Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 november 2020
Uw Kamer behandelt op 1 december het voorstel van wet inburgering 20.. Met het oog
hierop stuur ik u bijgaand een afschrift van mijn brief aan de Tweede Kamer van vandaag,
waarin ik aankondig dat de beoogde datum van inwerkingtreding van 1 juli 2021 opnieuw
verschuift. Kortheidshalve verwijs ik u naar bijgevoegde brief voor een nadere toelichting
bij dit besluit.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 november 2020
Tijdens het wetgevingsoverleg over de Wet inburgering 20.. op 29 juni jl. meldde ik
uw Kamer dat we op koers lagen met de uitwerking van de wet in lagere regelgeving
(het Besluit en de regeling inburgering). Afgelopen periode, onder andere tijdens
de consulatie, ontving ik signalen over risico’s in relatie tot de beoogde invoeringsdatum
van 1 juli 2021, met name van de ketenpartners IND, COA, DUO, VNG en Divosa. De gesignaleerde
risico’s zijn soms stevig, uiteenlopend van aard en zwaarte, en verschillen per partij.
Wat álle partijen raakt, zijn de gevolgen van de coronacrisis die de beschikbare capaciteit
om voorbereidingen te treffen op de invoering het nieuwe inburgeringsstelsel onder
druk zet.
Deze signalen heb ik uiterst serieus genomen en ik kom, alles afwegende en na consultatie
van de ketenpartners, tot de conclusie dat inwerkingtreding van het nieuwe inburgeringsstelsel
op 1 juli 2021 niet verantwoord is. Een complexe stelselherziening als inburgering
is gebaat bij zorgvuldigheid en voldoende tijd, zodat de ketenpartners goed geëquipeerd
en voorbereid aan hun uitvoeringstaken kunnen beginnen. Dit uitgangspunt lag destijds
ten grondslag aan uitstel en geldt nog steeds1.
Ik realiseer mij dat het uitstel vragen oproept over de gevolgen ervan, ook tegen
de achtergrond van de ambitie om het huidige stelsel niet langer dan noodzakelijk
van kracht te laten zijn. Mijn streven is om de invoering met een half jaar door te
schuiven naar 1 januari 2022. Of dit haalbaar is, zal moeten blijken na afstemming
met de ketenpartners over wanneer en onder welke voorwaarden invoering wel haalbaar
en verantwoord is. Ook de gevolgen van het uitstel worden in kaart gebracht. Over
de uitkomsten van dit traject zal ik uw Kamer zo snel mogelijk informeren; dit zal
naar verwachting medio december zijn.
De Eerste Kamer behandelt het wetsvoorstel Wet inburgering 20.. op 1 december aanstaande.
De Eerste Kamer stuur ik daarom een afschrift van deze brief. Ik zie met vertrouwen
de behandeling van de wet tegemoet.
Onverlet bovenstaande, worden de voorbereidingen van de implementatie samen met de
ketenpartners onverminderd voortgezet.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees