Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Het kabinet is zich ervan bewust dat de financiële positie van gemeenten onder druk
staat. De gevolgen van de coronacrisis hebben deze druk nog verder vergroot. De afgelopen
periode heeft het kabinet zich ingespannen om gemeenten financieel te ondersteunen
bij de uitvoering van hun taken. Met betrekking tot de financiële impact van de coronacrisis
zijn compensatiemaatregelen getroffen voor de extra kosten en gederfde inkomsten.
Daarnaast zijn extra middelen beschikbaar gekomen voor Veilig Thuis, Vrouwenopvang
en Dak- en Thuislozen. Ook is de reeks van de tijdelijke extra middelen voor jeugd
ad € 300 miljoen verlengd naar 2022. Vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten
is besloten het accres te bevriezen voor 2020 en 20211 en is de oploop in de opschalingskorting voor gemeenten in de jaren 2020 en 2021
incidenteel geschrapt.
Naar de toekomst toe acht ik het van groot belang ook in breder perspectief naar de
interbestuurlijke en financiële verhoudingen tussen het Rijk en medeoverheden, en
in het bijzonder gemeenten, te kijken. Hoewel gemeenten op korte termijn enige lucht
hebben gekregen in hun begroting, liggen er voor de komende jaren grote uitdagingen
en opgaven voor ons. De voorbereiding op het volgend kabinet gebeurt dan ook in nauw
overleg met de medeoverheden2 . Interbestuurlijke en financiële besluitvorming kunnen niet los van elkaar worden
gezien. Het is dan ook wenselijk dat een volgend kabinet hierover een integraal besluit
neemt. Het gaat uiteindelijk om een goede balans tussen ambities op maatschappelijke
opgaven en het daartoe ter beschikking staande instrumentarium en middelen voor gemeenten.
De financiële verhoudingen kennen verschillende componenten. Afgelopen jaar heb ik
u ter voorbereiding op het nieuwe kabinet het rapport gestuurd over de «Herziening
gemeentelijk belastinggebied» als bijlage bij het rapport «Bouwstenen voor een beter
belastingstelsel» (Kamerstuk 32 140, nr. 71). In november 2020 heeft u de evaluatie van de normeringssystematiek ontvangen (Kamerstuk
35 570 B, nr. 10). Op 7 december 2020 informeerde ik u over de stand van zaken van het herijkingsonderzoek
(Kamerstuk 35 570 B, nr. 13). In deze brief informeer ik u nader over het vervolgproces van de herijking van
het gemeentefonds.
De eerstvolgende stap om te komen tot een nieuwe verdeling is de Raad voor het Openbaar
Bestuur (ROB) advies te vragen over het voorlopige verdeelvoorstel dat volgt uit de
gedane onderzoeken. Dat doe ik mede namens de Staatssecretaris van Financiën, Fiscaliteit
en Belastingdienst, mijn medefondsbeheerder. De ROB wordt gevraagd te adviseren over
de gemaakte keuzes en de effecten daarvan. Conform mijn toezegging doe ik u hierbij
ter informatie de adviesaanvraag aan de ROB toekomen, samen met de achterliggende
stukken3.
Uit de voorlopige uitkomsten blijkt dat er gemeenten zijn met forse nadelige effecten.
In het bijzonder geldt dit voor gemeenten in Friesland en Groningen. De ROB merkt
in zijn briefadvies uit september 2019 reeds op dat in het uiterste geval middelen
voor specifieke gemeenten moeten worden afgezonderd als het niet in de rede ligt dat
gemeenten deze effecten zelf kunnen opvangen. Gegeven de specifieke situatie van de
Groningse en Friese gemeenten overwegen de fondsbeheerders een dergelijke uitzondering
voor deze gemeenten in te richten. Deze keuze is onderdeel van de adviesaanvraag aan
de ROB. Ik ben ook met de VNG en deze gemeenten in overleg. De feitelijke uitwerking
van dit voornemen volgt na het advies van de ROB en de consultatie van de VNG.
Aansluitend op het advies van de ROB, vraag ik de VNG om advies. Bij de adviesvraag
aan de VNG, waarmee intensief is samengewerkt bij het uitvoeren van het onderzoek,
zal ik een reactie op het advies van de ROB meesturen en indien nodig voorafgaand
het verdeelvoorstel aanpassen.
In de brief van 7 december jl. gaf ik aan belang te hechten aan het afronden van het
onderzoek omdat ik de gemeenten en de VNG de mogelijkheid wil geven zich voor te bereiden
op de inbreng tijdens de komende kabinetsformatie. Na consultatie van de VNG en gemeenten
is de uiteindelijke besluitvorming over het nieuwe verdeelmodel aan het volgend kabinet.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren