35 542 Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2020 (Vierde incidentele suppletoire begroting inzake steun- en herstelpakket)

Nr. 10 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 22 september 2020

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 15 september 2020 voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij brief van 21 september 2020 zijn ze door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Rog

Adjunct-griffier van de commissie, Verouden

Vraag 1

Kunt u aangeven of na dit derde steunpakket een vierde steunpakket reeds uitgesloten is?

Antwoord 1

Minder dan een maand geleden is het derde pakket, het steun- en herstelpakket, aangekondigd. Hiermee worden de NOW en de Tozo met negen maanden verlengd, namelijk tot juli 2020, en is er sociaal aanvullend beleid aangekondigd. In dit stadium is het echter te vroeg om te bepalen of een vierde steunpakket gewenst is. Dit is namelijk afhankelijk van de gezondheidssituatie en de sociaaleconomische ontwikkelingen. Daar is nu nog te veel onzekerheid over.

Vraag 2

Hoe wordt fraude bij de noodmaatregelen zoveel mogelijk voorkomen?

Antwoord 2

De snelheid waarmee de noodmaatregelen tot stand zijn gekomen impliceert dat mogelijk zaken over het hoofd zijn gezien en dat de regelingen onvoorziene consequenties kunnen hebben. Dit is niet zonder risico op misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O).Voor zover mogelijk worden de risico’s geadresseerd met beheersmaatregelen. Het is echter realistisch te verwachten dat er nog onvolkomenheden in de aanpak zullen zijn waarbij meer restrisico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik moeten worden aanvaard dan bij reguliere omstandigheden gebruikelijk zou zijn.

Bij de NOW hangt dit samen met de noodzaak van het op zeer korte termijn beschikbaar stellen van voorschotten en het gegeven dat de definitieve subsidie achteraf wordt vastgesteld. SZW en UWV werken samen om zicht te houden op de uitvoering van de NOW en om gezamenlijk de M&O-aanpak verder te versterken. Om misbruik en oneigenlijk gebruik bij NOW zoveel mogelijk te voorkomen worden door UWV controles uitgevoerd. Zo wordt bijvoorbeeld controle uitgevoerd op een bestaand bankrekeningnummer en loonheffingsnummer van de aanvrager door een gegevensuitwisseling met de Belastingdienst. Ook heeft UWV voordat de NOW gepubliceerd werd de loongegevens over januari 2020 vastgelegd. Verder zijn accountantsverklaringen en derdenverklaringen een belangrijk onderdeel van het vaststellingsproces met het oog op het kunnen vaststellen van de rechtmatigheid van de NOW-subsidie en daarbij het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Om fraude en misbruik omtrent de NOW effectief te kunnen bestrijden is een samenwerkingsverband opgezet tussen UWV, Belastingdienst, Inspectie SZW en FIOD.

Voor de Tozo geldt dat de controle bij de beoordeling van de aanvraag beperkt is vormgegeven; ingewikkeld en langdurig onderzoek strookt niet met het karakter van de Tozo als noodmaatregel. Met die reden is er sprake van een lichtere toets op benodigde gegevens en voorwaarden en wordt voor een deel gesteund op verklaringen van de zelfstandig ondernemer, met het uitgangspunt dat hij de informatie naar waarheid heeft verstrekt. Gemeenten zijn omtrent de Tozo verantwoordelijk voor hun eigen beleid ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O). Dit vereist veelal een mix van maatregelen die passend is binnen de lokale praktijk. Onderdeel van dit M&O-beleid is de controle achteraf, die een gemeente onder andere steekproefgewijs en/of signaalgestuurd kan vormgeven. Hierbij geldt dat rekening moet worden gehouden met de grote aantallen Tozo-uitkeringen en beperkte capaciteit van gemeenten. Aanvullend op het eigen M&O-beleid, worden alle gemeenten daarom ondersteund door een gezamenlijke aanpak van het Ministerie van SZW, VNG en Divosa. Zo is het Inlichtingenbureau gevraagd om verschillende bestandskoppelingen aan te brengen, zodat gemeenten op basis van daaruit voortvloeiende signalen eventueel misbruik kunnen opsporen. Ook is voor gemeenten een handreiking M&O Tozo opgesteld met expliciete aandacht voor preventie aan de hand van gedragswetenschappelijke inzichten. Daarnaast brengen VNG en Divosa een aantal (complexe) misbruikrisico’s gedetailleerd in kaart en bieden ze gemeenten handelingsperspectief hoe hier mee om te gaan.

Het aanvragen van een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) was mogelijk tot 27 juli jongstleden. In de brief van de Minister over dit vangnet voor flexibele arbeidskrachten is aangegeven dat de regeling M&O-risico’s bevat. Samen met UWV is gepoogd de risico’s zo goed mogelijk te beperken, maar er resteerden risico’s. UWV heeft deze risico’s beschreven in een brief aan de Minister, die tevens vertrouwelijk is gedeeld met uw Kamer.

Vraag 3

Kunt u schematisch weergeven hoeveel mensen en/of bedrijven er in de afgelopen maanden gebruik gemaakt hebben van de TOZO, de TOFA en de NOW?

Antwoord 3

Ja. Hieronder gaan wij in op het gebruik van de Tozo, TOFA en de NOW.

Vanwege de decentrale uitvoering, administratieve vertraging in de verwerking in de gemeenten en in dataverzameling en verwerking door het CBS zijn op dit moment geen exacte cijfers beschikbaar over het gebruik van de Tozo.

Voor de monitoring van het beroep op de regeling maken we een schatting van het totaal aantal aanvragen op basis van informatie van een steekproef van ongeveer 150 gemeenten. Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling in het geschatte totaal aantal aanvragen voor respectievelijk Tozo 1 en Tozo 2 in de afgelopen maanden. Het betreft zowel aanvragen voor levensonderhoud als bedrijfskapitaal alsmede gecombineerde aanvragen.

Naast deze schattingen rapporteert het CBS op ons verzoek voorlopige cijfers op basis van registratiebestanden om zicht te krijgen op het gebruik van Tozo. In onderstaande tabel staan respectievelijk het totaal aantal lopende uitkeringen in het kader van de Tozo levensonderhoud en het aantal verstrekkingen van bedrijfskapitaal (beide inclusief uitkeringen Bbz met startdatum vanaf 1 maart 2020, zonder het nadere kenmerk voor Tozo).

Het CBS geeft aan dat deze voorlopige cijfers een onderschatting zijn van het totaal aantal uitkeringen levensonderhoud over de gerapporteerde maanden. Vertraagde administratieve informatie is hier niet in meegenomen. Daarnaast hebben diverse gemeenten ook voorschotten verstrekt die nog niet in de registraties zijn verwerkt. Het CBS zal de komende maanden deze voorlopige cijfers actualiseren, de nadere voorlopige cijfers over maart worden eind september gepubliceerd. De verstrekkingen bedrijfskapitaal zijn eenmalige verstrekkingen, hierin speelt de vertraging niet. In totaal zijn er tot eind juni 10.960 Bbz/Tozo bedrijfskredieten verstrekt.

In de CBS tabellen wordt tevens informatie gegeven over aantallen en kenmerken van mensen en bedrijven die middels Tozo ondersteund worden. De aantallen wijken iets af van het aantal uitkeringen, wat het primaire object van registratie is. Een uitkering wordt immers uitgekeerd aan een huishouden dat kan bestaan uit één of twee personen en begunstigden kunnen meerdere bedrijven op hun naam hebben staan.

Tabel 1: Tozo
 

Maart

April

Mei

Juni

Juli

Augustus

Schatting totaal aantal aanvragen (SZW)

Tozo 1 (cumulatief)

 

343.000

374.000

     

Tozo 2 (cumulatief)

     

74.000

Nb

103.000

Registratiegegevens CBS

Levensonderhoud

7.020

99.730

179.240

64.510

Nnb

Nnb

Bedrijfskapitaal

40

700

4.710

5.510

Nnb

Nnb

Het loket voor de TOFA is op 27 juli gesloten. In totaal er zijn 23.563 aanvragen ontvangen. Hiervan zijn er tot nu toe 11.160 toegekend. Er zijn 12.261 aanvragen afgewezen, voornamelijk omdat het inkomen dat de aanvrager in april ontving hoger is dan 550 euro (28%) of dat het ontvangen inkomen in februari lager is dan 400 euro (27,7%). Hieronder staat de belangrijkste informatie samengevat.

Tabel 2: TOFA, stand 10 september 2020

Aanvragen

23.563

Toekenningen

11.160

Afwijzingen

12.261

De aanvraagperiode voor de NOW2 liep tot en met 31 augustus en is inmiddels gesloten. Er zijn 65.203 aanvragen ingediend door werkgevers en 65.129 behandeld. Hiervan zijn er 63.088 goedgekeurd. In totaal vertegenwoordigen deze bedrijven ongeveer 1,3 miljoen werkenden. Er zijn 2.041 aanvragen afgewezen. De voornaamste reden van afwijzing was dat de loonsom in maart 0 euro bedraagt of dat er geen loonsom in maart en november is. Hieronder staat de belangrijkste informatie samengevat en aangevuld met informatie omtrent de NOW1.

Tabel 3: Voorlopige stand van zaken NOW, stand 11 september 2020
 

NOW 1

(maart-mei)

NOW 2

(juni-augustus)

Aanvragen

148.335

65.203

Toekenningen

139.399

63.088

Afwijzingen

8.963

2.041

Werknemers

2.653.041

1.332.904

Vraag 4

Kunt u op een schematische wijze per maand aangeven hoeveel werklozen er bij zijn gekomen sinds het begin van de coronacrisis, als gevolg van die crisis? In welke sectoren waren deze werklozen werkzaam?

Antwoord 4

Sinds februari 2020 zijn er ongeveer 152 duizend werklozen bijgekomen. Hieronder is de werkloze beroepsbevolking en de verandering van de werkloze beroepsbevolking weergegeven voor de maanden februari tot en met augustus.

 

Februari

Maart

April

Mei

Juni

Juli

Aug

Werkloze beroepsbevolking (x1.000)

274

273

314

330

404

419

426

Mutatie werkloze beroepsbevolking t.o.v. vorige maand

(x1.000)

 

–1

+41

+16

+74

+15

+7

Bron: CBS.

Er is geen beschikbare maandelijkse data over de sector waarin deze werklozen werkzaam waren. Het CBS heeft echter wel informatie over het aantal banen per sector per kwartaal. Hieruit blijkt dat de grootste daling van het aantal banen van het eerste kwartaal op het tweede kwartaal plaatsvond bij uitzendbureaus (130 duizend). Daarna volgt de sector «handel, vervoer en horeca» (123 duizend) en de sector «zakelijke dienstverlening (28 duizend). De daling van het aantal banen is echter niet één-op-één te vergelijken met de stijging van het aantal werklozen. Niet alle personen die hun baan verliezen zijn volgens de CBS-statistieken werkloos1. Daarnaast kan één persoon meerdere banen hebben.

Vraag 5

Hoeveel mensen die sinds de beschikbaarheid van het eerste noodpakket zijn ontslagen hadden op het moment van ontslag een «vast» contract?

Antwoord 5

Werkgevers kunnen sinds begin april 2020 gebruikmaken van de noodmaatregelen. In het onderstaande overzicht is de WW-instroom per contractvorm tot en met mei 2020 opgenomen. Deze komen uit de Polisadministratie van UWV. Omdat het enige maanden duurt voordat deze compleet is, zijn deze gegevens beschikbaar tot en met mei 2020. Voor de vergelijking zijn dezelfde cijfers voor de maanden april en mei 2019 opgenomen.

Niet iedere werknemer die ontslagen wordt, heeft recht op WW. Desondanks geeft de WW-instroom een goed beeld van de uitstroom uit werk na corona.

WW-instroom per contractvorm (bron: Polisadministratie UWV)
 

Vanuit

vast contract

Vanuit uitzendcontract

Vanuit oproepcontract

2020

April 2020 (5 weken)

12.600

21.300

11.900

Mei 2020

8.900

7.800

6.100

2019

April 2019

6.000

4.900

1.400

Mei 2019 (5 weken)

8.600

5.500

1.600

Vraag 6

Hoeveel mensen die sinds de beschikbaarheid van het eerste noodpakket zijn ontslagen hadden op het moment van ontslag een «uitzend» contract?

Antwoord 6

Zie het antwoord op vraag 5.

Vraag 7

Hoeveel mensen die sinds de beschikbaarheid van het eerste noodpakket zijn ontslagen hadden op het moment van ontslag een «oproep» contract?

Antwoord 7

Zie het antwoord op vraag 5.

Vraag 8

Hoeveel werknemers, uitzendkrachten of ZZP’ers zijn sinds het begin van de crisis in een andere sector gaan werken?

Antwoord 8

Hieronder gaan we in op het aantal werknemers en zelfstandigen per sector. Het is echter niet mogelijk te zeggen hoeveel werknemers en zelfstandigen van sector zijn veranderd. Dat komt omdat de beschikbare cijfers (o.a. van het CBS) de stand op een bepaald meetmoment geven. Hierachter gaan verschillende ontwikkelingen op de arbeidsmarkt schuil: sommige mensen verliezen een baan en sommigen vinden een baan, soms in dezelfde sector en soms in een andere sector. Er is echter geen data beschikbaar die deze verplaatsingen weergeeft of die individuen kan volgen. Hierdoor is het niet duidelijk of personen die in de ene sector werkzaam waren zijn overgestapt naar de andere sector. Met de beschikbare data kunnen we wel wat zeggen over de afname en toename van het aantal werkenden per sector. Dat zegt iets over hoe de werkgelegenheid is veranderd sinds de coronacrisis.

Uit CBS-data blijkt dat het aantal werknemers het afgelopen kwartaal fors is gedaald in de sectoren «uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling» (– 16,3%), «zakelijke dienstverlening» (– 9,4%) en «handel, vervoer en horeca» (– 5,3%). Voor de sectoren «uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling» en «zakelijke dienstverlening» is al langer een dalende trend zichtbaar, die de afgelopen tijd is versneld. Hoewel er bij het CBS geen recente sectorale data beschikbaar is waarbij de categorie werknemer verder wordt uitgesplitst naar het type arbeidscontract ligt het voor de hand dat het in de sector «uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling» om uitzendkrachten gaat. Het aantal werkenden neemt alleen bij het openbaar bestuur toe. Dat betekent echter niet dat er geen mensen zijn die een baan vinden in de andere sectoren. Het betekent alleen dat het aantal mensen dat een baan verliest groter is dan het aantal mensen dat een baan vindt. Zie tabel 1 voor meer informatie.

Tabel 1: werknemers in duizenden personen per sector
 

2019 2e kwartaal

2020 1e kwartaal

2020 2e kwartaal

Kwartaalmutatie

Jaarmutatie

A Landbouw, bosbouw en visserij

104

105

105

0,0%

1,0%

B-E Nijverheid (geen bouw) en energie

829

827

819

– 1,0%

– 1,2%

C Industrie

759

757

749

– 1,1%

– 1,3%

F Bouwnijverheid

320

325

323

– 0,6%

0,9%

G-I Handel, vervoer en horeca

2111

2117

2004

– 5,3%

– 5,1%

J Informatie en communicatie

273

279

277

– 0,7%

1,5%

K Financiële dienstverlening

201

203

203

0,0%

1,0%

L Verhuur en handel van onroerend goed

64

66

65

– 1,5%

1,6%

M-N Zakelijke dienstverlening

1569

1548

1402

– 9,4%

– 10,6%

78 Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling

746

698

584

– 16,3%

– 21,7%

O Openbaar bestuur en overheidsdiensten

489

499

500

0,2%

2,2%

P Onderwijs

497

502

496

– 1,2%

– 0,2%

Q Gezondheids- en welzijnszorg

1266

1290

1282

– 0,6%

1,3%

R-U Cultuur, recreatie, overige diensten

265

268

248

– 7,5%

– 6,4%

Uit CBS-cijfers blijkt ook dat het aantal zelfstandigen is gedaald in de sectoren «landbouw, bosbouw en visserij» (– 3,2%) en «onderwijs» (– 1,9%) en gestegen in de sectoren «informatie en communicatie» (+2,2%), «cultuur, recreatie en overige diensten» (+2,5%) en «nijverheid (geen bouw) en energie» (4,3%). Zie tabel 2 voor meer informatie.

Tabel 2: zelfstandigen in duizenden personen per sector
 

2019 2e kwartaal

2020 1e kwartaal

2020 2e kwartaal

Kwartaalmutatie

Jaarmutatie

A Landbouw, bosbouw en visserij

97

94

91

– 3,2%

– 6,2%

B-E Nijverheid (geen bouw) en energie

45

47

49

4,3%

8,9%

C Industrie

43

46

47

2,2%

9,3%

F Bouwnijverheid

177

178

177

– 0,6%

0,0%

G-I Handel, vervoer en horeca

264

274

276

0,7%

4,5%

J Informatie en communicatie

44

45

46

2,2%

4,5%

K Financiële dienstverlening

6

6

6

0,0%

0,0%

L Verhuur en handel van onroerend goed

9

11

11

0,0%

22,2%

M-N Zakelijke dienstverlening

515

515

517

0,4%

0,4%

78 Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling

         

O Openbaar bestuur en overheidsdiensten

         

P Onderwijs

52

53

52

– 1,9%

0,0%

Q Gezondheids- en welzijnszorg

214

222

225

1,4%

5,1%

R-U Cultuur, recreatie, overige diensten

150

159

163

2,5%

8,7%

Vraag 9

Wordt er iets gedaan voor de groep van bijstandsgerechtigden boven de 27 jaar die niet in aanmerking komen voor de banenafspraak maar wel een afstand tot de arbeidsmarkt hebben aangezien deze groep niet behoort tot de kwetsbare groepen zoals jongeren en mensen in een banenafspraak waarop de inzet van het pakket van € 1,4 miljard is gericht?

Antwoord 9

De middelen uit het steun- en herstelpakket zien onder meer op het bieden van dienstverlening aan bijstandsgerechtigden. Deze dienstverlening heeft betrekking op het bieden van ondersteuning aan alle mensen die instromen in de bijstand, ook de groep van bijstandsgerechtigden boven de 27 jaar met een afstand tot de arbeidsmarkt. Voor de groep van bijstandsgerechtigden boven de 27 jaar met een afstand tot de arbeidsmarkt die al een uitkering ontvangt (het zittende bestand) blijft het reguliere participatiewetbudget beschikbaar, dat onderdeel uitmaakt van de algemene uitkering.

Vraag 10

Hoe wordt de € 1,4 miljard van het aanvullend sociaal pakket verdeeld over de jaren 2020–2022? In welke begrotingen komen deze bedragen tot uitdrukking?

Antwoord 10

De tabel op de volgende pagina geeft een overzicht van de verdeling van de € 1,4 mld. uit het aanvullend sociaal pakket en op welke begrotingen deze bedragen tot uitdrukking komen. In deze tabel is de verdeling uit de Kamerbrief Steun- en herstelpakket (Tweede Kamer, 35 420, nr. 105) aangehouden.

Een aantal subtotalen in de tabel verschilt van die in de Kamerbrief doordat is gekozen voor een iets andere categorisering. Dit maakt geen verschil voor het totaal van de maatregelen. De maatregel «praktijkleren in het MBO» was in de optelling in de brief onderdeel van de categorie «scholing & ontwikkeling», waar deze in de tabel op de volgende pagina in de categorie «van werk(loosheid) naar werk / dienstverlening gemeenten» valt. Het omgekeerde geldt voor de ontwikkeladviezen, die in de tabel onder «diverse maatregelen scholing» en dus in de categorie «scholing & ontwikkeling» vallen.

Een aanzienlijk deel van de middelen is in eerste instantie op artikel 99 van de SZW-begroting gereserveerd. Voor reserveringen op artikel 99 geldt in algemene zin dat deze naar het betreffende beleidsartikel op de begroting van SZW worden overgeboekt zodra de uitwerking van de maatregel voldoende concreet is. Een deel van de maatregelen zal worden uitgevoerd door gemeenten, zoals de dienstverlening aan bijstandsgerechtigden, het gemeentelijk schuldenbeleid en de bijzondere bijstand. In de komende weken worden deze maatregelen verder uitgewerkt. De middelen voor deze maatregelen worden – zodra de uitwerking voldoende concreet is – overgeboekt naar het Gemeentefonds. Hierover wordt uw Kamer op een later moment geïnformeerd.

in € mln.

2020

2021

2022

2023

2024

Cum.

Begroting

Totaal aanvullend sociaal pakket

149

714

392

88

42

1.385

 
               

Van werk(loosheid) naar werk / dienstverlening gemeenten

104

351

228

0

0

683

 

Werkgeversdienstverlening UWV

11

11

SZW, art. 11

Regionale mobiliteitsteams en extra crisisdienstverlening regio1

11

109

752

195

SZW, art. 99

Ondersteuningstrajecten zelfstandigen

1

6,5

7,5

SZW, art. 99

Dienstverlening bijstandsgerechtigden

40

90

1402

270

SZW, art. 99

Impuls nieuwe instroom bijstand (dienstverlening bijstandsgerechtigden)

50

50

SZW, art. 99

Tijdelijke impuls re-integratie banenafspraak

2

21

13

36

SZW, art. 99

Praktijkleren in het mbo

63

63

SZW, art. 99

Tegemoetkoming SW-bedrijven

50

50

BZK, gem. fonds

               

Aanpak jeugdwerkloosheid

13

103

100

88

42

346

 

Uitvoering scholen en gemeenten

13

70

83

 

w.v. SZW-begroting

8,5

51

-

-

-

59,5

SZW, art. 99

w.v. OCW-begroting

4,5

19

-

-

-

23,5

OCW

Reservering extra uitgaven onderwijs

33

100

88

42

263

FIN, AP

               

Scholing & ontwikkeling

0

181

18

0

0

199

 

Diverse maatregelen scholing1

113,5

18

131,5

SZW, art. 1

Werkgeverssubsidie basisvaardigheden

6

6

OCW

Werkgeverssubsidie intersectorale scholing

37,5

37,5

EZK

Scholingsbudget WW

23,5

23,5

SZW, art. 5 & 11

               

Armoede & schulden

23

78

45

0

0

146

 

Gemeentelijk schuldenbeleid

15

30

302

75

SZW, art. 99

Bijzondere bijstand

5

10

152

30

SZW, art. 99

Versnellen brede schuldenaanpak

3

8

11

SZW, art. 2

Garantiefonds schulden

30

30

FIN, AP

               

Diversen

9

2

1

0

0

12

 

Flankerend beleid Caribisch Nederland

0,2

0,7

0,7

1,6

SZW, art. 98

Eilandelijk beleid Caribisch Nederland

0,5

1

1,5

BZK, SZW (art. 99)

Compensatie niet-KOT

8,5

8,5

SZW, art. 7

X Noot
1

Deze posten zijn onderwerp van gesprek met de sociale partners. Over de exacte invulling hiervan wordt uw Kamer op korte termijn geïnformeerd.

X Noot
2

Bedrag is op de aanvullende post (AP) bij Financiën gereserveerd.

Vraag 11

Worden de extra middelen voor gemeenten geoormerkt?

Antwoord 11

Het flankerend beleid betreft maatregelen op het gebied van begeleiding van werk(loosheid) naar werk, aanpak van jeugdwerkloosheid, (om)scholing en ontwikkeling en het tegengaan van armoede en problematische schulden. Een deel van het flankerend beleid zal worden uitgevoerd door gemeenten, zoals de dienstverlening aan bijstandsgerechtigden en het gemeentelijk schuldenbeleid. In de komende weken zullen de maatregelen verder worden uitgewerkt. Dan zal ook besluitvorming plaatsvinden over de vorm waarin de middelen voor gemeenten beschikbaar worden gesteld en in hoeverre deze middelen kunnen worden geoormerkt.

Vraag 12

Wat zijn de kosten om de subsidie praktijkleren voor werkgevers met 500 euro te verhogen?

Antwoord 12

De maximale subsidie die een werkgever kan krijgen voor het realiseren van een leerbaan is € 2.700 op jaarbasis. Om het bedrag per werkgever te verhogen in het jaar 2021 van € 2.700 naar € 3.200 is € 60 miljoen nodig. Echter, in de afgelopen jaren is de subsidieregeling praktijkleren overschreven. Hierdoor wordt uiteindelijk een lager bedrag aan subsidie uitgekeerd per leerbaan. Om voor het jaar 2021 het maximale bedrag per leerbaan van € 2.700 uit te keren, is een extra intensivering van € 98 miljoen noodzakelijk.

Vraag 13

Kunt u aangeven hoe het UWV en gemeenten de uitvoerbaarheid zien van maatregelen uit de sociale agenda van het steunpakket? Zijn er uitvoeringstoetsen beschikbaar?

Antwoord 13

Bij de totstandkoming van het beleid zijn alle partijen zoals UWV en VNG, sociale partners en beroepsonderwijs (MBO-Raad en SBB), vanaf een vroeg stadium betrokken. Deze betrokkenheid en intensieve samenwerking wordt ook de komende periode gecontinueerd. Hierbij gaat veel aandacht uit naar de uitvoerbaarheid.

Er zijn voor de Vierde incidentele suppletoire begroting inzake steun- en herstelpakket en de sociale agenda geen uitvoeringstoetsen beschikbaar. De effectmeting Uitvoerbaarheid en Handhaafbaarheid (U&H) en daarmee het instrument uitvoeringstoets zijn aan de orde bij ontwerpregelgeving op nationaal niveau. Begrotingswetten zijn hiervan uitgezonderd (Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving).

Vraag 14

Worden er afspraken gemaakt met onderwijs en zorgsector zodat in het kader «van werk naar werk» mensen die hun baan verliezen snel concreet aan de slag kunnen met scholing en stages in onderwijs en zorg?

Antwoord 14

Het derde steunpakket omvat grotendeels generieke maatregelen bedoeld om werkzoekenden snel en duurzaam naar werk te begeleiden. Deze maatregelen zijn niet gericht op specifieke sectoren, in plaats daarvan is individuele begeleiding en maatwerk leidend. Bij de begeleiding naar nieuw werk wordt nadrukkelijk gekeken naar sectoren waar momenteel kansen liggen, waardoor sectoren als de zorg en het onderwijs vaak in beeld zullen komen.

Vraag 15

Kan in een samenvattend staatje worden weergegeven hoe het bedrag van ruim € 1 miljard wat wordt uitgetrokken voor begeleiding, arbeidsbemiddeling en her-, om- en bijscholing over de betrokken begrotingsjaren wordt verdeeld en welk bedrag voor welk beleidsonderdeel en voor welke doelgroep (jongeren, mensen met een arbeidsbeperking, ouderen etc.) in principe gereserveerd/begroot wordt?

Antwoord 15

Zie het antwoord op vraag 10.

Vraag 16

Is overwogen om de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (TOFA) opnieuw in te voeren en zo ja, welke argumenten waren doorslaggevend om dit niet te doen?

Antwoord 16

In de brief van de Minister over de zoektocht naar vangnet voor flexwerkers van mei jongstleden is aangegeven dat naar schatting ruim twee derde van de flexwerkers recht heeft op WW.

Om de eerste schok van de coronacrisis op te vangen heeft de Minister op verzoek van de Tweede Kamer de TOFA ingevoerd. De TOFA was een regeling die veel haken en ogen kende en die een beslag legde op capaciteit van UWV. Het loket is inmiddels gesloten en sommige aanvragen moeten nog worden verwerkt, maar zoals uit de meest recente monitoringsbrief bleek zullen er ongeveer 11.000 mensen zijn die de TOFA toegekend krijgen. Inmiddels is de eerste schok van de lockdown achter de rug en wil het kabinet, gegeven het beperkte gebruik van de TOFA en het beslag daarvan op de capaciteit van UWV, vol inzetten op van werk-naar werk en op de dienstverlening van UWV en gemeenten voor mensen die werkloos zijn geworden.

Vraag 17

Is de verlenging en versobering van de Compensatie loonkosten en inkomensverlies Caribisch Nederland, naar verhouding vergelijkbaar met de verlenging en versobering van de overeenkomende / vergelijkbare regelingen in Europees Nederland? Graag een uitvoerige toelichting per onderdeel van de regelingen.

Antwoord 17

Zoals vermeld in de Kamerbrief van 28 augustus 2020 wordt de Tijdelijke subsidieregeling loonkosten en inkomensverlies eveneens met 9 maanden verlengd. Deze verlenging zal gepaard gaan met aantal aanpassingen om de regeling meer in lijn te brengen met het reguliere beschermingsniveau in Caribisch Nederland zoals dat ook in Europees Nederland gebeurt.

Tevens is in de brief genoemd dat eind 2020 wordt bezien hoe de Tijdelijke subsidieregeling loonkosten en inkomensverlies CN in de loop der tijd verder kan worden afgebouwd indien de economische situatie dit op dat moment toelaat. De concrete invulling van de per 13 oktober 2020 te wijzigen Tijdelijke subsidieregeling loonkosten en inkomensverlies CN is momenteel in voorbereiding. Hierbij is oog voor de parallellen met de relevante Europees Nederlandse regelingen, maar wordt ook de specifieke context van Caribisch Nederland meegewogen. De gevraagde vergelijking is daarom nog niet te geven, maar wordt betrokken bij een door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mede namens de andere bewindslieden die het aangaat te verzenden kamerbrief waarin, aanvullend op de brief van 28 augustus jl., het brede steunpakket voor Caribisch Nederland nader wordt uiteengezet.

Vraag 18

Waarop wordt de referentiemaand van de loonsom bepaald of vastgesteld in NOW 3? Is dit voor alle 3 de tranches van de NOW3 hetzelfde?

Antwoord 18

Het tijdvak voor het bepalen van de referentieloonsom bij de NOW 3 wordt nog vormgegeven. Hierover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd. Dit geldt ook voor de vraag of het tijdvak voor alle drie de tranches hetzelfde zal zijn.

Bij de vormgeving wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de behoefte van werkgevers, goede aansluiting op het bestaande uitvoeringsproces en het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Vraag 19

Hoe wordt de referentieperiode voor de omzet bepaald in NOW 3? Is dat een vergelijking met een periode over 2019 of ook over 2020? Kunt u dit aangeven voor elk van de 3 tranches van de NOW3?

Antwoord 19

Het referentietijdvak voor het bepalen van de omzetdaling bij de NOW 3 wordt nog vormgegeven. Hierover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd.

Bij de vormgeving wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de behoefte van werkgevers, goede aansluiting op het bestaande uitvoeringsproces en het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Vraag 20

In hoeverre is er sprake van een knelpunt in de toekenning van NOW-subsidies aan zgn. «pseudowerknemers» (zoals kerkelijke ambten), werknemers over wie geen sociale premies over het loon worden betaald en wier loongegevens niet in de loonaangifteketen bekend zijn, omdat zij noch in aanmerking komen voor NOW noch voor Tozo (waar de vergelijking met een DGA2 niet opgaat)? In welke sectoren doet dit knelpunt zich voor? Lopende er acties om het op te lossen?

Antwoord 20

De NOW is een eenvoudige, robuuste regeling die wordt uitgevoerd op basis van gegevens in de polisadministratie. In de polisadministratie staan de loongegevens van alle werknemers in Nederland. Mensen waarvoor er geen sociale premies worden betaald staan niet in de polisadministratie. Organisaties kunnen voor deze mensen dus geen NOW-subsidie ontvangen. Gegeven de systematiek van de NOW is dat niet op te lossen.

Vraag 21

Zijn er weegmomenten om de voorgestelde afbouw in de NOW opnieuw te bezien mocht er een nieuwe lockdown moeten plaatsvinden en/of andere maatregelen genomen worden die de economie schaden?

Antwoord 21

Er zijn geen vooraf vastgestelde weegmomenten in de regeling opgenomen, maar mocht er een nieuwe lockdown nodig zijn dan zal vanzelfsprekend per direct worden bezien of verruiming van de NOW noodzakelijk is. Aanpassen van de NOW kan overigens niet gedurende een subsidietijdvak door een percentage op te hogen, dit vereist aanpassing van de systemen bij UWV. Bij een eventuele nieuwe lockdown is het uitvoeringstechnisch mogelijk om, rekening houdend met de tijd die benodigd is voor het aanpassen van de systemen, UWV te vragen de systemen aan te passen en een nieuwe regeling open te zetten die beter aansluit bij de nieuwe situatie.

Vraag 22

Is bekend in welke mate bedrijven met payrollkrachten bij NOW in problemen zijn gekomen, vanwege de paradoxale situatie dat het bedrijf wel (fors) omzetverlies heeft maar de payrollwerkgever niet en het bedrijf daarom geen NOW-subsidie ontvangt?

Antwoord 22

Nee. In eerdere antwoorden op vragen van Uw Kamer heeft de Minister aangegeven dat payroll- en uitzendkrachten niet meetellen in de loonsom van het bedrijf waar ze de werkzaamheden verrichten. Maar hun eigen werkgever kan wel voor hen NOW aanvragen. Hierbij wordt geadviseerd dat het payrollbedrijf hierover afspraken maakt met de inlener. Er is één gerechtelijke procedure bekend over dit onderwerp tussen het payrollbedrijf en de inlener. In deze zaak is nog geen uitspraak in de bodemprocedure gedaan.

Vraag 23

Hoeveel bedrijven hebben sinds het begin van de NOW tot nu toe hiervan gebruik gemaakt en hebben in diezelfde periode mensen ontslagen?

Antwoord 23

Er zijn geen cijfers bekend over hoeveel werkgevers die gebruikmaken van de NOW ook (collectief) ontslag hebben aangevraagd voor een deel van hun werknemers. In het vaststellingsproces van de NOW zal UWV controleren of er bij bedrijven die NOW hebben aangevraagd ontslagaanvragen wegens bedrijfseconomische redenen zijn ingediend. Als de vaststelling heeft plaatsgevonden kan vastgesteld worden hoeveel van de werkgevers de NOW heeft aangevraagd en in diezelfde periode een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen heeft ingediend bij UWV.

De cijfers over de koppeling tussen ontslagaanvragen en de NOW geven overigens alleen een beeld over het aantal ontslagaanvragen wegens bedrijfseconomische redenen bij UWV. Als werkgevers en werknemers op andere wijze afscheid van elkaar nemen, komen deze aantallen niet terug in de ontslagcijfers die gekoppeld zijn aan de NOW.

Vraag 24

Kunt u aangeven welke bedrijven sinds het begin van de coronacrisis gebruik hebben gemaakt van de NOW én waar een massaontslag heeft plaatsgevonden?

Antwoord 24

Zie voor de beantwoording het antwoord onder vraag 23.

Vraag 25

Hoeveel bedrijven die NOW aangevraagd hebben zitten in sectoren waarvan aannemelijk is dat deze in de vorm zoals het was voor corona weinig of geen overlevingskansen hebben?

Antwoord 25

Van de bedrijven die aanspraak hebben gemaakt op de NOW-subsidie is bekend in wat voor sector zij vallen. Het gaat hierbij om een indeling op hoog niveau, waarbij niet bekend is hoeveel van de aanvragende bedrijven los van de uitbraak van het coronavirus weinig tot geen overlevingskansen gehad zouden hebben.

In dit kader is relevant dat de steunmaatregelen bewust zoveel mogelijk generiek zijn vormgegeven, om ze breed en snel toegankelijk te maken voor bedrijven en werkenden. Inkomensbescherming en behoud van werkgelegenheid zijn hierbij de belangrijkste doelen. Hierdoor, en met het oog op snelle uitvoerbaarheid, is het niet mogelijk om op andere voorwaarden, waaronder levensvatbaarheid van bedrijven, te selecteren dan die direct gerelateerd zijn aan het primaire doel van de regeling.

Vraag 26

Hoeveel bedrijven hebben zelf de aangevraagde en ontvangen steun geheel of gedeeltelijk weer terug betaald?

Antwoord 26

Op 15 september hebben 1.807 werkgevers aangegeven hun aanvraag in te willen trekken. 1.375 werkgevers hebben hun voorschot volledig terugbetaald, en daarmee hun aanvraag ingetrokken. 22 werkgevers hebben de steun gedeeltelijk terugbetaald.

Vraag 27

Hoeveel bedrijven die steun hebben terugbetaald hebben mensen ontslagen sinds de beschikbaarheid van de NOW?

Antwoord 27

Dat is op dit moment nog onbekend.

Vraag 28

Van hoeveel bedrijven wordt verwacht dat ze de ontvangen NOW steun geheel of gedeeltelijk terug moeten betalen?

Antwoord 28

Voordat de definitieve omzetdalingen bekend zijn, kunnen hier geen uitspraken over worden gedaan. Deze vraag kan pas beantwoord worden als UWV de beslissingen over de definitieve subsidievaststelling heeft genomen.

Vraag 29

Indien bedrijven NOW terug moeten betalen, hoelang krijgen ze daar de tijd voor?

Antwoord 29

Hoelang bedrijven de tijd krijgen om geld terug te betalen, wordt nog besproken met UWV. Hierover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd.

Vraag 30

Hoeveel werknemers hebben sinds de invoering van het eerste noodpakket NOW, gebruik gemaakt, of maken gebruik, van ondersteuning in de vorm van scholing, omscholing, van-werk-naar-werk trajecten?

Antwoord 30

Mede ter ondersteuning van de inspanningsverplichting voor werkgevers die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming NOW 2.0 om hun werknemers te stimuleren om aan bij- of omscholing te doen, heeft het kabinet een flankerend tijdelijk crisispakket beschikbaar gesteld: NL leert door. In 2020 is er in totaal 50 miljoen vrij gekomen voor enerzijds ontwikkeladviezen en anderzijds online scholing.

Voor de ontwikkeladviezen geldt dat binnen een maand tijd het maximaal aantal registraties van 22.000 trajecten is bereikt. Dit betekent dat in ieder geval de komende tijd ruim 20.000 mensen een kosteloze ontwikkeladviestraject (gaan) volgen. De subsidieregeling voor (online) scholing is begin september van kracht gegaan. Met de regeling wordt tussen de 50.000–80.000 scholingstrajecten gesubsidieerd. De verwachting is dat deze winter de eerste deelnemers kunnen starten met de scholingstrajecten. Uw Kamer wordt later geïnformeerd over de voortgang.

Vraag 31

Welke cijfers (succescriteria) zijn beschikbaar over de ramingen en resultaten m.b.t. NOW 1 en NOW 2 als het gaat om «behoud werkgelegenheid» en «euro per behouden baan»?

Antwoord 31

Het is moeilijk te zeggen wat het precieze effect van NOW 1 en NOW 2 op het behoud van werkgelegenheid is geweest, aangezien we niet weten wat er zonder deze regelingen zou zijn gebeurd. Een aantal signalen wijst er echter op dat deze regelingen inderdaad hebben gezorgd voor behoud van werkgelegenheid. Zo blijkt uit een publicatie van UWV dat 79% van de werkgevers die hebben aangegeven geen gebruik te zullen maken van NOW 2, maar wel van NOW 1 gebruik hebben gemaakt, dat niet deed omdat het weer goed ging met het bedrijf. Voor deze bedrijven is de NOW 1 voldoende gebleken om de periode van tijdelijke vraagterugval te overbruggen en heeft de regeling daarmee waarschijnlijk banen behouden. Daarnaast onderschrijft het CPB op basis van een literatuurstudie het positieve effect op de werkgelegenheid van NOW-achtige regelingen. Dit zien we ook terug in de werkloosheidsverwachtingen van het CPB. Op basis van het aangekondigde Steun- en herstelpakket heeft het CPB zijn verwachtingen voor de werkloosheid in 2021 naar beneden bijgesteld. Wel is de verwachting dat het positieve effect op de werkgelegenheid vanaf 2022 wegebt.

In de ramingen voor zowel NOW 1, 2 en 3 zijn geen expliciete veronderstellingen gemaakt over het resulterende werkgelegenheidsbehoud van deze regelingen en het daaruit resulterende effect op de uitgaven voor de werknemersregelingen. Dat wil niet zeggen dat er in de werknemersregelingen geen rekening is gehouden met dit effect. De raming van de uitgaven aan de werknemersregelingen is namelijk gestoeld op de CPB raming van de werkloze beroepsbevolking. Het CPB neemt de werkgelegenheidseffecten van de NOW mee in deze raming. De precieze omvang van het effect is echter moeilijk te distilleren.

Vraag 32

Welke cijfers (succescriteria) staan er in de ramingen als het gaat om de «behouden werkgelegenheid» en «euro per behouden baan»?

Antwoord 32

Zie het antwoord op vraag 31.

Vraag 33

Hoe is voorzien in de afhandeling van NOW 1 en NOW 2 als het gaat om aangifte en vaststelling van de cijfers?

Antwoord 33

Samen met UWV wordt momenteel hard gewerkt aan de laatste zaken om het loket voor vaststelling van de NOW 1-subsidie te openen. Zo heeft uw Kamer bijvoorbeeld vorige week een brief van de Minister over het accountants protocol ontvangen. Streven is het loket in oktober te openen. Zodra daar meer over duidelijk is starten het ministerie en SZW en UWV de voorlichting aan werkgevers. Ten aanzien van de vaststelling van NOW 2 is het streven het loket te openen in februari 2021, al is dat met meer onzekerheden omgeven omdat zich nog onverwachte zaken kunnen voordoen bij de uitvoering van NOW 3.

Vraag 34

Hoe is voorzien in de beoordeling van werkgevers die volgens de geautomatiseerde processen niet in aanmerking komen voor NOW, maar volgens de bedoeling wel? Welke dienstverlening is voor hen beschikbaar?

Antwoord 34

Werkgevers die gedurende het aanvraagproces bij UWV niet geautomatiseerd beoordeeld kunnen worden, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van stukken in de aanvraag, worden door UWV proactief benaderd. Daarbij wordt gekeken naar wat nog nodig is om de aanvraag compleet te maken.

Als in het verdere proces blijkt dat de werkgever niet in aanmerking komt voor de NOW volgens de geautomatiseerde processen, zal UWV een afwijzend beschikken op de aanvraag. In dat geval kan de werkgever in bezwaar gaan bij UWV tegen de beschikking, en zal in deze procedure gekeken worden of wellicht sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor toch recht zou kunnen bestaan op een NOW-subsidie.

Vraag 35

Hoe is de verwachting van het aantal mkb-bedrijven dat gebruik zal maken van NOW 3? Hoe is de verwachte verdeling over de sectoren?

Antwoord 35

Uit informatie afkomstig van UWV over het gebruik van de NOW 1 blijkt dat 138.444 van de 139.499 toekenningen betrekking heeft op werkgevers met minder dan 250 medewerkers. Voor de NOW 2 geldt dat dit bij 62.575 van de 63.088 toekenningen het geval is. Bij beide regelingen is het grootste aandeel van de aanvragende werkgevers actief in de sectoren horeca en catering, detailhandel en overige commerciële dienstverlening.

Welke bedrijven gebruik zullen maken van de NOW 3 is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder vanzelfsprekend de economische ontwikkelingen. Het economisch herstel hangt nauw samen met internationale ontwikkelingen en met het verloop van de pandemie. Een concrete inschatting van het aantal mkb-bedrijven dat van de NOW 3 gebruik zal maken is daarom dan ook niet te geven evenals uit welke branches de aanvragers afkomstig zullen zijn. Wel kan met enige zekerheid worden gezegd dat ook in de NOW 3 het merendeel van de aanvragen van mkb-bedrijven zal komen.

Vraag 36

Welke referentiemaanden worden gebruikt voor het bepalen van de omzetdaling bij NOW 3? Welke waren dat voor NOW 1 en NOW 2?

Antwoord 36

Het referentietijdvak voor het bepalen van de omzetdaling bij de NOW 3 wordt nog vormgegeven. Hierover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd. Bij de vormgeving wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de behoefte van werkgevers, goede aansluiting op het bestaande uitvoeringsproces en het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

De omzetdaling wordt bepaald door een meetperiode te vergelijken met de referentieperiode. Net als bij de NOW 1 en 2 zal een aanvrager bij de NOW 3 kunnen kiezen welke (aaneengesloten) maanden de meetperiode voor de omzetdaling beslaan, over een totale bandbreedte van zeven maanden. Dit geldt alleen voor nieuwe aanvragers, voor aanvragers die ook NOW2 hebben ontvangen zal de meetperiode automatisch aansluiten op de opgegeven meetperiode van de NOW2.

Voor de NOW 1 is het referentietijdvak voor het bepalen van de omzetdaling gesteld op een gemiddelde driemaandsperiode gebaseerd op de omzet in 2019. Deze wordt berekend door de totale omzet in 2019 te delen door 4.

Voor de NOW 2 is hetzelfde systeem gehanteerd als bij de NOW 1, met als enige verschil dat het een gemiddelde viermaandsperiode betreft, omdat de subsidieperiode voor de NOW 2 ook vier maanden betreft. Hiervoor wordt de totale omzet in 2019 gedeeld door 3.

Vraag 37

Welke referentiemaanden worden gebruikt voor het bepalen van de basisloonsom bij NOW 3? Welke waren dat voor NOW 1 en NOW 2?

Antwoord 37

Het tijdvak voor het bepalen van de referentieloonsom bij de NOW 3 wordt nog vormgegeven. Hierover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd. Bij de vormgeving wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de behoefte van werkgevers, goede aansluiting op het bestaande uitvoeringsproces en het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Voor de NOW 1 is het tijdvak voor het bepalen van de referentieloonsom gesteld op een januari 2020, met als terugvaloptie november 2019. Voor vierwekenverloners betreft dit het eerste aangiftetijdvak in 2020, met als terugvaloptie het twaalfde tijdvak in 2019.

Voor de NOW 2 is het tijdvak voor het bepalen van de referentieloonsom gesteld op een maart 2020, met als terugvaloptie november 2019. Voor vierwekenverloners betreft dit het derde aangiftetijdvak in 2020, met als terugvaloptie het twaalfde tijdvak in 2019.

Vraag 38

NOW – Met welke restrisico’s (in euro’s of %) wordt rekening gehouden als het gaat om misbruik en oneigenlijk gebruik van de NOW 3? En hoe is dat voor NOW 1 en NOW 2?

Antwoord 38

De M&O-risico’s van de NOW-regelingen zijn in beeld en worden voor zover mogelijk gemitigeerd met beheersmaatregelen. In zijn algemeenheid geldt bij (subsidie)regelingen dat het niet goed mogelijk is restrisico’s concreet aan te duiden in bedragen of percentages. Dat geldt ook voor de NOW; te meer nu dit een nieuwe regeling betreft. De snelheid waarmee deze noodmaatregelen tot stand zijn gekomen impliceert dat mogelijk zaken over het hoofd zijn gezien en dat de regeling onvoorziene consequenties kunnen hebben. Voor zover mogelijk worden de risico’s geadresseerd met beheersmaatregelen. Het is echter realistisch te verwachten dat er nog onvolkomenheden in de aanpak zullen zijn waarbij meer restrisico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik moeten worden aanvaard dan bij reguliere omstandigheden gebruikelijk zou zijn. Voor een toelichting omtrent de getroffen beheersmaatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.

Vraag 39

Hoeveel is besteed aan transitievergoedingen bij ontslag van medewerkers in NOW 2 (door werkgevers die gebruikmaakten van NOW)? En hoeveel is dat voor werkgevers die geen gebruik maakten van NOW 2?

Antwoord 39

Er zijn geen cijfers beschikbaar over hoeveel geld uitgegeven wordt aan transitievergoedingen. De hoogte van de transitievergoeding ligt weliswaar wettelijk vast, maar het staat partijen vrij hier naar boven van af te wijken. Afspraken hierover zijn een civiele aangelegenheid tussen werkgever en werknemer. Daarnaast kunnen scholingskosten, cao-afspraken etc. de hoogte van de transitievergoeding beïnvloeden. Ten slotte is ook bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden een effect te zien, waarbij veel vergoedingen betaald worden die gebaseerd zijn op de wettelijke transitievergoeding. Dit alles zorgt ervoor dat transitievergoedingen niet in kaart zijn te brengen.

Vraag 40

In hoeverre is bekend welke rol de hoogte van de potentiele transitievergoeding speelt voor werkgevers die in aanmerking komen voor NOW 3?

Antwoord 40

In de NOW 3 wordt naast het voortzetten van de steun werkgevers de mogelijkheid geboden om als het nodig samen met werknemers de bedrijfsvoering aan te passen op de nieuwe werkelijkheid. In de NOW 3 worden daarom de kortingen op de subsidie vanwege ontslag om bedrijfseconomische redenen geschrapt, en wordt vrijstelling van een percentage loonsomdaling geregeld. Op welke manier de eventuele loonsomdaling tot stand komt is aan de werkgever en zijn werknemers. Dat kan door natuurlijk verloop, door een afspraak over (tijdelijke) loonvermindering of door ontslag.

Als een werkgever ervoor kiest om werknemers te ontslaan, is hij een transitievergoeding verschuldigd. Het ontslagrecht (inclusief transitievergoeding) blijft namelijk van toepassing bij ontslag. De transitievergoeding is een compensatie voor het ontslag en kan door de werknemer gebruikt worden om een terugval in inkomen op te vangen en in te zetten op de transitie naar een nieuwe baan.

Vraag 41

Is er een koppeling tussen de transitievergoeding bij ontslag en de inzet op stimuleringsgelden Leven Lang Ontwikkelen?

Antwoord 41

Nee, er is geen directe koppeling tussen de transitievergoeding bij ontslag en de inzet op de stimuleringsgelden Leven Lang Ontwikkelen.

De transitievergoeding is voor de werknemer een vrij besteedbaar bedrag dat is bedoeld om de gevolgen van ontslag op te vangen, en dat ingezet kan worden voor het vinden van een nieuwe baan. Wel wordt gestimuleerd om de transitievergoeding te besteden aan het breder inzetbaar maken en houden van de werknemer, en aan het vinden van een nieuwe baan als ontslag dreigt. Daartoe is geregeld dat kosten die tijdens het dienstverband worden gemaakt voor scholing of het vinden van een nieuwe baan (outplacement, sollicitatietrainingen bijvoorbeeld), in mindering kunnen worden gebracht op de transitievergoeding. Voor dat laatste is wel instemming van de werknemer nodig (of vakbonden). Daarnaast geldt als voorwaarde dat de werkgever die kosten zelf moet hebben gemaakt en ze niet worden vergoed door een derden, bijvoorbeeld via een O&O-fonds of subsidie.

Vraag 42

Hoeveel werkenden hebben een maandloon boven het maximumdagloon (1x)? Hoeveel hiervan werken in zwaar getroffen sectoren?

Antwoord 42

In totaal zijn er 1.012.496 werknemers in Nederland die een maandloon verdienen boven het maximumdagloon. Dit is op basis van de loongegevens van juni, en houdt geen rekening met werknemers met meerdere dienstverbanden.

Op basis van de sectorindeling van UWV zijn de zwaarst getroffen sectoren (op basis van het aantal NOW-aanvragers) de commerciële dienstverlening, de detailhandel en horeca & catering. Voor deze drie sectoren geldt het volgende:

Sector

Aantal werknemers met maandloon hoger dan max dagloon

% van het totaal aantal werknemers in de betreffende sector

Commerciële dienstverlening

262.747

26%

Detailhandel

14.639

1%

Horeca & catering

4.544

<1%

De aantallen genoemd in dit antwoord betreffen alle werknemers in Nederland, niet alleen werknemers die bij NOW-aanvragers in dienst zijn.

Vraag 43

Hoe controleert UWV of bedrijven 10% van de loonkostensubsidie voor scholing hebben ingezet?

Antwoord 43

Aan het aanvragen van de NOW 3 is niet de voorwaarde verbonden dat 10% van de subsidie moet worden ingezet voor scholing. Het kabinet heeft er na overleg met sociale partners voor gekozen om in de eerste tranche van de NOW 3 maximaal 80% van de loonkosten te vergoeden. Daarmee is ruimte gecreëerd voor een uitgebreid aanvullend sociaal pakket met onder andere geld voor scholing en van-werk-naar-werk trajecten. Deze middelen zijn niet gekoppeld aan een NOW-aanvraag.

Vraag 44

Welke sectoren kunnen gebruikmaken van «de stimuleringsregeling LLO[5] in MKB»?

Antwoord 44

Mkb-ondernemingen en samenwerkingsverbanden kunnen een subsidie aanvragen op grond van de Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector (SLIM-subsidieregeling). Daarnaast kunnen grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector een subsidie aanvragen op grond van de SLIM-subsidieregeling.

Vraag 45

Komt er uit de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een financiële bijdrage aan de «stimuleringsregeling LLO in MKB»?

Antwoord 45

De SLIM-subsidieregeling is een subsidieregeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het beschikbare budget is afkomstig van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Er is geen budget afkomstig uit de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Vraag 46

Kunt u aangeven of de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voornemens zijn om met behulp van financiering of aanpassingen in de regelgeving meer praktijkleerplekken (BBL, praktijkleren, leerwerkplekken etc.) mogelijk te maken?

Antwoord 46

De Minister van OCW heeft de Tweede Kamer schriftelijk laten weten dat voor de schooljaren 2020–2021 en 2021–2022 ruim € 20 miljoen is toegevoegd aan de subsidieregeling praktijkleren, bedoeld om een aantal (contact- en conjunctuurgevoelige) sectoren die als gevolg van de coronacrisis met veel vraaguitval van doen hebben in aanmerking te laten komen voor een extra subsidie voor het realiseren van bbl-leerbanen. Dit in aanvulling op de ruim € 10 miljoen die voor een periode van vijf jaar jaarlijks beschikbaar is als extra subsidie voor de sectoren landbouw, horeca en recreatie naar aanleiding van de motie Heerma c.s. (TK 2018 – 2019, 35 074, nr. 50).

Vraag 47

Welke mogelijkheden hebben ZZP'ers, mensen in de bijstand en niet-uitkeringsgerechtigden om zich te laten omscholen? Op welke omscholingsregelingen kunnen zij aanspraak maken?

Antwoord 47

Met de subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing wordt dit jaar 34 miljoen beschikbaar gesteld voor iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt om zich bij te scholen of om een eerste stap te zetten richting omscholing. Zowel werkenden-waaronder flexwerkers en zelfstandigen- als niet-werkenden kunnen hier dus gebruik van maken. De scholing kan ondersteunend zijn bij het ontwikkelen van (nieuwe) vaardigheden voor het huidige werk of om beter gekwalificeerd te worden voor de invulling van andere taken.

Verder wordt met het steun- en herstelpakket via verschillende wegen ingezet op de scholing en ontwikkeling van kwetsbare groepen, waaronder ZZP’ers, mensen in de bijstand en niet-uitkeringsgerechtigden.

Vraag 48

Waarom is het onderdeel «leven lang ontwikkelen» uit het aanvullend sociaal pakket, uitsluitend of bijna uitsluitend gericht op de groep die zelf de weg naar de arbeidsmarkt goed kan vinden, en een goede binding heeft met de arbeidsmarkt? Wat wordt er extra gedaan aan de permanente ontwikkeling van de groepen die buiten deze doelgroep vallen, en een zwakkere positie hebben op de arbeidsmarkt?

Antwoord 48

Het crisispakket NL leert door is voor iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt en is dus ook toegankelijk voor de groepen die een zwakkere positie hebben op de arbeidsmarkt. Er is voor gekozen om het crisispakket breed in te zetten, omdat de crisis ons allemaal kan raken. Waar de klappen vallen is lastig te voorspellen en kan van dag tot dag verschillen. Daarom is het van belang dat iedereen zijn arbeidsmarktpositie blijft versterken door te leren en ontwikkelen.

Voor het derde steun- en herstelpakket zijn extra middelen vrijgekomen voor de scholing en ontwikkeling, waaronder voor groepen met een zwakkere positie op de arbeidsmarkt. Op een later moment wordt naar uw Kamer een brief gestuurd over het steun- en herstelpakket, waarin onder andere wordt ingegaan op de uitwerking van deze extra middelen.

Vraag 49

Met welke afname van het beroep op de TOZO (procentueel en getalsmatig) wordt rekening gehouden, als gevolg van de (opnieuw) aangescherpte voorwaarden om in aanmerking te komen voor TOZO? Hoe wordt voorkomen dat alsnog veel in principe levensvatbare MKB-ondernemers genoodzaakt zullen zijn hun onderneming te beëindigen?

Antwoord 49

Door invoering van de vermogenstoets valt het beroep op de Tozo naar verwachting een derde lager uit. Dat zijn circa 25.000 zelfstandigen in 2020 en 20.000 zelfstandigen in 2021. In de raming is er rekening mee gehouden dat in 2021 meer zelfstandigen hun werkzaamheden weer hervatten en niet langer een beroep op Tozo-levensonderhoud hoeven te doen.

Ook het derde noodpakket kent diverse onderdelen. Voor zelfstandigen zonder middelen om in hun levensonderhoud te voorzien, wordt het inkomen aangevuld tot het sociaal minimum. Verder kunnen zelfstandigen (zonder partner- of vermogenstoets) een lening voor bedrijfskapitaal aanvragen als zij onvoldoende liquide middelen hebben. Meer dan in het eerste en tweede noodpakket is er aandacht voor ondersteuning voor een soms noodzakelijke heroriëntatie van de ondernemer. Tevens komt er extra geld beschikbaar voor hulp bij problematische schulden, ook zelfstandig ondernemers met een in principe levensvatbare onderneming kunnen hiervoor bij de gemeente terecht.

Daarnaast is er nog het bestaande vangnet. De toegang tot de Tozo is «breder» dan de toegang tot het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), maar mocht in een ondernemer met een levensvatbaar bedrijf niet in aanmerking komen voor Tozo dan kan hij een aanvraag voor het Bbz doen.

Vraag 50

Hoeveel minder zelfstandigen komen in aanmerking voor de TOZO door de vermogenstoets?

Antwoord 50

Op basis van gegevens over box-3-vermogen van zelfstandigen is het aannemelijk dat circa 1/3 van de zelfstandigen meer dan € 46.520 aan beschikbare geldmiddelen heeft. Door invoering van de vermogenstoets valt het beroep op de Tozo naar verwachting circa 1/3 lager uit. In de raming vertaalt dat zich afgerond in 25.000 zelfstandigen in 2020 en 20.000 zelfstandigen in 2021. In de raming is er rekening mee gehouden dat in 2021 meer zelfstandigen hun werkzaamheden weer hervatten en niet langer een beroep op Tozo-levensonderhoud zullen doen.

Vraag 51

Hoeveel kost het om het inkomen uit de TOZO voor ZZP’ers aan te vullen tot het minimumloon in plaats van tot het sociaal minimum?

Antwoord 51

Zelfstandigen ontvangen vanuit de Tozo een aanvulling tot aan het sociaal minimum. Voor alleenstaande zelfstandigen bedraagt het sociaal minimum 70% van het WML, voor paren is het sociaal minimum 100% van het WML. Indien het normbedrag voor alleenstaanden verhoogd wordt tot 100% van het WML, bedragen de extra kosten voor Tozo-3 € 80 miljoen.

Een verhoging van het normbedrag is niet bevorderlijk voor de heroriëntatie of aanpassingen aan de nieuwe economie door zelfstandig ondernemers. Ook is het van belang dat steun aan zelfstandigen zoveel als mogelijk consistent is met de behandeling van mensen die als gevolg van de coronacrisis een beroep moeten doen op de reguliere Participatiewet.

Vraag 52

Hoeveel kost het om de vermogenstoets voor de TOZO af te schaffen?

Antwoord 52

Als de vermogenstoets per 1 oktober 2020 niet wordt ingevoerd, stijgen de totale uitgaven voor Tozo-3 naar verwachting met circa € 280 miljoen. De uitgaven voor Tozo-levensonderhoud worden dan ingeschat op ongeveer € 850 miljoen, de uitgaven voor kapitaalverstrekkingen blijven gelijk. Totale kosten voor Tozo-3 zouden daarmee op ruim € 0,9 miljard komen.

Het toepassen van een toets op de beschikbare geldmiddelen is een stap naar normalisering van de bijstandsverlening en ook consistent met de behandeling van mensen die als gevolg van de coronacrisis een beroep moeten doen op de reguliere Participatiewet. Daarnaast leidt het niet langer buiten beschouwing laten van de beschikbare geldmiddelen tot een vermindering van het aantal rechthebbenden en draagt het daarmee bij aan de uitvoerbaarheid van de regeling. Tot slot draagt de toets op de beschikbare geldmiddelen ook bij aan het gerichter inzetten van middelen doordat er geen middelen meer verstrekt worden aan ondernemers die beschikken over de nodige financiële middelen.

Vraag 53

Hoeveel kost het om de partnertoets voor de TOZO af te schaffen?

Antwoord 53

Als de partnertoets per 1 oktober 2020 vervalt, stijgen de totale uitgaven voor Tozo-3 naar verwachting met circa € 450 miljoen. De uitgaven voor Tozo-levensonderhoud worden dan ingeschat op ongeveer € 1 miljard, de uitgaven voor kapitaalverstrekkingen blijven gelijk. Totale kosten voor Tozo-3 zouden daarmee op bijna € 1,1 miljard komen wanneer de toets op beschikbare middelen in stand wordt gehouden.

Het toepassen van de partnertoets was een stap naar normalisering van de bijstandsverlening en ook consistent met de behandeling van andere mensen die als gevolg van de coronacrisis een beroep moeten doen op de gewone Participatiewet. Daarnaast leidt het niet buiten beschouwing laten van het inkomen van de partner tot een vermindering van het aantal rechthebbenden en draagt daarmee draagt het bij aan de uitvoerbaarheid van de regeling. Het draagt ook bij aan het gerichter inzetten van middelen doordat er geen middelen meer verstrekt worden aan ondernemers met een goed verdienende partner.

Vraag 54

Is het waar, dat voor de TOZO 3 regeling eventueel spaargeld, door de spaarder weliswaar bedoeld als pensioen, maar niet officieel «afgeschermd» (zoals via een kapitaalverzekering (waaronder lijfrente) of een depositorekening met strikte opnamevoorwaarden), onder de vermogenstoets van de TOZO valt, en dat deze pensioenvoorziening dus (boven de vermogensgrens) gewoon «opgegeten» moet worden alvorens in aanmerking te kunnen komen voor TOZO 3? Gaat dit niet juist de overgrote meerderheid van kleine zelfstandige ondernemers treffen, die gewoon wat gespaard hebben voor hun pensioen, maar dit niet formeel «afgeschermd» hebben? Waarom wordt het redelijk geacht geheel géén rekening te houden met de intentie waarvoor is gespaard? het kan ook gaan om sparen voor de studie van kinderen.

Antwoord 54

Om de Tozo gerichter te maken en een stap te zetten naar «normalisering» van de bijstandsverlening wordt per 1 oktober in de Tozo rekening gehouden met het vermogen van een zelfstandig ondernemer. Vanwege uitvoerbaarheidsoverwegingen is ervoor gekozen om een beperkte vermogenstoets te hanteren: de beschikbare geldmiddelentoets. Deze toets houdt in dat ondernemers die samen met hun partner en inwonende minderjarige kinderen meer dan € 46.520 aan beschikbare geldmiddelen bezitten niet in aanmerking komen voor de Tozo 3 uitkering levensonderhoud. Met beschikbare geldmiddelen worden uitsluitend bedoeld: contant geld, geld op betaal- en spaarrekeningen, cryptovaluta en de waarde van effecten (aandelen, obligaties en opties) die in geld omgezet kunnen worden. Ander vermogen, waaronder afgeschermd pensioen, wordt buiten beschouwing gelaten.

Net als in de reguliere bijstand wordt geen rekening gehouden met de intentie waarmee ondernemers zelf on-afgeschermd gespaard hebben. Een uitzondering maken voor de Tozo zou niet goed uitlegbaar zijn tegenover reguliere bijstandsgerechtigden en ook niet uitvoerbaar zijn. Wel is, in vergelijking met de vermogensgrenzen uit de Participatiewet (€ 6.120,- voor alleenstaanden en € 12.240,- voor mensen met partner) gekozen voor een verhoogd maximumbedrag aan beschikbare geldmiddelen. Het kabinet acht het daarom redelijk dat zelfstandigen met beschikbare geldmiddelen boven € 46.520, worden geacht vanuit deze beschikbare geldmiddelen te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.

Voor inzicht in de hoeveelheid zelfstandigen die mogelijk geraakt wordt door deze vermogensgrens wordt verwezen naar de beantwoording van vragen 63 tot en met 65.

Vraag 55

Wat zijn de verschillen tussen de TOZO-3 en de reguliere Participatiewet?

Antwoord 55

De Tozo 3 is een tijdelijke bijstandsregeling, geënt op de regels van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz). Het Bbz is een reguliere sociale vangnetvoorziening voor zelfstandig ondernemers welke regeling (als AMvB) hangt onder de Participatiewet. De Tozo 3 richt zich op de ondersteuning van zelfstandig ondernemers die financieel geraakt zijn door de crisis in verband met COVID-19. Zij kunnen dan een aanvulling krijgen op hun inkomen als dat zich onder het sociaal minimum bevindt. De reguliere Participatiewet is een permanente regeling en richt zich op iedere in Nederland woonachtige Nederlander (of daarmee gelijkgestelde) die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Vanwege de doelgroep, de aard van de noodhulp en de uitvoerbaarheid kent de Tozo 3 een beperkte vermogenstoets die afwijkt van de reguliere vermogenstoets in de Participatiewet. Ook kent de Tozo 3, vanwege de eis van uitvoerbaarheid, geen kostendelersnorm. Tot slot ontbreekt om dezelfde reden een levensvatbaarheidstoets zoals het Besluit bijstandverlening zelfstandigen bevat.

Vraag 56

Wat zouden de totale kosten van de TOZO-3 zijn, als er wel een vermogenstoets wordt ingevoerd, maar de partnertoets weer vervalt?

Antwoord 56

Zie antwoord op vraag 53.

Vraag 57

Kunt u aangeven wat het effect van de partnertoets is geweest in Tozo2 afgelopen periode (2de steunpakket)?

Antwoord 57

Het effect van de partnertoets is niet bekend. Onze schatting van het totaal aantal Tozo 1 aanvragen in de periode maart – mei (374.000) is hoger dan die van het aantal Tozo 2 aanvragen in de periode juni – augustus (103.000). Ook in de voorlopige cijfers van het aantal geregistreerde uitkeringen levensonderhoud zien we deze daling van 179.240 in mei naar 64.510 in juni. In hoeverre dit komt door de partnertoets of bijvoorbeeld het versoepelen van maatregelen en aantrekkende economische activiteit is niet vast te stellen.

Vraag 58

Kunt u aangeven welke informatie reeds is opgehaald over buitenlandse grensondernemers met betrekking tot het aantal dat bij gemeenten aanklopt en welke problematiek zich daarbij voordoet aangezien in eerder antwoord op schriftelijke vragen over de positie van Nederlandse ondernemers die in België of Duitsland worden maar in Nederland hun bedrijf hebben en (het ontbreken van) toegang tot de Tozo u verwees naar levensonderhoud in het woonland en u aangaf gemeenten in grensregio’s u te informeren?

Antwoord 58

Er gaat op zeer korte termijn een brief naar de Euregio’s met het verzoek om mij te informeren over het aantal buitenlandse grensondernemers die bij hen aankloppen en welke problematiek zich daarbij voordoet. Zodra ik de informatie ontvangen heb, zal ik uw Kamer hierover informeren.

Vraag 59

Kunt u bevestigen dat er (vooralsnog) geen sprake is van een sollicitatieplicht binnen de TOZO?

Antwoord 59

De Tozo is gericht op het ondersteunen van zelfstandig ondernemers om in hun levensonderhoud of behoefte aan bedrijfskapitaal te voorzien. Daarmee wordt beoogd dat de zelfstandige zijn zelfstandige activiteiten, voor zover mogelijk voort kan zetten. Daarom wordt de zelfstandige niet gevraagd te solliciteren om zodoende werk in dienstbetrekking te verkrijgen. Per 1 januari 2021 start wel een volgende fase binnen de Tozo, waarbij zelfstandig ondernemers waar nodig ondersteund worden om zich voor te bereiden op een nieuwe toekomst. Hierbij kan sprake zijn van een heroriëntatie, bezinning of het bedrijf of zelfstandig beroep nog wel levensvatbaar is en eventueel een andere weg dient te worden ingeslagen.

Vraag 60

Hoe ziet de ondersteuning en begeleiding van zelfstandigen die TOZO ontvangen er uit vanaf januari 2021?

Antwoord 60

Zelfstandigen zullen zoveel mogelijk ook vanuit het reguliere en te ontwikkelen aanbod ondersteund worden. De Staatssecretaris is nog in overleg met gemeenten en zelfstandigenorganisaties om in aanvulling hierop maatwerk mogelijk te maken voor de zelfstandige waarvoor in het reguliere aanbod geen passende ondersteuning te vinden is.

Zie ook het antwoord op vraag 10 voor verdere informatie over het aanvullend sociaal pakket.

Vraag 61

Is er ook mogelijkheid van ondersteuning en begeleiding van zelfstandigen die hun bedrijfsmodel moeten aanpassen maar om welke reden dan ook geen gebruik kunnen maken van de TOZO?

Antwoord 61

Ja, ook zelfstandigen die hun bedrijfsmodel moeten aanpassen en geen gebruik kunnen maken van de Tozo, kunnen bijvoorbeeld bij de KVK, het Ondernemersklankbord of het Leerwerkloket terecht. De ondersteuning die gemeenten vanaf januari 2021 gaan bieden zal ook voor hen openstaan, waarbij in eerste instantie de Tozo aanvrager al bekend is bij de gemeente en daardoor mogelijk eerder in beeld komt voor ondersteuning.

Zie ook het antwoord op vraag 10 voor verdere informatie over het aanvullend sociaal pakket.

Vraag 62

Met welke reden(en) is de Tozo op de Participatiewet geënt en niet op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004?

Antwoord 62

Zoals eerst bij brief van 27 maart aan uw Kamer medegedeeld is, is de Tozo geënt op de regels van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz 2004).3 Belangrijkste afwijkingen ten opzichte van het Bbz zijn: geen eis van levensvatbaarheid van het bedrijf; geen partnerinkomenstoets (Tozo 1); geen vermogenstoets (Tozo 1 & 2).

De vormgeving van de regels moet onderscheiden worden van de wettelijke grondslag daarvoor: zowel het Bbz 2004 als de Tozo vinden hun grondslag in de Participatiewet, namelijk artikel 78f. Dit artikel biedt grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot de bijstandsverlening aan zelfstandigen. Daarbij kan van een aantal artikelen van de Participatiewet afgeweken worden. Daar waar artikel 78f geen mogelijkheid biedt tot afwijken werken de regels van de Participatiewet door. Dit geldt zowel voor het Bbz 2004 als de Tozo. Zo kan er in het Bbz 2004 en de Tozo bijvoorbeeld niet afgeweken worden van de uitsluitingsgronden van de Participatiewet en de toepasselijke bijstandsnormen, omdat artikel 78f van de Participatiewet dit niet toestaat. Hierop is bij de Tozo één uitzondering gemaakt, namelijk ten aanzien van de kostendelersnorm. Artikel 78f biedt geen grondslag deze buiten toepassing te laten terwijl dit voor de uitvoering van de Tozo wel noodzakelijk is. Daarom heeft de Staatssecretaris een wetsvoorstel ingediend om alsnog in een wettelijke grondslag te voorzien voor het buiten toepassing laten van de kostendelersnorm.4

Vraag 63

De verwachting is dat komende maanden minder zelfstandigen een beroep doen op de Tozo dan tijdens de afgelopen maanden. Kan specifieker aangegeven worden waar dat op is gebaseerd?

Antwoord 63

Er zijn twee aanleidingen voor de verwachting dat het beroep op Tozo-3 lager is dan onder Tozo-2. Allereerst wordt verwacht dat meer zelfstandigen weer in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Doordat zij hun werkzaamheden weer oppakken of zich aanpassen aan de nieuwe situatie en hun onderneming anders invullen of in loondienst gaan werken. Daarnaast gaat de start van Tozo-3 gepaard met de invoering van een vermogenstoets. Een deel van de zelfstandigen heeft meer dan € 46.520 aan beschikbare geldmiddelen, waardoor zij geen recht meer op een Tozo-3 uitkering hebben. Op basis van gegevens over box-3-vermogen van zelfstandigen is het aannemelijk dat circa 1/3 van de zelfstandigen meer dan 46.520 aan beschikbare geldmiddelen heeft.

Vraag 64

Hoeveel minder zelfstandigen zullen een beroep doen op de Tozo? Kan hiervan een inschatting per sector worden gemaakt?

Antwoord 64

Het is nog niet zeker hoeveel zelfstandigen een beroep doen op Tozo-2, de aanvraagtermijn is immers nog niet afgerond. Er kan daardoor ook niet worden aangegeven hoeveel minder zelfstandigen naar verwachting een beroep zullen doen op Tozo-3 in vergelijking tot Tozo-2. Het is ook niet mogelijk een inschatting per sector te maken.

Vraag 65

Klopt het dat de bedragen uitgaven voor levensonderhoud en kapitaalversterking met grote onzekerheid zijn omgeven? Waardoor komt dat en kan een onder- en bovengrens voor deze bedragen worden aangegeven?

Antwoord 65

Het uiteindelijk gebruik van de regeling is afhankelijk van vele factoren, waaronder de ontwikkeling van de coronacrisis. Daarenboven is de Tozo een nieuwe regeling, er zijn slechts data over het gebruik van de regeling over een tijdspanne van circa een half jaar. De ramingen zijn daardoor met grote onzekerheid omgeven, zeker ten aanzien van de aanpassing die wordt doorgevoerd.

De verwachting is dat komende maanden meer zelfstandigen zich aan zullen passen aan de huidige situatie en hun werkzaamheden weer op kunnen pakken. Het is echter onzeker voor welk deel van de zelfstandigen dit geldt. Dat hangt ook af van het verdere vervolg van de coronacrisis. Door invoering van een vermogenstoets, daalt naar verwachting het beroep op de Tozo. Er zijn echter geen specifieke data over de vermogenspositie van de Tozo-aanvragers beschikbaar. Er wordt om de financiële consequenties te berekenen gewerkt met aannames die gebaseerd zijn op grofmazige data. Dit alles maakt de raming voor Tozo-3 onzeker. Het is niet mogelijk om een onder- en bovengrens aan te geven.

Vraag 66

Kan een onderbouwing worden gegeven van het bedrag van € 3 miljoen, dat voor 2020 wordt uitgetrokken voor het versnellen van de brede schuldenaanpak? Waaraan wordt dit bedrag precies besteed? Op welke aannames over de mogelijke toename van armoede als gevolg van de coronacrisis is het beschikbare budget gebaseerd?

Antwoord 66

Het bedrag van € 3 miljoen wordt besteed aan het versnellen van de uitvoering van maatregelen onder de brede schuldenaanpak. Hiermee worden mensen vroegtijdig, snel en adequaat geholpen als zij door de coronacrisis in financiële problemen raken. Over de besteding van de tijdelijke middelen voor 2020 informeert de Staatssecretaris van SZW uw Kamer op 28 september a.s.

De hoogte van het bedrag is enerzijds gebaseerd op ramingen van betrokken organisaties die al eerder bij de Staatssecretaris van SZW bekend waren en anderzijds op kosten die in het verleden voor vergelijkbare maatregelen zijn gemaakt. Ook is in de afweging betrokken dat tot het einde van het jaar een relatief korte periode resteert om de middelen te besteden.

Bij de aannames is onder meer rekening gehouden met de verwachtingen die in diverse rapporten (zoals «Verwachte gevolgen van corona voor werk, scholing en armoede van SCP en het rapport van de Tijdelijke werkgroep Sociale Impact) zijn uitgesproken over de verwachte toename van de armoede- en schuldenproblematiek.

Vraag 67

Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de versnelling van de brede schuldenaanpak en de inzet van de extra € 3 miljoen?

Antwoord 67

De Staatssecretaris van SZW informeert uw Kamer op 28 september a.s. over de intensivering van het armoede- en schuldenbeleid en de inzet van de extra € 3 miljoen.

Vraag 68

Waarop is het bedrag van 8,5 miljoen voor de compensatie van de eigen bijdrage kinderopvangtoeslag gebaseerd?

Antwoord 68

Aangenomen is dat er circa 8.000 kinderen zijn die gebruik maken van kinderopvang en die niet onder een gemeentelijke regeling of kinderopvangtoeslag vallen en waarbij compensatie dus van toepassing is. Voor de hoogte van het te compenseren bedrag is verondersteld dat het gebruik van deze groep vergelijkbaar is met gebruik van kinderen wiens ouders wel kinderopvangtoeslag ontvangen. Dit gebruik komt ook overeen met de gegevens die deze ouders gemeld hebben bij het meldpunt van BOinK. De uiteindelijke kosten kunnen afwijken van de raming. De precieze kosten hangen samen met de uiteindelijke grootte van de doelgroep en de wijze waarop de regeling wordt vormgegeven.

Vraag 69

Hoe worden de ouders die geen kinderopvangtoeslag ontvangen in kaart gebracht en geïnformeerd over de mogelijkheid tot compensatie?

Antwoord 69

Op dit moment wordt de precieze vormgeving en de wijze van uitvoering verder uitgewerkt. Hierbij zal ook worden bekeken hoe ouders geïnformeerd worden over de compensatie.

Vraag 70

Bestaat er overeenstemming of is er overleg geweest met UWV over de hoogte van het gereserveerde bedrag van € 7 miljoen voor uitvoeringskosten van de NOW-3 in 2020?

Antwoord vraag 70

Ja, deze reservering is na afstemming met UWV opgenomen.

Vraag 71

Welke projecten of werkzaamheden zijn of worden uitgesteld of anderszins aangepast i.v.m. de uitvoeringsdruk door NOW?

Antwoord 71

In de Stand van de uitvoering sociale zekerheid van 29 juni 2020 is aangegeven welke maatregelen bij het UWV zijn genomen om de uitvoeringsdruk te verlagen.

Vraag 72

Hoeveel manuren zijn er in NOW-1 en NOW-2 extra ingezet voor uitvoering NOW? Wat is de geraamde uitbreiding in manuren voor NOW-3? Op welke wijze wordt voorzien in de benodigde extra mensen?

Antwoord 72

UWV zet voor de NOW 1 en 2 in 2020 naar verwachting circa 320 fte (op jaarbasis) in. Voor de uitvoering van NOW 3 door UWV is in de vierde incidentele suppletoire begroting een reservering getroffen. UWV zal hiervoor nog een kostenraming (inclusief benodigde capaciteitsinzet) opstellen op basis waarvan middelen zullen worden toegekend. De opschaling voor de uitvoering van NOW gebeurt overwegend met flexibele krachten (tijdelijke medewerkers en uitzendkrachten).

Vraag 73

Is de tijdelijke intensivering van de dienstverlening op het gebied van arbeidsbemiddeling in Caribisch Nederland, qua duur en financieel en naar verhouding vergelijkbaar met de intensivering in Nederland?

Antwoord 73

Net als in het Europees deel van Nederland wordt ingezet op tijdelijke intensivering van de dienstverlening op het gebied van arbeidsbemiddeling. De invulling ervan, ook budgettair, wordt afgestemd op de situatie in Caribisch Nederland. Zowel de sociaaleconomische context als de infrastructuur is in Caribisch Nederland wezenlijk anders, wat om een aanpak op maat vraagt. Er is gekozen voor een doorlooptijd van de maatregelen die gelijk op loopt met Europees Nederland, namelijk tot en met 2022. De maatregel wordt nader uitgewerkt in een door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – mede namens de andere bewindslieden – te verzenden kamerbrief waarin, aanvullend op de brief van 28 augustus jl., het brede steunpakket voor Caribisch Nederland nader wordt uiteengezet.

Vraag 74

Wat zijn adviezen van VNG, gemeenten en arbeidsmarktregio’s terzake de invulling van het ondersteuningspakket

Antwoord 74

Zoals aangegeven in de brief van 28 augustus jl., zijn de sociale partners, UWV, VNG en gemeenten als ook het beroepsonderwijs (MBO Raad en SBB) vanaf een vroeg stadium betrokken bij de ontwikkeling van het steun- en herstelpakket. Uitkomst is een steun- en herstelpakket dat brede steun heeft. Deze betrokkenheid en intensieve samenwerking worden ook in de komende periode bij de verdere ontwikkeling en implementatie gecontinueerd.

Vraag 75

Hoeveel van de € 1,4 miljard gaat feitelijk naar de gemeenten om hen in staat te stellen deze mensen weer zo snel mogelijk aan het werk te helpen?

Antwoord 75

Zie het antwoord op vraag 10.

Vraag 76

In welke sectoren in het Caraïbisch gebied is er werk voor mensen die door corona werkloos zijn of dreigen te worden?

Antwoord 76

Veel vacatures in Caribisch Nederland, ook voor laaggeschoolde arbeid, moeten van oudsher noodzakelijkerwijs door mensen van buiten de eilanden worden vervuld. Nu er als gevolg van de coronacrisis in een aantal sectoren (aanzienlijk) minder werk is, ligt een daling van het aantal tewerkstellingsvergunningen voor de hand. Tegelijkertijd liggen er kansen voor het lokaal arbeidsaanbod, want er is nog steeds werk. Een nauwkeurig beeld per sector is niet te geven – met dien verstande dat bij sectoren als dienstverlening, bewaking en detailhandel gericht op de lokale markt de werkgelegenheid nog behoorlijk lijkt te zijn –, maar het belang van het naar (ander) werk begeleiden van werknemers die als gevolg van de crisis hun baan verliezen of verloren hebben, is evident. Daarom stelt het kabinet extra middelen beschikbaar voor de tijdelijke intensivering van de dienstverlening op het gebied van arbeidsbemiddeling in Caribisch Nederland. Deze geïntensiveerde dienstverlening beoogt er tevens toe bij te dragen dat gewezen werknemers arbeidsvaardigheden behouden, zodat zij inzetbaar blijven.

Vraag 77

Waar zijn de aangekondigde extra middelen voor o.a. scholing ter grootte van ruim een miljard euro terug te vinden op de begroting?

Antwoord 77

Zie het antwoord op vraag 10.

Vraag 78

Waar kunnen burgers en bedrijven die een beroep willen doen op de aangekondigde scholingsmiddelen zich melden?

Antwoord 78

Burgers en bedrijven kunnen via de website www.hoewerktnederland.nl terecht in de catalogi van opleiders die gebruik kunnen maken van de subsidieregeling NL leert door, en die kosteloos (online) scholing aanbieden. Zij kunnen zich digitaal aanmelden om de scholing te volgen. Via een communicatiecampagne worden mensen geattendeerd op deze mogelijkheid en wordt de website onder de aandacht gebracht.

Vraag 79

Welke voorwaarden gaan gelden voor een beroep op de aangekondigde scholingsmiddelen?

Antwoord 79

Begin september is de subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing gepubliceerd. De verwachting is dat vanaf deze winter tussen de 50.000 en 80.000 kosteloze scholingstrajecten beschikbaar worden gesteld voor iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt. De verdere voorwaarden van de regeling zijn te vinden op: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2020–46170.html.

Vanaf 2021 zijn er ook extra middelen vrijgekomen voor scholing en ontwikkeling. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd met een brief.

Vraag 80

Wie bepaalt de voorwaarden voor de inzet van de aangekondigde scholingsmiddelen?

Antwoord 80

Zie eerder antwoord op vraag 79.

Vraag 81

Voor de begeleiding naar werk wordt € 650 miljoen uitgetrokken. Hoe en door wie worden de middelen precies verdeeld? Hoeveel geld gaat er naar het gemeentelijke participatiebudget?

Antwoord 81

Zie het antwoord op vraag 10.

Vraag 82

In hoeverre wordt bij de extra ondersteuning van zelfstandigen gekeken naar begeleiding naar andere sectoren en dan met name de zorg, het onderwijs en de politie?

Antwoord 82

Het derde steunpakket omvat grotendeels generieke maatregelen bedoeld om werkzoekenden, waaronder zelfstandigen die zich heroriënteren op andere of aanvullende activiteiten, snel en duurzaam naar werk te begeleiden. Deze maatregelen zijn niet gericht op specifieke sectoren, in plaats daarvan is individuele begeleiding en maatwerk leidend. Bij de begeleiding naar nieuw werk, al dan niet in loondienst, wordt nadrukkelijk gekeken naar sectoren waar momenteel kansen liggen, waardoor sectoren als de zorg en het onderwijs vaak in beeld zullen komen. Er is echter geen sprake van sectorspecifieke maatregelen in het steunpakket wat betreft begeleiding naar werk.

Vraag 83

In hoeverre wordt bij de extra ondersteuning van jongeren gekeken naar begeleiding naar andere sectoren en dan met name de zorg, het onderwijs en de politie?

Antwoord 83

Het derde steunpakket omvat grotendeels generieke maatregelen bedoeld om werkzoekenden snel en duurzaam naar werk te begeleiden. Deze maatregelen zijn niet gericht op specifieke sectoren, in plaats daarvan is individuele begeleiding en maatwerk leidend. Dit geldt ook voor de maatregelen gericht op jongeren.

Bij de begeleiding naar nieuw werk wordt nadrukkelijk gekeken naar sectoren waar momenteel kansen liggen, waardoor sectoren als de zorg, politie en het onderwijs vaak in beeld zullen komen. Er is echter geen sprake van sectorspecifieke maatregelen in het steunpakket wat betreft begeleiding naar werk voor jongeren.

Vraag 84

Wat wordt bedoeld met «een ontschot budget» voor gemeenten en UWV?

Antwoord 84

Om de effectiviteit van het ondersteuningspakket voor van Werk(loosheid) naar werk zo groot mogelijk te maken kiezen we voor de crisisdienstverlening voor een ontschot budget dat verdeeld wordt over de regio’s. Gemeenten, uitvoeringsorganisaties, sociale partners en scholen wordt hiermee de ruimte geboden om mensen aan het werk te houden (van werk naar werk) of zo snel mogelijk weer aan (ander) werk te helpen (van uitkering naar werk). Deze dienstverlening aan mensen richt zich op de afstand tot nieuw werk waar bij de arbeidsmarktpositie leidend is. Zo kan iemand met een bijstandsuitkering het aanbod van UWV benutten en iemand met een WW-uitkering het gemeentelijk instrumentarium, als dat beter blijkt te passen. Met dit budget kan dienstverlening ingezet worden die regulier niet beschikbaar is voor betreffende werkzoekenden.

Vraag 85

Welke maatregelen worden genomen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden?

Antwoord 85

Er is geld voorzien voor elke arbeidsmarktregio voor coördinatie van een eigen regionale aanpak jeugdwerkloosheid. Ze kunnen daarbij gebruik maken van verschillende budgetten uit het 3e steunpakket.

Zo is de crisisdienstverlening ook bedoeld om kwetsbare met werkloosheid bedreigde jongeren en jongeren die werkloos worden vlot weer aan het werk te krijgen, idealiter van werk naar werk of met een kortdurend verblijf in de uitkering.

Jongeren die al werkloos zijn en als gevolg van beperkt opgebouwde WW-rechten zijn ingestroomd in de bijstand, kunnen weer aan het werk geholpen worden met de extra middelen voor gemeentelijke dienstverlening aan bijstandsgerechtigden. Deze middelen kunnen ook aangewend worden voor ondersteuning van kwetsbare jongeren die geen recht op een bijstandsuitkering hebben.

Aanvullend worden specifieke maatregelen genomen om te voorkomen dat kwetsbare schoolverlaters werkloos worden en blijven. Het betreft drie maatregelen, die in elkaars verlengde liggen en tezamen een integrale aanpak vormen voor een vloeiende overgang van school naar werk. Ten eerste krijgen onderwijsinstellingen extra financiering om laatstejaars leerlingen te begeleiden om verder door te leren dan wel de overgang naar werk te maken in vroege afstemming met de gemeente. Ten tweede krijgen gemeenten extra middelen om kwetsbare schoolverlaters te begeleiden naar werk, zo mogelijk in combinatie met bij-/omscholing ter verbetering van hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Hierbij kunnen gemeenten ook gebruik maken van de circa € 60 miljoen die in 2021 is voorzien voor praktijkleren in het mbo, waarbij werken gecombineerd wordt met het doen van een deel van een mbo-opleiding. Ten derde ontvangen gemeenten aanvullende middelen om samen met scholen invulling te geven aan nazorg, zodat kwetsbare schoolverlaters zonder baan naar de juiste instantie doorverwezen kunnen worden voor ondersteuning terug naar school of werk. Dit geld is niet alleen bedoeld voor nazorg voor jongeren die komend schooljaar uitstromen, maar ook om daar waar nodig ondersteuning te bieden aan kwetsbare jongeren die afgelopen schooljaar zijn uitgestroomd.

Vraag 86

Wat zijn de kosten om jongeren t/m 27 die drie maanden of langer in de bijstand zitten het recht op scholing of werk (een leerwerkaanbod) te geven?

Antwoord 86

Het is moeilijk om in te schatten wat een recht op scholing en werk precies betekent. Dit zou nader moeten worden uitgewerkt. Ook moet worden bezien in hoeverre het juridisch mogelijk is om deze specifieke groep dit recht te geven. De uiteindelijk kosten hangen af van deze verdere uitwerking.

Vraag 87

Hoe groot is het tekort aan leerwerkplekken (BBL) voor studenten? In welke sectoren zijn deze tekorten en hoe groot zijn deze?

Antwoord 87

De Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en bedrijfsleven (SBB) voert in opdracht van het kabinet het actieplan Stages en leerbanen uit. SBB heeft hiervoor heeft 2x € 4 mln (voor 2020 en 2021) extra gekregen. Doel van het actieplan is te zorgen voor voldoende stages en bbl-leerbanen voor de ruim 500.000 mbo-studenten, aankomende mbo-studenten en werkenden en werkzoekenden die via het mbo worden opgeleid. Per 27 augustus bedroeg het tekort bijna 21.000 stages en bbl-leerbanen. Per marktsegment zien we de grootste tekorten in orde en veiligheid (2.474 stages en 205 bbl-leerbanen), welzijn (1.921 stages en 81 bbl-leerbanen), ict (1.667 stages en 19 bbl-leerbanen) en zorg (1.389 stages en 147 bbl-leerbanen). De minste tekorten tonen gespecialiseerde aanneming (15 bbl-leerbanen), afbouw en onderhoud (15 bbl-leerbanen), creatief vakmanschap (40 stages) en carrosserie (42 bbl-leerbanen). Voor infra zijn geen tekorten gemeld. Vooralsnog weet SBB in samenwerking met scholen en werkgevers te voorzien in concrete oplossingen daar waar er tekorten zijn. De Minister van OCW zal voor het AO over Corona en stages van 7 oktober a.s. op verzoek van uw Kamer een voortgangsbrief over het actieplan stages en leerbanen doen toekomen.

Vraag 88

Is onderdeel van het ondersteuningspakket ook het uitbreiden van BBL-trajecten? Zo ja, per wanneer en hoeveel budget is hiervoor beschikbaar?

Antwoord 88

Ja. Met het 3e steunpakket wordt voorzien in middelen voor extra instroom in de BBL. Doorleren in een diplomagerichte opleiding in het mbo via de beroeps opleidende leerweg (BOL) of de BBL is onderdeel van de aanpak jeugdwerkloosheid. Hiervoor is € 263 miljoen gereserveerd voor toevoeging aan de begroting van OCW verspreid over de jaren 2021 t/m 2024. Het gaat om middelen voor mbo-instellingen (via de lumpsum), werkgevers voor het realiseren van een bbl-leerbaan (via de subsidieregeling praktijkleren) en studiefinanciering.

Daarnaast is in het 3e steunpakket voorzien in € 63 miljoen in 2021 voor bij- en omscholing via praktijkleren in het mbo, waarbij werken wordt gecombineerd met het doen van een deel van een mbo-opleiding. Dit in aanvulling op de mogelijkheid om via de BBL een volledig mbo-diploma te behalen.

Vraag 89

Is de subsidieregeling praktijkleren ook onderdeel van het ondersteuningspakket?

Antwoord 89

Ja, zie het antwoord op vraag 88.

Vraag 90

Is er ook sprake van een (mogelijkheid tot) loonondersteuning bij regelingen als praktijkleren en/of BBL-trajecten voor de situatie dat een deelnemer niet volledig inzetbaar is aan het begin van het traject

Antwoord 90

Via de subsidieregeling praktijkleren van OCW kan een werkgever een vergoeding krijgen voor het realiseren van een bbl-leerbaan, waarmee iemand een volledige mbo-opleiding kan doen resulterend in een diploma (maximaal 2.700 euro per persoon op jaarbasis). Via de subsidieregeling SLIM van SZW kan een werkgever ook een vergoeding krijgen voor het realiseren van een leerbaan waar iemand een deel van een mbo-opleiding kan doen leidend tot een certificaat of praktijkverklaring (eveneens maximaal 2.700 per persoon op jaarbasis). De subsidie voor de werkgever is bedoeld als bijdrage in de kosten die de werkgever maakt, waaronder kosten voor productiviteitsverlies omdat iemand nog niet volledig inzetbaar is.

Vraag 91

Hoeveel BBL-plekken zijn er op dit moment, hoeveel zijn er (naar verwachting) nodig en in welke sectoren?

Antwoord 91

Aan het begin van vorig studiejaar waren er 129.000 bbl-studenten. In het lopende studiejaar worden er volgens de referentieraming 137.000 verwacht. Deze raming is echter opgesteld voor de uitbraak van COVID-19. De eerste cijfers over het aantal studenten in het huidige studiejaar komen, vanwege de urgentie om snel inzicht te hebben, 3 maanden eerder beschikbaar, namelijk in november en worden dan door de Minister van OCW aan de Tweede Kamer gemeld.


X Noot
1

Iemand die zijn baan verliest is volgens de definitie van werkloosheid pas werkloos als deze persoon ook op zoek is naar werk en beschikbaar is voor werk.

X Noot
2

DGA: directeur-grootaandeelhouder

X Noot
3

Kamerstukken II 2019/20 35 420, nr. 11.

X Noot
4

Zie artikel 1.1 van het voorstel van wet Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV (Kamerstukken II 2020/21 35557).

Naar boven