35 788 Kabinetsformatie 2021

Nr. 175 BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 april 2022

Tijdens de regeling van werkzaamheden van 22 maart 2022 (Handelingen II 2021/22, nr. 62, Regeling van Werkzaamheden) heeft het lid Klaver een brief gevraagd waarin wordt ingegaan op de toezeggingen die zijn gedaan bij het debat over de regeringsverklaring over wat in de eerste 100 dagen zou worden uitgewerkt. Het lid Omtzigt heeft daarnaast in dezelfde regeling van werkzaamheden gevraagd welke plannen in de afgelopen 100 dagen zijn veranderd en in de regeling van 5 april 2022 (Handelingen II 2021/22, nr. 68, Regeling van Werkzaamheden) gevraagd de financiële plannen te actualiseren. In deze brief ga ik op deze verzoeken in.

Zoals ik in de regeringsverklaring op 18 januari 2022 heb (Handelingen II 2021/22, nr. 38, item, 5) opgemerkt, zoekt het kabinet naar samenwerking met de partijen in de Tweede Kamer. Het coalitieakkoord laat ruimte voor politiek en maatschappelijk debat over de kabinetsplannen. Voor concrete afspraken in het coalitieakkoord zij opgemerkt dat het coalitieakkoord een akkoord is van de fracties, het is dus niet aan het kabinet dit aan te passen. Het gesprek met de samenleving over de beste beleidskeuzes is wezenlijk. De beleidsprogramma's worden ontwikkeld door de verantwoordelijke ministers die daarvoor hun oor te luister leggen binnen en buiten Den Haag. In lijn hiermee en conform de toezegging tijdens het debat over de regeringsverklaring (Handelingen II 2021/22, nr. 38, items 6 en 9 en nr. 39, items 3 en 6) hebben de bewindspersonen hoofdlijnenbrieven gestuurd. Naar aanleiding daarvan hebben in de Tweede Kamer hoofdlijnendebatten plaatsgevonden, waarbij het kabinet heeft gehoord wat volgens de Kamer de aandachtspunten zijn bij de uitwerking van de ambities uit het coalitieakkoord. Met deze kennis wordt door het kabinet gewerkt aan de verdere uitwerking van de voorstellen uit het coalitieakkoord (Kamerstuk 35 788, nr. 77). Op het moment dat de uitwerking een fase verder is, zullen de bewindspersonen de Kamer hierover informeren. Een voorbeeld hiervan is de hoofdlijnenbrief herinvoering basisbeurs en tegemoetkomingstudenten van de Minister van OCW.1

Sommige van de aandachtspunten in de Tweede en Eerste Kamer gaan gepaard met budgettaire gevolgen, waarvoor in het coalitieakkoord geen middelen zijn gereserveerd. Het kabinet ziet zich daarnaast, overigens evenals eerdere kabinetten, gesteld voor de opgave om ook te handelen naar aanleiding van onvoorziene maatschappelijke ontwikkelingen en gebeurtenissen. De oorlog in Oekraïne is hiervan een verschrikkelijk en ingrijpend voorbeeld. Dit kan leiden tot de noodzaak om te komen tot herprioritering en eventuele bijstelling van plannen. Net als in voorgaande jaren vindt tijdens de voorjaarsbesluitvorming een integrale weging plaats over de begroting. Het kabinet weegt dan de verschillende mee- en tegenvallers en aanvullende wensen en knelpunten en heeft daarbij oog voor de geluiden uit de Tweede en Eerste Kamer. Bij Voorjaarsnota, uiterlijk 1 juni 2022, wordt de Kamer op de hoogte gebracht van de resultaten van deze weging. De Voorjaarsnota wordt met ingang van dit jaar meerjarig, waardoor het kabinet de Kamer eerder informeert over de meerjarige besluiten die in het voorjaar worden genomen en hiermee niet langer tot Prinsjesdag wacht. Zodoende heeft de Kamer meer tijd de voorstellen te beoordelen, dit geldt voor zowel de begroting als het belastingplan. Over financiële besluitvorming wordt op diverse momenten met uw Kamer van gedachten gewisseld. Onder meer bij het debat over de voorjaarsbesluitvorming, de algemene politieke beschouwingen, de algemene financiële beschouwingen en de behandeling van de verschillende begrotingen en het belastingplan.

Vooruitlopend op de voorjaarsbesluitvorming heeft het kabinet extra middelen uitgetrokken voor aanvullende koopkrachtmaatregelen in 2022 en in verband met de oorlog in Oekraïne. Daarnaast is mede naar aanleiding van vragen van het lid Maatoug2 en de motie van het lid Alkaya c.s.3 besloten de afschaffing van de vrijstelling Eigen Woning de facto met een jaar te vervroegen.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte


X Noot
1

Kamerstuk 24 724, nr. 176

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1735

X Noot
3

Kamerstuk 35 927, nr. 96

Naar boven