35 570 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Nr. 49 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 december 2020

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 7 september 2020 inzake het Nationaal Groeifonds (Kamerstuk 35 300, nr. 83).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 september 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

Vraag 1

Zal er binnen de drie onderwerpen waarop het Nationaal Groeifonds (NGF) gericht is, meer focus worden aangebracht?

Antwoord op vraag 1

Nee, alle projecten die onder de drie pijlers vallen en aan de criteria voldoen komen in principe in aanmerking voor financiering uit het fonds.

Vraag 2

Hoe en door wie wordt beslist over een eventuele aanpassing van de verdeling van de middelen tussen de onderwerpen kennisontwikkeling, infrastructuur en onderzoek, ontwikkeling en innovatie?

Antwoord op vraag 2

De beoordelingsadviescommissie adviseert over een totaalpakket aan projecten uit het fonds. Het kabinet besluit vervolgens, op voordracht van de fondsbeheerders, welke projecten uit het fonds worden gefinancierd. Indien dit leidt tot een afwijkende verdeling van de middelen zal dit via een suppletoire begroting worden voorgelegd aan het parlement.

Vraag 3

Is er, naast huidige leden die ervaring in het bedrijfsleven en bij universiteiten meebrengen, ruimte om de Commissie uit te breiden met leden die actief zijn in of een achtergrond hebben bij hogescholen, organisaties die zich bezighouden met infrastructuur en toegepast onderzoek? Is er ruimte voor leden met ervaring op het gebied van projectmanagement, -evaluatie en dergelijke?

Vraag 123

Klopt het dat de pool van experts uitsluitend bestaat uit vertegenwoordigers van (semi-)publieke organisaties? Hoe wordt recht gedaan aan de rol van private partijen, zoals ondernemers en (mkb-)bedrijven?

Vraag 297

Is het vanuit intergenerationeel denken niet goed om ook jongere mensen toe te voegen aan de commissie dan de geselecteerde veertigers, vijftigers en zestigers?

Antwoord op vraag 3, 123, 297

Het is van belang de rollen van de commissie en de deskundigenpool goed van elkaar te onderscheiden. Inhoudelijke, diepgaande expertise van de ingediende voorstellen moet steeds komen van de deskundigen. Het is ondoenlijk om één commissie, hoe groot ook, samen te stellen met alle denkbare expertise op elk binnen de scope denkbaar terrein. Daartoe wordt voor elk voorstel de juiste expertise vanuit externe deskundigen bijeengebracht. De commissie heeft tot taak die expertise bijeen te brengen en deze op basis van de criteria af te wegen.

De deskundigen noch de commissieleden hebben belangenbehartiging als taak. Het is aan de politiek om doelen vast te stellen en daarmee eventuele beleidsmatige belangenafwegingen te maken. Voor dit fonds is bijvoorbeeld gekozen voor de toekomst in plaats van het heden en zijn drie terreinen uit de groeistrategie gekozen als focus.

De commissieleden zijn gevraagd om hun gezamenlijk expertise op volgende terreinen:

  • 1. Wetenschappelijke kennis van economische groei en verdienvermogen. Bij voorkeur met (wetenschappelijk) kennis over economische groei in relatie tot een van de drie domeinen:

    • A. Kennisontwikkeling

    • B. Innovatie en R&D

    • C. Infrastructuur

  • 2. Ervaring in het bedrijfsleven

  • 3. Ervaring in opschaling en/of innovatieve ecosystemen

  • 4. Verstand van investeringen

  • 5. Bestuurlijke ervaring

De pool van deskundigen bestaat uit externe experts op de relevante terreinen van het fonds die om advies kunnen worden gevraagd. Deze pool wordt flexibel vormgegeven, en zal niet enkel uit vertegenwoordigers van (semi-)publieke organisaties bestaan, zodat ook specialistische kennis kan worden benut indien nodig. In het kader van intergenerationeel denken staan wij open voor suggesties voor jongere experts voor deze expertpool.

Vraag 4

Is het de bedoeling dat de investeringen een structureel karakter krijgen?

Antwoord op vraag 4

Nee, een van de criteria waar de toegangspoort op toetst is dat voorstellen niet-structureel van aard zijn. Het moet gaan om een eenmalige impuls.

Vraag 5

Hoe zal worden voorkomen dat het NGF ten koste gaat van de reguliere investeringen in kennisontwikkeling, onderzoek en ontwikkeling (R&D) en innovatie, en infrastructuur?

Vraag 38

Kunt u het verschil aangeven tussen de doelen van het NGF en de doelen van het Toekomstfonds, en het artikel «Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei» op de begroting van EZK?

Vraag 39

Kunt u het verschil aangeven tussen investeringen die vallen onder het Infrastructuurfonds en het domein infrastructuur binnen het NGF?

Vraag 40

Kunt u het verschil aangeven tussen de investeringen die vallen onder het artikel «Onderzoek en wetenschapsbeleid» op de OCW-begroting en investeringen onder het domein R&D binnen het NGF?

Vraag 41

Kunt u het verschil aangeven tussen de investeringen die vallen onder het artikel «Onderzoek en wetenschapsbeleid» op de OCW-begroting en investeringen onder het domein Kennisontwikkeling binnen het NGF?

Vraag 42

Wat is op dit moment vastgelegd over hoe precies getoetst gaat worden op criterium 5 van de toegangspoort, waarin is opgenomen dat «een voorstel niet logischerwijs in aanmerking voor één van de andere regelingen van de overheid» komt? Op welke regelingen wordt hier gedoeld?

Vraag 107

Hoe wordt voorkomen dat ministeries de middelen in het groeifonds als een aanvulling op hun begroting gaan zien?

Vraag 144

Hoe wordt voorkomen dat projecten worden gefinancierd die normaal gesproken vanuit de reguliere begroting worden gefinancierd?

Vraag 192

Hoe verhoudt het NGF zich tot het bestaande Toekomstfonds op de begroting EZK (beleidsartikel 3)?

Antwoord op vragen 5, 38, 39, 40, 41, 42, 107, 144 en 192

Het zou onwenselijk zijn als investeringen uit het NGF ten koste zouden gaan van reguliere investeringen, of als uitgaven uit het fonds anderszins uitgaven die normaal gesproken vanuit de reguliere begroting worden gefinancierd zou vervangen. Om dit te voorkomen toetst de toegangspoort van het Groeifonds op het criterium 5: «het voorstel is additioneel aan bestaande of geplande publieke investeringen en valt niet binnen een bestaande regeling van de overheid». Dit betreft een afwijzigingscriterium, dus wanneer een voorstel hier niet aan voldoet, zal de toegangspoort doorgeleiding van het voorstel naar de commissie tegenhouden.

Investeringen die redelijkerwijs gedaan kunnen worden vanuit het toekomstfonds, het artikel «Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei», het artikel «Onderzoek en wetenschapsbeleid» of het infrastructuurfonds komen daarmee dus niet in aanmerking voor financiering uit het NGF.

Criterium 5 is vastgelegd als «Het voorstel betreft geen bestaande of geplande begrotingsuitgave. Verder toetst de toegangspoort of het voorstel niet logischerwijs in aanmerking komt voor een van de andere regelingen van de overheid. Voorbeelden daarvan zijn: Invest-NL, het Toekomstfonds en de SDE++.» Zo wordt geborgd dat het NGF wordt ingezet voor additionele investeringen voor het groeivermogen van Nederland en wordt voorkomen dat ministeries de middelen in het groeifonds als reguliere aanvulling op hun begroting zien.

Vraag 6

Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen het bbp-effect leidend te laten zijn in de beoordeling van de voorstellen binnen de drie als prioritair aangemerkte deelgebieden, terwijl het fundamentele karakter van veel innovatieve investeringen de grote onzekerheidsmarge met betrekking tot de uitkomsten is, en dus ook met betrekking tot het effect op het toekomstig verdienvermogen van ons land?

Vraag 12

Hoe zal de beoordelingscommissie om dienen te gaan met de grote onzekerheidsmarge die er in veel innovatieve projecten zal zijn t.a.v. het effect op het toekomstige verdienvermogen?

Vraag 15

Heeft u een nadere onderbouwing hoe u het zich wenst dat de beoordelingscommissie een afweging maakt tussen voorstellen met een hogere onzekerheidsmarge t.a.v. het effect op het toekomstige verdienmodel en een hoger positief effect op dit toekomstige verdienmodel als het voorstel slaagt, versus een voorstel met een lagere onzekerheidsmarge doch een evenredig lager positief effect op het toekomstige verdienmodel, daar beiden in een standaard rationeel keuzemodel (kans maal nut) een even hoog nut zouden genereren?

Vraag 17

Op welke manier zal de beoordelingscommissie een afweging maken in een hypothetisch geval waarbij een snelweg, een watersluis en een hyperloop, alle drie vormen van infrastructuur, een zelfde, kwantitatief meetbaar, bbp-effect hebben?

Vraag 21

Waarom stelt u het toekomstig verdienvermogen van Nederland gelijk aan structurele groei in bbp-termen, terwijl het bbp heel veel dingen, zoals de manier waarop we omgaan met financiële klimaatrisico’s, die van grote invloed zijn op het toekomstig verdienvermogen van Nederland, niet of niet adequaat meet?

Antwoord op vraag 6, 12, 15, 17 en 21

Om in onze toekomstige brede welvaart te kunnen voorzien is het noodzakelijk om ons verdienvermogen te vergroten. Daarom is het bbp-effect leidend in de beoordeling van voorstellen. Zo zorgt het fonds ervoor dat Nederland in de toekomst de middelen heeft om grote uitdagingen als de klimaatverandering en een vergrijzende bevolking te adresseren.

De grote onzekerheidsmarge waarmee de uitkomsten van innovatie zijn omgeven mag geen reden zijn om niet in ons innovatievermogen te investeren, dan zou Nederland kansen laten liggen. Wel vraagt de onzekerheidsmarge om een stevige onderbouwing en beoordeling van voorstellen. Daarin voorziet de voorgestelde selectieprocedure van het Nationaal Groeifonds.

Het is aan de beoordelingsadviescommissie om een afweging te maken tussen voorstellen met een grote of kleine onzekerheidsmarge. De commissie wordt gevraagd een evenwichtige meerjarige balans na te streven.

Door het toekomstig bbp, ofwel het duurzame verdienvermogen, als uitgangspunt te nemen geeft het kabinet nadrukkelijk rekenschap aan het feit dat Nederland het bbp in de toekomst niet op dezelfde manier kan genereren als nu. Het verdienmodel van de toekomst moet immers evenwichtig zijn en milieu, mensen en samenleving respecteren. Daarnaast ziet het laatste onderdeel van de impactanalyse, de inschatting van overige maatschappelijke effecten, erop dat het fonds niet investeert in projecten die strijdig zijn met onze duurzame ambities.

Het is aan de beoordelingsadviescommissie om een afweging te maken tussen voorstellen met vergelijkbaar bbp-effect. In dat geval kunnen overige maatschappelijke effecten doorslaggevend zijn, evenals de omvang van de benodigde investering.

Vraag 7

In hoeverre mag de beoordelingscommissie afwijken van de wens om harde bbp-effecten als leidraad te nemen om ruimte te geven aan fundamenteel onderzoek en waar wordt op dit punt wat betreft het kabinet een grens bereikt?

Vraag 11

Op welke manier zal de beoordelingscommissie nadere criteria vaststellen als het niet mogelijk is om een kwantitatieve schatting van het bbp-effect te berekenen?

Vraag 13

Op welke manier worden de indieners van voorstellen bekendgemaakt met de nadere criteria als het niet mogelijk is om een kwantitatieve schatting van het bbp-effect te berekenen?

Vraag 259

Hoe wilt u omgaan met investeringsprojecten rond R&D en innovatie – zoals de hyperloop of thoriumenergie – die in potentie een grote bijdrage kunnen leveren aan het verdienvermogen op lange termijn, maar waarbij – inherent aan de R&D-fase – sprake is van grote onzekerheden omtrent de daadwerkelijke toepassingsmogelijkheden en waarbij geen inschatting is te geven van het bbp-effect? Op welke wijze is dan een objectieve, onafhankelijke, niet-politieke beoordeling mogelijk?

Vraag 289

Wat zijn de kaders voor de zogenaamde kwalitatieve kenmerken die worden genoemde naar mate de effecten op het bbp lastiger zijn vast te stellen?

Antwoord op vragen 7, 11, 13, 259 en 289

De beoordelingsadviescommissie dient in alle gevallen het bbp-effect leidend te laten zijn in de beoordeling van voorstellen. Daarbinnen is expliciet ook ruimte voor fundamenteel onderzoek, zoals de Kamerbrief Nationaal Groeifonds benadrukt.

Naarmate het bbp-effect moeilijker te kwantificeren is, doorgaans het geval bij fundamenteel onderzoek, kan de commissie haar kwalitatieve oordeel van het bbp-effect zwaarder mee laten wegen. De commissie bepaalt daarvoor zelf haar analytische methoden. Daartoe kan zij expertise inwinnen van externe deskundigen zoals het CPB, AWTI, PBL, KIM, SCP of NWO, maar ook uit het buitenland. De commissie communiceert zelf over analyses en technieken die zij aanvullend ontwikkelt en/of toepast.

Vraag 8

Is het kabinet zich ervan bewust dat econoom Simon Kuznets, de ontwerper van het bbp een kleine eeuw geleden, reeds zeer kritisch was op het gebruik van het bbp als maatstaf der dingen en moet de Kamer vanuit deze geschiedenis concluderen dat het kabinet geen kennis genomen heeft van de boodschap van Kuznets of deze bewust terzijde geschoven heeft?

Vraag 20

Bent u van mening dat het bruto binnenlands product een normatief geladen concept is omdat het bepaalde materiële dingen wel meetelt als waardevol en andere, zowel materiële als minder materiële dingen, zoals een schone lucht, niet als zodanig meetelt en betekent dit volgens u dat met het sturen op bbp-groei als hoofddoel een normatief geladen doelstelling nagestreefd wordt?

Vraag 280

Hoe zal de toets op het effect op bbp-groei omgaan met evidente tekortkomingen van deze indicator zoals het feit dat een boom pas economische waarde vertegenwoordigt als die gekapt wordt of een strand pas waarde toevoegt aan het bbp als er hekken staan en toegang geheven wordt?

Antwoord op vraag 8, 20, 280

Het kabinet is zich bewust van de kanttekeningen die Simon Kuznets plaatste bij het bbp-begrip en ook dat het bbp in enge zin geen perfecte graadmeter is voor welvaart in brede zin. Mede daarom weegt de beoordelingsadviescommissie ook overige maatschappelijke effecten mee in de beoordeling van voorstellen. Die effecten mogen per saldo niet negatief zijn. Het kabinet beschouwt een vergroting van het bbp niet als doel op zich, maar als middel om onze brede welvaart te vergroten.

Tegelijkertijd beschouwt het kabinet het bbp wel degelijk als een belangrijke maatstaf, het bbp stelt ons namelijk in staat om in onze welvaart te voorzien. Met ons bbp inkomen betalen we immers onze collectieve voorzieningen, onze toekomstige transities en de bestedingsruimte van huishoudens en bedrijven. Dat maakt het bbp een waardevolle indicator om op te sturen binnen het Nationaal Groeifonds. Om doelen te bereiken die buiten het concept van bbp vallen (zoals luchtkwaliteit) zet het kabinet andere beleidsinstrumenten in. Zie ook de regel van Tinbergen, die stelt dat men niet met één beleidsmaatregel meerdere beleidsdoelen kan bereiken.

De positieve externe effecten van bijvoorbeeld bossen en stranden komen tot uiting in overige maatschappelijke effecten. Het Groeifonds is dan ook niet gericht op vermarkten dan wel beperkt toegankelijk maken van voorzieningen van algemeen belang.

Vraag 9

Hoe komt het advies van de Europese Commissie om meer te investeren in «hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en strategieën ter vermindering van broeikasgasemissies» actief terug in de doelstellingen van het NGF?

Vraag 10

Waarom is het advies van de Europese Commissie om meer te investeren in «hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en strategieën ter vermindering van broeikasgasemissies» niet als separate, vierde pijler opgenomen in de deelgebieden waar het NGF zich op zal richten?

Vraag 25

Klopt het vanuit de prioritering van het groeifonds dat een zeer innovatief project voor duurzame energieopwekking, dat geen private financiering kan aantrekken doch van grote waarde is voor het behalen van de Parijsdoelstellingen, niet in aanmerking kan komen voor gelden uit het NGF omdat dit project niet binnen de drie prioritaire gebieden valt?

Vraag 26

Bent u bereid om binnen het NGF ruimte te bieden om de ontwikkeling van nieuwe energieoplossingen, die niet direct binnen R&D, Kennisontwikkeling of Infrastructuur passen, te financieren?

Antwoord op vraag 9, 10, 25, 26

Het groeifonds heeft als doel het verdienvermogen te vergroten in het kader van brede welvaart op de lange termijn. Juist door in te zetten op het verhogen van het toekomstige verdienvermogen, zorgt het fonds ervoor dat Nederland de middelen heeft om grote uitdagingen als klimaatverandering te adresseren. De gekozen investeringsterreinen (1.infrastructuur, 2. kennisontwikkeling en 3. R&D en innovatie) zijn de domeinen waarin de meeste potentie ligt om toekomstige groei te verhogen. Onderdeel van investeringen in het verdienvermogen kunnen ook innovatie, kennis of infrastructuur ten behoeve van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en strategieën ter vermindering van broeikasgasemissies zijn, en hoeven dus niet in een separate pijler geadresseerd te worden.

Vraag 14

Welke experts en wetenschappers zijn het afgelopen jaar gevraagd inhoudelijk betrokken te zijn bij de inhoudelijke vormgeving van het fonds?

Antwoord op vraag 14

Er zijn hebben sinds de aankondiging in de Miljoenennota 2020 (Kamerstuk 35 300, nrs. 1 en 2) talrijke gesprekken met experts plaatsgevonden, zowel in het kader van de Groeibrief als het kader van het Nationaal Groeifonds. Deze gesprekken hebben een veelvoud aan inzichten opgeleverd. Het betreft experts uit binnen- en buitenland op het gebied van investeren en economisch beleid. Hieronder kunt u een overzicht vinden.

Expert

Functie

Jonathan Gruber

Ford Professor of Economics, Department of Economics, Massachusetts Institute of Technology

Khanh Mendelowitz

Business Development Manager, Massachusetts Office of International Trade and Investment

Mark Sullivan

Executive Director, Massachusetts Office of International Trade and Investment

Pieter Wolters

Managing Director of DSM Venturing

Philip Mertens

Investment Analyst at DSM Venturing

Katie Rae

CEO and Managing General Partner, The Engine

Reed Sturtevant

General Partner, The Engine

Christopher Gilrein

Director of Business Development, Massachusetts Life Science Center

Sandhya Iyer

Associate Director of Business Development, Massachusetts Life Science Center

Kristjan Sigurdson

Director of Community at Creative Destruction Lab

Mark Lehman

Regional Executive Director Innovation, Science and Economic Development Canada

Kelvin Wu

Economic Policy Analyst Ontario, Innovation, Science and Economic Development Canada

Thitima Songsakul

Regional Manager Innovation, Science and Economic Development Canada

Alexia Touralias

Director General for Federal Economic Development Agency for Southern Ontario

Daniel Mulet

Investor, Radical Ventures

Sanjana Basu

Investor, Radical Ventures

Jordan Jacobs

Co-founder Vector Institute, Co-Founder & Managing Partner for Radical Ventures

Alan Veerman

COO Vector Institute

Toby Lennox

CEO Toronto Global

Bart Deelen

Senior Advisor, Investment Attraction Europe Toronto Global

Derek Newton

Assistant Vice-President, Innovation, Partnerships and Entrepreneurship, U of T

Colin Swift

Business Development Officer, U of T

Keri Damen

Managing Director Entrepreneurship, U of T

Cory Mulvihill

Lead Executive, Policy & Public Affairs MaRS

Shahab Shahnazari

Director Innovation Challenges, NVIDIA

Sanja Fidler

AI Assistant Professor at University of Toronto, Director of AI at NVIDIA

Gavriel State

Senior Director, Simulation and AI, NVIDIA AI Research Lab

Andrea Malloni

HR Manager, NVIDIA AI Research Lab

Roel Beetsma

MN Professor of Pension Economics en vice-decaan van de faculteit Economie en Bedrijfskunde, Universiteit van Amsterdam

Coen Teulings

Universiteitshoogleraar, Universiteit Utrecht

Bas Jacobs

Sijbren Cnossen Professor of Public Economics, Erasmus University Rotterdam

Harry Garretsen

Hoogleraar International Economics and Business, Rijksuniversiteit Groningen

Luc Soete

Medeoprichter en directeur van UNU-MERIT, lid van de Nederlandse AWT en voormalig rector magnificus, Universiteit Maastricht

Annemiek Verrips

Wetenschappelijk medewerker, CPB

Gerben Romijn

Programmaleider MKBA en Duurzaamheid, CPB

Carl Koopmans

Onderzoeksdirecteur SEO en hoogleraar beleidsevaluatie Vrije Universiteit

Ton Manders

Sectorhoofd Fysieke omgeving, CPB

Robert-Jan Smits

Voorzitter Bestuur TU Eindhoven en voormalig directeur-generaal Onderzoek en Innovatie, Europese Commissie

Bart van Ark

Executive Vice-president en Chief Economist bij the Conference Board en professor aan de Rijksuniversiteit Groningen

Stephen Ezell

Vice-president Global Innovation Policy bij de Information Technology and Innovation Foundation (TTIF)

Simon Johnson

Senior Fellow Peterson Institute en co-auteur van Jump-starting America (2019). Voormalig hoofdeconoom IMF

Experts gesproken in het kader van de groeistrategie

Lex Borghans

Professor onderwijseconomie, arbeidsmarkteconomie en sociaal beleid, Universiteit Maastricht

Anko van Hoepen

Vicevoorzitter, PO-raad

Inge Molenaar

Universitair docent onderwijskunde, Radboud Universiteit Nijmegen

Wouter van Jolingen

Professor wetenschaps- en wiskundeonderwijs, Universiteit Utrecht

Marcel Timmer

Hoogleraar economische groei en ontwikkelingen, Rijksuniversiteit Groningen en directielid Centraal Planbureau

Johan de Koning

Economisch adviseur, Unilever

Marko Hekkert

Professor innovatie studies, Universiteit Utrecht

Janneke Plantenga

Professor economie van de welvaartsstaat, Universiteit Utrecht

Egbert Jongen

Programmaleider Arbeid, Centraal Planbureau en universitair hoofddocent, Universiteit Leiden

Wil Portegijs

Wetenschappelijk medewerker vrouwenemancipatie, kinderopvang en deeltijdarbeid, Sociaal en Cultureel Planbureau

Vraag 16

Kan de doeltreffendheid en de doelmatigheid van een jaarlijkse verplichting van 4 miljard euro voor de periode van vijf jaar onderbouwd worden, vis-á-vis een bedrag van 15 miljard euro, 23 miljard euro, 25 miljard euro of 30 miljard euro, of ieder ander bedrag, voor dezelfde periode en welke kwantitatieve analyse is onderliggend aan de keuze voor dit bedrag?

Vraag 194

Waarop is het bedrag van 4 miljard euro verplichtingen en 1 miljard uitgaven in 2021 op gebaseerd?

Antwoord op vraag 16 en 194

Het kabinet wil met een bedrag van 20 miljard euro voor de komende vijf jaar een substantiële impuls geven aan projecten die bijdragen aan het langetermijnverdienvermogen van Nederland. Een bedrag van gemiddeld 4 miljard euro per jaar komt overeen met circa 0,5 procent van het bruto binnenlands product geoormerkt voor projecten die bijdragen aan het verdienvermogen, en kan daarmee in de ogen van het kabinet een materiële bijdrage leveren aan deze doelstelling. Er is geen exacte onderbouwing te geven waarom juist dit bedrag de juiste omvang van de impuls is. De ervaring met andere publieke investeringsprojecten leert verder dat het de nodige tijd kost voordat investeringen van de grond komen. Daarom is hiervoor een oplopende reeks in de begroting opgenomen, die over een langere periode doorloopt.

Overigens wordt het budget alleen (volledig) uitgegeven als er ook voldoende projecten zijn die voldoen aan de criteria. Met een leidende rol voor de onafhankelijke commissie en een vooraf vastgesteld toetsingskader wordt daarnaast bevorderd dat de selectie van projecten leidt tot een doelmatige en doeltreffende besteding van de middelen uit het fonds.

Vraag 18

Kunt u toelichten hoe voorkomen wordt dat relatief meer kapitaalintensieve projecten vis-á-vis relatief minder kapitaalintensieve projecten het budget uitputten en hoe wordt voorkomen dat relatief minder kapitaalintensieve projecten geen aanspraak meer kunnen maken op het fonds omdat deze reeds gebruikt is voor relatief meer kapitaalintensieve projecten?

Antwoord op vraag 18

Het effect op het verdienvermogen afgezet tegen de financiële investering is leidend in de selectie van voorstellen. Minder kapitaalintensieve projecten met een aanzienlijk effect op het verdienvermogen kunnen dus, gezien de grote hefboomwerking per geïnvesteerde euro, goed scoren. Daarnaast wordt de beoordelingscommissie verzocht om te zorgen voor een evenwichtige meerjarige balans tussen de verschillende terreinen. Dat waarborgt dat zowel het doorgaans kapitaalintensieve terrein infrastructuur als het minder kapitaalintensieve terrein R&D en innovatie voldoende aan bod komen.

Vraag 19

Kan aangegeven worden waar een bijdrage aan de duurzame klimaatneutrale economie genoemd wordt als positief criterium in de lijst van criteria waaraan een project moet voldoen, gegeven dat de Minister van EZK bij de presentatie van het NGF letterlijk gezegd heeft dat een onafhankelijke commissie kijkt of het voorstel bijdraagt aan een duurzame klimaatneutrale economie?

Vraag 23

Kunt u garanderen dat er geen enkele investering binnen het NGF gedaan zal worden die, bijvoorbeeld volgens de meetlat van het do-no-harm-principe van de groene taxonomie van de Europese Commissie, schadelijk zal zijn voor het klimaat?

Vraag 24

Hoe gaat het kabinet in technisch opzicht vaststellen, meten dan wel bepalen dat er binnen het NGF geen investeringen gedaan worden die schadelijk zijn voor het klimaat en de biodiversiteit?

Vraag 74

Waarom is de keuze gemaakt om geen verduurzamingseisen te stellen aan investeringen? Kan het antwoord worden toegelicht, ook in het licht van de keuzes gemaakt door o.a. Duitsland en Frankrijk, die wel klimaateisen stellen aan herstelinvesteringen?

Vraag 75

Hoe wordt gegarandeerd dat investeringen niet tegenstrijdig zijn aan de klimaatdoelen? Zijn hier criteria over opgesteld en, zo ja, welke zijn dat? Zo nee, op welke wijze wordt dit dan beoordeeld?

Vraag 79

Hoe leidt economische groei tot groene groei? Is dit in het huidig economisch systeem niet tegenstrijdig aan elkaar? Kan hier verder op worden ingegaan?

Vraag 129

Waarom heeft u gekozen voor de huidige vorm van het NGF en kijkt u niet naar landen als Duitsland en Frankrijk, die in feite hetzelfde beogen maar concreter (en mogelijk effectiever) aanpakken?

Vraag 150

Waarom was er zo weinig aandacht voor «groene projecten» in de persconferentie? Klopt het dat dit wel een belangrijk thema in het NGF?

Vraag 158

Hoe gaat u het groeifonds benutten om klimaatverandering te helpen bestrijden?

Vraag 262

Welke rol ziet u weggelegd voor het NGF als het gaat om investeringen in versterking van de energie-infrastructuur en de noodzakelijke versnelling ervan met het oog op de maatschappelijk gewenste verduurzaming van de energievoorziening?

Vraag 273

Is een interne CO2-beprijzing een nuttige indicator om toe te voegen?

Vraag 286

Hoe heeft het kabinet de roep van burgers om groen en eerlijk herstel meegewogen in de vormgeving van dit fonds?

Vraag 287

Kunnen er nadrukkelijke groene voorwaarden worden gekoppeld aan de uitgaven van het NGF?

Vraag 288

Herinnert u zich dat aantrekkelijke, groene leefomgeving, ook voor volgende generaties, wordt genoemd als gewenst gevolg van de investeringen van het fonds? Hoort daar ook bij dat uitgaven in lijn zijn met reductie van 65 procent – en op zijn minst 55 procent – van de CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990 en dat uitgaven helpen in de aanpak van de biodiversiteitscrisis? Zo ja, hoe kan dat worden gegarandeerd?

Antwoord op vraag 19, 23, 24, 74, 75, 79, 129, 150, 158, 262, 273, 286, 287, 288

Eén van de reden die het kabinet heeft om dit fonds op te richten is dat de manier waarop Nederland nu zijn welvaart vergaart niet meer houdbaar is. Op allerlei terreinen moeten werkwijzen en productietechnieken veranderen. Dat vraagt omvangrijke investeringen, waarmee moet worden voorkomen dat de toekomstige generaties met een verouderd verdienmodel opgescheept zitten, en er daarmee in welvaart op achteruit gaan.

Juist door in te zetten op het verhogen van het toekomstige verdienvermogen, zorgt het Nationaal Groeifonds ervoor dat Nederland de middelen heeft om grote uitdagingen als de klimaatverandering te adresseren. Binnen de pijlers, onderzoek & innovatie en infrastructuur, kunnen projecten in het kader van duurzame technologie of duurzame energie-infrastructuur uitdrukkelijk in aanmerking komen.

Het fonds kent daarnaast een aantal groene voorwaarden. Zo mag het voorstel niet in strijd zijn met de ambities van het kabinet op het gebied van klimaat en moet de som van de maatschappelijke kosten en baten van het voorstel positief zijn. Hierin worden ook eventuele effecten op de biodiversiteit en het klimaat meegenomen. Meer CO2-uitstoot verhoogt namelijk de maatschappelijke kosten. Bij deze maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) zal ook de CO2-uitstoot worden gemonetariseerd. Daartoe moet een prijs worden gekoppeld aan elke ton CO2-uitstoot.

Daarnaast investeert Nederland ook fors in het klimaat. Vanuit publieke middelen investeren we via bijv. de SDE+ regeling en de klimaatenvelop. Cumulatief komt dit al tot 2025 neer op meer dan 20 mld. Tot slot wordt de Kamer nog geïnformeerd over de Nederlandse inzet t.a.v. de middelen uit het Europese herstelfonds (RRF) en het Just Transition Fund (JTF). Van het RRF moet sowieso een fors deel expliciet bestemd worden voor projecten die bijdragen aan de klimaattransitie. Voor het JTF geldt dit voor alle middelen.

Vraag 22

Waarom heeft het kabinet er bewust voor gekozen bijvoorbeeld de adviezen van beroemde economische experts, zoals die van de Stiglitz-Sen-commissie, die wijzen op de tekortkomingen van het bbp, niet te gebruiken terwijl het kabinet in andere gevallen, zoals de corona-uitbraak, erop hamerde dat we naar experts moeten luisteren?

Antwoord op vraag 22

Bij het ontwerp van het Groeifonds heeft het kabinet advies ingewonnen bij experts uit binnen- en buitenland en lessen getrokken uit ervaringen uit het verleden en uit het buitenland. Zie bijlagen E, F, G en K van de Kamerbrief Nationaal Groeifonds voor de belangrijkste conclusies daarvan (Kamerstuk 35 300, nr. 83). De adviezen waren niet altijd eenduidig, daarom heeft het kabinet eigen afwegingen moeten maken om lastige knopen door te hakken. De les uit het FES en het advies van experts dat het fonds voldoende focus en een helder doel moet hebben, waren mede doorslaggevend om ervoor te kiezen het bbp als leidende indicator te gebruiken. Met de kanttekening daarbij dat, zoals in andere antwoorden is aangegeven, ook altijd naar de maatschappelijke kosten en baten wordt gekeken in de eindbeoordeling.

Vraag 27

Waarom wordt het nodig geacht dat het fonds «op gepaste afstand van de politiek» komt te staan? Wat betekent dit überhaupt?

Vraag 28

Wat betekent «de politiek» in de zinsnede «gepaste afstand van de politiek»? Het kabinet? de Staten-Generaal? De Gemeenteraad?

Vraag 32

Bent u van mening dat de democratisch gekozen politiek zelf niet het best aangewezen orgaan is om keuzes te maken die in het belang zijn van het toekomstige verdienvermogen van Nederland en hoe verklaart u vanuit het antwoord op deze vraag dat u letterlijk zegt dat het fonds gericht moet zijn op toekomstig verdienvermogen en «daarom» (p. 3) «op gepaste afstand van de politiek» moet komen te staan?

Vraag 33

Waarom vindt u het belangrijker dat keuzes ten behoeve van het toekomstig verdienvermogen van Nederland in apolitieke handen liggen dan dat er ex ante controle politieke controle mogelijk gemaakt wordt t.a.v. projecten met potentieel een gigantische omvang en gefinancierd met geld van de belastingbetaler?

Vraag 34

Bent u van mening dat keuzes over het toekomstige verdienmodel van Nederland inherent een afweging zijn waarin politieke waardeoordelen een rol spelen of vindt u dat deze keuzes op een niet-normatieve manier gemaakt kunnen worden en hoe moet in dit licht de prominente rol voor de beoordelingscommissie bezien worden?

Vraag 122

Hoe verhoudt de wens om afstand tot de politiek te bewaren zich tot de toets aan kabinetsbeleid/de ambities van het kabinet?

Vraag 131

Waarom heeft de politiek geen zeggenschap over de besteding van het belastinggeld dat gemoeid is met het NGF en wordt besteding van het geld in beginsel in handen gelegd van tien personen?

Vraag 181

Wat wordt verstaan onder «op gepaste afstand van de politiek»?

Antwoord op vraag 27, 28, 32, 33, 34, 122, 131 en 181

Met gepaste afstand van de politiek wordt gedoeld op de onafhankelijke rol van de beoordelingsadviescommissie in de beoordeling van projecten, op basis van vooraf vastgestelde criteria. De commissie brengt een zwaarwegend en leidend advies uit over een totaalpakket aan projecten. Het doel van deze opzet is het verminderen van het risico dat investeringen ondergesneeuwd raken in de politieke besluitvorming of beïnvloed worden door wensen voor de korte termijn. Het advies van de commissie krijgt een belangrijke rol in het proces, maar uiteindelijk is politieke goedkeuring vereist. Daarom besluit het kabinet, op voordracht van de fondsbeheerders, welke projecten uit het fonds worden gefinancierd. Het advies van de commissie is zwaarwegend in dit besluit. De fondsbeheerders toetsen of de projecten niet in strijd zijn met kabinetsbeleid, bijvoorbeeld op het gebied van klimaat. Zij maken geen nieuwe inhoudelijke weging van de impact op het verdienvermogen. Voorstellen die negatief zijn beoordeeld door de commissie komen daarom ook niet alsnog in aanmerking.

Het budgetrecht is hierbij onverkort van toepassing, op dezelfde manier als het budgetrecht van toepassing is bij andere begrotingen. Het parlement geeft, door de begroting goed te keuren, autorisatie om de geraamde middelen per artikel te besteden aan de desbetreffende investeringsterreinen. Afwijkende verdelingen over de artikelen en bijdragen aan de begrotingen van ontvangende departementen worden via een suppletoire begroting eveneens aan het parlement voorgelegd.

Vraag 30

Hoe zal omgegaan worden met het uitgangspunt dat het CPB niet meebeslist over investeringsvoorstellen terwijl er, op het moment dat het CPB negatief oordeelt over legitimiteit, doeltreffendheid en doelmatigheid, een ongemakkelijke situatie ontstaat waarbij het CPB alsnog een grote invloed kan hebben op of een project wel of geen toekenning van gelden krijgt?

Vraag 31

Welke procedure is opgezet voor de situatie waarin de beoordelingscommissie positief maar het CPB negatief is over de legitimiteit, doeltreffendheid en doelmatigheid van voorstellen?

Vraag 98

Waarom krijgt het CPB een speciale rol binnen de commissie?

Vraag 99

Welke ervaringen heeft het CPB met het nemen van investeringsbeslissingen?

Vraag 100

Kunt u drie voorbeelden noemen van aanbevelingen van het CPB rond een investeringsbeslissing die geleid hebben tot een positief effect op het structureel bbp van Nederland in verhouding tot de beoogde investeringsomvang?

Vraag 233

Welke rol speelt het CPB in stap 3?

Antwoord op vraag 30, 31, 98, 99, 100, 233

De expertise van het CPB is van grote waarde bij het beoordelen van voorstellen, vandaar dat het CPB adviserend lid is. Zij is een ervaren en onafhankelijke partij in het in kaart brengen van de effecten van beleid. Deze expertise is erg bruikbaar, bijvoorbeeld waar het gaat om het wegen van de impact die een voorstel heeft op het structurele bbp. Het CPB doet dergelijke analyses op het niveau van beleidsvoorstellen in publicaties als Kansrijk, Zorgkeuzes in Kaart en Keuzes in Kaart. Daarnaast heeft het CPB ruime ervaring met maatschappelijke kosten-batenanalyses. Het is niet zo dat het CPB in haar reguliere werkzaamheden direct beslist of advies uitbrengt over investeringsbeslissingen. Ook bij het NGF blijft haar rol beperkt tot het leveren van onafhankelijke input, terwijl de commissie uiteindelijk zelf een oordeel velt over het totaalpakket aan projecten.

Het CPB krijgt dus een speciale rol in de commissie, waarbij het zijn eigen oordeel vormt op deelcriteria. Om de onafhankelijke positie van het CPB te bewaken zal het CPB niet meebeslissen over de selectie van investeringsvoorstellen. Het is dan ook aan de commissie zelf om te bepalen op welke wijze zij de beoordeling van het CPB meeneemt in het advies. Dit betekent ook dat zij anders kan adviseren dan het oordeel van het CPB.

Vraag 35

Waarom heeft u er, los van de competenties die de leden van de vaste beoordelingscommissie hebben, voor gekozen om geen mensen in de vaste beoordelingscommissie te benoemen die zelf in hun dagelijkse praktijk investeringsbeslissingen nemen over innovatieve projecten?

Antwoord op vraag 35

Met commissieleden uit start-up/scale-up-wereld, uit het innovatieve bedrijfsleven en uit de financiële sector is getracht kennis en ervaring over dergelijke investeringsbeslissingen binnen de commissie te halen. Met een maximum van tien commissieleden zijn er niet voldoende vrijheidsgraden om aan álle gewenste profielen te voldoen. Derhalve kan de commissie waar nodig expertise van externe deskundigen binnenhalen.

Vraag 36

Waarom heeft u op dit moment nog geen enkel aanwijsbaar project geselecteerd?

Antwoord op vraag 36

Om tot een selectie van projecten te komen zullen de projecten eerst getoetst moeten worden conform de in de Kamerbrief Nationaal Groeifonds beschreven systematiek.

Vraag 37

Welke investeringen zullen gedaan worden door het NGF die met bestaande regelingen en instrumenten niet mogelijk zouden zijn?

Antwoord op vraag 37

Het oprichten van een specifiek geoormerkt fonds heeft als voordeel ten opzichte van additionele investeringen via de reguliere beleidsbegrotingen dat een schaalsprong op de lange termijn in kennisontwikkeling, R&D en innovatie (R&D&I) en fysieke infrastructuur mogelijk wordt gemaakt.

Vraag 43

Kunt u een opsomming geven van alle instrumenten in den brede (zoals subsidieregelingen, belastingfaciliteiten, fondsen, garant- en borgstellingsregelingen, etc.) die op dit moment een publieke financiële bijdrage leveren aan R&D en innovatie, kennisontwikkeling en infrastructuur, inclusief een orde van grootte van hun budgettaire omvang?

Vraag 174

Kunt u buiten de noodzakelijke extra investeringen van incidentele en niet-reguliere aard, een overzicht geven van de juist reguliere en niet-incidentele investeringen over de gehele rijksbegroting op de drie genoemde groeiversnellers (kennisontwikkeling, innovatie/R&D, infrastructuur)?

Vraag 204

Kunt u een overzicht geven van alle reeds bestaande investeringsfondsen van het Rijk met «economische vooruitgang» als bijkomende doelstelling?

Antwoord op vraag 43 en 174, 204

Er bestaat een uitgebreide set van overheidsinstrumenten die bijdragen aan R&D en innovatie, kennisontwikkeling en infrastructuur. Dit betreft zowel directe uitgaven als subsidieregelingen, belastingfaciliteiten, fondsen en garant- en borgstellingsregelingen. Sommige instrumenten hebben bijdragen aan R&D en innovatie, kennisontwikkeling en infrastructuur als direct doel. Andere instrumenten dragen indirect bij aan deze doelen. Dit maakt het lastig om het budgettaire beslag van regelingen die deze doelen ondersteunen, precies in kaart te brengen.

De belangrijkste investeringsfondsen met een vorm van «economische vooruitgang» als één van de doelstellingen zijn: InvestNL, Infrastructuurfonds en Toekomstfonds. Geen van deze fondsen heeft het verhogen van het structurele bruto binnenlands product als hoofddoelstelling.

Vraag 44

Waarom worden investeringen die binnen de bestaande rijksbegroting blijven eerst op het fonds verantwoord en dan weer overgeboekt naar een andere begroting? Is rechtstreeks toedelen van middelen aan de begroting van de betreffende bewindspersoon niet eenvoudiger en transparanter?

Vraag 180

Waarom is er met het fonds wel een schaalsprong mogelijk op de lange termijn en met de reguliere beleidsbegrotingen niet?

Antwoord op vraag 44 en 180

Om de continuïteit van een investeringsimpuls op de lange termijn te bevorderen en daarmee een schaalsprong te maken in deze investeringen is het wenselijk dat het budget van het fonds in een aparte (niet-departementale) begroting inzichtelijk wordt gemaakt en beheerd. Door de uitgaven direct op de departementale begrotingen te zetten wordt het risico vergroot dat het voor investeringen beoogde budget in de budgettaire besluitvorming wordt ingezet voor andere beleidswensen of budgettaire problematiek. Door een aparte begroting voor het fonds op te richten is er afgezonderd budget voor groeibevorderende investeringen, wat de kans kleiner maakt dat het fonds betrokken wordt in de reguliere besluitvorming. Een aparte begroting biedt bovendien ruimte om projecten op de verschillende beleidsterreinen integraal tegen elkaar af te wegen en de beste projecten te selecteren. Het fonds krijgt daarnaast een stabiel jaarlijks budget, om de continuïteit van de investeringen te waarborgen.

Vraag 45

Hoe gaat het kabinet concreet invulling geven aan de eigen constatering dat hogere economische groei geen doel op zich is, maar een middel om maatschappelijke doelstellingen en welvaart in brede zin te bevorderen?

Antwoord op vraag 45

Dit fonds is erop gericht om de welvaart op lange termijn te behouden en te vergroten, door middel van investeringen die de economie harder en anders zullen laten groeien. Maatschappelijke kosten en baten zullen in het eindoordeel worden meegewogen. Dat is nodig om in de toekomst alle voorzieningen (gezondheidszorg, onderwijs, pensioenen) te kunnen betalen, geld over te houden in de huishoudportemonnee en een transitie te maken naar een economisch duurzame samenleving. De concrete invulling van hoe in de toekomst het geld besteed moet worden aan maatschappelijke doelstellingen en welvaart, is aan het dan zittende kabinet.

Vraag 46

Hoe kan en zal straks bij de keuzes voor projecten rekening worden gehouden met aspecten van brede welvaart?

Vraag 78

Waarop is de aanname gebaseerd dat economische groei leidt tot een brede welvaart? Op welke wijze gaat concreet invulling worden gegeven aan het bevorderen van brede welvaart?

Vraag 105

Wordt de brede welvaart meegenomen bij de keuze voor projecten, in plaats van alleen het effect op verdienvermogen? Zo ja, hoe gebeurt dit concreet?

Vraag 128

Waarom kiest u niet voor een probleemgerichte aanpak binnen het NGF, zoals klimaatverandering, vergrijzing, veranderende arbeidsmarkt en coronacrisis?

Vraag 166

Komen projecten die maatschappelijke doelstellingen en welvaart in brede zin bevorderen zonder een bijdrage aan het bbp ook in aanmerking voor financiering vanuit het fonds?

Vraag 278

Hoe kan in fondsen de brede welvaart meer worden meegenomen?

Vraag 279

Overweegt de regering brede welvaart onderdeel te laten zijn van de toekenning van fondsen uit het groeifonds?

Vraag 281

Welke criteria en indicatoren kunnen gebruikt worden om te toetsen op bijdrage aan de brede welvaart?

Antwoord op vraag 46, 78, 105, 128, 166, 278, 279, 281

Een van de vereisten van het fonds is dat de som van de maatschappelijke kosten en baten van een investeringsvoorstel positief is. De commissie zal de projecten hierop toetsen. Hierdoor komen alle investeringen ten goede aan de brede welvaart. Door te werken met MKBA’s, wordt de brede welvaart dus meegenomen. Alleen een positieve uitkomst op de maatschappelijke kosten en baten is echter niet voldoende om in aanmerking te komen voor het fonds. Het voorstel moet ook een positief effect op de bbp-groei hebben. Vanuit dit fonds wordt dus geïnvesteerd in het verdienvermogen van de komende 10–20 jaar, maar uitsluitend op een manier die ook bijdraagt aan de brede welvaart. Juist door in te zetten op het verhogen van het toekomstige verdienvermogen, zorgt het fonds ervoor dat Nederland ook in de toekomst de middelen heeft om de brede welvaart te blijven verhogen en maatschappelijke uitdagingen te adresseren.

Vraag 47

Welk deel van de totale fondsbegroting zal op termijn naar verwachting rechtstreeks worden uitgegeven aan derden en welk deel zal gebruikt worden om door te boeken naar andere begrotingen?

Antwoord op vraag 47

Dat is op dit moment nog niet te zeggen. Dit zal afhangen van het type projecten dat wordt ingediend en de uiteindelijke toekenning van gelden die wordt gekozen.

Vraag 48

Zijn er naast de lessen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) (bijlage E) ook lessen getrokken uit de Nederlandse Investeringsinstelling; een private organisatie van en voor institutionele beleggers die met een tijdelijke opstartondersteuning van de overheid directe investeringen in de Nederlandse economie mogelijk moest maken?

Vraag 295

Is bij de opzet van het NGF gebruik gemaakt van lessen uit andere nationale fondsen uit het verleden, naast het FES? Zo ja, welke?

Antwoord op vraag 48 en 295

Er is verkend of er lessen getrokken konden uit andere nationale fondsen, of bijvoorbeeld de Nederlandse Investeringsinstelling. Al deze fondsen behalve het FES werden echter dermate verschillend geacht van de beoogde opzet van het Groeifonds, dat het niet passend zou zijn om lessen uit deze instelling te trekken voor de oprichting van het Groeifonds.

Vraag 49

Hoe wordt voorkomen dat bijdragen van ten minste 30 miljoen euro uit het NGF worden aangemerkt als ongeoorloofde staatssteun of leiden tot concurrentievervalsing?

Vraag 240

In hoeverre kunnen investeringsvoorstellen van samenwerkende bedrijven in aanmerking komen voor het NGF? Hoe wordt voorkomen dat er sprake is van staatssteun?

Antwoord op vraag 49 en 240

Investeringsvoorstellen van samenwerkende bedrijven kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage uit het Groeifonds. Eventueel kan een consortium van veldpartijen en het relevante beleidsministerie gezamenlijk een plan uitwerken.

Voorstellen dienen juridisch uitvoerbaar te zijn om in aanmerking te komen voor een bijdrage uit het Groeifonds, zoals uiteengezet in criterium 1e. Dit betekent dat ook aan mededingingswetgeving moet worden voldaan. Dit betekent onder andere dat er voorafgaand aan indiening een toets moet worden uitgevoerd op staatssteun.

Vraag 50

Wordt naast een minimumbijdrage van 30 miljoen euro ook een maximum gesteld aan een projectbijdrage uit het fonds?

Vraag 110

Wat houden de «financiële kaders» bij criterium 8 van het beoordelingskader concreet in? Is er een maximum investeringsbedrag per project?

Antwoord op vraag 50, 110

De projecten moeten binnen de totaalomvang van het fonds passen, deze bedraagt 20 miljard euro.

Vraag 51

Wordt bij de subsidiariteitstoets (criterium 8) alleen gekeken naar alternatieve financiering vanuit lokale overheden, of ook naar financiering door de EU (zoals het in het bijlage G genoemde Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (ERDF) en Horizon 2020)?

Antwoord op vraag 51

Tijdens de toegangspoort worden voorstellen getoetst op subsidiariteit. Dat houdt in dat bij elk voorstel wordt gekeken of een bijdrage vanuit de rijksoverheid logisch en gewenst is. Het fonds richt zich namelijk op het verdienvermogen van Nederland in den brede.

Bij de subsidiariteittoets wordt niet alleen gekeken naar alternatieve financiering vanuit lokale overheden, maar ook naar financiering door de EU. Zo beschikt de Europese Commissie over enkele fondsen in het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor de periode 2014–2020 om investeringen te doen ten behoeve van het groei- en concurrentievermogen van de Europese Unie.

Het is dus mogelijk dat een van de ingediende voorstellen niet voldoet aan de subsidiariteitstoets omdat het programma of project beter gefinancierd kan worden uit een fonds van de Europese Commissie.

Vraag 52

In de brief is sprake van projectsubsidie of -aanbesteding (p. 5) en een subsidieregeling en een bijbehorend subsidieplafond (p. 7); wanneer wordt meer duidelijkheid geboden over mogelijke subsidieregelingen en plafonds?

Antwoord op vraag 52

Het direct indienen van voorstellen, waarvoor een subsidieregeling nodig is, is in deze ronde nog niet mogelijk. Dit wordt onderdeel van het structurele proces, dat nu nog nader wordt uitgewerkt. Naar verwachting zal hier begin 2021 meer duidelijkheid over worden geboden.

Vraag 53

Is het mogelijk dat een project naast financiering uit het NGF ook deels bekostigd wordt uit andere publieke middelen, bijvoorbeeld van decentrale overheden, waterschappen of de EU?

Vraag 55

Kunnen projecten naast een directe bijdrage uit het NGF ook gelijktijdig in aanmerking komen voor andere overheidsinstrumenten zoals belastingfaciliteiten, een overheidslening of een garant- of borgstelling?

Vraag 86

Is het ernstig wanneer er samenloop gaat ontstaan met investeringen vanuit Invest-NL?

Vraag 111

Kunnen projecten die uit het fonds worden gefinancierd ook in aanmerking komen voor aanvullende financiering vanuit het Europese herstelfonds?

Vraag 134

Hoe verhoudt dit fonds zich tot reeds bestaande fondsen op nationaal (o.a. Invest-NL, Dutch Venture Initiative) en Europees (o.a. Horizon2020, Just Transition Fund) niveau?

Vraag 277

Hoe moet met voorstellen worden omgegaan die naast het NGF bijvoorbeeld ook een aanvraag bij het Just Transition Fund, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Recovery and Resilience Facility kunnen indienen en is er een duidelijke afbakening aan te geven (bijvoorbeeld qua looptijd, startmoment, aard van projecten)?

Antwoord op vragen 53, 55, 86, 111, 134 en 277

Het is mogelijk dat projecten die (deels) gefinancierd worden door het NGF worden aangevuld met andere financieringsbronnen, zowel publiek als privaat. Het NGF is specifiek gericht op voorstellen die bijdragen aan het groeivermogen van Nederland en zonder het NGF niet voldoende financiering kunnen vinden. Dit betekent dat een project uit het NGF ook in aanmerking kan komen voor andere overheidsinstrumenten en/of een bijdrage uit fondsen op nationaal of Europees niveau. Het is aan de indieners om aan te geven wat de totale financiële behoefte is, welk deel door het NGF gefinancierd moet worden en hoe de rest van de financiering wordt gerealiseerd. Mochten op termijn duidelijk worden dat een project ook in aanmerking komt voor het Europese herstelfonds, dan kan deze bijdrage (een deel van) de bijdrage uit het fonds vervangen.

Vraag 54

Zijn twee afgewezen aanvragen voor marktfinanciering voor u afdoende bewijs voor marktfalen dat vervolgens volledige financiering uit publieke middelen rechtvaardigt zonder dat daar ontvangsten tegenover staan?

Antwoord op vraag 54

Het vierde criterium van de toegangspoort is: «het voorstel is additioneel aan private investeringen». Hierbij wordt als voorbeeld genoemd dat de indienende partij twee afgewezen aanvragen voor marktfinanciering zou kunnen bijvoegen om aannemelijk te maken dat een voorstel niet in aanmerking komt voor marktfinanciering. Dat is in lijn met de praktijk van Invest-NL. Vervolgens is het aan de indiener om uit te werken of het voorstel volledig of gedeeltelijk uit het NGF gefinancierd moet worden. Wanneer een voorstel aan criterium 4 en de overige toegangspoortcriteria voldoet, zal het voorstel worden doorgezet naar de beoordelingsadviescommissie. Deze commissie zal het voorstel inhoudelijk beoordelen. Een voorstel wordt dus uitgebreid gewogen voordat eventueel wordt overgaan tot financiering.

Vraag 56

Heeft het kabinet de Europese Commissie en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) actief gevraagd naar suggesties voor deelterreinen voor investeringen die zouden kunnen dienen voor het NGF; en waarom wel/niet?

Antwoord op vraag 56

Nederland heeft regelmatig contact met het IMF, de Europese Commissie en de OESO over het economische beleid van Nederland. Dit gebeurt informeel maar ook in het kader van formele processen, zoals met de Europese Commissie voor het Europees Semester en met het IMF in het kader van de artikel IV consultaties. In de afgelopen periode waarin het Groeifonds is ontwikkeld is in deze contacten ook gesproken over investeringen in NL in brede zin en het Groeifonds in het bijzonder. Nederland heeft over het Groeifonds gesproken aangezien het veel waarde hecht aan de internationale coördinatie van economisch beleid en de kennisuitwisseling die daarmee gepaard gaat. Dit is ook waardevol geweest voor het Groeifonds. Zo zijn de aanbevelingen in het kader van het Europese Semester en vanuit het IMF meegenomen in de overwegingen in aanloop naar de instelling van het Groeifonds, bijvoorbeeld bij de identificatie van de drie investeringsterreinen.

Vraag 57

Klopt het dat ambtenaren van het Ministerie van Financiën negatief geadviseerd hebben over het model waarbij ondanks de lage rente, geld geleend wordt van kapitaalmarkten om hier subsidies mee uit te delen en zo ja, kunt u onderbouwen wat er vervolgens met dit negatieve advies is gedaan?

Vraag 58

Klopt het dat u besloten heeft het idee van het investeringsfonds intern door te zetten ondanks negatief advies van uw ambtenaren over verschillende variaties in vormgeving van een dergelijk fonds, en kan het antwoord op deze vraag met ambtelijke stukken onderbouwd worden?

Antwoord op vragen 57 en 58

In het proces van het vormgeven van een eventueel fonds zijn er op het ministerie verschillende varianten overwogen. Daarbij is een brede discussie gevoerd. Een van de varianten die op tafel lag was een beleggingsfonds. In die variant zou geld worden geleend om daarmee in bijvoorbeeld aandelen te investeren. De opbrengsten zouden dan aangewend kunnen worden om investeringen in het verdienvermogen te kunnen doen. Het klopt dat ambtenaren binnen het Ministerie van Financiën kritisch over deze variant hebben geadviseerd. Deze variant is niet de vorm die uiteindelijk is uitgewerkt en is gepresenteerd.

Vraag 59

Bent u het met de Algemene Rekenkamer eens dat er wezenlijke verschillen zijn tussen de vormgeving van het NGF als begrotingsfonds en als niet-departementale begroting?

Vraag 63

Waarom blijft u in uw reactie op het negatieve advies van de Raad van State over de vormgeving van het fonds hameren op het argument van snelheid, terwijl u weet dat de Algemene Rekenkamer verschillende opties heeft uitgewerkt waarmee aan de gewenste snelheid van uitbetaling subsidies recht gedaan kan worden en het fonds bovendien alsnog als begrotingsfonds vormgegeven kan worden?

Vraag 64

Deelt u de zorg van de Algemene Rekenkamer dat er, nu het NGF vormgegeven is als niet-departementale begroting, en de doelen, doeltreffendheid en doelmatigheid ieder jaar in de memorie van toelichting uiteengezet moeten worden, een risico bestaat dat deze informatie bedoeld of onbedoeld over tijd verandert en zo nee, kunt u onderbouwen waarom de zorgen van de Rekenkamer op dit punt ongegrond zijn?

Vraag 152

Hoe zorgt u ervoor dat de discipline blijft bestaan om niet uit de pas te lopen met het toegekende budget van het groeifonds en waarom heeft de regering niet de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer overgenomen?

Vraag 155

Kunt u een reactie geven op de stelling van de Algemene Rekenkamer en de Raad van State dat een wettelijk verankerd begrotingsfonds beter recht kan doen aan de controlefunctie van het parlement, aangezien «de reeds in 2021 gewenste investeringen op reguliere wijze via die departementale begrotingen» zouden kunnen lopen?

Vraag 237

Kunt u aangeven waarom een apart fonds nodig is, terwijl toekomstgerichte investeringen met advisering door een commissie ook gefinancierd kunnen worden door een bijdrage te leveren via bestaande (departementale) fondsen of een departementale begroting?

Vraag 248

Waarom is ervoor gekozen kansrijke groeibevorderende investeringen op korte termijn al via het nog in te richten fonds te laten lopen in plaats van de reguliere begroting?

Antwoord op vragen 59, 63, 64, 152, 155, 237, 248

Door het NGF vorm te geven als niet-departementale begroting kan deze sneller actief zijn dan wanneer het NGF als begrotingsfonds zou worden vormgegeven. Een begrotingsfonds vergt een instellingswet en de behandeling daarvan zou veel tijd kosten. Door de vormgeving als niet-departementale begroting is het al in 2021 mogelijk om budget voor de eerste projecten vrij te maken op de manier zoals die ook de komende jaren beoogd is voor het fonds. De begroting die nu is ingediend kent een maximum aan uitgaven. Daarmee is het niet mogelijk om meer budget aan projecten budget toe te kennen dan dat er is begroot.

Doordat er gewerkt wordt met een niet-departementale begroting is het mogelijk voor de beoordelingsadviescommissie om de projecten te beoordelen, onafhankelijk van het type project. Dit was niet mogelijk geweest wanneer er budget was toegekend aan de individuele begrotingen.

Door de doelstelling, de doelomschrijving en het hanteren van de 100%-eindejaarsmarge in de memorie van toelichting bij artikel 4 van het begrotingswetsvoorstel van Financiën op te nemen wordt geregeld dat deze zaken in artikel 2.1 van de Comptabiliteitswet 2016 worden doorgevoerd. Hiermee wordt geborgd dat deze zaken permanent in de Comptabiliteitswet 2016 en de bijbehorende toelichting worden verankerd en daarmee jaarlijks controleerbaar zijn. De doelen die in de memorie van toelichting van de jaarlijkse begrotingswet van het NGF worden geformuleerd worden in lijn met de doelen van de Comptabiliteitswet opgenomen.

Door de opname van bovenstaande zaken in de memorie van toelichting bij het wetsartikel zijn de aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer en de Raad van State geadresseerd. Hierdoor kunnen het parlement en de Algemene Rekenkamer de regering goed controleren.

Vraag 60

Zijn er mensen die gevraagd zijn voor een plek in de vaste beoordelingscommissie maar hiervoor bedankt hebben en zo ja, om hoeveel personen gaat dit?

Antwoord op vraag 60

Alle mensen die formeel zijn uitgenodigd om plaats te nemen in de beoordelingsadviescommissie van het Groeifonds hebben toegezegd.

Vraag 61

Is op enig moment overwogen dat het kabinet in het kader van het NGF zelf concrete projecten aanwijst en zo ja, waarom is dit in eerste instantie overwogen en is hier later vanaf gezien?

Antwoord op vraag 61

Bij de ontwikkeling van het groeifonds is er bewust voor gekozen om het fonds op enige afstand van de politiek te plaatsen, door bij de uiteindelijke honorering van projecten het oordeel van een onafhankelijke commissie zwaar te laten wegen. Zo wordt geborgd dat het fonds gericht blijft op waar het voor bedoeld is: het vergroten van onze toekomstige welvaart. Tegelijkertijd is het mogelijk dat in samenwerking met de ministeries projecten worden geïdentificeerd die geschikt zijn voor indiening bij het NGF

Vraag 62

Heeft u het afgelopen jaar de Raad van State en de Algemene Rekenkamer betrokken bij de vormgeving van het fonds en was u reeds voordat de Raad van State en Algemene Rekenkamer begin september een negatief advies gaven over de uiteindelijk gekozen vormgeving van het fonds bekend met de kritische houding van beide Hoge Colleges van Staat op de gekozen vormgeving?

Antwoord op vraag 62

Er is rekening gehouden met de mogelijkheid dat de Raad van State en de Algemene Rekenkamer kritisch zouden adviseren over de wijze waarop wordt voorgesteld de Comptabiliteitswet (CW) te wijzigen. Dit is ook in lijn met de advisering over eerdere CW-wijzigingen. De reden om toch op deze manier voor te stellen om de CW te wijzigen is het feit dat het gaat om het toevoegen van een extra begrotingshoofdstuk, welke zelfstandig aan uw Kamer wordt voorgelegd, en dat het oprichten van een fonds middels een instellingswet te lang zou gaan duren. N.a.v. het volledige advies dat beide colleges aan het Ministerie van Financiën hebben verzonden is in het Nader Rapport bij de begroting van Financiën en in de memorie van toelichting van de begrotingswet van Financiën ingegaan op de kritiekpunten.

Vraag 65

Bent u bereid alle ambtelijke memo’s die geschreven zijn sinds het moment dat het idee van een investeringsfonds ter sprake kwam aan de Kamer te doen toekomen en waarom wel/niet?

Antwoord op vraag 65

In het proces van de vormgeving van het fonds is veel van gedachten gewisseld tussen ambtelijk Financiën en de Minister. De memo’s die in dit kader met de Minister zijn gedeeld bevatten grotendeels persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad. Het is staand kabinetsbeleid dat deze geen onderdeel worden gemaakt van het publieke debat. In het besluit van 6 juli 2020 over het Wob-verzoek van Marike Stellinga van het NRC heb ik wel reeds de inlichtingen verschaft die u een duidelijk beeld geven van de totstandkoming van het investeringsfonds. In dit Wob-verzoek zijn circa 1300 documenten openbaar gemaakt. Uit de interne gedachtenvorming zijn bovendien de producten gekomen die aan het parlement zijn verzonden: een Kamerbrief over het Nationaal Groeifonds, de wijziging van de Comptabiliteitswet 2016, de begroting van het NGF en het instellingsbesluit van de beoordelingsadviescommissie.

Vraag 66

Geldt de gemaakte keuze om het NGF volledig uit de generale middelen te financieren en buiten de uitgavenplafonds te houden voor de gehele komende periode van vijf jaar? Waarom is op dit punt niet vooraf advies gevraagd aan de Studiegroep Begrotingsruimte?

Antwoord op vraag 66

Uitgavenplafonds gelden voor de duur van de kabinetsperiode. Het is aan het volgende kabinet om haar eigen budgettaire doelstelling te bepalen en om nieuwe uitgavenplafonds vast te stellen. De Studiegroep Begrotingsruimte geeft gebruikelijk advies aan het volgende kabinet. Het volgende kabinet kan daarom gebruik maken van het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte dat dit najaar zal verschijnen.

Vraag 67

Bestaan er voor leden van de commissie, net als voor Ministers en Kamerleden, integriteitsregels? Zo ja, hoe zijn deze vormgegeven? Zo nee, waarom niet?

Vraag 68

Hoe wordt voorkomen dat er (onbedoeld) belangenverstrengeling ontstaat nu gekozen is voor personen die nauw verbonden zijn met, of soms werkzaam zijn in, sectoren waarover zij zwaarwegende adviezen moeten uitbrengen over toekenning van grote bedragen aan die sectoren?

Vraag 113

Hoe worden de onafhankelijkheid en integriteit van de leden van de commissie geborgd?

Vraag 137

Hoe worden de commissieleden geselecteerd?

Vraag 138

Hoe is de onafhankelijkheid van de individuele commissieleden vastgesteld?

Vraag 291

Welke criteria hebben de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en Financiën gehanteerd bij de selectie van de adviescommissie?

Vraag 296

Hoe onafhankelijk en bekwaam is de onafhankelijke adviescommissie?

Antwoord op vraag 67, 68, 113, 137, 138, 291 en 296

De beoordelingsadviescommissie is gekozen op basis van hun deskundigheid en ervaring. Van de commissie in zijn geheel wordt verwacht dat expertise wordt ingebracht op het gebied van: (1) wetenschappelijke kennis van economische groei en verdienvermogen, (2) ervaring in het bedrijfsleven, (3) ervaring in opschaling en/of innovatieve ecosystemen, (4) verstand van investeringen en (5) bestuurlijke ervaring.

Dat betekent dat er mensen uit de top van het bedrijfsleven in de commissie zijn opgenomen. Dit vraagt om duidelijke regels over mogelijke belangenverstrengeling. Elke schijn van belangenverstrengeling dient te worden voorkomen.

Daarom is in het instellingsbesluit uiteengezet hoe de commissieleden om dienen te gaan met eventuele belangen. Afhankelijk van de zwaarte van een belang moet een commissielid ofwel zich terugtrekken van deelname aan een adviesronde, ofwel zich terugtrekken van de fases van een adviesronde waarin het desbetreffende voorstel afzonderlijk wordt bezien. De commissie stelt een reglement op om concreet verdere invulling te geven aan de werkwijze voor omgang met belangen.

De commissie opereert onafhankelijk binnen de kaders van de vooraf vastgestelde taakopdracht (zie bijlage D van de Kamerbrief Nationaal Groeifonds). Bij de invulling van die taakopdracht ontvangt de commissie geen nadere instructies van departementen of andere belanghebbenden.

Vraag 69

Wat is die meetlat waarover in de brief wordt gesteld dat alle voorstellen langs dezelfde meetlat worden gelegd door de commissie?

Antwoord op vraag 69

De commissie doet een zogenaamde impactanalyse (zie ook bijlage C uit de Kamerbrief Nationaal Groeifonds). Daarbij moet zij voorstellen beoordelen op basis van hun verwachte effect op het verdienvermogen. Vanzelfsprekend moeten ook de financiële kosten in acht worden genomen en moet de commissie voldoende vertrouwen hebben in de kwaliteit en uitvoerbaarheid van een voorstel. De maatschappelijke kosten en baten van een voorstel moeten positief zijn en een voorstel mag niet strijdig zijn met de ambities van het kabinet, bijvoorbeeld op het gebied van klimaat en ruimtelijke ordening Het gaat nadrukkelijk om de effecten op de lange termijn.

Vraag 70

Was voor dit fonds, dat al in de voorgaande Miljoenennota is aangekondigd, het afgelopen jaar niet de tijd beschikbaar om te zorgen voor de benodigde wijziging van de Comptabiliteitswet of het voorbereiden van een instellingswet voor een fondsbegroting?

Vraag 114

Waarom is nog niet eerder begonnen met het instellen van het fonds, aangezien de plannen hiervoor al geruime tijd bekend zijn?

Antwoord op vragen 70 en 114

Na de aankondiging van het NGF in de Miljoenennota is er door het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan de uitwerking van het NGF gewerkt. In de oorspronkelijke planning zou in het eerste kwartaal van 2020 het NGF worden gepresenteerd. Pas op dat moment zou ook een wetsvoorstel voor de vormgeving kunnen worden ingediend. Door de coronacrisis was de presentatie in het eerste kwartaal helaas niet mogelijk en is er besloten tot uitstel.

Het kabinet heeft de ambitie dat er in 2021 al concrete investeringen vanuit het NGF tot stand komen. Het instellen van een begrotingsfonds middels een instellingswet kost veel tijd en daarmee was het ook met de oorspronkelijke planning van indiening van een wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2020 niet realistisch om een begrotingsfonds ingesteld te hebben dat in 2021 al uitgaven kan doen.

Vraag 71

Welke eisen worden aan nieuwe bedrijven (startups) gesteld om aanspraak te kunnen maken op het NGF?

Vraag 145

Werpen projecten van 30 miljoen euro die een uitgebreide voorbereiding en uitvoering behoeven, niet een te grote drempel op voor de doelgroep mkb en start-ups?

Vraag 216

Hoe wordt gewaarborgd dat dit fonds ook toegankelijk is voor mkb, start-ups en scale-ups?

Vraag 222

Is het de bedoeling te voorkomen dat als gevolg van de minimumomvang van 30 miljoen euro alleen grote spelers en gevestigde belangen bediend worden, terwijl kleine, nieuwe spelers die juist voor innovatieve doorbraken kunnen zorgen het nakijken hebben? Zo ja, hoe?

Vraag 224

Hoe wordt versnippering van de inzet van middelen voorkomen?

Vraag 225

Waarom is gekozen voor een minimale omvang van projecten van 30 miljoen euro en ligt dat niet veel hoger om versnippering te voorkomen?

Antwoord op vraag 71, 145, 216, 222, 224, 225

Bij de gemaakte afweging voor de minimumomvang van 30 miljoen euro voor projecten/programma’s binnen het Groeifonds speelt aan de ene kant dat het minimum hoog genoeg moet zijn om de uitvoering werkbaar te houden en aan de andere kant dat het minimum niet te hoog moet zijn voor kleinere en meer lokale projecten die aan de andere criteria voldoen. De verwachting is dat bij deze minimumomvang versnippering beperkt blijft en daarmee de uitvoering werkbaar, bijvoorbeeld met betrekking tot de beoordeling van de ingediende aanvragen door de Beoordelingsadviescommissie. Ook zal versnippering worden voorkomen doordat er een duidelijke doelstelling geformuleerd is waardoor er voldoende focus zal zijn. Het tegengaan van versnippering middels een minimumomvang en de formulering van een duidelijke doelstelling zijn lessen die getrokken zijn uit het voormalig Fonds Economische Structuurversterking.

Bij de projecten en programma’s die gefinancierd zullen worden zullen vaak vele partijen betrokken zijn in een consortium. Doordat deze partijen dus een kleiner aandeel vormen van de omvang kunnen zeker ook mkb, start-ups en scale-ups onderdeel zijn van een project/programma of deze initiëren. Bij de beoordeling speelt de indiener van het voorstel geen rol en dus wordt er ook geen verschil gemaakt tussen grote partijen en (een consortium) van kleinere partijen.

Daarnaast is het creëren en stimuleren van ecosystemen een belangrijk onderdeel van de groeistrategie en het Groeifonds zal hieraan bijdragen. Het mkb en startups kunnen als onderdeel van een nieuw of versterkt ecosysteem profiteren van investeringen uit het fonds.

Vraag 72

Hoe groot is het effect van het NGF op de staatschuld in 2025 in procenten van het bbp?

Vraag 73

Wat is het effect van NGF op het houdbaarheidssaldo van de overheid?

Antwoord op vraag 72 en 73

Door het NGF neemt de staatsschuld met 20 miljard euro toe. Het bbp bedraagt in 2025 volgens de huidige schattingen van het CPB ruim 900 mld. Door het NGF neemt de schuld dus in beginsel met ruim 2 procent van het bbp toe. De intentie is om met het NGF op termijn de groei van het bbp aan te jagen. Als die opzet slaagt dan neemt de schuld in percentage van het bbp minder toe als gevolg van het noemereffect. Om deze reden hecht het kabinet ook zo aan de toets op de toegevoegde waarde voor het verdienvermogen.

Het effect van het NGF op de houdbaarheid is klein. Het NGF betreft nu een impuls van 20 mld. euro. Dit is vooralsnog ingeboekt voor de periode tot 2025. Tijdelijke uitgaven hebben geen direct effect op de houdbaarheid. Via het effect op de rentelasten en de groei kan het NGF uiteindelijk enig effect hebben op de houdbaarheid zijn, maar dit effect is klein en nu niet te kwantificeren. Het uiteindelijke effect op het houdbaarheidssaldo indien de uitgaven vanuit het NGF vanaf 2025 worden doorgezet zal afhangen van het groeibevorderende karakter van de investeringen.

Vraag 76

Is er overwogen een deel van het budget te oormerken voor directe investeringen in verduurzaming? Kan dit alsnog gerealiseerd worden? Kan het antwoord worden toegelicht?

Vraag 77

Op welke wijze gaat dit investeringsfonds bijdragen aan het halen van de klimaatdoelen, dan wel het versnellen van de energietransitie? Kan hier een concreet antwoord op worden gegeven?

Antwoord op vraag 76, 77

Juist door in te zetten op het verhogen van het toekomstige verdienvermogen, zorgt het Nationaal Groeifonds ervoor dat Nederland de middelen heeft om grote uitdagingen als de klimaatverandering te adresseren. Het fonds kent daarnaast een aantal groene voorwaarden. Zo mag het voorstel niet in strijd zijn met de ambities van het kabinet op het gebied van klimaat en moet de som van de maatschappelijke kosten en baten van het voorstel positief zijn, waarbij effecten op de biodiversiteit en het klimaat worden meegenomen.

Binnen de pijlers, onderzoek & innovatie en infrastructuur, kunnen projecten in het kader van duurzame technologie of duurzame energie-infrastructuur uitdrukkelijk in aanmerking komen. In hoeverre het Nationaal Groeifonds bij zal dragen aan het halen van de klimaatdoelen of het versnellen van de energietransitie, is nu nog niet te zeggen. Dit ligt eraan of er de voorstellen die gericht zijn op klimaatdoelen kwalitatief goed genoeg zijn om gehonoreerd te kunnen worden. Het vooraf oormerken van het budget brengt als risico met zich mee dat kwalitatief minder goede voorstellen kunnen worden verkozen boven kwalitatief betere voorstellen.

Vraag 80

Valt de begroting en de waarborging van het budgetrecht van de Kamer in dezen onder de Minister van EZK of de Minister van Financiën? Op welke momenten en op welke wijze kan de Kamer haar budgetrecht uitoefenen en wanneer dat wenselijk wordt geacht amenderen?

Vraag 85

Op welke wijze wordt recht gedaan aan het budgetrecht van de Tweede en Eerste Kamer?

Vraag 88

Bestaat er voor een Kamerlid het recht op amendement met betrekking tot het NGF? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?

Vraag 102

Wat is de invloed van het parlement in het proces waarbij het kabinet op voordracht van de fondsbeheerders beslist welke projecten uit het fonds worden gefinancierd, om de uitgave van publieke middelen te controleren?

Vraag 103

Als de manier van parlementaire controle de goedkeuring van de verdeling van de budgetten over de verschillende terreinen is, wordt deze controle dan voldoende geborgd als hiervan bij de selectie van investeringsvoorstellen kan worden afgeweken?

Vraag 188

Welke alternatieve mogelijkheden zijn overwogen met betrekking tot het borgen van het budgetrecht van de Kamer? Is bijvoorbeeld het goedkeuren van een projectenlijst door de Kamer overwogen?

Antwoord op vraag 80, 85, 88, 102, 103 en 188

De begroting van het Nationaal Groeifonds (Kamerstuk 35 570 XIX) valt formeel onder de Minister van EZK. Het budgetrecht is hierbij onverkort van toepassing, op dezelfde manier als het budgetrecht van toepassing is bij andere begrotingen. Het parlement geeft, door de begroting goed te keuren, autorisatie om de geraamde middelen per artikel te besteden aan de desbetreffende investeringsterreinen. Afwijkende verdelingen over de artikelen en bijdragen aan de begrotingen van ontvangende departementen worden via een suppletoire begroting eveneens aan het parlement voorgelegd. Het indienen van een amendement is net als bij andere begrotingswetten mogelijk volgens de reguliere procedure. In lijn met het reguliere begrotingsproces vindt autorisatie op artikelniveau plaats. Autorisatie ziet daarom niet op projecten of instrumenten binnen artikelen.

Vraag 81

Welk percentage van het budget moet minimaal naar regio’s buiten de Randstad gaan? Hoe wordt dit geborgd?

Vraag 96

Kan in de praktijk de volgende zin «De commissie kan daarnaast een redelijke spreiding van investeringen in de verschillende regio’s door de tijd meewegen in de advisering.» betekenen dat sommige regio’s door de tijd geen geld uit dit fonds ontvangen?

Vraag 97

Hoe redelijk is het wanneer je in bijvoorbeeld Groningen woont en er worden telkens met jouw belastinggeld projecten in de Randstad gefinancierd?

Vraag 151

Is het een doel om in elke regio projecten te selecteren?

Vraag 230

Acht u het voor duurzame versterking van het verdienvermogen, gelet op onder meer de woningnood in de Randstad en de achterlopende groei in regio's buiten de Randstad, van belang dat bijzondere aandacht gegeven wordt aan versterking van het verdienvermogen buiten de Randstad?

Antwoord op vraag 81, 96, 97, 151, 230

Binnen het Groeifonds is geen verdeling over de regio’s vooraf vastgesteld. De aanvragen kunnen uit alle regio’s komen, aangezien groeikansen breed aanwezig zijn in Nederland. Aansluiten op nationale én lokale krachten en op comparatieve voordelen van verschillende regio’s biedt grote kansen voor een sprong in het verdienvermogen. De verwachting is dat er daarom een spreiding van investeringen over het land zal ontstaan.

Alle aanvragen zullen vervolgens langs dezelfde meetlat gelegd worden, en maken een eerlijke kans, onafhankelijk van uit welke regio ze komen. De commissie kan daarnaast wel een redelijke spreiding van investeringen in de verschillende regio’s door de tijd meewegen in de advisering. Doel van het fonds is immers om het verdienvermogen van heel Nederland op te tillen.

Binnen het investeringsterrein fysieke infrastructuur zal efficiënt gebruik maken van de schaarse ruimte in Nederland een belangrijk thema zijn. Door mobiliteit en wonen in samenhang te bezien hoeft de productiviteitsgroei zich dan ook niet te concentreren in de Randstad, en is verdere spreiding richting andere regio’s mogelijk.

Vraag 82

Welke type investeringen wordt momenteel bemoeilijkt door departementale begrotingen?

Antwoord op vraag 82

Er is geen specifiek type investeringen dat wordt bemoeilijkt door departementale begrotingen. Zie antwoord 44 voor toelichting op de vraag waarom niet gekozen is voor direct investeringen vanuit de departementale begrotingen.

Vraag 83

Kunnen (kennisintensieve) investeringen in de gezondheidszorg die een positief effect hebben op het bbp ook meedingen voor het NGF?

Vraag 84

Kunnen (kennisintensieve) investeringen in de defensie-industrie die een positief effect hebben op het bbp ook meedingen voor het NGF?

Antwoord op vraag 83, 84

Ja, het Groeifonds staat open voor aanvragen vanuit alle sectoren zolang aan de voorwaarden voldaan wordt en binnen één van de drie investeringsterreinen valt.

Vraag 87

Zijn er mogelijkheden om samen met andere EU-lidstaten projecten te doen vanuit het NGF?

Antwoord op vraag 87

Het is de bedoeling dat investeringen uit het fonds van toegevoegde waarde zijn voor de Nederlandse samenleving. Er zijn geen criteria die een gezamenlijk project met andere EU-lidstaten of buitenlandse private partijen uitsluiten, dus een gezamenlijk voorstel dat aan alle criteria voldoet kan in theorie in aanmerking komen. Uiteindelijk toetst de beoordelingsadviescommissie echter wel op het structurele effect op het verdienvermogen voor Nederland. Ook bij de beoordeling van andere maatschappelijke baten en kosten gaat het om het effect op de Nederlandse samenleving.

Vraag 89

Wat is in staatsrechtelijke zin de status van de commissie?

Antwoord op vraag 89

De commissie is een adviescommissie.

Vraag 90

Hoe is de ministeriële verantwoordelijkheid vormgegeven?

Antwoord op vraag 90

De Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken en Klimaat zijn gezamenlijk beleidsverantwoordelijk voor het Groeifonds. Dit betekent dat zij in hun rol als fondsbeheerders gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor onder andere de toegangspoort van het fonds en de samenstelling, benoeming en ontslag van de beoordelingsadviescommissie. De jaarlijkse begroting van het Groeifonds zal worden ingediend door de Minister van Economische Zaken en Klimaat, die formeel verantwoordelijk is voor de niet-departementale begroting.

Vraag 91

Dient macro-economische vakinhoudelijke kennis niet noodzakelijk aanwezig te zijn in de beoordelingscommissie?

Antwoord op vraag 91

Jazeker, daarom zijn Marieke Blom en Laura van Geest aangetrokken om plaats te nemen in de beoordelingsadviescommissie. Daarnaast legt ook het CPB, met een speciale rol binnen de commissie, op macro-economisch vlak veel gewicht in de schaal.

Vraag 92

Zijn er andere landen die een type fonds als het NGF hebben?

Vraag 146

Hebben omringende landen een vergelijkbaar investeringsfonds (aangekondigd)? Zo ja, welke criteria zijn leidend bij het selecteren van projecten?

Antwoord op vraag 92, 146

Er is niet direct een vergelijking te treffen met fondsen in andere landen. Er zijn wel degelijk fondsen in andere landen, maar deze hebben meestal een andere hoofddoelstelling dan het lange termijn verdienvermogen, zo kunnen nationale fondsen gericht zijn op het beheren van strategische activa of het adresseren van marktfalen bij financiering van ondernemingen.

Enkele EU-fondsen, waaronder de structuurfondsen en Horizon2020/Horizon Europe, hebben een meer vergelijkbare doelstelling. De structuurfondsen worden toegewezen aan onderontwikkelde regio’s en hebben voornamelijk economische convergentie ten doel. De belangrijkste criteria voor de toewijzing van Horizon2020/Horizon Europe gelden zijn excellentie en impact en daarmee lijkt het instrument meer op het Groeifonds. In bijlage G van de brief over het Nationaal Groeifonds is een overzicht gegeven van enkele ervaringen met fondsen in het buitenland.

Vraag 93

Wat zijn de overeenkomsten en verschillen met het Sovereign Wealth Fund van Noorwegen?

Antwoord op vraag 93

Het Noorse Sovereign Wealth Fund (SWF) heeft als doel de volatiele en eindige inkomsten uit grondstoffen, zoals olie en gas, te diversifiëren naar een stabiele(re) stroom van inkomsten uit beleggingen, ook in de toekomst. Het gaat hier dus om een fonds waarbij financiële reserves worden belegd die voortvloeien uit de opbrengsten van de verkoop van grondstoffen. Bij het NGF is geen sprake van het beleggen van inkomsten en worden de uitgaven gefinancierd door de overheidsschuld op te laten lopen. In het geval van het NGF worden publieke investeringen gedaan, zonder dat hier een directe rendementsdoelstelling aan zit. Projecten moeten bijdragen aan het algehele verdienvermogen van de Nederlandse economie, maar de investeringen hoeven zichzelf niet terug te verdienen in de vorm van direct rendement.

Vraag 94

Klopt het dat bij het Sovereign Wealth Fund bij een investeringsvoorstel gemeten wordt wat het beleggingsrendement van dat bedrag zou zijn geweest?

Antwoord op vraag 94

Een Sovereign Wealth Fund is in de regel een beleggingsfonds, dat geld investeert in verschillende activa, zoals aandelen en obligaties. De inkomsten die een dergelijk fonds genereert zijn de beleggingsrendementen die uit de investeringen worden gehaald. Dit is een andere vormgeving dan gekozen is voor het NGF, dat geen directe rendementsdoelstelling kent, maar een maatschappelijk rendement beoogt.

Vraag 95

Waarom is het beleggingsrendement van het geïnvesteerde bedrag niet een betere maatstaf dan het geschatte effect op het structureel bbp van Nederland in verhouding tot de beoogde investeringsomvang, wat de maatstaf is van het NGF?

Antwoord op vraag 95

Juist door het geschatte effect op het structurele bbp als maatstaf te nemen wordt geborgd dat investeringen aan de samenleving als geheel ten goede komen. Publieke investeringen, bijvoorbeeld in kennis of onderwijs, hebben vaak geen direct beleggingsrendement. Wel komen ze het verdienvermogen van de hele Nederlandse economie ten goede.

Vraag 101

Wie van de leden in de commissie heeft in het verleden omvangrijke investeringsbeslissingen genomen die effect hebben gehad op het eigen inkomen en vermogen van het commissielid?

Antwoord op vraag 101

Met het oog op (de schijn van) belangverstrengeling benadrukt het kabinet dat commissieleden vooraf transparant dienen te zijn over hun (neven)werkzaamheden en dat zij voor aanvang van een adviesronde de omgang met belangen bespreekt en achteraf evalueert. Zie ook de Kamerbrief Instellingsbesluit Nationaal Groeifonds.

Vraag 104

Kunnen op de drie investeringsterreinen concrete voorbeelden worden gegeven van projecten die zouden kwalificeren voor het fonds, waarbij financiering nodig is omdat sprake is van marktfalen?

Vraag 252

Kunt u wat betreft investeringen in menselijk kapitaal een indicatie geven van typen eenmalige investeringsprojecten die zouden kunnen bijdragen aan het verdienvermogen op de lange termijn en geen reguliere of structurele uitgaven betreffen, en dus in aanmerking zouden komen voor een bijdrage uit het NGF?

Vraag 253

Kunt u wat betreft R&D en innovatie een indicatie geven van typen eenmalige investeringsprojecten die zouden kunnen bijdragen aan het verdienvermogen op de lange termijn en geen reguliere of structurele uitgaven van de Ministeries EZK en OCW betreffen (Toekomstfonds, Topsectoren, NWO), en dus in aanmerking zouden komen voor een bijdrage uit het NGF?

Antwoord op vraag 104, 252 en 253

Of een voorstel wel of niet kwalificeert voor het fonds hangt van meer factoren af dan enkel of er sprake is van marktfalen. Wel is dit een goed criterium om een beeld te krijgen van het type voorstellen dat mogelijk aanspraak maakt op financiering. Het gaat dan om projecten die met enkel marktfinanciering niet van de grond komen, maar wel baten hebben voor de samenleving als geheel.

Er is bewust voor gekozen om het fonds op enige afstand van de politiek te plaatsen en de inhoudelijke beoordeling van voorstellen bij een onafhankelijke commissie te leggen. Het is dan ook niet wenselijk om nu al vooruit te lopen op concrete projecten die aanspraak zouden maken op financiering uit het fonds. Voor veel voorbeelden geldt bovendien dat de vormgeving van het precieze project uiteindelijk bepaalt of deze in aanmerking komt voor financiering uit het fonds. Daar valt niet bij voorbaat al een oordeel over te vellen; daar is juist de beoordeling door de toegangspoort en beoordelingsadviescommissie voor nodig.

Vraag 106

Waarom wordt niet direct vanuit het fonds geïnvesteerd, maar worden de middelen eerst naar een andere begroting overgeboekt?

Vraag 241

Waarom is het van belang om per geval te kunnen bekijken op welke manier een investering het beste ondergebracht kan worden, via een begroting of direct vanuit het fonds?

Antwoord op vraag 106 en 241

In de toekomst kan ook direct vanuit het fonds worden geïnvesteerd, bijvoorbeeld wanneer veldpartijen zonder tussenkomst van een departement een voorstel in hebben gediend. In de meeste gevallen zal echter een bijdrage vanuit het fonds worden gedaan aan een andere begroting. Dit heeft als voordeel dat er kan worden aangesloten bij bestaande structuren, waarmee geborgd is dat het fonds snel van start kan gaan. Bovendien nemen de bewindspersonen van de desbetreffende begroting ook de regie en daarmee de verantwoordelijkheid over de uitvoering van het project binnen het beschikbaar gestelde budget.

Vraag 108

Waarom bedragen de feitelijke uitgaven vanuit het fonds 14 miljard euro tot aan 2025 in plaats van 20 miljard euro?

Antwoord op vraag 108

Dit betreft de kasuitgaven. Omdat het de nodige tijd kost voordat investeringen van de grond komen is hiervoor een oplopende reeks in de begroting opgenomen, die over een langere periode doorloopt.

Uitgaven fonds (in miljoenen euro)
 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Totaal

Verplichtingen

4.000

4.000

4.000

4.000

4.000

     

20.000

Kas

1.000

2.000

3.000

4.000

4.000

3.000

2.000

1.000

20.000

Vraag 109

Zal worden geprobeerd bijdragen vanuit het fonds te koppelen aan financiering van marktpartijen om de impact te vergroten?

Antwoord op vraag 109

Het is aan de indieners van een voorstel om te bepalen wat de totale financiële behoefte is, welk deel door het NGF gefinancierd moet worden en hoe de rest van de financiering wordt gerealiseerd. De toegangspoort controleert vervolgens o.a. of het voorstel additioneel is aan private investeringen en de beoordelingsadviescommissie beoordeelt de impact. Het is daarmee niet onwaarschijnlijk dat door (een aantal van) de indieners zal worden geprobeerd om bijdragen vanuit het fonds te koppelen aan financiering van marktpartijen om de impact te vergroten. Voorstellen worden in de toegangspoort getoetst op basis van financiële kosten voor overheid en baten voor samenleving als geheel.

Vraag 112

Wie controleert de (zelfontwikkelde werkwijze van de) commissie? Wordt de eigen werkwijze van de commissie nog ter goedkeuring voorgelegd aan de Kamer?

Antwoord op vraag 112

De commissie legt verantwoording over hun werkwijze af aan de Ministers van Fin en EZK. Verder rapporteert de commissie publiekelijk over haar werkzaamheden in een jaarlijks verslag. Hierin licht ze onder meer toe hoe de adviezen tot stand zijn gekomen, welk proces hierbij is doorlopen en welke analytische methoden zijn gebruikt. Ook de evaluaties van afgeronde projecten worden hierin opgenomen, inclusief eventuele lessen die getrokken worden voor de beoordeling van toekomstige projecten. De werkwijze wordt niet ter goedkeuring voorgelegd aan de Kamer, maar uiteraard legt het kabinet daarover verantwoording af aan de Kamer.

Vraag 115

Hoe verhoudt het feit dat «het fonds richt nadrukkelijk richt op investeringen met een publiek belang die ten dienste staan van het verdienvermogen van Nederland, maar waarop geen voldoende privaat rendement kan worden behaald» zich tot het criterium 4 uit Bijlage B dat het voorstel vooral «additioneel moet zijn aan private investeringen?

Antwoord op vraag 115

Wanneer er door een private partij een business case gemaakt kan worden en een direct financieel rendement kan worden behaald, kan een voorstel ook de private markt worden gefinancierd. In dat geval is er dus geen financiering vanuit het NGF wenselijk. Dit zou namelijk betekenen dat er sprake kan zijn van verdringing of vervanging van private investeringen. Dit wordt geformaliseerd in criterium 4 uit Bijlage B. Het uitgangspunt is dat het fonds enkel optreedt waar sprake is van marktfalen.

Vraag 116

Op welke manier(en) gaan de fondsbeheerders beoordelen of de vakdepartementen onbevooroordeeld zijn?

Antwoord op vraag 116

In de voorziene toetsing van de voorstellen is sprake van twee stappen: (1) een toegangspoort en (2) een impactanalyse. De toegangspoort wordt uitgevoerd door de fondsbeheerders; de impactanalyse is de verantwoordelijkheid van de commissie. De vakdepartementen hebben hier in principe geen rol. Met de toegangspoort wordt beoogd dat de commissie alleen voorstellen beoordeelt die aan de voorwaarden van het Groeifonds voldoen. De toegangspoort controleert o.a. of een voorstel additioneel is aan bestaande publieke investeringen en of het gaat om niet-reguliere, niet-structurele uitgaven, maar afgebakende investeringsprojecten. Hiermee wordt voorkomen dat departement regulier beleid uit het NGF financieren.

Vervolgens is het de taak van de beoordelingscommissie om deze plannen te beoordelen op basis van een analyse van het effect op het verdienvermogen met inachtneming van de financiële kosten. Daarnaast moeten de maatschappelijke kosten en baten, zoals leefbaarheid, van een voorstel positief zijn en moet de commissie voldoende vertrouwen hebben in de kwaliteit en uitvoerbaarheid van het voorstel. En mag een voorstel niet strijdig zijn met de ambities van het kabinet, bijvoorbeeld op het gebied van het vestigingsklimaat, de ruimtelijke ordening en het klimaat. Ten slotte besluit het kabinet, op voordracht van de fondsbeheerders, welke projecten uit het fonds worden gefinancierd. Dit proces borgt dat alleen de beste voorstellen worden geselecteerd.

Vraag 117

Hoe wordt geborgd dat geaccepteerde voorstellen, die het verdienvermogen vergroten maar een langere adem nodig hebben van bijv. tien jaar of meer, niet na vijf jaar al bij de evaluatie al worden gestopt?

Antwoord op vraag 117

Vanuit dit fonds wordt geïnvesteerd in het verdienvermogen van de komende 10–20 jaar. Voor geaccepteerde investeringsvoorstellen die een wat langere adem nodig hebben dan 5 jaar, maar wel nog steeds aan de voorwaarden voldoen, zullen de vooraf ingeschatte middelen beschikbaar gesteld worden om ze mogelijk te maken.

Vraag 118

Wie voert de vooranalyse uit voordat investeringsvoorstellen worden doorgeleid naar de onafhankelijke commissie?

Antwoord op vraag 118

De Ministeries van Fin en EZK voeren als fondsbeheerders gezamenlijk de toegangspoort uit voordat voorstellen worden doorgeleid naar de commissie. De eindverantwoordelijkheid voor de toegangspoorttoets ligt bij de Ministers van deze beide ministeries.

Vraag 119

Op welke manier(en) wordt vastgesteld dat de geraamde bijdrage aan het verdienvermogen wordt gerealiseerd?

Antwoord op vraag 119

Om niet alleen in de toetsingsfase op de kwaliteit van de voorstellen toe te zien, wordt er een monitorings- en evaluatiesystematiek uitgewerkt. Waar opportuun wordt met een gefaseerde financiering gewerkt, waarbij de projecteigenaren per projectfase de voortgang en geboekte successen demonstreren alvorens over te gaan naar de volgende fase. De beoordelingsadviescommissie kan bij het beoordelen van investeringsvoorstel adviseren over wanneer een dergelijke gefaseerde financiering opportuun is.

In het jaarverslag van het fonds wordt verantwoording afgelegd over de selectie aan investeringsvoorstellen, de uitvoering en de verwachte bijdrage aan de groei. De daadwerkelijke versterking van het verdienvermogen zal zich op lange termijn pas materialiseren.

Vraag 120

In hoeverre wordt een groei in het aantal bedrijven meegenomen als indicator voor de groei?

Antwoord op vraag 120

Op dit moment wordt de indicator van het aantal bedrijven niet meegenomen als indicator voor groei. In wezen is in economische groei de toegevoegde waarde of de productiviteit van bedrijven belangrijker dan het aantal. Dat neemt niet weg dat bedrijven een belangrijke kracht vormen achter economische groei.

Vraag 121

In hoeverre speelt een bijdrage aan de exportwaarde een rol in de beoordeling van het verdienvermogen?

Antwoord op vraag 121

Aangezien exportwaarde een belangrijk deel uitmaakt van de toegevoegde waarde en daarmee het verdienvermogen, speelt exportwaarde een impliciete rol in de beoordeling. De beoordelingscommissie bepaalt zelfstandig haar analytische methoden en zal daarbij toelichten in welke mate zij exportwaarde laten meewegen in de totstandkoming van het oordeel.

Vraag 124

Kunt u aangeven wat de concrete ambitie is van het NGF?

Antwoord op vraag 124

Het verhogen van het verdienvermogen (structureel bbp) van Nederland. Met een substantiële verhoging van de structurele economische groei kunnen andere ambities waargemaakt worden. Een hogere economische groei is namelijk geen doel op zich, maar een middel om maatschappelijke doelstellingen en welvaart in brede zin te bevorderen. Een belangrijke doelstelling is dat Nederland ook in de toekomst kan blijven profiteren van hoogwaardige collectieve arrangementen, zoals onze gezondheidszorg en pensioenen. Maar ook van kwalitatief hoogstaand onderwijs, uitstekende infrastructuur en een aantrekkelijke ruimtelijke omgeving. Het kabinet wil daarnaast dat huishoudens vooruitgang blijven merken in hun portemonnee. Door de productiviteit van de Nederlandse economie te vergroten, neemt ons nationale inkomen in de toekomst toe. Dit vergroot de bestedingsruimte van huishoudens en bedrijven. Daarnaast leidt dit tot meer belastinginkomsten voor de overheid, waardoor Nederland ook in de toekomst kan blijven profiteren van hoogwaardige collectieve arrangementen.

Vraag 125

Hoeveel procent moet het bbp binnen hoeveel tijd toenemen door het NGF?

Vraag 126

Welke bijdrage aan het verdienvermogen van Nederland verwacht u voor 2040 te behalen?

Vraag 167

Welke stevige groei op lange termijn moet behaald worden, afgezet tegen de verschillende CPB-scenario’s rond de economische gevolgen van COVID-19?

Antwoord op vraag 125, 126, 167

Het Groeifonds beoogt het verdienvermogen, ofwel het structurele bruto binnenlands product (bbp) van Nederland te verhogen. Voorstellen zullen dus getoetst worden op hun vermogen om een structurele bbp-verhoging in Nederland teweeg te brengen. Er is geen kwantitatieve doelstelling vastgesteld voor het totale fonds. Aangezien het nog onduidelijk is welke projecten uitgevoerd zullen worden is het op dit moment niet mogelijk een realistische inschatting te maken van het uiteindelijke structurele bbp-effect van het totale fonds. Daarnaast is het niet voor alle projecten even gemakkelijk om de bbp-effecten te kwantificeren, zoals bij fundamenteel onderzoek.

Vraag 127

Welke projecten ter bestrijding van werkloosheid kunt u noemen?

Antwoord op vraag 127

Het fonds is in de eerste plaats gericht op het vergroten van het verdienvermogen van de Nederlandse economie. Het ligt voor de hand dat projecten daarmee ook positieve effecten hebben op de werkgelegenheid, maar dit is geen criterium waar direct op wordt beoordeeld. In het geval van bijvoorbeeld een groot infrastructureel project valt te verwachten dat hier (in ieder geval tijdelijk) ook extra werkgelegenheid mee gepaard gaat.

Vraag 130

Hoe wordt de 20 miljard euro van het NGF verdeeld over de drie gebieden waarin geïnvesteerd mag worden (kennisontwikkeling, onderzoek en ontwikkeling en innovatie en infrastructuur)? Kunt u dit uitsplitsen?

Vraag 164

Hoe wordt het budget verdeeld over de drie terreinen kennisontwikkeling, R&D en innovatie (R&D&I) en fysieke infrastructuur? Is daarbij een balans leidend of de kwaliteit van de individuele projecten?

Vraag 196

Waarom wordt ervoor gekozen om de verplichtingen en uitgaven in 2021 gelijkelijk over de drie beleidsartikelen te verdelen?

Vraag 203

Kan er ongelimiteerd worden afgeweken van de goedgekeurde budgetverdeling tussen de investeringsterreinen?

Vraag 205

Op basis waarvan en op welke manier kan van de door het parlement goedgekeurde verdeling van budgetten worden afgeweken?

Vraag 250

In hoeverre is er sturing op spreiding over categorieën bij de voorgenomen eerste presentatie van investeringen begin 2021?

Vraag 257

Hoe wordt gezorgd dat in de selectie van projecten de drie pijlers evenredig vertegenwoordigd worden?

Vraag 258

Is het een doel om in elk van de drie pijlers evenredig deelprojecten te selecteren?

Antwoord op vraag 130, 164, 196, 203, 205, 250, 257 en 258

In de ontwerpbegroting van het NGF is het budget evenredig verdeeld over de drie gebieden. Hiervoor is gekozen omdat het kabinet op voorhand geen aanleiding heeft om meer budget aan de ene of aan de andere pijler toekennen. De uiteindelijke verdeling hangt af van welke projecten op basis van de toetsing door de beoordelingsadviescommissie het meest bijdragen aan het verdienvermogen binnen de criteria van het fonds. Het is geen vereiste dat het budget exact evenredig verdeeld wordt over de investeringsterreinen. De commissie adviseert over een totaalpakket van projecten. De commissie streeft in haar advies wel een evenwichtige meerjarige balans tussen de verschillende terreinen na. Vervolgens besluit het kabinet, op voordracht van de fondsbeheerders, welke projecten uit het fonds worden gefinancierd. Indien het uiteindelijke pakket aan projecten qua verdeling over de terreinen afwijkt van de geautoriseerde middelen per artikel, dient dit te worden verwerkt in een suppletoire begroting. Er is hierbij in principe geen limiet aan hoeveel mag worden afgeweken van de aanvankelijke verdeling.

Vraag 132

Is de deadline voor indienen van 1 november niet te vroeg om tot kwalitatief goede voorstellen te komen?

Antwoord op vraag 132

Om ervoor te zorgen dat er kwalitatief goede voorstellen worden ingediend, is er, in samenwerking met de indienende ministeries, voor de zomer al begonnen met het zoeken naar investeringsmogelijkheden. Er is in deze ronde dus nog geen brede uitvraag voor projecten gedaan, maar er is gekozen voor indiening van voorstellen die op korte termijn al kansrijk zijn. In 2021 start een nieuwe ronde waarvoor partijen nu kwalitatief goede voorstellen kunnen ontwikkelen.

Vraag 133

Bij wie komt de uiteindelijke verantwoordelijkheid te liggen? Is dat de Minister? Hoe kan de Minister verantwoordelijk gehouden worden?

Antwoord op vraag 133

De Minister van EZK is beleidsmatig en formeel verantwoordelijk voor de begroting van het Nationaal Groeifonds, maar trekt in beleidsmatige zin gezamenlijk en gelijkwaardig op met de Minister van Financiën. In het jaarverslag van het fonds wordt verantwoording afgelegd over de selectie aan investeringsvoorstellen, de uitvoering en de verwachte bijdrage aan de groei.

Als een project is goedgekeurd neemt de verantwoordelijke bewindspersoon de regie over de uitvoering binnen het daarvoor beschikbaar gestelde budget, en daarmee de verantwoordelijkheid. Bij directe uitgaven uit het fonds is dit de Minister van EZK.

Vraag 135

Heeft het kabinet geen eigen visie voor bestedingsdoelen die de economie zouden aanjagen?

Antwoord op vraag 135

De investeringsterreinen van het fonds sluiten aan bij de groeistrategie (zie Kamerbrief over groeistrategie voor Nederland op de lange termijn, 13-12-2019) voor de komende decennia die het kabinet heeft uitgewerkt.1 In deze groeistrategie constateert het kabinet dat er aanleiding is voor extra investeringen, van incidentele en niet-reguliere aard, om het verdienvermogen te versterken. Vooral binnen (1) kennisontwikkeling, (2) research & development (R&D) en innovatie en (3) infrastructuur liggen kansen om de productiviteit te verhogen. Met een leidende rol voor de onafhankelijke commissie en een vooraf vastgesteld toetsingskader, wordt vervolgens bevorderd dat de selectie van projecten leidt tot een doelmatige en doeltreffende besteding van de middelen uit het fonds.

Vraag 136

Welke rol spelen de ministeries in het aandragen van en informatie verschaffen over projecten?

Antwoord op vraag 136

Voor de eerste ronde van het Groeifonds zijn drie coördinerende bewindspersonen van ministeries aangesteld, die elk een beperkt aantal voorstellen op één terrein mogen indienen. Dit is gedaan om het beoordelingsproces zo behapbaar mogelijk te houden om zo snel mogelijk te kunnen beginnen met investeren.

In volgende rondes van investeringen kunnen voorstelindieners hun voorstel indienen bij het ministerie dat verantwoordelijk is voor het onderwerp van de aanvraag, of men dient zelf een voorstel rechtstreeks in via een subsidieregeling. De precieze vormgeving van dit proces zal dit najaar bekend worden gemaakt.

Vraag 139

Welk financieel belang hebben de commissieleden bij gecontinueerde deelname aan de commissie (salaris, (reis)kostenvergoedingen, bonussen etc.)?

Vraag 140

Hoe verhoudt de financiële compensatie zich tot de tijdsbesteding van de commissieleden?

Vraag 141

Hebben de commissieleden naast hun functie als commissielid nog tijd om een volledige voltijdsfunctie daarnaast te bekleden?

Vraag 143

Is het opportuun om slechts tien mensen in deeltijd te laten beslissen over besteding van 20 miljard euro?

Antwoord op vraag 139, 140, 141 en 143

De commissieleden krijgen een vaste vergoeding per maand, waarbij het salaris wordt vastgesteld op schaal 18 van paragraaf 6.3 van de CAO Rijk. De arbeidsduurfactor wordt vastgesteld op 0,111 gebaseerd op gemiddeld 4 gewerkte uren per week. Commissieleden hebben de mogelijkheid om af te zien van deze vergoeding.

Het is dus mogelijk voor commissieleden om hun functie bovenop hun reguliere werkzaamheden te bekleden.

De commissie is eindverantwoordelijk voor het advies aan de politiek over een totaalpakket aan projecten. De commissie wordt hierbij ondersteund door het CPB, een stafbureau en een flexibele pool van deskundigen die sectorspecifieke expertise kan bieden:

  • Het CPB krijgt binnen de commissie een speciale rol krijgt op basis waarvan het voorstellen mede beoordeelt op deelcriteria zoals legitimiteit, efficiëntie en effectiviteit. Om de onafhankelijke positie van het CPB te bewaken zal het CPB niet meebeslissen over de selectie van investeringsvoorstellen.

  • De commissie wordt in haar werkzaamheden bijgestaan door een stafbureau.

  • Tenslotte kan de commissie een beroep doen op sectorspecifieke expertise, bijvoorbeeld van AWTI, PBL, KIM, SCP of NWO.

Vraag 142

Wat gebeurt er als een project mislukt?

Vraag 239

Waarom neemt de verantwoordelijke bewindspersoon de regie over de uitvoering binnen het daarvoor beschikbaar gestelde budget?

Antwoord op vraag 142, 239

Als een project is goedgekeurd neemt de verantwoordelijke bewindspersoon de regie over de uitvoering binnen het daarvoor beschikbaar gestelde budget. Zo kan niet enkel in de toetsingsfase op de kwaliteit van de voorstellen toegezien worden, maar kan dit door middel van monitoring ook tijdens de uitvoering plaatsvinden. Waar opportuun wordt met een gefaseerde financiering gewerkt, waarbij de projecteigenaren per projectfase de voortgang en geboekte successen demonstreren alvorens over te gaan naar de volgende fase. De beoordelingsadviescommissie kan bij het beoordelen van investeringsvoorstel adviseren over wanneer een dergelijke gefaseerde financiering opportuun is. Wanneer een project niet voldoet aan de vooraf vastgestelde doelen, kan bij gefaseerde financiering besloten worden de verdere financiering aan het project te beëindigen.

Vraag 147

Aan welke investeringsterreinen komt het fonds tegemoet (zie bijv. Frankrijk dat inzet op klimaattransitie en bevordering sociale cohesie, en Duitsland dat inzet op digitalisering en vergroening)?

Antwoord op vraag 147

In de Miljoenennota 2020 zijn drie investeringsterreinen geformuleerd die het meest kunnen bijdragen aan de productiviteitsgroei, en daarmee het verdienvermogen. Deze terreinen komen ook terug in de groeistrategie. Deze terreinen zijn van groot belang voor het verdienvermogen van de Nederlandse economie. Daarnaast lenen deze terreinen zich voor tijdelijke investeringsimpulsen, die niet leiden tot structureel hogere uitgaven. Het is immers niet de bedoeling dat het fonds wordt gebruikt voor reguliere uitgaven.

De investeringsterreinen zijn:

  • 1. Kennisontwikkeling

  • 2. Research & development (R&D) en innovatie

  • 3. Infrastructuur

Zie voor verdere toelichting over de drie investeringsterreinen bijlage A van de Kamerbrief Nationaal Groeifonds.

Vraag 148

Hoe wordt strijdigheid van voorstellen met de ambities van het kabinet op de gebieden vestigingsklimaat, ruimtelijke ordening en het klimaat voorkomen? Wat als een project wel strijdig is met ambities, maar desondanks de economie kan aanjagen?

Vraag 235

Hoe zal worden getoetst op de voorwaarde dat de geselecteerde projecten niet ingaan tegen bestaand beleid?

Vraag 285

Hoe beoordeelt de commissie of voorstellen niet strijdig zijn met de ambities van het kabinet?

Antwoord op vraag 148, 235 en 285

Het kabinet besluit uiteindelijk, op voordracht van de fondsbeheerders, welke projecten uit het fonds worden gefinancierd. Het is daarbij uiteindelijk aan het kabinet om te oordelen of voorstellen niet strijdig zijn met bestaand beleid en ambities op andere terreinen. Als een project de economie kan aanjagen maar wel strijdig is met deze ambities, zal het kabinet dit project niet selecteren.

Vraag 149

Hoe verhoudt het feit dat niet is vastgelegd hoe de commissie tot beslissingen komt en aan welke criteria projecten moeten voldoen zich met de onafhankelijkheid van de commissie en transparantie omtrent besluitvorming?

Antwoord op vraag 149

De taak van deze commissie is om projecten te beoordelen op basis van een analyse van het effect op het verdienvermogen en de financiële kosten. Ook moeten de maatschappelijke kosten en baten van een voorstel positief zijn. De commissie opereert onafhankelijk in de zin dat zij zelfstandig besluit over haar werkwijze en gebruik van analytische methoden.

De adviezen van de commissie worden openbaar gemaakt. De commissie legt daarnaast in een jaarlijks verslag verantwoording af over haar werk. Hierin licht ze bijvoorbeeld toe hoe de adviezen tot stand zijn gekomen, welk proces hierbij is doorlopen en welke analytische methoden zijn gebruikt. Ook de evaluaties van afgeronde projecten worden hierin opgenomen, inclusief eventuele lessen die getrokken worden voor de beoordeling van toekomstige projecten.

Vraag 153

Worden de beheers- en onderhoudskosten van geselecteerde projecten ook gedekt door het toegekende budget en, zo ja, hoe lang?

Vraag 171

Hoe wordt omgegaan met structurele kosten die eventueel uit infrastructuurprojecten voortkomen?

Antwoord op vraag 153 en 171

Het is mogelijk om in de aanvraag van een project een (niet-structurele) bijdrage uit het fonds te vragen voor beheer- en onderhoudskosten. Een project moet een heldere exitstrategie hebben om in aanmerking te komen voor financiering uit het fonds. Hierin staat beschreven of en hoe de investering wordt voortgezet en gefinancierd na het verstrijken van de einddatum. Ook wordt aangegeven hoe meerjarig doorlopende kosten van de investering, zoals beheer- en onderhoudskosten, worden gefinancierd zonder dat deze het generale beeld belasten en of hier een (niet-structurele) bijdrage uit het fonds voor wordt gevraagd.

Vraag 154

Wordt het parlement actief geïnformeerd over de toegewezen en afgewezen projecten? Zo ja, wanneer en is dat structureel?

Antwoord op vraag 154

Tijdens de jaarlijkse Staat van de Economie worden de projecten gepresenteerd die via het Groeifonds (mede) gefinancierd zullen worden. Ook worden de adviezen van de commissie dan openbaar gemaakt via een brief aan de Kamer. Hierbij worden ook de voorstellen die door de commissie zijn beoordeeld openbaar gemaakt.

Vraag 156

Welke overwegingen heeft u gehanteerd, naast de specifieke deskundigheid van de leden, bij de samenstelling van de commissie die de groeifondsaanvragen gaat beoordelen?

Vraag 211

Hoe heeft de selectie van de onafhankelijke commissie plaatsgevonden? Waarom zijn er ook politiek geprofileerde personen geselecteerd?

Antwoord op vragen 156 en 211

Er is bij de samenstelling van de beoordelingscommissie gestreefd naar het bijeenbrengen van relevante kennis en ervaring om een goede integrale beoordeling van de projecten te maken. Het ideale palet van kennis en ervaring dat de commissieleden gezamenlijk afdekken is:

  • Wetenschappelijke kennis van economische groei en verdienvermogen. Bij voorkeur met (wetenschappelijk) kennis over economische groei in relatie tot een van de drie domeinen:

    • o Onderwijs

    • o Innovatie en R&D

    • o Infrastructuur

  • Ervaring in het bedrijfsleven

  • Ervaring in opschaling en/of innovatieve ecosystemen

  • Verstand van investeringen

  • Bestuurlijke ervaring

Naast bovengenoemde inbreng is rekening gehouden met een evenwichtige man-vrouwverhouding.

Vraag 157

Ziet u het risico dat de bestaande commissie te veel de gevestigde orde vertegenwoordigt?

Antwoord op vraag 157

De commissieleden zijn geselecteerd op basis van met name hun deskundigheid, ervaring en onderlinge diversiteit. Het belangrijkste doel is daarbij om de commissie zo goed mogelijk te equiperen voorstellen te beoordelen en te selecteren. Het al dan niet vertegenwoordigen van de gevestigde orde beschouw ik met dat doel voor ogen niet als risico.

Vraag 159

Hoe gaat u het groeifonds benutten om de wooncrisis te bestrijden?

Antwoord op vraag 159

Het groeifonds heeft als doel het verdienvermogen te vergroten in het kader van brede welvaart. Vanuit dit fonds wordt geïnvesteerd in het verdienvermogen van de komende 10–20 jaar, maar uitsluitend op een manier die ook bijdraagt aan de brede welvaart. Een van de vereisten van het fonds is namelijk dat de som van de maatschappelijke kosten en baten positief is. Wonen is hierbij één van de onderdelen die meegenomen wordt.

Concreet kunnen er projecten ingediend worden op het gebied van de investeringsterreinen die naast het vergroten van het verdienvermogen ook de huidige uitdagingen op het gebied van wonen helpen adresseren. Zo kan door middel van de aanleg van infrastructuur voor personenvervoer de vraag naar woningen uitgespreid worden over het land en daarmee lokaal de woningtekorten verminderen. Daarnaast zijn er ook projecten mogelijk met betrekking tot innovatie in de bouwsector.

Vraag 160

Hoe gaat u het groeifonds benutten om de grote tekorten in de publieke sector (zoals het aantal zorgmedewerkers, leraren en politieagenten) op te lossen?

Antwoord op vraag 160

Het groeifonds heeft als doel het verdienvermogen te vergroten in het kader van brede welvaart. Vanuit dit fonds wordt geïnvesteerd in het verdienvermogen van de komende 10–20 jaar, maar uitsluitend op een manier die ook bijdraagt aan de brede welvaart. Een van de vereisten van het fonds is namelijk dat de som van de maatschappelijke kosten en baten positief is. Onderdeel van zulke investeringen kunnen bijvoorbeeld innovaties zijn die de productiviteit in de publieke sector bevorderen, waardoor personeelstekorten deels opgelost kunnen worden. Maar juist door in te zetten op het verhogen van het toekomstige verdienvermogen, zorgt het fonds ervoor dat Nederland de middelen heeft om grote uitdagingen als de klimaatverandering en een vergrijzende bevolking te adresseren.

Vraag 161

Kunt u de route van een suggestie tot een daadwerkelijke investering schetsen?

Antwoord op vraag 161

Dit proces bestaat uit vier stappen.

Allereerst wordt een voorstel aangedragen bij een vakdepartement, die het vervolgens zal doorgeleiden naar de fondsbeheerders (EZK en FIN). In de toekomst is het de bedoeling dat veldpartijen ook direct een voorstel kunnen indienen. Het proces hiervoor moet nog nader worden uitgewerkt, ook op basis van de ervaringen van nu uit de eerste ronde.

Ten tweede worden voorstellen beoordeeld door de fondsbeheerders (Ministeries van Economische Zaken en Financiën) in de «toegangspoort». Het betreft hier een technische toets op basis van acht vooraf vastgestelde criteria, zoals de praktische uitvoerbaarheid en additionaliteit aan publieke investeringen (zie bijlage B uit de Kamerbrief Nationaal Groeifonds).

Als de toegangspoort geen bezwaren signaleert op de afwijzingscriteria, dan wordt het voorstel doorgestuurd naar de beoordelingsadviescommissie. Zij beoordeelt het voorstel op basis van een analyse van het effect op het verdienvermogen met inachtneming van de financiële kosten. Daarnaast moeten de maatschappelijke kosten en baten, zoals leefbaarheid, van een voorstel positief zijn en moet de commissie voldoende vertrouwen hebben in de kwaliteit en uitvoerbaarheid van het voorstel. Ten slotte mag een voorstel niet strijdig zijn met de ambities van het kabinet. De commissie stelt vervolgens een advies op voor het kabinet over welke projecten in aanmerking zouden moeten komen voor financiering uit het fonds.

Tot slot besluit het kabinet, op voordracht van het advies van de commissie, over de toekenning van gelden aan voorstellen. Daarbij kan het kabinet niet besluiten om een voorstel dat negatief is beoordeeld door de commissie, alsnog budget toe te kennen. Afwijkende verdelingen over de artikelen en bijdragen aan de begrotingen van ontvangende departementen worden via een suppletoire begroting aan het parlement voorgelegd.

Vraag 162

Kunt u uitleggen hoe de Kamer kan besluiten tot een investering uit het groeifonds?

Vraag 163

Kunt u de rol van de Kamer bij het groeifonds uitleggen?

Vraag 182

Op welke momenten heeft de Tweede Kamer invloed op het NGF?

Vraag 217

Krijgt het parlement de mogelijkheid om bepaalde projecten zelf aan te dragen?

Antwoord op vraag 162, 163, 182 en 217

Er is wat betreft de betrokkenheid van het parlement in de basis geen verschil tussen het fonds en andere uitgaven op de begroting. Het parlement is via het budgetrecht en informatierecht betrokken bij het fonds. Het parlement geeft, door de begroting goed te keuren, autorisatie om de geraamde middelen per artikel te besteden aan de desbetreffende investeringsterreinen. Afwijkende verdelingen over de artikelen en bijdragen aan de begrotingen van ontvangende departementen worden via een suppletoire begroting eveneens aan het parlement voorgelegd. In lijn met het reguliere begrotingsproces vindt autorisatie op artikelniveau plaats. Autorisatie ziet daarom niet op projecten of instrumenten binnen artikelen. Het indienen van een amendement is net als bij andere begrotingswetten mogelijk volgens de reguliere procedure. Alle partijen kunnen in de structurele situatie voorstellen aandragen bij het vakdepartement. Het vakdepartement geleidt het voorstel vervolgens formeel door naar de fondsbeheerders. Via deze route kan de Kamer in theorie ook uitgewerkte voorstellen aandragen, die vervolgens het reguliere selectieproces doorlopen.

Vraag 165

Hoe worden de bestedingen vanuit het NGF getoetst op artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet?

Antwoord op vraag 165

Een onafhankelijke commissie beoordeelt ingediende investeringsvoorstellen op hun impact op het verdienvermogen, binnen de randvoorwaarden van het fonds, en selecteert een totaalpakket aan projecten die op een doelmatige en doeltreffende manier bijdragen aan de doelstellingen van het fonds. Uw Kamer wordt rond de jaarlijkse Staat van de Economie in februari per brief geïnformeerd over de projecten die via het Nationaal Groeifonds (mede) gefinancierd zullen worden. In deze brief zal voor het totaalpakket aan projecten ook de toelichting worden opgenomen die conform artikel 3.1 CW is vereist.

Vraag 168

Welke positieve bijeffecten van investeringen in het verdienvermogen kunnen naar verwachting op korte termijn de economie stimuleren?

Antwoord op vraag 168

Het stimuleren van de economie op korte termijn is geen expliciet doel van het fonds en hier zal dan ook niet op worden gestuurd in de beoordeling van voorstellen. Vanzelfsprekend kunnen grote investeringen er wel voor zorgen dat de economie ook op de korte termijn een impuls krijgt. Daarbij moet rekening worden gehouden met de aanlooptijd van bepaalde investeringen. De verwachte kasuitgaves liggen in het begin dan ook nog lager dan het totaal aan verplichtingen dat kan worden aangegaan.

Vraag 169

Komt de toekenning van budgetten op projecten op tijd om ons uit de crisis te investeren (anticyclisch)?

Vraag 267

Is een anticyclisch effect van de investering een selectiecriterium?

Vraag 268

Hoe wordt voorkomen dat het NGF alleen projecten selecteert met een lange aanlooptijd zodat in plaats van het gewenste anticyclisch effect een procyclisch effect ontstaat?

Vraag 269

Zijn er duurzame groene projecten met een anticyclische werking?

Antwoord op vraag 169, 267, 268 en 269

Het is geen expliciet doel van het fonds om ons uit de crisis te investeren. De noodpakketten dienen om Nederland door de crisis te helpen. Het fonds is primair bedoeld voor het vergroten van het verdienvermogen op de lange termijn. Een positief bijeffect kan zijn dat de investeringen bijdragen aan het herstel uit de crisis. Daarom wordt ook ingezet op het al honoreren van de eerste investeringsprojecten dit najaar. Daarmee zullen in 2021 al de eerste uitgaves gedaan kunnen worden. Het hebben van een anticyclisch effect is echter geen selectiecriterium.

Vraag 170

Hoe is geborgd dat bijdragen vanuit het NGF daadwerkelijk moeten bijdragen aan extra economische groei en verdienvermogen?

Vraag 186

Hoe wordt de bijdrage aan het verdienvermogen in termen van structureel BBP bepaald en geborgd?

Vraag 234

Welk toetsingskader wordt gehanteerd voor het bepalen van de structurele bbp-bijdrage?

Antwoord op vraag 170, 186 en 234

De bijdrage aan het verdienvermogen/economische groei is het leidende criterium in de selectie van projecten. Bijlage C van de Kamerbrief Nationaal Groeifonds gaat daarop in.

De indieners moeten zelf een onderbouwing van het verdienvermogen aanleveren, waarna de beoordelingscommissie een analyse doet van het geschatte effect op het verdienvermogen, om zo de voorstellen te selecteren die daar het meest aan bijdragen.

De commissie opereert onafhankelijk en kan naar eigen inzicht de beoordelingscriteria om de impact op het verdienvermogen te toetsen nader verfijnen over de tijd. Ook kan de commissie waar opportuun gebruik maken van de kennis uit bestaande analytische tools en selectiemethoden die worden gehanteerd bij bestaande investeringsfondsen, zoals de EU-fondsen.

In zijn algemeenheid geldt dat de omvang van onze welvaartsgroei wordt bepaald door twee factoren: hoeveel wij werken (participatie) en wat we met elkaar voortbrengen (productiviteit). Omdat het door vergrijzing lastig is de participatie substantieel te verhogen, is de productiviteit op lange termijn het meest bepalend voor onze materiële welvaart. Voor infrastructuur biedt de richtlijn voor maatschappelijke kosten-batenanalyse (Leidraad OEI) goede richtlijnen voor het inschatten en kwantificeren van bbp-effecten. Voor onderwijs biedt de CPB-publicatie Kansrijk onderwijsbeleid (2016) handvatten. Voor met name R&D en innovatie voorstellen zal er sprake zijn van een grotere onzekerheidsmarge en bandbreedte van mogelijke uitkomsten. Voorstellen op het terrein R&D en innovatie kunnen bijvoorbeeld een analyse van de relevante markt, de positie die Nederland in deze markt heeft of kan bereiken en de kwaliteit van het voorstel en het consortium behoeven. In aansluiting op de groeistrategie winnen voorstellen aan kracht als deze gericht zijn op complete ecosystemen voor onderzoek en innovatie.

Wanneer het niet mogelijk is om een kwantitatieve schatting van het bbp-effect te berekenen, kunnen er per terrein nadere criteria door de commissie gehanteerd worden om voorstellen op hun bijdrage aan lange termijn verdienvermogen te beoordelen.

Vraag 172

Wat is het effect van meer investeringen in productiviteitsgroei op verdergaande mechanisering en daarmee indirect op scheppen van, dan wel verdwijnen van, werkgelegenheid?

Antwoord op vraag 172

Dit hangt af van waarin geïnvesteerd zou worden. Maar het investeren in verdergaande mechanisering vanuit het Groeifonds zou een mogelijkheid zijn voor het verbeteren van het verdienvermogen. Bij investeringen vanuit het Groeifonds wordt het verdienvermogen van Nederland vooropgesteld. Het verdienvermogen en werkgelegenheid liggen in elkaars verlengde. Economische activiteit is immers goed voor werkgelegenheid. Productiviteitsgroei zorgt er tevens voor dat werkgelegenheid vrijgemaakt kan worden voor banen waar tekorten heersen, denk aan de techniek en de ICT, maar ook aan de zorg. Productiviteitsgroei is bovendien van belang om in mondiaal perspectief concurrerend te blijven. Een goede concurrentiepositie is positief voor de werkgelegenheid.

Vraag 173

Wat is na de groeistrategie van een jaar geleden nu de stand van zaken op de brede agenda van het kabinet, verder dan het NGF, om het duurzaam verdienvermogen op de lange termijn te versterken?

Vraag 254

Wat zijn nog de stappen van dit kabinet op het genoemde brede actieplan als follow up op de groeistrategie?

Antwoord op vraag 173 en 254

Op 13 december 2019 is de groeistrategie naar de Tweede Kamer verzonden. Deze strategie bevat zes sporen om het duurzaam verdienvermogen op lange termijn te versterken. Het Nationaal groeifonds levert een bijdrage aan een aantal van deze sporen, maar omvat niet de gehele groeistrategie. In het najaar zal een voortgangsbrief over de gehele breedte van de groeistrategie naar de Kamer worden verzonden. Deze voortgangsbrief was aanvankelijk gepland om voor de zomer te verschijnen, maar heeft door de coronacrisis enige vertraging opgelopen, net zoals ook de brief over de groeifonds een paar maanden later naar de Kamer is verzonden dan eerder was voorzien.

Vraag 175

Hoe wordt het expliciet vergroten van de bestedingsruimte van huishoudens en bedrijven verankerd in het NGF?

Antwoord op vraag 175

Het Nationaal Groeifonds stuurt op vergroting van het bbp. Het gevolg daarvan is dat de bestedingsruimte van huishoudens en bedrijven toeneemt, mits de bestedingen aan andere voorzieningen niet harder groeien dan het bbp.

Vraag 176

Hoe beoordeelt u de politieke besluitvorming omtrent de besteding van gelden in het Infrastructuurfonds en het Deltafonds op basis van bijbehorende meerjarenprogramma's die zich ook zouden moeten richten op langetermijndoelen voor bereikbaarheid en veiligheid?

Antwoord op vraag 176

Voor het Deltafonds en Infrastructuurfonds/Mobiliteitsfonds is wettelijk vastgelegd welke uitgaven rechtmatig mogen plaatsvinden om lange termijndoelen op het gebied van bereikbaarheid, (water-)veiligheid, zoetwatervoorziening en waterkwaliteit na te streven. De MIRT-cyclus en MIRT-spelregels borgen binnen deze kaders een gedegen en gewogen politieke besluitvorming.

Vraag 177 en 178

Wat zijn de rentelasten van het NGF de komende 40 jaar?

Hoe wordt het geld voor het NGF aangetrokken? Gebeurt dit jaarlijks? Gebeurt dit in een keer voor de 20 miljard euro? En wat gebeurt er dan met het geld in de tijd dat het nog niet wordt uitgegeven aan projecten?

Antwoord op vraag 177 en 178

Geld voor het NGF wordt pas geleend als het wordt uitgegeven. Om die reden zijn de rentelasten nu niet precies te voorspellen.

Vraag 179

Wie kunnen er allemaal investeringsvoorstellen indienen?

Vraag 219

Welke partijen kunnen precies projecten aandragen?

Antwoord op vraag 179, 219

In het vergroten van het verdienvermogen is een primaire rol weggelegd voor ondernemers, (mkb-)bedrijven, kennisinstellingen en andere partijen uit het veld. Dat is namelijk waar de innovatiekracht, oplossingen voor maatschappelijke problemen en opschaling richting de markt vandaan moet komen. Zowel kleine als grote partijen uit het veld zijn daarmee aangewezen om voorstellen aan te dragen. Ook decentrale overheden kunnen, in samenspraak met veldpartijen, voorstellen aandragen die de regionale economische ontwikkeling versterken, en daarmee het verdienvermogen van Nederland als geheel. Eventueel kan een consortium van veldpartijen en het relevante beleidsministerie het plan gezamenlijk verder uitwerken.

Het vakdepartement geleidt het investeringsvoorstel formeel door naar de fondsbeheerders (EZK en FIN). Het is de bedoeling dat veldpartijen in de toekomst ook direct een voorstel kunnen indienen, dat vergt een subsidieregeling en een bijbehorend subsidieplafond. In alle gevallen is een nauwe samenwerking tussen ministeries en het veld belangrijk. Dit proces van voorstelontwikkeling zal nader worden vormgegeven, waarbij de ervaringen uit de pilotronde worden meegenomen.

Vraag 183

Waarom is er niet gekozen voor een systematiek en governance à la Invest-NL?

Antwoord op vraag 183

Het Groeifonds heeft betrekking op projectsubsidie of -aanbesteding en verstrekt geen generieke publieke financiering aan private bedrijven. Het fonds heeft hiermee een ander doel dan Invest-NL. Rendabele bedrijven en projecten die zich richten op maatschappelijke transitie-opgaven en groei kunnen in beginsel bij Invest-NL terecht als financiering door marktfalen niet tot stand komt. Het fonds richt zich nadrukkelijk op investeringen met een publiek belang die ten dienste staan van het verdienvermogen van Nederland, maar waarop geen voldoende privaat rendement kan worden behaald. Het fonds heeft geen revolverend karakter en geen rendementsdoelstelling. De investeringen betalen zich daardoor niet uit in de vorm van financieel rendement voor investeerders, maar in een groter verdienvermogen van de samenleving als geheel. Het fonds en Invest-NL zitten daarmee duidelijk in andere fases van de ontwikkeling van projecten en bedrijven en zijn aanvullend op elkaar.

Vraag 184

Wat is het verschil qua systematiek, afweging en governance van projecten die bedragen krijgen toegekend uit SDE+ en het NGF?

Antwoord op vraag 184

Vanuit dit fonds wordt geïnvesteerd in het verdienvermogen op de lange termijn. De investeringsvoorstellen worden beoordeeld door een beoordelingscommissie. De SDE+ is een subsidieregeling gericht op de productie van duurzame energie, uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO).

Vraag 185

Hoe is geborgd dat de middelen uit het fonds doelmatig en doeltreffend worden besteed?

Antwoord op vraag 185

In de groeistrategie constateert het kabinet dat extra investeringen in (1) kennisontwikkeling, (2) research & development (R&D) en innovatie en (3) infrastructuur kansrijk zijn om de productiviteit te verhogen.

Een onafhankelijke commissie beoordeelt ingediende investeringsvoorstellen op hun impact op het verdienvermogen, binnen de randvoorwaarden van het fonds, en selecteert een totaalpakket aan projecten die op een doelmatige en doeltreffende manier bijdragen aan de doelstellingen van het fonds.

Het oprichten van een specifiek geoormerkt fonds heeft als voordeel ten opzichte van additionele investeringen via de reguliere beleidsbegrotingen dat een schaalsprong op de lange termijn in kennisontwikkeling, R&D en innovatie (R&D&I) en infrastructuur mogelijk wordt gemaakt. Om die langetermijnvisie te bewaken zal het fonds op enige afstand van de politiek worden geplaatst. Een onafhankelijke commissie zal de investeringsvoorstellen op basis van vooraf vastgestelde criteria beoordelen. Vervolgens brengt de beoordelingsadviescommissie een zwaarwegend en leidend advies uit. Dit advies is mede gebaseerd op de analyses gedaan door een pool van deskundigen (afkomstig van bijvoorbeeld AWTI, PBL, KIM, SCP of NWO). Dit advies is maatgevend en zal openbaar worden gemaakt. Met een leidende rol voor de onafhankelijke commissie en een vooraf vastgesteld toetsingskader wordt bevorderd dat de selectie van projecten leidt tot een doelmatige en doeltreffende besteding van de middelen uit het fonds.

Vraag 187

Op welke manier wordt het zwaarwegende advies van de beoordelingscommissie ook voorzien van een harde analyse op meest impactvolle bijdrage aan het structureel bbp?

Antwoord op vraag 187

Het effect op het verdienvermogen wordt door de beoordelingsadviescommissie in kaart gebracht en afgezet tegen de investeringskosten. Het advies van de commissie en de onderbouwing daarvan worden openbaar gemaakt.

Daarnaast krijgt het CPB binnen de commissie een speciale rol op basis waarvan het voorstellen mede beoordeelt. Het CPB vormt haar eigen oordeel op deelcriteria, bijvoorbeeld legitimiteit, efficiëntie en effectiviteit. Het oordeel van het CPB wordt openbaar gemaakt, in principe als bijlage bij het advies van de beoordelingsadviescommissie.

Vraag 189

Kunt u uitgebreid ingaan op de verschillen tussen een niet-departementale begroting en een normaal begrotingsfonds? Wat zijn de wezenlijke verschillen?

Vraag 190

Waarom is bij het NGF gebruik gemaakt van een niet-departementale begroting?

Vraag 198

Waarom is als grondslag gekozen voor een reguliere begrotingswet, en niet een begrotingsfonds met een aparte instellingswet?

Antwoord op vragen 189, 190, 198

De verschillen tussen een niet-departementale begroting en een begrotingsfonds zijn als volgt. Een begrotingsfonds vergt een instellingswet waarin de doelstellingen, de eindejaarsmarge en de voeding worden geregeld. In een niet-departementale begroting is het niet nodig om de voeding te regelen. De doelstelling en de eindejaarsmarge worden bij de niet-departementale begroting van het NGF vastgelegd in de toelichting bij de wijziging van de Comptabiliteitswet 2016.

Doordat de zaken die bij een begrotingswet in een instellingswet worden vastgelegd ook worden geregeld voor de niet-departementale begroting is er voor de werking van het NGF geen wezenlijk verschil tussen beide vormen.

De niet-departementale begroting heeft als voordeel dat deze sneller kan worden ingesteld. Hierdoor is het mogelijk om al in 2021 de eerste uitgaven te doen via de begroting van het NGF. Dit was niet mogelijk geweest als voor een begrotingsfonds met een instellingswet was gekozen.

Vraag 191

Hoe ziet u van de rol van het parlement bij het presenteren van de investeringsplannen tijdens de jaarlijkse Staat van de Economie?

Vraag 200

Wordt op de jaarlijkse Staat van de Economie ook een stand van zaken gegeven van de gehele groeistrategie, zoals ook regulier beleid en uitgaven?

Vraag 247

Wordt het jaarverslag van het fonds gelijktijdig met de Staat van Economie naar buiten gebracht?

Antwoord op vraag 191, 200, 247

Tijdens de jaarlijkse Staat van de Economie worden de projecten gepresenteerd die via het Groeifonds (mede) gefinancierd zullen worden door de fondsbeheerders (MEZK en MFIN). Ook worden de adviezen van de commissie dan openbaar gemaakt via een brief aan de Kamer. Hierbij worden ook de voorstellen die door de commissie zijn beoordeeld openbaar gemaakt. De beoordelingsprocedure van de commissie is daarmee zo transparant mogelijk.

De exacte invulling van de aangepaste jaarlijkse Staat van de Economie en de rol van het fonds daarbinnen wordt nog vormgegeven. Hierbij zal mogelijk ook de gehele groeistrategie betrokken worden. De rol van het parlement zal vanuit diens controlerende taak op de regering en vanuit diens budgetrecht vorm worden gegeven.

Het jaarverslag van het fonds zal de reguliere begrotingssystematiek volgen en de daarbij horende tijdslijn zal van toepassing zijn. Het zal dus niet gelijktijdig met de Staat van de Economie naar buiten worden gebracht.

Vraag 193

Wat is de onderbouwing van de 4,5 miljoen euro apparaatskosten per jaar?

Antwoord op vraag 193

Het apparaatsbudget is geraamd voor de werkzaamheden van de beoordelingsadviescommissie, zoals de vergoeding van de leden, de ondersteuning van deze commissie door een stafdirectie en de eventuele inhuur van externe expertise. Daarnaast zal dit budget worden aangewend voor de werkzaamheden ten behoeve van het beheer van het fonds, zoals onder andere de toegangspoort, maar ook de beleidsmatige, financiële en juridische inzet voor een adequaat beheer van het fonds. Naar verwachting zal in de 1e suppletoire begroting een nadere uitsplitsing van het apparaatsbudget in de begroting van het Nationaal Groeifonds verwerkt kunnen worden.

Vraag 195

In hoeverre geldt er een oneindige eindejaarsmarge voor projecten uit het NGF, die uiteindelijk via de begroting van de ministeries verlopen?

Vraag 238

In hoeverre geldt er een oneindige eindejaarsmarge voor projecten uit het NGF, die uiteindelijk via de begroting van de ministeries verlopen?

Antwoord op vraag 195 en 238

De daadwerkelijke bijdrage vanuit het fonds aan een begroting in enig jaar wordt vastgesteld op basis van de daadwerkelijke uitgaven, mits de uitgaven hierbij binnen de geraamde bijdrage vanuit het fonds blijven. Dit betekent dat bij vertraging van een project de middelen voor dit project beschikbaar blijven in het fonds en via de eindejaarsmarge kunnen worden meegenomen naar volgend jaar.

Vraag 197

Waarom wordt er gewerkt met een bepaling met terugwerkende kracht in een begrotingswet? Wanneer is dit eerder voorgekomen?

Antwoord op vraag 197

In artikel 5, tweede lid, van het voorstel van wet tot vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2021 (Kamerstuk 35 570 IX, nr. 1) staat dat artikel 4 terugwerkt tot en met 15 september 2020. In artikel 4 staat de voorgestelde wijziging van de Comptabiliteitswet 2016. Dat is geen onderdeel van de begroting van het Ministerie van Financiën. Het komt regelmatig voor dat wetsvoorstellen een bepaling met terugwerkende kracht bevatten. De reden om in dit geval artikel 4 met terugwerkende kracht in werking te laten treden, is dat het Nationaal Groeifonds zijn grondslag krijgt in de Comptabiliteitswet 2016. Door de betreffende bepaling terug te laten werken tot 15 september 2020 wordt voorzien in een juridische grondslag voor de indiening van het voorstel van wet tot vaststelling van de begrotingsstaat van het Nationaal Groeifonds (XIX) voor het jaar 2021.

Overigens hebben ook begrotingswetsvoorstellen een bepaling met terugwerkende kracht. Begrotingswetten treden doorgaans in werking met ingang van 1 januari van het onderhavige begrotingsjaar. Indien het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na de datum van 1 januari, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van dat Staatsblad en heeft zij terugwerkende kracht tot en met 1 januari.

Vraag 199

Wat zijn de rol en de bevoegdheden van de fondsbeheerders? Wat gebeurt er als de fondsbeheerders EZK en Financiën het niet met elkaar eens zijn? Wie beslist dan?

Antwoord op vraag 199

De Minister van EZK is beleidsmatig en formeel verantwoordelijk voor de begroting van het Nationaal Groeifonds, maar trekt in beleidsmatige zin gezamenlijk en gelijkwaardig op met de Minister van Financiën. Als fondsbeheerders zijn zij in het selectieproces daarnaast verantwoordelijk voor de uitvoering van de toegangspoort en de doorgeleiding van voorstellen aan de beoordelingsadviescommissie. Ook presenteren zij de projectselectie aan het parlement. Een eventueel verschil van mening zullen zij in gezamenlijkheid oplossen.

Vraag 201

Waaruit bestaat de bijzondere aandacht voor de governance bij de eerste tussenevaluatie twee jaar na oprichting?

Antwoord op vraag 201

De Ministeries van EZK en Financiën zullen het fonds periodiek evalueren. Deze evaluatie vindt elke vijf jaar plaats, met een eerste evaluatie na twee jaar met bijzondere aandacht voor de governance. Met governance wordt hier voornamelijk bedoeld de systematiek van indienen en beoordelen van de investeringsvoorstellen.

Vraag 202

Kunnen in de eerste ronde meer projecten dan ten hoogte van 4 miljard euro geselecteerd worden?

Antwoord op vraag 202

In theorie is dat mogelijk. Hiervoor zal wel goedkeuring moeten komen van het parlement middels een incidentele suppletoire begroting.

Vraag 206

Is het uitgesloten dat het fonds bij sommige investeringen in de toekomst een revolverend karakter zou kunnen krijgen?

Antwoord op vraag 206

In de huidige opzet wordt niet voorzien in een revolverend karakter van het fonds.

Vraag 207

Klopt het dat het fonds geen rendementsdoelstelling heeft, maar wel als hoofddoelstelling het behalen van de meeste bbp-groei per geïnvesteerde euro?

Antwoord op vraag 207

Dat klopt.

Vraag 208

In hoeverre acht u objectieve, politiek onafhankelijke oordelen mogelijk ten aanzien van keuzes voor investeringen in weg- of spoorinfrastructuur, voor investeringen in waterstof- of CO2-opslaginfrastructuur of voor investeringen in kennisontwikkeling rond kernenergie of windenergie?

Antwoord op vraag 208

Een dergelijk oordeel is mogelijk voor zover het een toetsing betreft op basis van vooraf vastgestelde criteria. Het effect op het verdienvermogen is leidend in de selectie van projecten door de beoordelingsadviescommissie. Ook moeten de maatschappelijke kosten en baten van een voorstel positief zijn. Het advies van de commissie krijgt een belangrijke rol in het proces, maar uiteindelijk is politieke goedkeuring vereist. Daarom besluit het kabinet, op voordracht van de fondsbeheerders, welke projecten uit het fonds worden gefinancierd. Hierbij wordt bijvoorbeeld getoetst of de projecten niet in strijd zijn met kabinetsbeleid.

Vraag 209

Waarom moet (door het CPB niet mee te laten beslissen bij de selectie van investeringsvoorstellen) de onafhankelijke positie van het CPB bewaakt worden als de commissie geacht wordt goede, objectieve en politiek onafhankelijke oordelen te geven?

Antwoord op vraag 209

Voor het uiteindelijke advies over de voorstellen is de commissie eindverantwoordelijk. Zij worden daarbij inhoudelijk ondersteund door het CPB. Het CPB levert op basis van hun inhoudelijke expertise input op deelcriteria, maar het past niet in hun rol om ook een eindadvies uit te brengen over een project. Wel kan de commissie de expertise van partijen als het CPB gebruiken om tot een onderbouwd oordeel te komen over de kwaliteit van een voorstel.

Vraag 210

Wordt de beoogde samenstelling van de commissie vooraf aan de Kamer voorgelegd?

Vraag 293

Wordt het parlement uitgenodigd om zowel de samenstelling als de werkzaamheden van de adviescommissie te beoordelen?

Antwoord op vraag 210 en 293

Om zo snel mogelijk te kunnen beginnen met investeren, is de commissie reeds benoemd zodat zij zo snel mogelijk van start kunnen met het beoordelen van voorstellen. Daarbij maken zij gebruik van de vooraf vastgesteld criteria zoals vastgelegd in de Kamerbrief Nationaal Groeifonds. De Kamer is ingelicht over de samenstelling van de commissie, zie Kamerbrief Instellingsbesluit Nationaal Groeifonds van 7-9-2020 (Kamerstuk 35 300, nr. 84).

De commissie legt in een jaarlijks verslag verantwoording af over haar werk. Hierin licht ze bijvoorbeeld toe hoe de adviezen tot stand zijn gekomen, welk proces hierbij is doorlopen en welke analytische methoden zijn gebruikt. Ook de evaluaties van afgeronde projecten worden hierin opgenomen, inclusief eventuele lessen die getrokken worden voor de beoordeling van toekomstige projecten. De fondsbeheerders en vakministers leggen politieke verantwoording af over de uitgaven op de begroting waar zij verantwoordelijk voor zijn.

Vraag 212

Wat betekent een «zwaarwegend en leidend advies»?

Antwoord op vraag 212

In de toekenning van investeringen uit het Groeifonds zal het kabinet in de eerste plaats uitgaan van de voorstellen die de commissie adviseert te honoreren. Het kabinet kan van dat advies afwijken als voorstellen in strijd zijn met kabinetsbeleid, maar maakt geen nieuwe inhoudelijke weging van de impact op het verdienvermogen. Voorstellen die negatief zijn beoordeeld door de commissie komen daarom ook niet alsnog in aanmerking.

Vraag 213

Waarom krijgen vakdepartementen een rol in het doorgeleiden van de investeringsvoorstellen? In hoeverre mogen vakdepartementen investeringsvoorstellen niet doorgeleiden naar de fondsbeheerders en daarin een eigen afweging maken? Hoe wordt geborgd dat de vakdepartementen een «onbevooroordeelde en faciliterende rol» spelen? Hoe wordt voorkomen dat vakdepartementen (alleen) zaken doorgeleiden waar ze op de eigen begroting geen geld meer voor hebben, maar die daar feitelijk wel thuishoren? Waarom is de stap via het vakdepartement niet uit het proces gehaald? Worden alle ingediende investeringsvoorstellen bij de vakdepartementen openbaar gemaakt?

Vraag 226

Hoe wordt voldoende distantie en ambtelijke onafhankelijkheid geborgd in stap 1?

Antwoord op vraag 213, 226

Een goede samenwerking tussen departement en veldpartijen die voorstellen initiëren is belangrijk. Departementen dienen formeel de voorstellen namelijk in bij de fondsbeheerders. Voor volgende rondes zullen daarnaast subsidieregelingen worden ontworpen die veldpartijen in staat stellen om zelf, zonder tussenkomst van een departement, voorstellen te kunnen indienen. Dat was voor de eerste ronde nog niet mogelijk. Departementen kunnen partijen ondersteunen met het uitwerken van voorstellen en ook meedenken over zaken als juridische en praktische uitvoerbaarheid, waardoor de kans vergroot wordt dat een voorstel voldoet aan de criteria van de toegangspoort. Hierbij moet wel worden voorkomen dat departementen hun eigen beleidsinitiatieven bevoordelen. Dit wordt op dit moment deels ondervangen door criterium 5 van de toegangspoort: «is additioneel aan bestaande publieke investeringen en valt niet binnen een bestaande regeling van de overheid». Het precieze indieningsproces voor volgende rondes wordt nog verder uitgewerkt, hierin zal de borging van de onbevooroordeelde en faciliterende rol van de vakdepartementen worden meegenomen.

Vraag 214

In hoeverre is de getrapte structuur vooraf ingevuld en in hoeverre gedurende de selectie van projecten?

Antwoord op vraag 214

De commissie krijgt een getrapte structuur, bestaande uit een eindverantwoordelijke commissie, aangevuld met sectorspecifieke expertise die kan worden aangewend uit een flexibele pool van deskundigen. De pool wordt flexibel vormgegeven, zodat ook specialistische kennis kan worden benut gedurende de selectie van projecten indien nodig.

Vraag 215

Is er een verschil in «stap 1» bij het indienen van projecten tussen het eerste jaar van het fonds en de daaropvolgende jaren?

Vraag 245

Gelden de criteria zoals beschreven in de brief van 7 september jl. ook voor projecten in de eerste ronde (zowel in de toegangspoort als die bij de beoordelingscommissie) en op welke termijn komt het kabinet met duidelijkheid hierover? Zijn er nog mogelijkheden om uitgewerkte plannen voor de eerste ronde in te dienen?

Vraag 246

Wanneer komt er meer duidelijkheid over de vormgeving van de volgende rondes en kan het kabinet inzicht geven in de planning?

Antwoord op vraag 215, 245, 246

Om zo snel mogelijk te kunnen investeren is er deze ronde een speciaal proces ingericht voor het indienen van investeringsvoorstellen, wat iets anders verloopt dan in de structurele situatie. Voor de eerste ronde kijken het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I en W) welke voorstellen snel uitvoerbaar zijn. De 3 coördinerende bewindspersonen dienen elk per 1 november aanstaande een beperkt aantal voorstellen, via de fondsbeheerders, in bij de advies-en beoordelingscommissie. Dit moeten voorstellen zijn die een voorbeeld zijn voor toekomstige projecten.

Voor de zomer zijn bewindspersonen op hun terrein in gesprek gegaan met partijen om investeringsvoorstellen uit te vragen en te ontwikkelen, zodat een aantal goed uitgewerkte voorstellen binnenkort getoetst kunnen worden of zij aan de gestelde voorwaarden voor het groeifonds voldoen en daarna aan de beoordelingscommissie kunnen worden voorgelegd. Het secretariaat van de beoordelingscommissie is nog aan het opstarten en moet haar werkwijze nog vaststellen, waardoor er niet de capaciteit is om deze ronde op korte termijn een groot aantal investeringsvoorstellen in behandeling te nemen. Op deze manier, met een beperkt aantal voorstellen, kan mogelijk begin 2021 al gestart worden met de eerste investeringen. Hierna zal in het voorjaar van 2021 de volgende ronde van start gaan conform de structurele situatie. Voor de projecten gelden in deze en volgende rondes dezelfde criteria. De precieze vormgeving van het indieningsproces voor de volgende ronde zal dit najaar bekend worden gemaakt.

Vraag 218

Waarom is gekozen voor een reactieve investeringsagenda, in plaats van een proactieve investeringsagenda in overleg met betrokken vakdepartementen gebaseerd op een integrale aanpak (Klimaatakkoord, Mobiliteitsfonds/MIRT)?

Antwoord op vraag 218

Het groeifonds is nadrukkelijk gericht op onze toekomstige welvaart. Bovendien is er ook nu al overleg geweest met de betrokken vakdepartementen, die, in overleg met hun eigen achterban, een aantal plannen hebben uitgewerkt die in de eerste ronde kunnen worden ingediend.

In het vergroten van het verdienvermogen is een primaire rol weggelegd voor ondernemers, (mkb-)bedrijven, kennisinstellingen en andere partijen uit het veld. Dat is namelijk waar de innovatiekracht, oplossingen voor maatschappelijke problemen en opschaling richting de markt vandaan moet komen. Zowel kleine als grote partijen uit het veld zijn daarmee aangewezen om voorstellen aan te dragen. Ook decentrale overheden kunnen, in samenspraak met veldpartijen, voorstellen aandragen die de regionale economische ontwikkeling versterken, en daarmee het verdienvermogen van Nederland als geheel.

Vraag 220

Hoe is het domein mobiliteit vertegenwoordigd in de beoordelingscommissie van het NGF? In hoeverre is dit voldoende?

Antwoord op vraag 220

Mevrouw Jacqueline Tammenoms Bakker zit in de raad van commissarissen van onder andere TomTom en Boskalis en was in het verleden Directeur-Generaal Transport en Luchtvaart bij het toenmalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Ik acht daarmee een voldoende vertegenwoordiging van dit domein in de beoordelingscommissie.

Vraag 221

Hoe wordt gewaarborgd dat projecten continueren als de looptijd van de investering vanuit het NGF voorbij is?

Antwoord op vraag 221

Een van de vereisten van de toegangspoort is dat een voorstel niet-structureel is. Een investeringsplan zal daarom een exitstrategie moeten bevatten waarin staat beschreven of en hoe de investering wordt voortgezet en gefinancierd na het verstrijken van de einddatum.

Vraag 223

Waarom zit er niet een ondergrens in het structureel vergroten van het bruto binnenlands product en dus het verdienvermogen?

Antwoord op vraag 223

Er is geen ondergrens opgenomen voor het structurele bbp-effect dat een project dient te hebben, echter indien een voorstel naar verwachting geen positief effect zal hebben op het structurele bbp, is het niet mogelijk dat het doorgang zal vinden. Dit omdat de beoordelingsadviescommissie in alle gevallen het bbp-effect leidend dient te laten zijn in diens beoordeling en bij een negatieve beoordeling een aanvraag niet meer in aanmerking komt.

Vraag 227

In welke stap wordt getoetst in hoeverre de gevraagde investering bijdraagt aan het versterken van bestaande ecosystemen?

Antwoord op vraag 227

In de impactanalyse. In lijn met de groeistrategie winnen voorstellen op het terrein van R&D en innovatie aan kracht als deze gericht zijn op complete ecosystemen voor onderzoek en innovatie.

Vraag 228

Welke controle is er in stap 2, de toegangspoort, zodat ook bij geval van twijfel over de invloed van de fondsbeheerder op de selectie, deze twijfel kan worden weggenomen?

Antwoord op vraag 228

De toegangspoortcriteria waarop de fondsbeheerders zich baseren zijn vooraf vastgesteld en duidelijk. De fondsbeheerders kunnen zich niet baseren op criteria anders dan de toegangspoort voorschrijft.

Om te voorkomen dat fondsbeheerders op basis van discretionaire ruimte binnen de toegangscriteria goede voorstellen afwijzen, heeft de toegangspoort niet de bevoegdheid gekregen om voorstellen af te wijzen op basis van criteria die deze ruimte laten (de zogenaamde «beoordelingscriteria» i.p.v. «afwijzingscriteria»). Dat betreft criterium 4: is de investering additioneel aan private uitgaven? En criterium 7: voldoet het voorstel aan de toets van subsidiariteit?

Vraag 229

Gaat u de Kamer via het jaarverslag of de Staat van de Economie informeren over alle bij de toegangspoort afgewezen projectvoorstellen?

Antwoord op vraag 229

Nee, omwille van de mogelijke vertrouwelijkheid van ingediende voorstellen kiezen we hier niet voor.

Vraag 231

Wat wordt bedoeld met de zin «waar opportuun kan hierbij ook worden aangesloten bij projecten in Europees Nederland»?

Antwoord op vraag 231

De volledige passage is de volgende: «Daarnaast zijn er ook in Caribisch Nederland mogelijkheden om middels gerichte investeringen het verdienvermogen te versterken. Waar opportuun kan hierbij ook worden aangesloten bij projecten in Europees Nederland.» Hiermee wordt bedoeld dat Caribisch Nederland aan kan sluiten bij projecten die vanuit Europees Nederland worden opgezet. Als dit niet het geval zou zijn geweest, zou het voor Caribisch Nederland moeilijk geweest zijn om te profiteren van investeringen uit het fonds, gezien de minimumomvang van 30 miljoen die projecten moeten hebben.

Vraag 232

Wat gebeurt er als er meer goede projecten (qua financiële omvang) zijn, dan er geld beschikbaar is? Hoe vindt dan de keuze daarna plaats?

Antwoord op vraag 232

In een dergelijke situatie zal de commissie prioriteren op basis van de relatieve aantrekkelijkheid van de voorstellen op basis van de criteria. In een uitzonderlijk geval, bij buitengewoon goede projecten, zou het ook mogelijk kunnen zijn dat de commissie adviseert aan de fondsbeheerders meer middelen ter beschikking te stellen. Het is dan aan de fondsbeheerders om hierover een besluit te nemen en de gevolgen daarvan via al dan niet suppletoire begrotingen ter autorisatie aan de Tweede Kamer voor te leggen.

Vraag 236

Hoe weegt u investeringen die grote maatschappelijke baten opleveren, zoals infrastructuurprojecten voor meer verkeersveiligheid (verkeersonveiligheid kostte de maatschappij in 2018 volgens de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) 17 miljard euro)?

Vraag 270

Hoe wordt omgegaan met de niet-budgettaire overwegingen voor de beoordelen van verzoeken (bijvoorbeeld de Noord-Zuidlijn heeft vele implicaties op ruimtelijke ordening)?

Antwoord op vraag 236 en 270

Voorstellen op het terrein van mobiliteitsinfrastructuur moeten naast een onderbouwing van het bbp-effect voorzien zijn van een MKBA. In de MKBA komen effecten op bijvoorbeeld verkeersveiligheid en ruimtelijke ordening standaard tot uitdrukking. De effecten die in de MKBA naar voren komen worden meegewogen in de overige maatschappelijke effecten als onderdeel van de impactanalyse (zie bijlage C van de Kamerbrief Nationaal Groeifonds). De MKBA moet in zijn geheel positief zijn. Daarnaast mogen voorstellen niet strijdig zijn met het kabinetsbeleid en derhalve ook niet met richtlijnen omtrent ruimtelijke ordening.

Vraag 242

Hoe kunnen grote infrastructuurprojecten waarbij van cofinanciering geen sprake is, ook aanspraak maken op dit fonds?

Antwoord op vraag 242

Grote infrastructuurprojecten die aan alle criteria voldoen kunnen gewoon worden ingediend bij het NGF. Infrastructuur is namelijk één van de drie investeringsterreinen voor het NGF. De grootte van een infrastructuurproject hoeft geen probleem te zijn zolang het voorstel binnen de totaalomvang van het fonds past. Cofinanciering is hierbij geen vereiste.

Vraag 243

Worden geselecteerde infrastructuurprojecten buiten het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) om vormgegeven?

Antwoord op vraag 243

Voor de geselecteerde infrastructuurprojecten die worden bekostigd uit het Groeifonds wordt (waar mogelijk) aansluiting gezocht bij de bestaande systematiek van het MIRT.

Vraag 244

Waarom is het noodzakelijk de Comptabiliteitswet te wijzigen?

Antwoord op vraag 244

De Comptabiliteitswet 2016 kent een limitatieve opsomming van niet-departementale begrotingen. Om een nieuwe niet-departementale begroting op te richten is het noodzakelijk om de nieuwe niet-departementale begroting toe te voegen in deze opsomming in de Comptabiliteitswet.

Vraag 249

Wat is de bepaalde tijd waarvoor de eerste commissie wordt benoemd?

Antwoord op vraag 249

De eerste commissie wordt benoemd voor een periode van 3 jaar.

Vraag 251

Waarom is ervoor gekozen om het fonds onder te brengen bij Financiën, terwijl het geld ook direct besteed kan worden aan wetenschap en onderzoek of bijv. sociale zaken?

Antwoord op vraag 251

Het fonds krijgt de vorm van een niet-departementale begroting, onder formele verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Dat wil zeggen dat deze Minister de jaarlijkse begroting van het fonds indient. Met de begroting van het fonds wordt de reguliere begrotingssystematiek gevolgd, net als bij andere begrotingen. De Minister van EZK en de Minister van FIN treden gezamenlijk op als fondsbeheerders, onder andere verantwoordelijk voor de toegangspoort van het fonds en voor de samenstelling, benoeming en ontslag van de beoordelingsadviescommissie.

Het oprichten van een specifiek geoormerkt fonds heeft als voordeel ten opzichte van additionele investeringen via de reguliere beleidsbegrotingen dat een schaalsprong op de lange termijn in kennisontwikkeling, R&D en innovatie (R&D&I) en infrastructuur mogelijk wordt gemaakt. Om die langetermijnvisie te bewaken zal het fonds op enige afstand van de politiek worden geplaatst. Een onafhankelijke commissie zal de investeringsvoorstellen op basis van vooraf vastgestelde criteria beoordelen.

Vraag 255

Op welke manier borgt het CPB in zijn doorrekensystematiek de bijdrage van investeringen in innovatie aan het structureel bbp?

Antwoord op vraag 255

Het CPB heeft haar eigen methodes en technieken om de bijdrage van investeringen aan het structureel bbp te schatten. Die technieken zullen voor het terrein R&D en innovatie op punten verschillen van die op de terreinen kennisontwikkeling en infrastructuur, maar zal in alle gevallen zo objectief, nauwkeurig en zuiver mogelijk zijn.

Vraag 256

Waarom trekt het kabinet geen vast bedrag uit voor universiteiten en andere onderzoeksinstituten, maar wacht het in plaats daarvan op aanbod vanuit het maatschappelijk middenveld?

Antwoord op vraag 256

Het Groeifonds is nadrukkelijk additioneel aan bestaande bedragen die de overheid toekent aan universiteiten en andere onderzoeksinstituten. De vaste bijdrage aan deze instituten blijft de overheid doen. Door additioneel te investeren in R&D en innovatie via het Nationaal Groeifonds, benut het kabinet die kansen dit terrein biedt om economisch harder te groeien.

Vraag 260

Hoe gaan het NGF en de beoordelingsadviescommissie zich verhouden tot aanbevelingen van adviesraden en -commissies omtrent investeringen in de lange termijn, zoals het rapport van de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie (Kamerstuk 32 813, nr. 497)?

Antwoord op vraag 260

Aanbevelingen van adviesraden en -commissies omtrent investeringen in de lange termijn zullen per geval bekeken worden op synergie met het groeifonds. Voor het rapport van de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie verwijs ik graag naar de kabinetsreactie, die dit najaar zal verschijnen.

Vraag 261

Hoe verhouden investeringen in mobiliteitsinfrastructuur vanuit het NGF zich tot het nieuwe Mobiliteitsfonds?

Antwoord op vraag 261

Het Groeifonds richt zich specifiek op investeringen die het lange termijn verdienvermogen van Nederland versterken en dient daarom een ander doel dan het Mobiliteitsfonds. Het is daarbij een vereiste dat voorstellen voor het Groeifonds geen bestaande of geplande begrotingsuitgave betreft.

Investeringen in mobiliteitsinfrastructuur zullen in principe worden gedaan door bijdragen te doen aan het Infrastructuurfonds (dat zal worden opgevolgd door het Mobiliteitsfonds).

Vraag 263

Hoe wordt het aangekondigde toetsingskader vastgesteld? Uit welke criteria en onderdelen zou dit toetsingskader kunnen bestaan? Bij wat voor andere toetsingskaders wordt aangesloten?

Antwoord op vraag 263

De Kamerbrief Nationaal Groeifonds, in het bijzonder bijlagen B en C, gaat uitgebreid in op het voorgestelde toetsingskader.

De beoordelingsadviescommissie kan waar opportuun gebruik maken van de kennis uit bestaande analytische tools en selectiemethoden die worden gehanteerd bij bestaande investeringsfondsen, zoals de EU-fondsen. Voor infrastructuur biedt de richtlijn voor maatschappelijke kosten-batenanalyse (Leidraad OEI) goede richtlijnen voor het inschatten en kwantificeren van bbp-effecten. Voor onderwijs biedt de CPB-publicatie Kansrijk onderwijsbeleid (2016) handvatten. Voorstellen op het terrein R&D en innovatie kunnen bijvoorbeeld een analyse van de relevante markt, de positie die Nederland in deze markt heeft of kan bereiken en de kwaliteit van het voorstel en het consortium behoeven. In aansluiting op de groeistrategie winnen voorstellen aan kracht als deze gericht zijn op complete ecosystemen voor onderzoek en innovatie.

Vraag 264

Wat wordt bedoeld met de omschrijving dat de bbp-groei voor het selecteren van projecten leidend is? Kunt u het woord leidend nader toelichten?

Antwoord op vraag 264

Voorstellen met de grootste verwachte bbp-effect in verhouding tot de investeringsomvang, hebben de grootste kans om in aanmerking komen voor een bijdrage uit het Nationaal Groeifonds. De randvoorwaarde is dat een voorstel niet strijdig is met de ambities van het kabinet en dat het saldo van maatschappelijke baten en lasten positief is.

Vraag 265

Welke andere indicatoren dan het bbp zijn er om het verdienvermogen te meten?

Antwoord op vraag 265

De omvang van onze welvaartsgroei wordt bepaald door twee factoren: hoeveel wij werken (participatie) en wat we met elkaar voortbrengen (productiviteit). Een andere zinvolle indicator om het verdienvermogen te meten is dus de productiviteit.

Vraag 266

Wie voert een haalbaarheidstoets uit voor de geselecteerde projecten?

Antwoord op vraag 266

Het is aan de indieners van voorstellen zelf om op een overtuigende manier te onderbouwen dat voorstellen uitvoerbaar zijn. Hier zitten geen vaste vormvereisten aan. In de toegangspoort wordt getoetst of de onderbouwing van de praktische uitvoerbaarheid voldoende is. De uitvoeringskwaliteit zal ook worden getoetst door de commissie.

Vraag 271

Hoe wordt gewaarborgd dat de commissie de beste voorstellen selecteert terwijl zij in volgende rondes potentieel betere voorstellen kan ontvangen?

Antwoord op vraag 271

In het proces wordt een vast beoordelingsmoment voorzien, zodat een integrale afweging van alle projecten plaats kan vinden. Een afweging met voorstellen die in toekomstige rondes ingediend gaan worden is niet mogelijk. Er dient voldoende budget beschikbaar te blijven voor volgende investeringsrondes binnen een tranche, zodat toekomstige goede voorstellen ook gefinancierd kunnen worden.

Vraag 272

Kunnen voorstellen die in een eerdere ronde niet geselecteerd zijn in een volgende ronde opnieuw worden ingediend?

Antwoord op vraag 272

Ja, dit is mogelijk.

Vraag 274

Waarom is er niet voor gekozen het Toekomstfonds zo aan te passen en te versterken dat de beoogde investeringsimpulsen voor R&D en innovatie via het Toekomstfonds verstrekt kunnen worden?

Antwoord op vraag 274

Er is gekozen voor het oprichten van een specifiek geoormerkt fonds omdat dit als voordeel ten opzichte van additionele investeringen via de reguliere beleidsbegrotingen heeft dat een schaalsprong op de lange termijn in kennisontwikkeling, R&D en innovatie (R&D&I) en fysieke infrastructuur mogelijk wordt gemaakt. Bij een dergelijke constructie is het mogelijk om die langetermijnvisie te bewaken door het fonds op enige afstand van de politiek te plaatsen. Dit is niet mogelijk bij een departementaal begrotingsartikel zoals het Toekomstfonds.

Vraag 275

Hoe verhoudt het criterium dat een voorstel niet valt binnen een bestaande regeling van de overheid zich tot de geboden mogelijkheid om de voor het NGF goedgekeurde projecten te financieren via de begrotingen van vakdepartementen (met bijbehorende verschuiving van budget)?

Antwoord op vraag 275

Het zou onwenselijk zijn als investeringen uit het NGF uitgaven die normaal gesproken vanuit de reguliere begroting worden gefinancierd zou vervangen. Om dit te voorkomen toetst de toegangspoort van het Groeifonds op het criterium 5: «het voorstel is additioneel aan bestaande of geplande publieke investeringen en valt niet binnen een bestaande regeling van de overheid».

Dit laat onverlet dat, wanneer een project is goedgekeurd, de verantwoordelijke bewindspersoon de regie neemt over de uitvoering binnen het daarvoor beschikbaar gestelde budget. Bij directe uitgaven uit het fonds is dit de Minister van EZK. Bij bijdragen aan andere begrotingen is dit de desbetreffende bewindspersoon.

De bijdrage vanuit het fonds aan de departementale begrotingen vindt plaats via een zogenoemde bijdrageconstructie. Voor de goedgekeurde projecten wordt op de departementale begroting een ontvangst uit het fonds geraamd en wordt het uitgavenbudget met eenzelfde omvang verhoogd. De daadwerkelijke bijdrage vanuit het fonds in enig jaar wordt echter vastgesteld op basis van de daadwerkelijke uitgaven, mits de uitgaven hierbij binnen de geraamde bijdrage vanuit het fonds blijven.

Het gaat hier dus om een bijdrage die beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van het project dat door het NGF is geselecteerd. Het vakdepartement had deze activiteit zonder het NGF niet ondernomen, conform criterium 5.

Vraag 276

Is het ook mogelijk om een project of programma samen te stellen dat uit zowel uit kennisontwikkeling, research & development en innovatie als infrastructuur bestaat (bijvoorbeeld in het kader van de energietransitie)?

Antwoord op vraag 276

Ja, dit is mogelijk.

Vraag 282

Hoe worden projecten beoordeeld die je wel wil op basis van bbp-groei maar in voorbereiding en uitvoering een doorlooptijd hebben van 10 tot 15 jaar?

Vraag 283

Op welke termijn moet bbp-groei worden bereikt om geselecteerd te worden voor dit fonds?

Antwoord op vraag 282, 283

De richtlijn voor bbp-groei op lange termijn is 20–30 jaar. Het maakt daarbij niet uit dat projecten een lange aanloop- of voorbereidingstijd hebben.

Vraag 284

Hoe wordt «een positieve uitkomst op de maatschappelijke kosten en baten» gedefinieerd en vastgesteld en hoe zal daarbij omgegaan worden met de onzekerheid rondom onvoorzienbare baten of onvoorzienbare kosten?

Antwoord op vraag 284

Om te bepalen wat de onzekerheid omtrent de effecten en de kosten van een voorstel is moeten de aannames onder de effecten en kosten in kaart worden gebracht. Er moet worden onderbouwd waarom deze aannames redelijk zijn. Daarnaast moeten risico’s (andere aannames) voor de voorstellen worden geïdentificeerd en moet worden geanalyseerd wat deze risico’s voor de uitkomsten betekenen (scenarioanalyse). Ten slotte moet de analyse reproduceerbaar zijn; hiervoor moeten de aannames en veronderstellingen expliciet worden gemaakt en moeten de stappen in de analyse toegankelijk en transparant worden gepresenteerd. Voor infrastructuur biedt de richtlijn voor maatschappelijke kosten-batenanalyse (Leidraad OEI) goede richtlijnen voor het inschatten en kwantificeren van maatschappelijke kosten en baten.

Vraag 290

Welke toetsing op willekeur, en door wie, is er wanneer er zwaarder op kwalitatieve kenmerken wordt geleund door de commissie?

Antwoord op vraag 290

In de procedure van de beoordelingsadviescommissie is er geen ruimte voor willekeur. Daartoe is vooraf een helder toetsingskader opgesteld. De commissie beoordeelt ingediende investeringsvoorstellen op hun impact op het verdienvermogen, binnen de randvoorwaarden van het fonds en selecteert een totaalpakket aan projecten die op een doelmatige en doeltreffende manier bijdragen aan de doelstellingen van het fonds. Het oordeel van de commissie wordt onderbouwd door een stevige analyse, ook waar kwalitatieve inschattingen een grotere rol spelen. De adviezen van de commissie worden openbaar gemaakt en zijn daarmee zo transparant mogelijk.

Daarnaast vormt het CPB haar eigen oordeel op deelcriteria, bijvoorbeeld legitimiteit, efficiëntie en effectiviteit. Het oordeel van het CPB wordt ook openbaar gemaakt, in principe als bijlage bij het advies van de beoordelingsadviescommissie.

Vraag 292

Waarom is het voornemen om advies vanuit instellingen als het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie (AWTI) en het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) via de beoordelingscommissie laten lopen, in plaats van rechtstreeks advies?

Antwoord op vraag 292

In de uitwerking van het Groeifonds wordt één onafhankelijke commissie voorzien, die een zwaarwegend advies geeft aan de politiek over een totaalpakket van voorstellen aan de hand van vooraf vastgestelde criteria. De commissie kan gebruik maken van de expertise uit een pool van deskundigen. Deze pool bestaat uit externe experts op de relevante terreinen van het fonds die om advies kunnen worden gevraagd. Hierdoor ontvangt de politiek een duidelijk advies en worden tegenstrijdige adviezen voorkomen.

Vraag 294

Hoe wordt de balans gewaarborgd tussen een rationele besluitvorming door een onafhankelijke commissie en de democratische controle en legitimatie op het budget en beleid?

Antwoord op vraag 294

Het advies van de commissie krijgt een belangrijke rol in het proces, maar uiteindelijk is politieke goedkeuring vereist. Daarom besluit het kabinet, op voordracht van de fondsbeheerders, welke projecten uit het fonds worden gefinancierd. Het advies van de commissie is zwaarwegend in dit besluit. De fondsbeheerders toetsen bijvoorbeeld of de projecten niet in strijd zijn met kabinetsbeleid. Zij maken geen nieuwe inhoudelijke weging van de impact op het verdienvermogen. Voorstellen die negatief zijn beoordeeld door de commissie komen daarom ook niet alsnog in aanmerking. Verder is ten aanzien van het fonds het budgetrecht van het parlement onverkort van toepassing, op dezelfde manier als bij andere begrotingen.

Vraag 298

Op welke manier wordt de laatstgenoemde FES-les, een duidelijke exitstrategie, geborgd?

Antwoord op vraag 298

Dit is geborgd door criterium 5 van de toegangspoort: «het voorstel is niet-structureel». Voorstelindieners moeten een exitstrategie opnemen waarin staat beschreven of en hoe de investering wordt voortgezet en gefinancierd na het verstrijken van de einddatum. Hierin wordt aangegeven hoe meerjarig doorlopende kosten van de investering, zoals beheer- en onderhoudskosten, worden gefinancierd zonder dat deze het generale beeld belasten en of hier een (niet-structurele) bijdrage uit het fonds wordt gevraagd.

Vraag 299

Is er een overzicht te geven van de O&O-investeringsintensiteit over de afgelopen 25 jaar, afgezet tegen de mate van productiviteitsgroei en sectoren?

Antwoord op vraag 299

Zie onder.

Bron O&O intensiteit: Rathenau Instituut

*: inclusief private non-profit organisaties

Bron arbeidsproductiviteitsgroei: CPB (MEV 2020)

**: arbeidsproductiviteit per uur


X Noot
1

Kamerstuk 29 696, nr. 7.

Naar boven