TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding
De uitbraak van de coronacrisis en de daarmee verband houdende overheidsmaatregelen
hebben grote impact op de arbeidsmarkt. In veel sectoren ligt het werk al een paar
maanden (gedeeltelijk) stil, met als gevolg dat veel werkenden hun baan kwijt dreigen
te raken of al zijn kwijtgeraakt. Ook veel zelfstandig ondernemers (waaronder zzp’ers)
zien opdrachten teruglopen of zitten zonder opdrachten. De afgelopen maanden heeft
het kabinet met de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), de
Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW
2.0) en de Tijdelijke Overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), ter bescherming
van banen en inkomens, reeds grote investeringen gedaan om de werkgelegenheid zo veel
mogelijk op peil te houden. Met de Tijdelijke subsidieregeling loonkosten en inkomensverlies
CN, geldt dit eveneens voor Caribisch Nederland.
Inmiddels wordt zichtbaar en voelbaar dat de arbeidsmarkt als gevolg van de uitbraak
van het coronavirus aan het veranderen is. Hoe dit zich precies gaat ontwikkelen is
nog onzeker. De veranderingen op de arbeidsmarkt vragen om aanpassingsvermogen, zowel
bij individuen als bij bedrijven. Juist in deze tijd is het belangrijk dat individuen
(blijven) investeren in hun ontwikkeling. Om te zorgen dat hun positie op de arbeidsmarkt
verbetert, om te voorkomen dat ze uitvallen door werkloosheid en om te zorgen dat
ze duurzaam inzetbaar blijven alsook om weer aan het werk te komen in eventueel een
andere sector. Het is belangrijk dat mensen zich hiervan bewust worden en dat zij
zicht krijgen op hun ontwikkelkansen en ook daadwerkelijk hun kennis en vaardigheden
(blijven) ontwikkelen.
Mede ter ondersteuning van de inspanningsverplichting voor werkgevers die in aanmerking
komen voor een tegemoetkoming NOW 2.0 om hun werknemers te stimuleren om aan bij-
of omscholing te doen, komt het kabinet met een flankerend tijdelijk crisispakket
waarvoor € 50 miljoen beschikbaar wordt gesteld; NL leert door. Dit crisispakket bestaat
uit enerzijds ontwikkeladviezen en anderzijds online scholing en wordt ondersteund
met een campagne die in samenwerking met stakeholders wordt opgezet om zo het pakket
gericht onder de aandacht te brengen van werkenden, zelfstandig ondernemers en werkzoekenden.
Op 24 juli jl. is de Tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies
gepubliceerd.1 In deze regeling wordt het tweede deel van het crisispakket geregeld; de online scholing.
2. NL leert door: ontwikkeladviezen en online scholing
Het doel van het pakket NL leert door is om de gevolgen van de crisis te helpen verzachten
door mensen te ondersteunen om zich te (her)oriënteren op hun actuele mogelijkheden
op de arbeidsmarkt en bij het ontwikkelen van hun kennis en vaardigheden. Het is goed
om te zien dat er juist ook in deze tijd veel ingezet wordt op scholing en ontwikkeling
door onder meer de sociale partners, O&O-fondsen, sectorale organisaties en regionale
samenwerkingsverbanden. Het pakket NL leert door is hieraan ondersteunend en komt
bovenop de reguliere kabinetsinzet op Leven Lang Ontwikkelen (LLO), waarvan onder
meer het STAP-budget (vanaf 2022), de Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen
in mkb-ondernemingen en specifiek voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca-
of recreatiesector (SLIM-regeling) en de subsidieregeling Flexibilisering van beroepsonderwijs
voor volwassenen deel uitmaken. Met de mogelijkheid om gratis online scholing te volgen
en/of kosteloos een ontwikkeladviestraject te volgen bij een gekwalificeerd loopbaanadviseur
ondersteunt het kabinet zowel werkenden als niet-werkenden in de coronacrisis bij
het verkennen en het maken van een (eventuele) volgende loopbaanstap of het uitbreiden
van hun kennis en vaardigheden.
Het volgen van (online) scholing kan bijdragen aan het up to date houden van de kennis
en vaardigheden van individuen en daarnaast zorgen voor betere kansen op de arbeidsmarkt.
Met deze regeling wordt het mogelijk subsidie aan te vragen voor het aanbieden van
(online) scholing die bijdraagt aan het behouden van werk of het versterken van de
arbeidsmarktpositie. De subsidie wordt beschikbaar gesteld aan opleiders, opleiderscollectieven
en samenwerkingsverbanden. Het is de bedoeling dat zij vervolgens kosteloos scholing
aanbieden voor werkenden, waaronder flexwerkers en zelfstandig ondernemers, én niet
werkenden. De nadruk van de regeling ligt op online scholing, maar fysiek onderwijs
wordt niet expliciet uitgesloten. Het is op dit moment lastig te voorspellen wat de
stand van zaken is omtrent het coronavirus over enkele weken of maanden. De richtlijnen
van het RIVM zijn leidend. Op het moment dat de richtlijnen fysieke bijeenkomsten
en onderwijs toestaan, dan is dit ook binnen de regeling toegestaan.2
Het aanbod dat door opleidingsinstanties beschikbaar wordt gesteld moet gericht zijn
op het bieden van de mogelijkheid voor werkenden en niet-werkenden om hun kennis en
vaardigheden te ontwikkelen en daardoor hun arbeidsmarktpositie te versterken. Met
de regeling worden verschillende soorten scholingsactiviteiten gesubsidieerd. Zo kunnen
deelnemers straks gratis kortdurende trainingen en cursussen volgens bij verschillende
opleiders om hun vaardigheden verder te ontwikkelen. Deelnemers kunnen zo op een laagdrempelige
manier ervaren of een bepaalde cursus of training past bij hun interesse en bij een
eventueel volgende loopbaanstap. Ook is het mogelijk voor samenwerkingsverbanden om
een aanvraag in te dienen voor meer omvangrijke scholing, zoals omscholing richting
tekortsectoren. Op de website www.hoewerktnederland.nl wordt het beschikbare aanbod geplaatst.
3. Regeling online scholing
3.1 Doel en doelgroep
Ontwikkeling en scholing is altijd van belang. Het op peil houden van kennis en vaardigheden
versterkt de arbeidsmarktpositie en draagt bij aan duurzame inzetbaarheid. In tijden
van crisis neemt het belang van scholing en ontwikkeling alleen maar toe. Juist dan
is het voor het individu van belang om met scholing aan de slag te gaan om zo de positie
op de arbeidsmarkt te versterken. Om het individu te faciliteren en te stimuleren
hiermee aan de slag te gaan wordt met deze subsidieregeling middelen beschikbaar gesteld
voor het kosteloos volgen van scholing.
Scholing is voor iedereen van belang. En we zien dat de crisis iedereen kan raken:
iedereen, zowel jong als oud, kan zijn of haar baan verliezen doordat de werkgever
(tijdelijk) minder werk heeft of zelfs genoodzaakt is (tijdelijk) te sluiten. Flexwerkers
raken mogelijk hun werk kwijt of krijgen geen werk meer, zelfstandig ondernemers (waaronder
zzp’ers) zien hun opdrachtenstroom opdrogen of kunnen door de maatregelen als gevolg
van de coronacrisis minder klanten bedienen. Zeker in tijden van crisis, als het risico
op uitval door werkloosheid groter is, is het van belang voor eenieder om kennis en
vaardigheden op peil te houden en waar mogelijk nieuwe kennis en vaardigheden op te
doen. Zo kan de arbeidsmarktpositie versterkt worden, waarmee het risico op baanverlies
wordt verkleind. En in geval toch baanverlies optreedt het eenvoudiger wordt om ander
werk te vinden. Daarom is ervoor gekozen om het online scholingsaanbod open te stellen
voor iedereen die een band heeft met de Nederlandse arbeidsmarkt en die 18 jaar is
of ouder, maar de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt. Er is bijvoorbeeld sprake van
een band met de Nederlandse arbeidsmarkt als de deelnemer verzekerd is voor de volksverzekeringen
of als hij in Nederland werkt en/of woonachtig is. Een band met de Nederlandse arbeidsmarkt
wordt in ieder geval aangenomen wanneer de deelnemer een burgerservicenummer (BSN)
heeft. Door te kiezen voor deze brede doelgroep wil het kabinet voorkomen dat er mensen
worden uitgesloten die wel geraakt worden door de crisis en baat kunnen hebben bij
scholing. De regeling is daarom bedoeld voor zowel werkenden, waaronder ook flexwerkers
en zelfstandigen, als niet-werkenden.
3.2 Scholingsaanbod
De huidige crisis vraagt om een groot aanpassingsvermogen van eenieder en om de bereidheid
te blijven investeren in de eigen ontwikkeling. Daarbij kan enige bijscholing of soms
ook meer omvangrijke omscholing nodig zijn. Met deze regeling wordt daarom het kosteloos
beschikbaar stellen van verschillende vormen van scholing gesubsidieerd: van kortdurende
cursussen die gericht zijn op het uitbreiden van kennis of versterken van vaardigheden
tot de eerste stap of oriëntatie op eventuele omscholing. Hierbij kan bijvoorbeeld
gedacht worden aan trainingen om arbeidsmarktvaardigheden te ontwikkelen of aan modules
van een omscholingstraject richting de zorg.
Om te zorgen dat de opleider een subsidiebedrag ontvangt dat ook past bij de intensiviteit
en duur van de opleiding, training of cursus die aangeboden wordt, zijn de scholingstrajecten
in drie categorieën onderverdeeld. Het aanbod waarvoor de aanvrager subsidie aanvraagt
moet passen binnen één van deze categorieën. Daarnaast worden er enkele algemene eisen
gesteld om de kwaliteit van het aanbod te waarborgen. Uit de catalogus die aanvragers
mee dienen te sturen bij hun aanvraag moet duidelijk worden gemaakt dat het aanbod
dat zij beschikbaar stellen voldoet aan de verschillende eisen. Deze catalogus stellen
zij ook beschikbaar voor de eerdergenoemde website van SZW, zodat deelnemers een compleet
overzicht hebben van het totale gesubsidieerde aanbod van de verschillende partijen.
Hieronder worden eerst de algemene eisen benoemd en toegelicht. Vervolgens worden
de drie aparte categorieën beschreven.
Algemene eisen aanbod
Het is van belang dat met deze regeling een ruim aanbod komt van arbeidsmarktrelevante
scholingsactiviteiten waar deelnemers kosteloos gebruik van kunnen maken. Om de kwaliteit
van deze scholingsactiviteiten te garanderen en mogelijk misbruik of oneigenlijk gebruik
via de kant van de opleider te voorkomen moet ten minste worden voldaan aan één van
de volgende criteria:
-
1) De opleiding wordt gegeven door een opleidingsinstituut dat door de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap erkend onderwijs verzorgt en die leidt tot een diploma of certificaat,
dan wel verband houdt met onderdelen van een door deze minister vastgesteld kwalificatiedossier,
vastgestelde kwalificatie of een door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie
geaccrediteerde opleiding;
-
2) De opleiding leidt op tot een door het Nationaal Coördinatiepunt NLQF ingeschaalde
kwalificatie, die is opgenomen in het NCP-register; of
-
3) De opleiding wordt gegeven door een opleidingsinstituut, een trainingsbureau, een
EVC-aanbieder of examenaanbieder die in het bezit is van het NRTO-keurmerk.
-
4) Voor het aanbod onder categorie C geldt verder nog dat ook subsidie kan worden verkregen
voor de scholing die:
Zie meer over de voorwaarden van categorie C onder het kopje “categorie C omvangrijke
scholingstrajecten”.
Concluderend: Voor scholingstrajecten in categorie A en B geldt dat aan een van de
criteria onder 1), 2) of 3) moet worden voldaan. Voor scholingstrajecten in categorie
C geldt dat aan een van de criteria onder 1), 2), 3) of 4) moet worden voldaan.
Voor aanbod van scholing door opleiders uit andere lidstaten van de EU geldt dat certificeringen
of keurmerken uit de betreffende lidstaat, die vergelijkbaar zijn met de hiervoor
genoemde, gelijkgesteld worden aan de hiervoor genoemde certificeringen en keurmerken.
In de regeling wordt de eis gesteld dat de scholing arbeidsmarktrelevant moet zijn.
Hiermee wordt bedoeld dat de scholing moet kunnen bijdragen aan het versterken van
de arbeidsmarktpositie of het vinden van een baan in een kanssector. Aangezien dit
voor elk individu anders kan zijn, wordt voor de definitie van arbeidsmarktrelevante
scholing aangesloten bij de definitie van scholing zoals die nu door de Belastingdienst
gehanteerd wordt bij de fiscale scholingsaftrek. Die definitie stelt dat het moet
gaan om “scholing om beter te functioneren in een (toekomstige) werkkring.” Hieronder
vallen ook ‘diensten inzake beroepsopleiding of herscholing en onderwijs’ gericht
op het voor beroepsdoeleinden verwerven of op peil houden van kennis. Naast specifieke
beroepsopleidingen en -herscholingen vallen ook meer algemene cursussen onder het
begrip beroepsopleiding. Om te waarborgen dat deelnemers aan (toekomstige) werkgevers
kunnen aantonen dat zij bepaalde kennis of vaardigheden bezitten moet elk scholingstraject
afgesloten worden met een bewijs van afronding. Onder een bewijs van afronding wordt
verstaan elke vorm van een bewijs van deelname, diploma, certificaat of getuigschrift.
Ook is in de regeling opgenomen dat de scholing in ieder geval gedeeltelijk online
moet worden gegeven. Fysieke scholing is niet uitgesloten, omdat dat bij sommige scholingstrajecten
noodzakelijk zal zijn. Echter ligt de nadruk, gelet op de aard van de coronacrisis,
op scholing die online wordt gegeven. Voor zover het onderwijs fysiek wordt gegeven,
geldt dat de opleider zich dient te houden aan de door het kabinet genomen maatregelen
in verband met het coronavirus en de richtlijnen van het RIVM.
Om te voorkomen dat er grote prijsstijgingen worden doorgevoerd voor scholing waarvoor
subsidie wordt aangevraagd, is als eis opgenomen dat alleen subsidie mag worden aangevraagd
voor aanbod dat vóór de datum van ingang van deze regeling, dus rond 1 september 2020
voor een vergelijkbaar of hoger bedrag is aangeboden. Met vergelijkbaar wordt bedoeld
dat de scholing bij de subsidieaanvraag niet meer mag kosten van 102% van het bedrag
waarvoor de scholing vóór 1 september 2020 werd aangeboden. De 2% prijsstijging is
vastgesteld op basis van de inflatie. Het subsidiebedrag is een all-in bedrag. Er
wordt geen specificatie of onderbouwing gevraagd van de gemaakte kosten, maar er wordt
een vast bedrag vergoed. De Belastingdienst bepaalt óf en, zo ja, over welke verdiensten
BTW verschuldigd is.
Daarnaast is opgenomen dat de scholing niet subsidiabel is wanneer voor de scholing
reeds uit overheidswege gefinancierd wordt. Op deze manier wordt dubbele financiering
voorkomen.
De scholing mag niet eerder starten dan het moment dat de subsidieaanvrager een subsidieverlening
ontvangt en mag niet later eindigen dan 31 juli 2021. Dit betekent dat de aanvrager
alleen aanbod kan opnemen dat afgesloten kan worden binnen de in de regeling gestelde
periode.
3.3 Categorieën scholing
Tot slot zijn in de regeling drie categorieën van scholing opgenomen. Vanzelfsprekend
moet het aanbod passen binnen één van deze categorieën. De categorieën verschillen
in mate van intensiviteit, duur van de scholing en de hoogte van de subsidie. Binnen
deze categorieën worden er specifieke eisen gesteld aan het aanbod. Naast de algemene
eisen, moet de aanvraag ook voldoen aan deze specifieke eisen. Hieronder worden de
eisen per categorie uiteengezet.
Categorie A: leerpakketten en abonnementen
Met de regeling worden kortdurende trainingen door middel van leerpakketten en abonnementen
gesubsidieerd om mensen op een laagdrempelige manier hun kennis en vaardigheden (verder)
te laten ontwikkelen. Een leerpakket is een vorm van onderwijs waarbij het lesmateriaal
niet noodzakelijk met directe interactie tussen opleider en deelnemer hoeft plaats
te vinden. Dit betekent dat de deelnemer zelfstandig, zonder begeleiding en ondersteuning,
de verschillende e-learnings/modules binnen het pakket kan volgen. Het pakket moet
minimaal zes maanden kosteloos beschikbaar worden gesteld aan de deelnemer. Een abonnement
wordt gedefinieerd als een overeenkomst en geeft een deelnemer gedurende zes maanden
recht op onbeperkte gebruikmaking aan het leeraanbod.
Binnen dit leerpakket of abonnement zitten verschillende modules en korte cursussen
die een deelnemer kan volgen en die gericht zijn op het ontwikkelen van kennis en
vaardigheden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan e-learnings om de Engelse
taal te leren of om digitale vaardigheden te ontwikkelen. Het aanbod binnen het leerpakket
of het abonnement moet een totale minimale studiebelasting hebben van 8 uur. De e-learnings/modules
binnen het pakket of abonnement moeten afgerond worden met een bewijs van afronding.
Het leerpakket of abonnement moet een waarde hebben van ten minste € 50,00. Deze bepaling
voorkomt daarmee dat aanvragen worden gedaan voor scholing die weliswaar onder deze
categorie valt, maar in werkelijkheid een (veel) lagere kostprijs hebben. In de catalogus
mag wel scholing worden opgenomen met een hogere waarde dan € 150,00, zolang deze
maar kosteloos aan de deelnemer wordt aangeboden.
Categorie B: vaardigheden (verder) ontwikkelen
Categorie B richt zich op intensievere scholing dan categorie A. Hiermee wordt bedoeld
dat de studiebelasting hoger ligt en de scholing (persoonlijke) begeleiding en ondersteuning
bevat.
Het aanbod waarvoor de opleider subsidie kan ontvangen moet aan enkele voorwaarden
voldoen. De scholing moet zien op het ontwikkelen van een van de volgende vaardigheden:
-
− Basisvaardigheden: daaronder vallen bijvoorbeeld digitale vaardigheden, cursussen
taal-, schrijf- rekenvaardigheid, internet en sociale media trainingen;
-
− Arbeidsmarktvaardigheden: daaronder vallen bijvoorbeeld cursussen beter solliciteren,
maken van cv, netwerkvaardigheden, presenteren, ondernemersvaardigheden en voeren
van ontwikkel- of beoordelingsgesprekken;
-
− Sociaal-communicatieve vaardigheden en soft skills: bijvoorbeeld 21e-eeuwse vaardigheden, beter samenwerken, onderhandelen, persoonlijke effectiviteit
en leiderschapstrainingen;
-
− Vakgerichte bijscholing: Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een basiscursus
programmeren of boekhouden.
Aangezien het bij categorie B om meer intensieve scholing gaat dan bij categorie A,
worden er ook eisen gesteld aan de (persoonlijke) begeleiding en ondersteuning die
de deelnemer binnen de scholing ontvangt. Zo moet elke vorm van scholing die de opleider
in zijn aanbod opneemt een van de volgende vormen van (persoonlijke) begeleiding en
ondersteuning bevatten:
Verder moet elke scholing binnen het aanbod een minimale studiebelasting hebben van
16 uur. Deze eis is gesteld om te waarborgen dat het aanbod in categorie B ook om
meer substantiële scholing gaat. In de regeling is ook voor categorie B-scholing een
minimumwaarde verplicht gesteld en is opgenomen dat elke scholing een waarde moet
hebben van ten minste € 500,00. Leerpakketten en abonnementen worden uitgesloten bij
categorie B, omdat dit soort scholing reeds subsidiabel is onder categorie A.
Categorie C: omvangrijke scholingstrajecten
Met de regeling wordt ook scholing gesubsidieerd die zich richt op het stimuleren
van mensen om beter in hun vak te worden en zo nodig een eerste stap te zetten richting
ander werk of omscholing. Dit scholingsaanbod valt onder categorie C van de regeling.
Deze categorie heeft de volgende specifieke eisen.
Net zoals bij categorie B wordt de eis gesteld dat elke vorm van scholing die in het
aanbod wordt opgenomen een vorm van (persoonlijke) begeleiding en ondersteuning moet
bevatten:
-
− Individuele persoonlijke ondersteuning;
-
− Virtual classes;
-
− Webinars;
-
− (Online) workshops;
-
− Groepsdiscussie;
-
− Interactieve lessen;
-
− Praktijkopdrachten (voor zover mogelijk binnen RIVM richtlijnen);
-
− Online (beschikbaar) additioneel lesmateriaal.
Aangezien het bij categorie C gaat om intensieve trajecten die mogelijk tot ander
werk of omscholing kunnen leiden, zal het aanbod binnen categorie C ook meer contactmomenten
tussen opleider en deelnemer vereisen dan bij categorie A of B. De intensiviteit van
de trajecten brengt ook de eis mee dat de scholing moet opleiden tot een (deel)certificaat
of diploma op middelbaar of hoger onderwijsniveau of die door de branche of sector
wordt erkend. Naast deze scholing vallen ook EVC-procedures bij erkende EVC-aanbieders
onder categorie C.
Daarnaast is voor categorie C geregeld dat een scholingstraject een waarde moet hebben
van ten minste € 1.000,00 De gemiddelde waarde van de aangeboden opleidingen in de
catalogus moet ten minste € 1.250,00 bedragen. Het samenwerkingsverband is vrij in
het maken van afspraken over hoe de cofinanciering wordt vormgegeven en wie welk deel
voor zijn rekening neemt. Deze eis is opgenomen zodat zowel de overheid als private
partijen ook in deze crisistijd gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de scholing
en ontwikkeling van werkenden, werkzoekenden en zelfstandig ondernemers (waaronder
zzp’ers). De cofinanciering is hier beperkt gebleven, omdat het gaat om een maatregel
in een crisistijd waar niet alle sectoren en branches financiële zekerheid hebben.
Leerpakketten en abonnementen worden uitgesloten bij categorie C, omdat dit soort
scholing alleen subsidiabel is onder categorie A.
3.4 Subsidieaanvragers
Subsidie op grond van deze regeling kan worden verstrekt aan opleiders, collectieven
van opleiders of samenwerkingsverbanden. Met de subsidie kunnen deze partijen een
bepaald aanbod aan online scholing kosteloos aanbieden aan individuen.
Individuele opleider
Een individuele opleider kan een subsidieaanvraag doen, voor zover hij scholing aanbiedt
die voldoet aan de hierboven beschreven eisen. Individuele opleiders kunnen een subsidieaanvraag
indienen voor scholing die valt onder categorie A en/of B. In de aanvraag mag dus
ook een combinatie zitten van scholing uit de beide categorieën. Daarnaast kan een
opleider uit een andere lidstaat ook een aanvraag indienen wanneer hij aanbod beschikbaar
heeft dat een vergelijkbare certificering heeft als de eisen die worden gesteld aan
het aanbod uit Nederland. Dit zorgt ervoor dat de regeling voor de lidstaten van Europa
toegankelijk is en daarmee voldoet aan de Europese dienstenrichtlijn.3 De opleider moet net zoals de Nederlandse opleiders voldoen aan de overige eisen
zoals opgenomen in de regeling.
Opleiderscollectief
Opleiders kunnen ook als samenwerkend collectief een subsidieaanvraag in te dienen.
Deze mogelijkheid wordt geboden om ook kleinere opleiders de mogelijkheid te geven
gebruik te maken van de regeling en met behulp van subsidie kosteloos online scholing
aan te bieden. Gelet op de capaciteitseis (zie verder onder het kopje ‘capaciteitseis’)
die wordt gesteld zou het onder normale omstandigheden voor kleinere opleiders moeilijk
kunnen zijn om in aanmerking te komen voor subsidie. Door ook een opleiderscollectief
de mogelijkheid te bieden om gezamenlijk een subsidieaanvraag te doen, wordt het gemakkelijker
voor kleinere opleiders om te voldoen aan verschillende voorwaarden (waaronder vooral
de capaciteitseis). Voor de opleiders in een opleiderscollectief geldt dat zij allen
moeten voldoen aan de in de regeling genoemde eisen ten aanzien van de opleider en
het scholingsaanbod, om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie.
Het opleiderscollectief kan subsidie aanvragen voor scholing die valt onder categorie
A en/of B. In de aanvraag mag dus ook een combinatie zitten van scholing uit de beide
categorieën.
Binnen het opleiderscollectief dient één partij als hoofdaanvrager op te treden. Deze
hoofdaanvrager is het aanspreekpunt voor de uitvoerder. Daarnaast is deze verantwoordelijk
voor de administratie en de verdeling van het budget. Ook zorgt de hoofdaanvrager
ervoor dat al het aanbod van de verschillende partijen in een gezamenlijke catalogus
wordt aangeboden aan de uitvoerder en de deelnemer. Op deze manier kan de uitvoerder
het aanbod relatief gemakkelijk beoordelen en kan een deelnemer op een inzichtelijke
manier zien welk aanbod er beschikbaar is en een passende keuze maken. Op de website
www.uitvoeringsvanbeleidszw.nl wordt een format voor de catalogus beschikbaar gesteld.
Samenwerkingsverband
Naast individuele opleiders en een opleiderscollectief kunnen ook samenwerkingsverbanden
een subsidieaanvraag indienen. Een samenwerkingsverband moet ten minste bestaan uit
een werkgevers- of werknemersorganisatie, O&O-fonds of brancheorganisatie, aangevuld
met een of meerdere opleiders. Het samenwerkingsverband verschilt daarmee dus van
het opleiderscollectief, omdat het hier kan gaan om een samenwerking van andere partijen
dan enkel opleiders. Ook decentrale overheden, zoals gemeenten en provincies, kunnen
onderdeel zijn van een samenwerkingsverband. Denkbaar is bijvoorbeeld dat een gemeente
een faciliterende rol vervult in een samenwerkingsverband. Hierbij geldt echter wel
dat alle partijen buiten de opleiders, werkgevers- of werknemersorganisaties, O&O-fondsen
of brancheorganisaties, geen subsidie mogen aanvragen, omdat hun financiering reeds
op een andere wijze is geregeld.
Een samenwerking tussen de verschillende partijen kan er aan bijdragen dat de subsidieaanvraag
ziet op scholingsaanbod met een waarde voor de huidige arbeidsmarkt. Als partijen
tot een gezamenlijk aanbod komen, vanuit de drijfveer om mensen richting sectoren
of (van werk naar) werk te scholen waaraan nu dringend behoefte bestaat, komt dit
de doelmatigheid van deze regeling ten goede en zijn mensen beter geholpen omdat ze
richting (duurzaam) werk kunnen scholen. Daarnaast wordt door het opnemen van de mogelijkheid
om voor samenwerkingsverbanden een subsidie aan te vragen de bundeling van private
en publieke scholingsmiddelen gestimuleerd. Via deze weg dragen zowel private als
publieke partijen bij aan het versterken van de arbeidsmarktpositie van werkenden
en niet-werkenden. Een samenwerkingsverband kan enkel subsidie aanvragen voor aanbod
dat valt onder categorie C.
Binnen het samenwerkingsverband treedt één partij op als hoofdaanvrager. Dit kan een
werkgevers-of werknemersorganisatie, O&O-fonds of brancheorganisatie zijn. Opleidingsinstellingen
kunnen niet als hoofdaanvrager van het samenwerkingsverband fungeren. De hoofdaanvrager
is het aanspreekpunt voor de uitvoerder van de regeling en is verantwoordelijk voor
de administratie en de verdeling van het budget. Ook zorgt de hoofdaanvrager ervoor
dat al het aanbod van de verschillende partijen in een gezamenlijke en gebundelde
catalogus wordt aangeboden aan de uitvoerder en de deelnemer. De partijen binnen het
samenwerkingsverband machtigen de hoofdaanvrager door middel van een machtingsformulier
dat bij de subsidieaanvraag wordt meegestuurd. Het samenwerkingsverband stelt een
samenwerkingsovereenkomst op waaruit blijkt dat zij met elkaar een samenwerking aangaan
om scholingsaanbod kosteloos beschikbaar te stellen.
3.5 Subsidiebedragen
Voor elk afgerond scholingstraject is een vast subsidiebedrag beschikbaar. De hoogte
van dit subsidiebedrag hangt af van de categorie waaronder dat scholingstraject valt.
-
− Categorie A: Voor scholing die valt onder categorie A ontvangt de subsidieaanvrager
€ 150,00 per deelnemer die een e-learning of module binnen het leerpakket of abonnement
heeft afgerond. Leerpakketten en -abonnementen worden op de markt zowel voor een hoger
als een lager bedrag aangeboden. De prijs is op € 150,00 vastgesteld om zo alleen
de leerpakketten en abonnementen subsidiabel te maken waarin trainingen en cursussen
zitten van een zekere omvang en die kunnen leiden tot het versterken van de arbeidsmarktpositie
van de deelnemer.
-
− Categorie B: Voor scholing die valt onder categorie B ontvangt de subsidieaanvrager
€ 500,00 per deelnemer die de scholing heeft afgerond. De prijs is op € 500,00 vastgesteld
om zo te waarborgen dat opleiders via de subsidie aanbod beschikbaar stellen waarmee
de vaardigheden van de deelnemers daadwerkelijk verbeterd en verder ontwikkeld kunnen
worden. Het gaat bij deze categorie immers om substantiële scholing.
-
− Categorie C: Voor scholing die valt onder categorie C ontvangt de subsidieaanvrager
€ 1.000,00 per deelnemer die de activiteit heeft afgerond. Deze vergoeding zal niet
voor alle omscholingstrajecten geheel toereikend zijn. In de regeling is opgenomen
dat het aanbod onder categorie C een waarde moet hebben van ten minste € 1.000,00
per scholingstraject en dat de gemiddelde waarde van het aanbod in de catalogus ten
minste € 1250,00 moet bedragen Dit betekent dat het samenwerkingsverband de vergoeding
moet aanvullen met private middelen.
Er komt een maximumbedrag waarvoor subsidieaanvragers een subsidieaanvraag kunnen
doen. Dit maximumbedrag wordt opgenomen om zo te zorgen dat via meerdere opleiders
een divers aanbod beschikbaar komt voor de deelnemers. Het maximale subsidiebedrag
voor een subsidieaanvraag van een individuele opleider of een collectief van opleiders
is vastgesteld op € 1,5 miljoen. Dit betekent dat een subsidieaanvrager (individuele
opleider of opleiderscollectief) voor ongeveer 4.000 scholingstrajecten subsidie kan
aanvragen, afhankelijk of de scholingstrajecten onder categorie A of B vallen. Het
maximale subsidiebedrag voor een subsidieaanvraag van samenwerkingsverbanden is vastgesteld
op € 2 miljoen. Dit betekent dat de subsidieaanvrager (een samenwerkingsverband) voor
maximaal 2000 scholingstrajecten subsidie kan aanvragen.
3.6 Aanvraag, eisen opleider, capaciteitseis en catalogus
Om de arbeidsmarktpositie van mensen te versterken en de kansen op het behouden en
het vinden van werk te vergroten, wordt via opleiders of samenwerkingsverbanden aanbod
kosteloos beschikbaar gesteld. Er is voor deze weg gekozen om zo de uitvoeringslast
laag te houden en de regeling op korte termijn beschikbaar te stellen.
Aanvraagtijdvakken
Voor het aanvragen van subsidie op grond van deze regeling zullen twee aanvraagtijdvakken
worden ingericht. In het eerste aanvraagtijdvak kunnen opleiders en opleiderscollectieven
een subsidieaanvraag indienen. Een opleider kan één aanvraag in het eerste aanvraagtijdvak
indienen. Dit betekent dat een opleider in het eerste aanvraagtijdvak alleen in een
collectief van opleiders of individueel een aanvraag kan indienen. Een opleider kan
niet zowel via een opleiderscollectief als individueel een aanvraag indienen. De partijen
in het collectief mogen daarnaast maar via één collectief een aanvraag indienen. Dit
betekent dat een opleider niet in verschillende collectieven mag participeren. Individuele
opleiders en een opleiderscollectief kunnen uitsluitend subsidie aanvragen voor scholing
die valt onder categorie A en B. De aanvraag kan zien op enkel scholing uit categorie
A of categorie B, maar ook op een combinatie van categorie A en categorie B. Dit moet
in de aanvraag en in de catalogus goed worden aangegeven.
Het tweede aanvraagtijdvak staat open voor aanvragen van samenwerkingsverbanden. Een
aanvraag kan worden ingediend door de hoofdaanvrager van het samenwerkingsverband.
Als hoofdaanvrager kunnen de volgende partijen optreden: een werkgevers- of werknemersvereniging,
een O&O-fonds of een brancheorganisatie. De partijen binnen het samenwerkingsverband
machtigen de hoofdaanvrager voor het indienen van de subsidieaanvraag. Deze machtiging
wordt meegestuurd bij de aanvraag. Een samenwerkingsverband mag één aanvraag per aanvraagtijdvak
indienen. De opleider binnen het samenwerkingsverband kan in meerdere samenwerkingsverbanden
participeren. Dit is wenselijk omdat een opleider relevante scholing kan hebben voor
meerdere samenwerkingsverbanden in verschillende sectoren. Een opleider is bij samenwerkingsverbanden
overigens uitgesloten als mogelijke hoofdaanvrager. Hier is voor gekozen, omdat bij
een samenwerkingsverband de behoefte van een sector of branche veelal leidend zal
zijn. Op basis van deze behoefte wordt de opleider gekozen. Een samenwerkingsverband
kan alleen een aanvraag indienen voor scholing die valt onder categorie C.
Eisen opleider
In bijlage II is vastgelegd aan welke eisen een opleider moet voldoen om in aanmerking
te komen voor subsidie. Met deze eisen wordt gewaarborgd dat de opleider voldoende
uitvoeringscapaciteit heeft, in staat is om het aanbod inzichtelijk voor de deelnemer
te presenteren en daarnaast ook begeleiding en ondersteuning vooraf en tijdens het
traject kan bieden. Ook zijn in de bijlage eisen opgenomen inzake de zoekfunctie en
website van de aanvragers. Deze eisen zijn opgenomen om te verzekeren dat de deelnemer
gemakkelijk kan vinden welke scholingstrajecten er zijn en daarnaast op zijn of haar
voorkeuren kan zoeken.
De (hoofd)aanvrager verklaart bij de subsidieaanvraag dat hij, het collectief of het
samenwerkingsverband, voldoet aan deze eisen. In het geval van een collectief of een
samenwerkingsverband, wordt deze verklaring gegeven door de hoofdaanvrager, namens
alle opleiders binnen de samenwerking.
Capaciteitseis
In de regeling wordt een capaciteitseis gesteld. Dit is een eis aan het minimumaantal
scholingstrajecten waarvoor een aanvrager een aanvraag moet indienen. Een dergelijke
eis is opgenomen om twee redenen:
-
− In de eerste plaats is de capaciteitseis opgenomen om overzichtelijkheid voor de deelnemers
te waarborgen. Op het moment dat er geen capaciteitseis zou worden gesteld, zouden
honderden opleiders een aanvraag kunnen indienen en hun aanbod gratis beschikbaar
stellen aan individuen. Dit zou zorgen voor een te versnipperd, en voor deelnemers
onoverzichtelijk, aanbod.
-
− In de tweede plaats is voor de capaciteitseis gekozen omwille van een goede uitvoerbaarheid
van de regeling. Deze regeling is een onderdeel van het crisispakket NL leert door,
dat naar aanleiding van de coronacrisis in het leven is geroepen. Het crisiskarakter
van de regeling vraagt om een snelle uitvoering. Om dit te realiseren moet de uitvoerbaarheid
beheersbaar worden gehouden. Deze beheersbaarheid is uitsluitend mogelijk door het
stellen van een capaciteitseis.
In de regeling worden twee capaciteitseisen gehanteerd: een eis voor de individuele
opleiders en het opleiderscollectief en een eis voor het samenwerkingsverband. De
eis voor individuele opleiders en het opleiderscollectief ligt op een minimum van
1.500 scholingstrajecten per aanvraag. De eis voor samenwerkingsverbanden ligt op
een minimum van 750 trajecten per aanvraag. De reden voor een lagere eis bij samenwerkingsverbanden
dan bij individuele opleiders of een opleiderscollectief ligt in de aard van het subsidiabele
aanbod: het aanbod uit categorie A en B is laagdrempeliger en minder omvangrijk dan
de scholing uit categorie C. Het is daarmee eenvoudiger om in beperkte tijd meer scholingstrajecten
te realiseren voor aanbod uit categorie A en B dan uit categorie C.
Ten aanzien van deze capaciteitseisen speelt nog een belangrijk aandachtspunt voor
opleiders, opleiderscollectieven en samenwerkingsverbanden. In de regeling is een
bepaling opgenomen die stelt dat minimaal 60% van de scholingstrajecten waarvoor subsidie
wordt aangevraagd succesvol, dat wil zeggen met een bewijs van afronding, afgesloten
moet worden. Het behalen van deze norm is van belang bij de uiteindelijke vaststelling
van de subsidie en vraagt dus om een realistische inschatting van de subsidieaanvrager.
Catalogus
De subsidieaanvrager dient als bijlage bij de subsidieaanvraag de catalogus mee te
sturen waarin zijn scholingsaanbod staat waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De catalogus
moet aan een bepaald format voldoen dat op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl beschikbaar wordt gesteld. In bijlage I zijn eisen opgenomen waaraan de catalogus
moet voldoen. Vanzelfsprekend moet het aanbod passen binnen de voorwaarden van de
verschillende categorieën. Het is de bedoeling dat de catalogus inzicht geeft in het
aanbod dat voor de deelnemers beschikbaar wordt gesteld. Daarnaast moet in de catalogus
ten minste vijf verschillende scholingsactiviteiten worden aangeboden. De subsidieaanvragers
moeten toestemming geven om deze catalogus op de website van www.hoewerktnederland.nl te plaatsen, zodat al het gesubsidieerde aanbod van de verschillende aanvragers bij
elkaar staat en vindbaar en overzichtelijk raadpleegbaar is voor (potentiële) deelnemers
en andere betrokkenen. Daarnaast wordt deze catalogus gebruikt voor de beoordeling
en controle door Uitvoering van Beleid (UVB), de uitvoerder van deze subsidieregeling.
3.7 Rangschikking, vaststelling en betaling
De subsidieaanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst. De subsidieaanvraag
wordt na ontvangst gecontroleerd op volledigheid en of de aanvraag en de bijlagen
voldoen aan de in de regeling gestelde eisen. In geval de aanvraag afkomstig is van
een opleiderscollectief of een samenwerkingsverband, moet ook het machtigingsformulier
en de samenwerkingsovereenkomst voor de hoofdaanvrager worden meegestuurd. De beslissing
over een subsidieaanvraag wordt zo snel mogelijk genomen, maar uiterlijk binnen 13
weken.
Bij de verleningsbeschikking ontvangt de subsidieontvanger een voorschot ter hoogte
van 60% van het toegekende subsidiebedrag. Er is gekozen om te werken met een voorschot,
omdat van opleiders wordt verwacht dat zij grote aantallen deelnemers een scholingstraject
kunnen laten volgen. Om dit ook daadwerkelijk te kunnen realiseren, ontvangen de aanvragers
een voorschot. Om te zorgen dat subsidieontvangers bij de aanvraag een realistische
inschatting maken, is in de regeling opgenomen dat wanneer bij het controleren van
de aanvraag tot subsidievaststelling blijkt, dat minder dan 60% van het aantal scholingstrajecten
zoals vermeld in de laatst afgegeven beschikking tot subsidieverlening, het subsidiebedrag
op nihil kan worden vastgesteld. Wanneer de subsidieontvanger voorziet dat minder
dan 60% van het aantal scholingstrajecten zal worden gerealiseerd, is het van belang
dat hij zo snel als mogelijk tegen het einde van de periode waarover de subsidie zich
uitstrekt, maar uiterlijk tot 1 juni 2021 een wijzigingsverzoek indient. Als zo’n
wijzigingsverzoek is ingewilligd, ontvangt de subsidieontvanger een wijzigingsbeschikking
op alleen het subsidiebedrag, waarbij wordt aangegeven dat op de overige onderdelen
de eerder gegeven beschikking ongewijzigd blijft.
De subsidieontvanger ontvangt alleen subsidie voor de scholingstrajecten die door
de deelnemers zijn afgerond. De deelnemer moet een bewijs van afronding hebben ontvangen
en de opleiders moeten dit in hun administratie vastleggen. Voor de aanvragen die
gericht zijn op categorie A geldt een uitzondering. Deze categorie richt zich op leerpakketten
en abonnementen. Deze onderwijsvormen bevatten meerdere en verschillende e-learnings/modules.
Daarom is voor categorie A in de regeling bepaald dat de aanvrager per traject subsidie
ontvangt wanneer de deelnemer in ieder geval één e-learning/module binnen het leeraanbod
van het pakket of abonnement heeft afgerond en hiervoor een bewijs van afronding heeft
ontvangen.
De subsidieontvanger moet na afloop van de periode waarin de scholingstrajecten zijn
gegeven een verzoek tot subsidievaststelling indienen. Dit verzoek tot vaststelling
moet uiterlijk op 1 oktober 2021 worden ingediend. Om voldoende tijd en gelegenheid
te hebben om de aanvraag tot subsidievaststelling voor te bereiden, alle stukken daartoe
in orde te brengen en de gevraagde overzichten gereed te hebben, is bepaald dat een
subsidieontvanger alleen subsidie kan krijgen voor scholingstrajecten die zijn afgerond
met een bewijs van deelname vóór 1 augustus 2021. Na ontvangst van het verzoek tot
subsidievaststelling wordt zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen 22 weken na ontvangst
van het verzoek, een beslissing genomen over de subsidievaststelling.
3.8 Administratieve lasten, verantwoording en dossiervorming
Getracht is de administratieve lasten voor de subsidieontvangers zo laag mogelijk
gehouden. De documenten en informatie die bij de subsidieaanvraag en bij het verzoek
tot subsidievaststelling moeten worden verstrekt zijn daarom tot een minimum beperkt.
Dit ontslaat de subsidieontvanger er niet van de rechtmatigheid van de verstrekte
subsidies desgevraagd aan te tonen aan de uitvoerder van de subsidieregeling.
Bij het verzoek tot vaststelling moet de subsidieaanvragers gegevens overhandigen
inzake de gerealiseerde scholingstrajecten. Daarnaast moet een lijst met het BSN van
de deelnemers en een controleverklaring, inclusief een rapport van feitelijke bevindingen,
die is opgesteld door een accountant worden opgestuurd. De kosten voor een accountantsverklaring
zijn niet subsidiabel binnen de regeling. Tot slot moeten de subsidieontvangers een
evaluatieverslag van de uitgevoerde activiteiten opsturen. SZW heeft de bevoegdheid
te controleren en maatregelen te nemen om fraude of oneigenlijk gebruik te voorkomen
en op te sporen.
De subsidieontvanger moet er zorg voor dragen dat er een deugdelijke administratie
wordt bijgehouden, op basis waarvan gecontroleerd kan worden of het scholingstraject
is afgerond en aan alle voorwaarden wordt voldaan. In bijlage IV is opgenomen aan
welke administratievoorschriften de subsidieontvanger moet voldoen. Het bijhouden
van een goede administratie is mede van belang ten behoeve van de evaluatie, waarbij
delen uit de administratie mogelijk voor dat doel worden opgevraagd.
4. Toepassing Caribisch Nederland
De regeling is van toepassing op zowel het Europese deel van Nederland als Caribisch
Nederland. Dat betekent dat deelnemers die woonachtig zijn in Caribisch Nederland,
deel kunnen nemen aan het gratis online scholingsaanbod. Voor deelnemers uit Caribisch
Nederland geldt dat wanneer zij geen BSN hebben, de opleider waar dat gevraagd wordt
het CRIB-nummer van de deelnemer moet opgeven.
Opleiders die gevestigd zijn in Caribisch Nederland kunnen evenals opleiders uit het
Europese deel van Nederland in aanmerking komen voor een subsidie op grond van deze
regeling. Wegens uitvoeringstechnische redenen, is er echter voor gekozen om opleiders
uit Caribisch Nederland enkel de mogelijkheid te geven onderdeel te laten zijn van
een opleiderscollectief of een samenwerkingsverband. Op deze manier kunnen zij aanspraak
maken op subsidie en is de regeling uitvoerbaar.
5. Uitvoering, handhaving en evaluatie
Uitvoerbaarheid
De regeling wordt namens de minister uitgevoerd door UVB, onderdeel van de directie
Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering van het Ministerie van Sociale
zaken en werkgelegenheid. UVB heeft ruime ervaring met het uitvoeren van subsidieregelingen
en beschikt over de expertise die hiervoor nodig is. UVB heeft deze regeling beoordeeld
op uitvoerbaarheid. UVB acht de regeling uitvoerbaar. UVB heeft in de uitvoeringstoets
een aantal uitvoeringsrisico’s benoemd.
Voor de doelgroep deelnemers moet worden gecontroleerd of iemand een band heeft met
de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit is bijvoorbeeld het geval als iemand in Nederland
verzekerd is voor volksverzekeringen of wanneer iemand in Nederland woont of werkt.
Om dit te kunnen controleren zou een gegevensuitwisseling met respectievelijk de SVB
en BRP moeten worden gerealiseerd. Gelet op de beschikbare tijd is dat niet haalbaar.
In vrijwel alle gevallen geldt echter dat wanneer de deelnemer een BSN heeft, deze
verzekerd is voor volksverzekeringen of in Nederland woont en/of werkt. De controle
of een deelnemer tot de doelgroep hoort zal daarom worden gedaan aan de hand van het
BSN van de deelnemer. Voor deelnemers uit Caribisch Nederland geldt dat wordt aangenomen
dat zij tot de doelgroep behoren op basis van het CRIB-nummer.
Tweede belangrijk uitvoeringsrisico is de openstelling van de regeling voor Caribisch
Nederland, voornamelijk waar het gaat om subsidieaanvragers afkomstig uit Caribisch
Nederland. Verschillen in taal, tijdzone, gebruikte valuta en wisselkoersen brengen
uitvoeringstechnische uitdagingen mee. Daarnaast is in het E-formulier niet voorzien
in aanvragen vanuit Caribisch Nederland (vanwege de uitvraag van BSN, IBAN-nummer
en adressering in Nederland). Bovendien wordt er voor de afhandeling van de subsidieaanvraag
en het verzoek tot subsidievaststelling gebruik gemaakt van de samenwerkingsruimte.
De ervaring leert dat bij subsidieaanvragers afkomstig uit Caribisch Nederland sms-communicatieproblemen
spelen (sms-berichten voor toegang tot de samenwerkingsruimte worden niet altijd ontvangen).
Deze risico’s brengen mee dat niet gegarandeerd kan worden dat aanvragen van subsidieaanvragers
die afkomstig zijn uit Caribisch Nederland binnen de in de regeling getelde termijnen
afgehandeld kunnen worden.
Desondanks kan deze regeling grote waarde hebben voor Caribisch Nederland. Ook in
Caribisch Nederland wordt men geconfronteerd met de gevolgen van de coronacrisis.
Ook daar verandert het werk en zitten mensen in onzekerheid over hun werksituatie.
Ook voor deelnemers uit Caribisch Nederland is scholing van groot belang. Daarom is
besloten de regeling eveneens open te stellen voor Caribisch Nederland. Dit betekent
wel dat er uitvoeringstechnische uitdagingen zijn voor UVB, die een hogere uitvoeringslast
meebrengen.
Als derde belangrijk uitvoeringsrisico wordt benoemd de beoordeling van scholingstrajecten.
UVB heeft veel ervaring en expertise op het gebied van uitvoering van subsidieregelingen,
maar geen expertise op het gebied van inhoudelijke beoordeling van scholingstrajecten.
Om te garanderen dat inhoudelijk kwalitatief goede scholing wordt aangeboden zijn
in de regeling verschillende maatregelen getroffen, bijvoorbeeld door een aantal algemene
eisen aan het aanbod te stellen en het vereiste dat alleen opleidingen met bepaalde
certificeringen of die worden gegeven door opleiders met bepaalde erkenningen of keurmerken
in aanmerking komen voor subsidie.
Misbruik, oneigenlijk gebruik en handhaving
Bij de totstandkoming van de regeling is nadrukkelijk gekeken naar mogelijke risico’s
op misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies op basis van deze regeling. Er zijn
verschillende maatregelen genomen om de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik
zo veel mogelijk te beperken. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de bepaling
dat het aanbod op 1 september 2020 voor een vergelijkbare prijs als het aanbod in
de periode daarvoor moet worden aangeboden en de kwaliteitseisen die worden gesteld
aan de opleiding.
Monitoring & evaluatie
De regeling wordt gemonitord en geëvalueerd. De monitoring heeft betrekking op de
financiële realisatie. Daarnaast vindt er een effectevaluatie plaats. Deze evaluatie
richt zich op vaststellen van de doeltreffendheid en effecten van de regeling.
6. Financiële gevolgen
De middelen voor deze subsidieregeling zijn afkomstig van het budget dat beschikbaar
is gesteld voor het crisispakket NL leert door. In totaal is er door het kabinet € 50
miljoen beschikbaar gesteld voor online scholing en ontwikkeladviezen. Voor ontwikkeladviezen
is € 14 miljoen gereserveerd.4 Het subsidieplafond voor online scholing is vastgesteld op € 34 miljoen.
Het kabinet wil tussen de 50.000 en 80.000 scholingstrajecten subsidiëren. Hiervoor
kunnen ongeveer 52.000 trajecten in categorie A en/of B worden aangeboden en 17.000
trajecten in categorie C.
Voor de uitvoeringskosten en de monitoring en evaluatie van het gehele crisispakket
NL leert door is in totaal € 2 miljoen gereserveerd.
7. Inwerkingtreding
Publicatie van deze regeling vindt plaats rond 1 september 2020. Inwerkingtreding
is voorzien op 1 september 2020, maar door het publicatiemoment kan dat enkele dagen
later zijn.
Artikelsgewijze toelichting
Algemeen
Deze subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Dit betekent dat
ook de op die wet gebaseerde Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (Kaderregeling)
van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat een aantal zaken niet in deze subsidieregeling
is opgenomen, maar te vinden is in de Kaderregeling. Zo is SZW bevoegd om bij terugvordering
van ten onrechte betaalde subsidies gemaakte kosten en verschuldigde wettelijke rente
in rekening te brengen (artikel 1.8 van de Kaderregeling).
Artikel 1. Begripsbepalingen
Dit artikel bevat een aantal begripsbepalingen, waarbij in verband met de vindbaarheid
is gekozen om deze alfabetisch te ordenen. Enkele daarvan worden hier nader toegelicht.
Degenen die in aanmerking komen voor subsidie op grond van deze regeling zijn opleiders, opleiderscollectieven en samenwerkingsverbanden. Een opleider is een natuurlijk persoon of rechtspersoon die zich beroepshalve bezig houdt met
het geven van scholing. Van belang voor de in deze regeling geregelde aanvraagmogelijkheden
is dat een opleider ook samen met een of meer andere opleiders als een grotere opleidingseenheid,
een opleiderscollectief, kan opereren. Het samen opereren binnen een opleiderscollectief of een samenwerkingsverband
biedt meer mogelijkheden voor kleinere opleiders. Een dergelijke samenwerking moet
tussen de opleiders zijn overeengekomen, waarbij een hoofdaanvrager wordt gemachtigd om de andere partijen in het opleiderscollectief in en buiten rechte
te vertegenwoordigen. Er zijn verschillende partijen die hoofdaanvrager kunnen zijn
voor samenwerkingsverbanden. Dat kunnen zijn brancheorganisaties, O&O-fondsen en werknemers-
of werkgeversverenigingen hoofdaanvragers. Bij opleiderscollectieven kunnen het opleiders
zijn die als hoofdaanvrager optreden. Bij samenwerkingsverbanden betreft het een samenwerking tussen enerzijds een opleider en anderzijds een organisatie
die zich bezig houdt met scholing binnen de betrokken bedrijfstak, zoals O&O-fondsen
en brancheorganisaties. Ook organisaties van werkgevers en werknemers kunnen in een
samenwerkingsverband met opleiders zitten. Te denken valt ook aan gemeenten en provincies,
hoewel deze geen hoofdaanvrager kunnen zijn. Gemeenten en provincies krijgen op basis
van deze regeling geen subsidie, maar zij kunnen wel fungeren als facilitator.
Het begrip deelnemer is ruim. Het gaat om alle natuurlijke personen die verbonden zijn met de (Caribisch-)Nederlandse
arbeidsmarkt en tussen de 18 jaar en de leeftijd, waarop de AOW of AOV ingaat, oud
zijn. Ondanks de ruime omschrijving van de doelgroep is het van belang om op te merken
dat de regeling vooral bedoeld is voor personen die stappen willen zetten op een kansrijke
arbeidsmarkt. Dat betreft dan personen die werkloos zijn of dreigen werkloos te raken
als gevolg van COVID-19 en die op weg naar een beroep waar zij mogelijk hun toekomstige
loopbaan kunnen vinden, een daarop gericht scholingstraject willen volgen. Zij kunnen
zich aanmelden voor het kosteloos volgen van een scholingstraject in verband met verbetering
van hun arbeidsmarktpositie.
Scholing betreft alle vormen van overbrengen van vaardigheden of kennis. De begrippen scholing en scholingstraject komen meermalen voor in deze regeling, waarbij scholing meer het product betreft
en scholingstraject het proces van het geven van de scholing. In deze regeling geldt
als uitgangspunt dat scholing online wordt gegeven, door middel van digitale applicaties.5 Gelet op het feit dat er veel scholingstrajecten zijn die zich richten op het aanleren
van praktische vaardigheden, is gedeeltelijke fysieke scholing mogelijk en soms zelfs
noodzakelijk.
Artikel 2. Doel en reikwijdte van de regeling
Het hoofddoel van deze regeling is om personen die hun kansen op de arbeidsmarkt of
hun kansen op het weer verkrijgen van arbeid in dienstbetrekking of als zelfstandige
willen vergroten de mogelijkheid te bieden om kosteloos een scholingstraject te volgen
waarmee kennis en vaardigheden (verder) kunnen worden ontwikkeld.
Artikel 3. Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan op grond van deze regeling worden verstrekt aan opleiders, opleiderscollectieven
of samenwerkingsverbanden voor het geven van scholing aan deelnemers.
Artikel 4. Aanvraaggerechtigden
Teneinde het aanvraagproces goed te kunnen stroomlijnen, worden verschillende aanvraagtijdvakken
gehanteerd. Die staan vermeld in artikel 11, vierde lid. Per aanvraagtijdvak is er
wisseling van aanvraaggerechtigden.
In het algemeen kan worden gesteld dat aanvraaggerechtigd zijn opleiders, opleiderscollectieven
en samenwerkingsverbanden. Aangezien het bij categorieën A en B om de meer overzichtelijke
scholingstrajecten gaat qua inhoud en totaal tijdsbestek, kunnen voor deze categorieën
zowel opleiders als opleiderscollectieven aanvragen. Subsidieaanvragen voor categorie
C kunnen alleen worden gedaan door samenwerkingsverbanden, waarbinnen het uiteraard
de opleiders binnen een samenwerkingsverband zijn die uiteindelijk de scholing voor
hun rekening zullen nemen en de andere samenwerkende partijen algemene, inhoudelijke
of financiële input leveren voor de in te zetten scholing.
Artikel 5. Algemene eisen aan scholing
In dit artikel zijn de algemene eisen aan scholing opgenomen. Deze eisen gelden ongeacht
van welke categorie scholing sprake is. Enkele daarvan worden hier nader toegelicht.
Eerste lid
De scholing wordt opgenomen in een catalogus, waarop bijlage I van toepassing is en
beschikbaar gesteld aan de deelnemers. Een verplicht format van deze catalogus is
te vinden op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
Tweede lid
Onderdeel a: In dit onderdeel wordt aangegeven dat scholing aan één van de in onderdeel a genoemde
kwalificaties of keurmerken dient te voldoen. Daarbij geldt dat scholing in categorie
A en B dienen te voldoen aan een criterium als genoemd onder 1°, 2° of 3°, en scholing
in categorie C aan een criterium als genoemd onder 1°, 2°, 3° of 4°. De navolgende
onderdelen b tot en met h gelden vervolgens cumulatief, welke scholingscategorie het
ook betreft.
Onderdeel b
Dit onderdeel geeft expliciet aan dat de scholing voor de deelnemer geen kosten mee
mag brengen.
Onderdeel c
Ten aanzien van alle scholingstrajecten kan worden gemeld dat arbeidsmarktrelevantie
een essentiële eis is die aan de te geven en te volgen scholing wordt gesteld. Scholing
is arbeidsmarktrelevant, wanneer deze is gericht op het beter functioneren van de
deelnemer in een huidige of toekomstige werkkring, waaronder mede begrepen scholing
ter zake van een beroepsopleiding of herscholing en onderwijs gericht op het voor
beroepsdoeleinden verwerven of op peil houden van kennis.
Onderdeel e
Voor elke scholing geldt dat deze in elk geval online wordt gegeven. Dat hoeft niet
voor het geheel online te zijn. Immers, er zijn vele scholingstrajecten die een praktische
handvaardigheid vergen, waardoor een onderdeel van dergelijke scholingstrajecten wel
degelijk voor een deel fysiek moeten plaatsvinden.
Onderdeel f
In dit onderdeel is als eis opgenomen dat alleen subsidie mag worden aangevraagd voor
aanbod dat vóór de datum van ingang van deze regeling, dus rond 1 september 2020 voor
een vergelijkbaar of hoger bedrag is aangeboden. Met vergelijkbaar wordt bedoeld dat
de scholing bij de subsidieaanvraag niet meer mag kosten van 102% van het bedrag waarvoor
de scholing vóór 1 september 2020 werd aangeboden. De 2% is vastgesteld op basis van
de inflatie. Om te bepalen of er geen sprake is van een te groot prijsverschil wordt
de prijs op twee momenten vergeleken. Het eerste meetmoment wordt hierbij vastgesteld
op 1 september 2020. De prijs op die dag wordt vergeleken met het bedrag dat in de
voorafgaande periode dat die scholing werd gegeven, werd gevraagd.
Onderdeel h
Scholing komt alleen in aanmerking voor subsidie als de desbetreffende scholingstrajecten
aantoonbaar, met een bewijs van afronding, zijn afgesloten.
Artikel 6. Specifieke eisen aan scholing per categorie scholing
Dit artikel bepaalt, ten behoeve van de berekening van de hoogte van het subsidiebedrag,
een categorie-indeling van scholing. Het gaat om drie categorieën.
Categorie A betreft scholingstrajecten die ten minste zes maanden via een leerpakket
of abonnement worden aangeboden, gericht op ontwikkeling van kennis en vaardigheden.
Scholing in categorie A heeft een minimale studiebelasting van 8 uur. Bedoeling is
dat scholing in categorie A wordt afgerond met een bewijs van afronding. Om te bereiken
dat scholing wordt aangeboden van reële waarde, is verder bepaald dat de waarde van
elke scholing ten minste € 150,00 bedraagt.
Bij categorie B gaat het om een intensievere scholing, waarin basisvaardigheden, sociaal-communicatieve
vaardigheden en arbeidsmarktvaardigheden (verder) ontwikkeld kunnen worden. De scholing
moet worden afgerond met een bewijs van afronding. Na afronding van scholing heeft
de deelnemer zijn arbeidsmarktpositie versterkt. Daarnaast kan in categorie B scholing
worden gevolgd waarmee specifiekere vaardigheden van een vak worden aangeleerd. Resultaat
van deze scholing is dat een deelnemer met enige kennis van zaken de volgende stap
in zijn loopbaan zet. Scholing in categorie B heeft een minimale studiebelasting van
16 uur. Ook voor deze scholing is bepaald dat er een minimale waarde moet zijn van
elke scholing. Deze is voor categorie B-scholing vastgesteld op ten minste € 500,00.
Categorie C ten slotte betreft scholing van middelbaar of hoger onderwijsniveau die
wordt afgerond met als bewijs van afronding een diploma of certificaat op middelbaar
of hoger onderwijsniveau. Hieronder valt ook scholing die wordt afgesloten met een
branche- of sector-erkend certificaat. Daarnaast vallen ook EVC-trajecten onder categorie
C. Bij categorie C scholing gaat het niet om langdurig, voltijds school- of universitair
onderwijs. De in de catalogus aangeboden scholing in categorie C heeft voorts een
gemiddelde waarde van ten minste € 1.250,00 en ten minste een waarde van € 1.000,00
per scholingstraject. Aangezien de bijdrage uit hoofde van deze regeling niet kostendekkend
zal zijn voor scholingstrajecten uit categorie C, kan in een samenwerkingsverband
worden bereikt dat door de input van een of meer partijen de opleiding geheel wordt
bekostigd. In alle gevallen is het volgen van de scholing voor de deelnemer kosteloos
(zie artikel 5, tweede lid, onderdeel b).
Voor de scholing in categorieën B en C geldt dat de opleider persoonlijke begeleiding
en ondersteuning biedt. Dit is anders bij categorie A, omdat bij leerpakketten en
abonnementen persoonlijke begeleiding en ondersteuning niet noodzakelijk of mogelijk
is.
Artikel 7. Eisen aan opleider
Voor de eisen, die op grond van deze regeling aan de opleider worden gesteld, wordt
verwezen naar bijlage II. De subsidieaanvrager dient op grond van artikel 10, vierde
lid, onderdeel b, bij de aanvraag te verklaren dat de opleider hieraan voldoet. Het
tweede lid maakt het mogelijk dat opleiders die niet beschikken over een van de certificeringen
of keurmerken, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel a, toch een subsidieaanvraag
kunnen indienen op grond van deze regeling met een in dat land overeenkomstige certificering
of keurmerk.
Artikel 8. Subsidieplafond
Dit artikel geeft het totaal beschikbare budget weer dat openstaat voor het kosteloos
aanbieden van scholing op grond van deze regeling.
Artikel 9. Hoogte van het subsidiebedrag
Dit artikel behoeft weinig toelichting. De genoemde bedragen in het eerste lid zijn
de vastgestelde subsidiebedragen per deelnemer bij een afgerond scholingstraject in
de categorieën A, B of C. Het tweede lid maakt duidelijk dat de hoogte van het subsidiebedrag
per aanvraag een berekening is die bestaat uit prijs maal hoeveelheid (p x q).
Artikel 10. Eisen aan de subsidieaanvraag
Eerste lid
Een subsidieaanvraag kan worden ingediend door middel van een vooraf vastgesteld elektronisch
aanvraagformulier dat op de website www.mijnuitvoeringvanbeleidszw.nl is te vinden. Dit formulier is per opening tijdvak beschikbaar. Vooraf kan men zich
registreren en een account aanmaken.
Tweede lid
Artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt een aantal gegevens, die een
subsidieaanvraag ten minste moet bevatten, zoals de naam en het adres van de subsidieaanvrager.
Daarnaast bevat een subsidieaanvraag een aantal aanvullende gegevens, waaronder het
KvK-nummer en de contactgegevens van de subsidieaanvrager en het aantal scholingstrajecten,
verdeeld naar categorieën, waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
Derde lid
De subsidieaanvraag bevat niet alleen gegevens, maar ook relevante stukken. Zo wordt
onder meer een catalogus meegestuurd die de subsidieaanvrager, afhankelijk van verlening
van subsidie, aan de deelnemers zal aanbieden.
Bij aanvragen van opleiderscollectieven en samenwerkingsverbanden is verder van belang
dat er een persoon is die namens het collectief of samenwerkingsverband de aanvraag
indient. Dit is de hoofdaanvrager, die gedurende het gehele proces ook aanspreekbaar
is op de verplichtingen die op de opleider rusten. Deze persoon is verantwoordelijk
voor de verplichtingen die op de opleider rusten in het kader van aanvraag, tussentijdse
informatieverstrekking, declaratie en eindafrekening voor de vaststelling van de subsidie.
Ook in het kader van evaluatie en onderzoek is deze vertegenwoordiger degene die voor
het opleiderscollectief of samenwerkingsverband wordt aangesproken. Om die reden wordt
de aanvraag vergezeld van een samenwerkingsovereenkomst en een schriftelijke machtiging,
waarvan een format in bijlage III is opgenomen. Indien er sprake is van een opleiderscollectief
of samenwerkingsverband, dienen ook de KvK-nummers en de contactgegevens van de opleiders
binnen dat collectief of samenwerkingsverband te worden vermeld.
In dit verband kan nog worden opgemerkt dat binnen een samenwerkingsverband een opleider
niet kan optreden als hoofdaanvrager. De gedachte achter een samenwerkingsverband
in het kader van deze regeling is dat de behoefte van de sector of branche leidend
is. Op basis van deze behoefte wordt de opleider gekozen.
Vierde lid
Om in aanmerking te komen voor subsidie verklaart de subsidieaanvrager dat de catalogus
voldoet aan de vereisten, die zijn opgenomen in bijlage I en dat de opleider voldoet
aan de eisen, die zijn opgenomen in bijlage II.
Vijfde lid
De aanvrager geeft tevens toestemming om (een link naar) de catalogus te laten plaatsen
op de website www.hoewerktnederland.nl.
Zesde lid
Dit lid bepaalt dat, met het oog op een eerlijke verdeling van de subsidiegelden,
er per categorie aanvraaggerechtigde een maximum wordt gesteld aan het subsidiebedrag
dat per aanvraag kan worden aangevraagd. Dat maximum is voor opleiders en opleiderscollectieven
€ 1,5 miljoen en voor samenwerkingsverbanden € 2 miljoen subsidie.
Zevende en achtste lid
Deze leden stellen een capaciteitseis aan de aanvraag. Deze eis geldt het minimum
aantal scholingstrajecten waarvoor een aanvrager een aanvraag moet indienen. Daarbij
is het voor de aanvrager van uitermate groot belang dat hij bij zijn aanvraag nagaat
of het aantal door hem aangevraagde trajecten ook reëel haalbaar voor deze aanvrager
kan worden geacht. Met andere woorden, zijn aanvraag weerspiegelt de reële verwachting
dat het desbetreffend aantal scholingstrajecten door hem (opleider, opleiderscollectief,
samenwerkingsverband) zal worden gerealiseerd. Artikel 15, vierde en vijfde lid, geeft
aan wat de mogelijke vervolgstappen zijn in geval van onderrealisatie.
De capaciteitseis is opgenomen om zo overzichtelijkheid voor de deelnemers te waarborgen
en de regeling uitvoerbaar te houden. De eis voor individuele opleiders en opleiderscollectieven
ligt op een minimum van 1.500 scholingstrajecten per aanvrager. De eis voor samenwerkingsverbanden
ligt op een minimum van 750 trajecten per aanvrager. De reden voor een lagere eis
bij samenwerkingsverbanden dan bij individuele of collectieve opleiders ligt in de
aard van het subsidiabele aanbod.
Negende lid
Scholingstrajecten die starten voordat de subsidieverleningsbeschikking binnen is
bij de aanvrager, noch scholingstrajecten die na 31 juli 2021 worden afgerond komen
in aanmerking voor subsidie. Dit lid, in combinatie met artikel 14, onderdeel b, strekt
ertoe om het gehele proces van subsidieverstrekking op procesmatig goede wijze te
doen verlopen. De uiterste datum van afronding van scholingstrajecten, 31 juli 2021,
leidt ertoe dat subsidieaanvrager nog voldoende gelegenheid heeft om de vaststellingsaanvraag
in te dienen en geeft de uitvoerder van deze regeling de mogelijkheid bijtijds alle
vaststellingsbeschikkingen af te ronden.
Tiende lid
Dit lid maakt het mogelijk dat opleiders of subsidieaanvragers die niet beschikken
over een KvK-nummer een aanvraag kunnen doen met een in dat land overeenkomstig registratienummer.
Artikel 11. Aanvraagtijdvakken subsidie
Voor het indienen van subsidieaanvragen worden twee aanvraagtijdvakken opengesteld,
waarin per tijdvak maximaal 17 miljoen euro kan worden aangevraagd. Het is afhankelijk
van het soort aanvrager voor welk tijdvak hij in aanmerking komt. Het eerste tijdvak
wordt opengesteld voor opleiders en opleiderscollectieven, het tweede tijdvak voor
samenwerkingsverbanden. Subsidieaanvragen die na het sluiten van een aanvraagtijdvak
worden ingediend, worden niet in behandeling genomen. Het zesde lid bepaalt dat bij
onderuitputting van het budget in het eerste tijdvak het resterende budget van het
eerste tijdvak wordt opgeteld bij het maximumbedrag van 17 miljoen euro dat beschikbaar
is voor het tweede tijdvak.
Artikel 12. Rangschikking
In dit artikel wordt geregeld dat subsidieaanvragen worden behandeld op basis van
volgorde van ontvangst van de aanvragen. Op grond van artikel 2.3 van de Kaderregeling
geldt dat wanneer de subsidieaanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet
bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld om zijn onvolledige subsidieaanvraag aan
te vullen, het tijdstip van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag geldt als
het tijdstip van ontvangst van de aanvraag. Ook wordt geregeld dat als subsidieaanvragen
gelijktijdig worden ontvangen door middel van loting wordt vastgesteld op welke volgorde
de ontvangen subsidieaanvragen worden behandeld. De loting wordt uitgevoerd door een
notaris.
Artikel 13. Verlening van de subsidie
Op een (volledige) subsidieaanvraag wordt binnen 13 weken beslist. In de beschikking
tot subsidieverlening wordt aangegeven voor welke scholingstraject of scholingstrajecten
subsidie wordt verleend. Daarnaast wordt aangegeven voor welke periode van scholing
subsidie wordt verleend en aan welke verplichtingen de subsidieaanvrager moet voldoen.
Onder deze verplichtingen valt ook de verplichting om goede administratie bij te houden.
In bijlage IV staan alle onderdelen die deel moeten uitmaken van de administratie
en wordt voorts aangegeven dat deze administratie beschikbaar moet zijn voor raadpleging
en controle (zie ook artikel 18).
Het gehele scholingstraject moet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening
vermelde periode vallen. Overschrijding leidt tot het niet subsidiabel zijn van het
gehele scholingstraject.
De beschikking tot verlening van het voorschot op de subsidie, respectievelijk de
subsidie zelf vermeldt het bedrag dat met de beschikking is gemoeid. De beschikking
kan ook een berekening van het te verlenen subsidiebedrag bevatten.
Ter afronding van het subsidieproces zal een beschikking tot vaststelling van de subsidie
moeten worden gevraagd. Het moment waarop dat uiterlijk moet plaatsvinden wordt vermeld
in artikel 15, met daarbij de vermelding van de verantwoordingsinformatie die daarbij
door de opleider moet worden verstrekt.
Bij de verlening van de subsidie wordt een voorschot gegeven. Dat voorschot bedraagt
60% van het berekende bedrag. De berekening van dit bedrag is opgenomen in artikel
9, tweede lid.
De betaling kan worden opgeschort op de gronden genoemd in artikel 4:56 van de Algemene
wet bestuursrecht. Daarnaast kan de betaling worden opgeschort als het ernstige vermoeden
bestaat dat aanvrager zich niet aan de opgelegde verplichtingen bij de subsidieverlening
houdt. En uiteraard kan de betaling worden opgeschort als mededelingen van de aanvrager
daar aanleiding toe geven.
Artikel 14. Weigering van de subsidie
Artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht geeft een aantal gronden waarop een
aanvraag voor subsidie in elk geval kan worden geweigerd. Dat geldt onder andere als
het scholingstraject waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet heeft plaatsgevonden,
als er geen sprake is van een behoorlijke wijze van rekening en verantwoording of
als in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.
In deze regeling worden twee aanvullende weigeringsgronden opgenomen.
Ten eerste wordt de subsidie geweigerd als de subsidieaanvraag niet voldoet aan bij
deze regeling gestelde eisen of de eisen in of op grond van de Kaderwet SZW-subsidies.
Tweede grond voor weigering is dat de scholing waarvoor subsidie wordt aangevraagd
plaatsvindt buiten de periode die staat vermeld in de beschikking tot subsidieverlening.
Artikel 15. Subsidievaststelling
Ten behoeve van de afronding van het subsidieproces zal op grond van artikel 4:44,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een beschikking tot vaststelling van
de subsidie moeten worden gevraagd. Daarbij komt ook de verantwoordingsinformatie
die door de opleider moet worden verstrekt. In aanvulling op paragraaf 7.2 van de
Kaderregeling, regelt dit artikel onder meer waaruit het verzoek tot vaststelling
bestaat. Overeenkomstig de Kaderregeling zijn de gestelde eisen afhankelijk van de
hoogte van het subsidiebedrag.
De informatie, genoemd in het tweede lid, betreft naast enkele administratieve gegevens
een specificatie van de gegeven scholing en het aantal deelnemers, uitgesplitst naar
categorie A, B of C. De subsidieontvanger hoeft bij het verzoek tot subsidievaststelling
niet de in bijlage IV genoemde onderliggende stukken uit de administratie mee te sturen.
De minister kan steekproefsgewijs wel onderliggende stukken opvragen.
Aangezien de hoogte van het subsidiebedrag per aanvraag te allen tijde minimaal €
225.000 bedraagt, dient bij het verzoek tot subsidievaststelling bovendien een separaat
verslag van de uitgevoerde evaluatie te worden geleverd en is een assurancerapport
en een rapport van feitelijke bevindingen vereist. Deze rapporten zijn opgesteld door
een accountant overeenkomstig een door de minister vastgesteld model met inachtneming
van een door de minister vastgesteld accountantsprotocol, bekend gemaakt op de website
www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
Om te voorkomen dat subsidie wordt verleend, maar vervolgens niet of nauwelijks scholingstrajecten
worden gerealiseerd, zijn het vierde en vijfde lid opgenomen. Wanneer de subsidieontvanger
voorziet dat minder dan 60% van het aantal scholingstrajecten zal worden gerealiseerd,
kan hij tot 1 juni 2021 een wijzigingsverzoek indienen, dus uiterlijk 31 mei 2021.
Dat wijzigingsverzoek dient hij bijtijds te doen, dat wil zeggen voor het einde van
de periode waarover zijn gesubsidieerde scholingstrajecten zich uitstrekten. Het is
echter zaak dat het wijzigingsverzoek voor 1 juni 2021 komt. De subsidie kan dan navenant
lager worden vastgesteld en achteraf ten onrechte verstrekte voorschotten zullen worden
teruggevorderd. Dat hoeft echter niet in alle gevallen te gebeuren. In het vijfde
lid is opgenomen dat de subsidie kan worden vastgesteld op nihil wanneer het aantal
gerealiseerde scholingstrajecten lager is dan 60% van het aantal scholingstrajecten
zoals vermeld in de afgegeven beschikking tot subsidieverlening. Van een mogelijke
nihilstelling kan sprake zijn als blijkt dat de subsidieontvanger verwijtbaar heeft
gehandeld, hetgeen onder andere kan blijken uit een veel te optimistische schatting
van aantallen deelnemers, gelet op zijn verleden, of uit het feit dat hij geen enkele
moeite heeft gedaan om deelnemers te werven voor zijn scholingstrajecten.
Artikel 16. Evaluatie van de uitgevoerde scholing
De subsidieontvanger dient zorg te dragen voor een goede evaluatie van de wijze waarop
hij uitvoering heeft gegeven aan de scholingstrajecten op grond van deze regeling.
Dit artikel geeft verder aan uit welke onderdelen een evaluatieverslag in ieder geval
dient te bestaan. Het tweede lid noemt een aantal elementen dat van belang is om te
kunnen beoordelen hoe deze regeling per aanvrager heeft gewerkt. Het gaat bij het
evalueren van de resultaten van de scholingstrajecten tevens om qua achtergrond van
deelnemers relevante kenmerken. Bij relevante kenmerken kan onder andere worden gedacht
aan leeftijd(scohort) of arbeidsmarktstatus bij aanvang van de scholing. Welke kenmerken
precies relevant zijn wordt nader in overleg met betrokken organisaties en personen
bezien, waarbij deze uiteraard worden geselecteerd met inachtneming van alle relevante
regelgeving zoals de regelgeving rond de Algemene verordening gegevensbescherming
(AVG).
Artikel 17. Melding fraude
In deze regeling zijn bepalingen opgenomen die fraude en misbruik beogen te voorkomen.
Voorbeelden daarvan zijn de verplichte keurmerken en certificeringen. Daarnaast dient
een subsidieontvanger verslag uit te brengen over hoe hij de regeling heeft uitgevoerd
in termen van besteding subsidiebedrag, aantallen scholingstrajecten etc. Mocht niettemin
enig moment blijken dat er een redelijk vermoeden bestaat dat een opleider of een
andere betrokken persoon fraude heeft gepleegd bij het verkrijgen van subsidie, kan
de minister hiervan melding maken bij het openbaar ministerie. Wanneer de opleider
een erkende of gecertificeerde opleider is, kan ook melding worden gedaan bij de instantie
waar de certificering of het keurmerk is verkregen. Dit kan, uiteraard na gedegen
onderzoek, tot gevolg hebben dat de betrokken opleider zijn erkenning of certificering
verliest. Daarnaast zal, als vaststaat dat fraude is gepleegd, deze opleider of persoon
van verdere deelname aan deze regeling worden uitgesloten
Artikel 18. Meewerken aan controle en onderzoek
In het eerste lid is geregeld dat de opleider meewerkt aan een controle door SZW.
Dit kan een controle zijn om vast te stellen of subsidie kan worden verstrekt, of
om achteraf na te gaan of de subsidie terecht is verstrekt. Wanneer blijkt dat de
subsidie ten onrechte is verstrekt, wordt deze geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.
De kosten hiervan zijn voor rekening van de subsidieontvanger. Ook kan verschuldigde
wettelijke rente in rekening worden gebracht over het terug te betalen bedrag (artikel
1.8 van de Kaderregeling).
De volledige administratie is per project aanwezig op één locatie en deze kan digitaal
worden ingezien. De subsidieontvanger is zelf verantwoordelijk voor een juiste opslag
van bescheiden, ook wanneer de subsidieontvanger deze verplichting heeft uitbesteed
aan een derde partij. De subsidieontvanger dient er ook voor te zorgen dat de bescheiden
vrij toegankelijk zijn en blijven, in achtgenomen de ontwikkelingen met betrekking
tot digitale netwerken en databases zoals clouds. De administratie moet uiteraard
voldoen aan de eisen in de AVG.
Daarnaast geldt dat het verstrekken van subsidies op grond van deze regeling een beleidsinstrument
is dat wordt ingezet om in de huidige crisisperiode met een effectief instrument de
arbeidsmarktkansen voor personen die in een lastige arbeidsmarktpositie terecht zijn
gekomen te vergroten. Het is dan ook van belang om inzicht te verkrijgen in de realisatie
van het beleid. Aan de hand van dat inzicht kan het beleid verder ontwikkeld worden.
Een subsidieontvanger heeft baat bij deze regeling doordat hij, met hulp van subsidie,
een scholingstraject kan bieden die de deelnemer profijt kan opleveren in zijn verdere
loopbaan. Van subsidieontvangers mag daarom ook worden verwacht dat zij meewerken
aan onderzoek ten behoeve van de verdere ontwikkeling van het (scholings)beleid. Daar
hoort dan ook bij dat er vragen kunnen worden gesteld en inlichtingen kunnen worden
gevraagd die nodig zijn voor de evaluatie van het beleid.
Ook de deelnemer verleent medewerking aan ingezet onderzoek door middel van informatie
van zijn kant. Door ondertekening van de Toestemmingsverklaring (bijlage V) geeft
de deelnemer aan daartoe bereid te zijn.
Artikel 19. Evaluatie
Er zal na drie jaar een evaluatie worden uitgevoerd, waarin de doelstellingen van
het beleid en de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid worden onderzocht.
Artikel 20. Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in de Staatscourant.
Dat zal rond 1 september 2020 zijn. De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2022.
De regeling blijft gelden voor de afwikkeling van alle aanvragen tot subsidievaststelling
die tot en met 1 oktober 2021, 17.00 uur zijn ingediend.
Artikel 21. Citeertitel
Onder de paraplu van NL leert door zijn twee regelingen opgesteld. De eerdere Tijdelijke
subsidieregeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies is met ingang van 1 augustus
2020 in werking getreden. Deze regeling heeft als titel: Tijdelijke subsidieregeling
NL leert door met inzet van scholing.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees