ook extra uitgaven tegenover. Een 1 op 1 relatie van meer- en minderuitgaven tussen onderwerpen is binnen dit saldo niet goed te leggen.

Vraag 29: Welke stappen heeft u genomen om te voorkomen dat varkenshouders die een aanvraag voor de Srv hebben ingediend deze aanvraag weer intrekken?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 26.

Vraag 30: Hoeveel veehouderijen zijn er in 2020 opgekocht door het Rijk dan wel de provincies?

Antwoord:

Het Ministerie van LNV heeft in 2020 geen bedrijven opgekocht, wel hebben drie varkenshouders een vergoeding ontvangen voor het beëindigen van het bedrijf. Dit betreft deelnemers aan de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen die subsidie (70% voorschot) ontvangen hebben voor het beëindigen van de bestaande productie van varkens. Als aan alle voorwaarden is voldaan, wordt de subsidie definitief vastgesteld.

De voorgenomen Landelijke Beëindigingsregeling Veehouderijlocaties is nog in ontwikkeling en nog niet gepubliceerd. De eerste tranche van de Maatregel gerichte opkoop, die wordt uitgevoerd door de provincies, is in 2020 opengesteld en loopt nog door in 2021.

Vraag 31: Wat zijn de eerste resultaten van de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden en hoeveel tranches hebben provincies tot dusver uitgevoerd?

Antwoord:

De eerste tranche van de Regeling is op 3 november 2020 opengesteld en op 4 maart 2021 gesloten. Provincies zijn gestart met de uitvoering daarvan. Koopovereenkomsten moeten binnen 18 maanden – dus uiterlijk 3 mei 2022 – worden gerealiseerd. Op dit moment zijn er nog geen koopovereenkomsten afgesloten. Op basis van provinciale informatie is wel duidelijk dat de belangstelling voor deelname aan de regeling groot is; meer dan er budget beschikbaar is om alle veehouderijen die aan de regeling voldoen ook te kunnen aankopen.

Openstelling van de 2e tranche wordt dit najaar verwacht.

Vraag 32: Welke data zijn er gelekt bij het kerndepartement en welke bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?

Antwoord:

Standaard beleid is aanwezig om verkeerd terecht gekomen informatie op te halen en vernietigen. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat de tekortkomingen in de toegangsbeveiliging van systemen hebben geleid tot misbruik van de daarin aanwezige data.

Voor het kerndepartement betrof dit data van burgers, nl. email-adressen en NAW-gegevens en data van medewerkers, nl. emailadressen, namen en functies. Daarnaast kan er door geconstateerde tekortkomingen in de toegangsbeveiliging van systemen onrechtmatige toegang zijn geweest tot NAW-gegevens en financiële gegevens van burgers alsmede hun contacten met medewerkers van LNV.

Bij NVWA betrof dit NAW gegevens en BSN van burgers, functiegegevens en contactgegevens van medewerkers en in een aantal gevallen inspectierapporten. Daarnaast kan er door tekortkomingen in de toegangsbeveiliging van systemen onrechtmatige toegang zijn geweest tot verdere NAW gegevens en BSN van burgers.

Standaard beleid is aanwezig om verkeerd terecht gekomen informatie op te halen en vernietigen. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat de tekortkomingen in de toegangsbeveiliging van systemen hebben geleid tot misbruik van de daarin aanwezige data.

Vraag 33: Betekent de voorraad van vaccins om gevoelige dieren op nabijgelegen bedrijven in tijden van een crisis te kunnen vaccineren (tegen MKZ, KVP, ZvA) dat preventieve vaccinatie in Nederland bij een crisis staand beleid is? Kunt u dat nader toelichten?

Antwoord:

Preventieve vaccinatie is vaccineren in afwezigheid van een uitbraak, dit gebeurt voor deze ziektes nu niet. Bij een uitbraak van één van deze drie ziektes in Nederland is het beleid om rondom een uitbraak noodvaccinaties uit te voeren. Noodvaccinatie is bedoeld om de verdere verspreiding van de ziekte in Nederland te voorkomen. Voor elk van de drie ziektes is daarvoor een noodvaccinatieplan opgesteld. De gevaccineerde dieren op niet-besmette bedrijven kunnen gedurende de normale productiecyclus op het bedrijf blijven en worden niet vroegtijdig gedood. Deze vaccinatiestrategie wordt «vaccinatie voor het leven» genoemd. De voorraden vaccins en de afspraken met de fabrikanten over leveringen zijn gebaseerd op het verwachte aantal te vaccineren dieren in het gebied rondom de uitbraak, het verwachte verloop van de epidemie en de capaciteit van de NVWA en dierenartsen om dieren te vaccineren.

Vraag 34: Wat is de maximale subsidie die een jonge visser (tot 40 jaar) kan aanvragen voor de aanschaf van een vissersvaartuig? Hoeveel vissers hebben hier in 2018, 2019 en 2020 gebruik van gemaakt

Antwoord:

Een jonge visser kan onder het EFMZV maximaal € 75.000 aanvragen voor de aanschaf van een vissersvaartuig. In 2018 is van deze regeling door één visser gebruik gemaakt, in 2019 is van deze regeling geen gebruik gemaakt, in 2020 is van deze regeling door één visser gebruik gemaakt.


X Noot
1

Een deel van de subsidies bestaat uit nationale middelen. Het bijbehorende co-financieringspercentage is 50%. Nationale co-financiering is een voorwaarde voor financiering vanuit het ELFPO-fonds.

X Noot
3

Kamerstuk 31 532, nr. 242.

X Noot
4

Kamerstukken 32 813 en 32 627, nr. 652.

X Noot
5

Kamerstukken 32 813 en 32 627, nr. 652.

Naar boven