35 570 B Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2021

Nr. 16 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Het kabinet is zich ervan bewust dat de financiële positie van gemeenten onder druk staat. De gevolgen van de coronacrisis hebben deze druk nog verder vergroot. De afgelopen periode heeft het kabinet zich ingespannen om gemeenten financieel te ondersteunen bij de uitvoering van hun taken. Met betrekking tot de financiële impact van de coronacrisis zijn compensatiemaatregelen getroffen voor de extra kosten en gederfde inkomsten. Daarnaast zijn extra middelen beschikbaar gekomen voor Veilig Thuis, Vrouwenopvang en Dak- en Thuislozen. Ook is de reeks van de tijdelijke extra middelen voor jeugd ad € 300 miljoen verlengd naar 2022. Vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten is besloten het accres te bevriezen voor 2020 en 20211 en is de oploop in de opschalingskorting voor gemeenten in de jaren 2020 en 2021 incidenteel geschrapt.

Naar de toekomst toe acht ik het van groot belang ook in breder perspectief naar de interbestuurlijke en financiële verhoudingen tussen het Rijk en medeoverheden, en in het bijzonder gemeenten, te kijken. Hoewel gemeenten op korte termijn enige lucht hebben gekregen in hun begroting, liggen er voor de komende jaren grote uitdagingen en opgaven voor ons. De voorbereiding op het volgend kabinet gebeurt dan ook in nauw overleg met de medeoverheden2 . Interbestuurlijke en financiële besluitvorming kunnen niet los van elkaar worden gezien. Het is dan ook wenselijk dat een volgend kabinet hierover een integraal besluit neemt. Het gaat uiteindelijk om een goede balans tussen ambities op maatschappelijke opgaven en het daartoe ter beschikking staande instrumentarium en middelen voor gemeenten.

De financiële verhoudingen kennen verschillende componenten. Afgelopen jaar heb ik u ter voorbereiding op het nieuwe kabinet het rapport gestuurd over de «Herziening gemeentelijk belastinggebied» als bijlage bij het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» (Kamerstuk 32 140, nr. 71). In november 2020 heeft u de evaluatie van de normeringssystematiek ontvangen (Kamerstuk 35 570 B, nr. 10). Op 7 december 2020 informeerde ik u over de stand van zaken van het herijkingsonderzoek (Kamerstuk 35 570 B, nr. 13). In deze brief informeer ik u nader over het vervolgproces van de herijking van het gemeentefonds.

De eerstvolgende stap om te komen tot een nieuwe verdeling is de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) advies te vragen over het voorlopige verdeelvoorstel dat volgt uit de gedane onderzoeken. Dat doe ik mede namens de Staatssecretaris van Financiën, Fiscaliteit en Belastingdienst, mijn medefondsbeheerder. De ROB wordt gevraagd te adviseren over de gemaakte keuzes en de effecten daarvan. Conform mijn toezegging doe ik u hierbij ter informatie de adviesaanvraag aan de ROB toekomen, samen met de achterliggende stukken3.

Uit de voorlopige uitkomsten blijkt dat er gemeenten zijn met forse nadelige effecten. In het bijzonder geldt dit voor gemeenten in Friesland en Groningen. De ROB merkt in zijn briefadvies uit september 2019 reeds op dat in het uiterste geval middelen voor specifieke gemeenten moeten worden afgezonderd als het niet in de rede ligt dat gemeenten deze effecten zelf kunnen opvangen. Gegeven de specifieke situatie van de Groningse en Friese gemeenten overwegen de fondsbeheerders een dergelijke uitzondering voor deze gemeenten in te richten. Deze keuze is onderdeel van de adviesaanvraag aan de ROB. Ik ben ook met de VNG en deze gemeenten in overleg. De feitelijke uitwerking van dit voornemen volgt na het advies van de ROB en de consultatie van de VNG.

Aansluitend op het advies van de ROB, vraag ik de VNG om advies. Bij de adviesvraag aan de VNG, waarmee intensief is samengewerkt bij het uitvoeren van het onderzoek, zal ik een reactie op het advies van de ROB meesturen en indien nodig voorafgaand het verdeelvoorstel aanpassen.

In de brief van 7 december jl. gaf ik aan belang te hechten aan het afronden van het onderzoek omdat ik de gemeenten en de VNG de mogelijkheid wil geven zich voor te bereiden op de inbreng tijdens de komende kabinetsformatie. Na consultatie van de VNG en gemeenten is de uiteindelijke besluitvorming over het nieuwe verdeelmodel aan het volgend kabinet.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstuk 35 420, nr. 43

X Noot
2

In lijn met motie van het lid Özütok (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 12)

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven