35 483 Regels over inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering 20..)

Nr. 60 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2020

In het wetgevingsoverleg met uw Kamer over de nieuwe Wet inburgering van 29 juni jl. heeft u mij gevraagd schriftelijk mijn visie te geven op twee amendementen. In deze brief reageer ik mede namens Minister Slob voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media op het nader gewijzigd amendement van het lid Becker c.s. (Kamerstuk 35 483, nr. 51) over het vergroten van het bereik van de voor- en vroegschoolse educatie. Tevens reageer ik op het gewijzigd amendement met het voorstel voor wijziging slotformule participatieverklaring (Kamerstuk 35 483, nr. 52) van de leden Becker en Segers.

Vergroten bereik van de voor- en vroegschoolse educatie (VVE)

Het amendement van het lid Becker stelt een wetswijziging voor waarmee wordt beoogd het bereik van de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) te vergroten om zodoende het risico op onderwijsachterstanden te verkleinen. Zoals ik dit ook eerder met uw Kamer heb gedeeld, vind ook ik het voorkomen van onderwijsachterstanden, evenals een groot deel van uw Kamer, erg belangrijk. Ik onderschrijf dan ook het belang van VVE bij het tegengaan van een onderwijsachterstand voor deze kinderen.

Het ingediende amendement vraagt gemeenten te verplichten om tijdens de brede intake in gesprek te gaan met inburgeringsplichtige ouders over het belang en de voordelen van VVE voor hun kinderen en met hen een afspraak te maken over het gebruik ervan. Deze afspraak wordt vastgelegd in het persoonlijk plan inburgering en participatie (PIP). Ik kan mij vinden in een dergelijk voorstel. Het vastleggen van een keuze van ouders over de VVE in de PIP borgt dat gemeenten het onderwerp bespreken met de ouders. Ook creëert het documenteren van het onderwerp in de PIP, commitment van ouders ten aanzien van de gekozen afspraak.

Ik hecht eraan u erop te attenderen dat ik het amendement en de toelichting daarop zodanig interpreteer, dat het hier gaat om een vorm van stimuleren van het gebruik van VVE (drang) en niet van dwang. Het staat de ouders van kinderen die nog niet leerplichtig zijn uiteindelijk vrij, al dan niet voor VVE voor hun kinderen te kiezen. Ouders krijgen geen sancties opgelegd op het moment dat zij toch van deelname aan VVE afzien.

Het amendement vraagt tevens dat bij de toekomstige evaluatie van de Wet inburgering het bereik van de VVE onder kinderen van inburgeringsplichtige ouders wordt meegenomen. Deze evaluatie zal ik samen met de verantwoordelijk Minister van OCW vormgeven en gelijktijdig uitvoeren met de evaluatie van de Wet inburgering.

Alles overziende laat ik het oordeel van dit amendement aan uw Kamer.

Wijziging slotformule participatieverklaring (Kamerstuk 35 483, nr. 52)

Naar aanleiding van het WGO over het nieuwe wetsvoorstel inburgering hebben de Kamerleden Becker (VVD) en Segers (CU) een amendement ingediend ter wijziging van de slotformule van de participatieverklaring. In het amendement wordt het volgende voorstel voor de slotverklaring gedaan: «Ik verklaar dat ik kennis heb genomen van de waarden en spelregels van de Nederlandse samenleving, dat ik deze respecteer en dat ik de universele mensenrechten eerbiedig en niet daarmee in strijd zal handelen.»

Een eerdere versie van het amendement waarin werd verzocht om het onderschrijven van de mensenrechten toe te voegen aan de slotverklaring leidde tot een fundamenteel en intens debat met uw Kamer. Het amendement heb ik het oordeel Kamer gegeven, waarop mij werd gevraagd om ook een politiek oordeel te verbinden aan het amendement. Daaruit kwam naar voren dat de aanwezige fracties, inclusief ondergetekende, de intentie van het voorstel onderschrijven. Immers werd het belang van de grondwettelijke vrijheden die we in Nederland kennen benadrukt. Tegelijkertijd leidde het woordgebruik tot verwarring. Onduidelijk was wat met het beoogde amendement nu precies van inburgeringsplichtigen wordt gevraagd. Ik hecht eraan zoals ik dat tijdens het debat ook naar voren heb gebracht, dat het participatieverklaringstraject onderdeel blijft van het inburgeringstraject en hecht waarde aan de ondertekening van de participatieverklaring. De verschillende perspectieven en appreciaties van het voorstel bleken niet te verenigen en hebben niet geleid tot overeenstemming over de woordkeuze van de slotformule. Daarop heb ik de suggestie gedaan aan de indieners om de term «onderschrijven» van de mensenrechten te vervangen door «eerbiedigen». De indieners hebben dit overgenomen.

In de Nederlandse samenleving is ruimte voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Dit betekent dat mensen de vrijheid hebben hun eigen keuzes te maken, vrij zijn in het vormen van gedachten en vrij zijn in het uiten van meningen. Deze vrijheden zijn de verworvenheden van de Nederlandse democratische rechtsorde.

In het debat heb ik toegezegd dat ik de Kamer mijn politieke oordeel over het gewijzigde amendement zou geven. Voor de goede orde, de voorgestelde zinsneden staan naar mijn oordeel niet op gespannen voet met de verschillende rechten uit het EVRM, zoals de vrijheid van gedachten, geweten, godsdienst en meningsuiting.

Mensenrechten zijn fundamentele onaantastbare rechtsnormen die burgers persoonlijke vrijheid en een menswaardig bestaan moeten geven, vastgelegd in verdragen. In Nederland zijn deze rechten vastgelegd in de Grondwet en uitgewerkt in nationale wetgeving, zoals de gelijke behandelingswetgeving en het Wetboek van Strafrecht. Mensenrechten kunnen worden ingeroepen tegen de overheid, maar kunnen ook van toepassing zijn in de relatie tussen burgers. Het is van belang dat inburgeringsplichtigen hiermee in het inburgeringstraject in aanraking komen. De ondertekening van de participatieverklaring is -mede gezien de symbolische waarde die hiervan uitgaat- hiervoor een goed instrument.

Het amendement vraagt van inburgeringsplichtigen de mensenrechten te eerbiedigen en niet daarmee in strijd te handelen. Hoewel deze tekst voor interpretatie vatbaar is, lees ik het «niet in strijd met de mensenrechten handelen» zo dat gehandeld moet worden binnen de nationaal wettelijke kaders, zoals iedereen die zich in Nederland bevindt dat moet. Nu het amendement uitdrukking geeft aan het belang van mensenrechten en mensenrechtelijke vrijheden, zonder daarbinnen verschil te maken, en de Nederlandse (straf)wetgeving de grenzen stelt aan ieders handelen, kan ik het oordeel van dit amendement aan de Kamer laten.

Nota van wijziging

Ten slotte heb ik tijdens het wetgevingsoverleg op 29 juni jl. aangekondigd dat ik nog een tweede nota van wijziging van het wetsvoorstel aan uw Kamer zou doen toekomen. Deze nota van wijziging vindt u bij deze brief (Kamerstuk 35 483, nr. 61).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven