35 453 Wijziging van het voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met aanscherping van de nieuwedienstenprocedure, modernisering van procedures voor de benoeming van raden van toezicht en besturen, modernisering van het bestuur en verduidelijking van de positie van de Ster, alsmede technische verbeteringen onder meer in verband met taken van het Commissariaat voor de Media

Nr. 3 HERDRUK1 MEMORIE VAN TOELICHTING

Aanleiding

Op 9 april 2019 is het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met aanscherping van de nieuwedienstenprocedure, modernisering van procedures voor de benoeming van raden van toezicht en besturen, modernisering van het bestuur en verduidelijking van de positie van de Ster, alsmede technische verbeteringen onder meer in verband met taken van het Commissariaat voor de Media (hierna: wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanscherping van de nieuwe dienstenprocedure) met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.2

Bij brief van 21 mei 2019 heeft de Eerste Kamer aan de Afdeling advisering van de Raad van State een voorlichting gevraagd in verband met het wetsvoorstel.3 Aanleiding hiervoor vormden twee aanvaarde amendementen. In het verzoek om voorlichting wees de Eerste Kamer erop dat door de amendementen een aantal nieuwe aspecten aan het wetsvoorstel was toegevoegd waarover de Afdeling advisering nog niet had kunnen adviseren. Het ging daarbij specifiek om het gewijzigde amendement-Aartsen en Van der Molen, over onverenigbaarheden van toezicht- en bestuursfuncties bij mediaorganisaties en politieke functies, en het gewijzigde amendement-Westerveld, over het toezicht door het Commissariaat voor de Media op de naleving van het redactiestatuut.4

Voorlichting

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft op 18 oktober 2019 haar voorlichting uitgebracht.5

Het gewijzigde amendement-Westerveld gaf de Afdeling advisering geen aanleiding voor kritische opmerkingen. Volgens de Afdeling advisering kan het amendement worden gezien als een verduidelijking van de Mediawet 2008. Dit amendement blijft om die reden hier verder buiten beschouwing.

Het gewijzigde amendement-Aartsen en Van der Molen gaf de Afdeling advisering wel aanleiding voor kritische opmerkingen. Dit amendement regelt dat:

  • (1) het lidmaatschap van de raad van toezicht of het bestuur van een omroepvereniging of samenwerkingsomroep onverenigbaar is met het lidmaatschap van een van beide Kamers der Staten-Generaal; en

  • (2) het lidmaatschap van de raad van toezicht of het bestuur van een omroepvereniging of samenwerkingsomroep, de NPO, de RPO, de NOS, de NTR of de Ster onverenigbaar is met een bestuursfunctie of dienstbetrekking bij een politieke partij voor zover de bestuursfunctie of dienstbetrekking op landelijk niveau wordt uitgeoefend.

De Afdeling advisering van de Raad van State komt tot het oordeel dat de effectiviteit van het amendement uiterst beperkt is. Daarnaast concludeert de Afdeling advisering dat dit amendement op onderdelen in strijd is met artikel 57 Grondwet en met artikel 8 Grondwet en artikel 11 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Effectiviteit

Volgens de Afdeling advisering zijn er allerlei manieren voor politieke partijen om invloed uit te oefenen op omroepverenigingen, bijvoorbeeld door een prominent lid van een politieke partij die geen politieke of bestuurlijke functie voor zijn partij uitoefent. Het doel van het amendement, de invloed van de politieke partijen op de media beperken,6 wordt volgens de Afdeling advisering niet bereikt door een combinatie van bepaalde functies te verbieden.

Grondwet, EVRM

Op grond van artikel 57, vierde lid, Grondwet kan de wet ten aanzien van openbare betrekkingen bepalen dat zij niet gecombineerd mogen worden met het Kamerlidmaatschap. Bestuursfuncties bij omroepverenigingen kunnen volgens de Afdeling advisering niet gekwalificeerd worden als openbare betrekkingen.

Omroepverenigingen vertegenwoordigen volgens de Afdeling advisering binnen het publieke mediabestel een element van pluriformiteit op basis van maatschappelijk initiatief. Zij vertegenwoordigen maatschappelijke, culturele, godsdienstige of geestelijke stromingen. Zij zijn niet gebonden aan de neutraliteit die eigen is aan openbare functies, maar zijn bij uitstek niet neutraal. Dit maakt dat bestuursfuncties bij omroepen niet vallen onder de openbare betrekkingen, bedoeld in artikel 57, vierde lid, Grondwet. De voorgestelde onverenigbaarheid van het Kamerlidmaatschap met een toezicht- of bestuursfunctie bij een omroepvereniging of samenwerkingsomroep is volgens de Afdeling advisering dan ook niet toegestaan.

Artikel 8 Grondwet garandeert de vrijheid van vereniging. De voorgestelde onverenigbaarheden houden een beperking van dit recht in. Artikel 8 Grondwet bepaalt dat de vrijheid van vereniging alleen kan worden beperkt in het belang van de openbare orde. Ten aanzien van de NPO, de RPO, de NOS, de NTR en de Ster kunnen de voorgestelde onverenigbaarheden volgens de Afdeling advisering onder het belang van de openbare orde worden geschaard, vanwege de neutrale rol van deze organisaties binnen het publieke mediabestel. Voor de omroepverenigingen ligt dit anders, zij vervullen bij uitstek geen neutrale rol binnen het publieke mediabestel. Dit maakt de voorgestelde onverenigbaarheden volgens de Afdeling advisering ten aanzien van omroepverenigingen of samenwerkingsomroepen niet in het belang van de openbare orde en zij concludeert daarom dat de wet niet mag verbieden dat toezicht- en bestuursfuncties bij omroepverenigingen of samenwerkingsomroepen worden gecombineerd met functies bij politieke partijen.

Naast artikel 8 Grondwet garandeert ook artikel 11 EVRM de vrijheid van vereniging. Omdat omroepverenigingen geen neutrale rol hebben binnen het publieke mediabestel, concludeert de Afdeling advisering dat de voorgestelde bepalingen in het licht van artikel 11 EVRM niet als proportioneel zijn aan te merken.

Voorstel

Gelet op de door de Afdeling advisering uitgebrachte voorlichting acht de regering het wenselijk de toevoegingen aan het wetsvoorstel door het gewijzigde amendement-Aartsen en Van der Molen ongedaan te maken. Deze novelle strekt daartoe.

Deze novelle wijzigt het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanscherping van de nieuwe dienstenprocedure. De inwerkingtreding van deze novelle is daarom gekoppeld aan de inwerkingtreding van dat wetsvoorstel. De novelle treedt in werking zodra een artikel of onderdeel van het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanscherping van de nieuwe dienstenprocedure in werking treedt. De inwerkingtreding van dat wetsvoorstel zal worden geregeld door een inwerkingtredingsbesluit.

Financiële gevolgen

Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Dit wetsvoorstel is voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets voorgelegd aan het Commissariaat voor de Media. Het Commissariaat heeft aangegeven het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar te achten.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

I.v.m. een correctie in de Kamerstuktitel

X Noot
2

Kamerstukken I 2018/19, 35 042, A.

X Noot
3

Kamerstukken I 2018/19, 35 042, C.

X Noot
4

Kamerstukken II 2018/19, 35 042, nr. 17.

X Noot
5

Kamerstukken I 2019/20, 35 042, D.

X Noot
6

Dit blijkt uit de toelichting bij het amendement (Kamerstukken II 2018/19, 35 042, nr. 18) en uit de parlementaire behandeling (Handelingen II 2018/19, nr. 71, item 7, 4 april 2019, p. 5).

Naar boven