35 422 Herstel van de voorzieningen in het bestuur van het openbaar lichaam Sint Eustatius (Wet herstel voorzieningen Sint Eustatius)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 26 juni 2020

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties inzake het voorliggende wetsvoorstel. In het navolgende ga ik in op de vragen die in dit verslag zijn gesteld, waarbij zo veel mogelijk de volgorde van het verslag wordt aangehouden en de vragen zoveel mogelijk in samenhang worden behandeld.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie:

Covid-19 heeft ook op Sint Eustatius grote negatieve impact. Heeft dit gevolgen voor de voorgenomen verkiezingsdatum van 21 oktober 2020, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Welke gevolgen heeft dit voor de realisatie van de verschillende projecten, kan de regering per project de te verwachten vertraging inschatten en verwacht de regering een negatief effect op de verkiezingen door de mogelijke (verdere) vertraging van projecten als gevolg van Covid-19, zo vragen die leden.

De gevolgen van de COVID-19-crisis betekenen een extra belasting voor Sint Eustatius. Het heeft het openbaar lichaam veel tijd en energie gekost, en nog steeds, om de crisis het hoofd te bieden. In het kader van COVID-19 is er inzake de voorgenomen verkiezingen dit najaar onder de huidige omstandigheden geen reden om aan te nemen dat deze niet kunnen plaatsvinden. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) volgt nadrukkelijk de mogelijke effecten van de COVID-19-crisis op de organisatie van de verkiezingen. Het meest wenselijk is dat de verkiezingen zonder beperkende maatregelen kunnen plaatsvinden. Voor het scenario dat er beperkingen gelden, zoals de maatregel dat tussen personen 1,5 meter afstand moet worden gehouden, wordt met het openbaar lichaam geïnventariseerd wat dit betekent voor het verkiezingsproces. Hierbij wordt tevens verwezen naar de brief van de Minister van BZK van 22 mei jl.1

Opgelopen vertraging in de lopende projecten heeft met name te maken met de omstandigheid dat benodigd materiaal en menskracht geen toegang tot het eiland had en heeft. Dit geldt met name voor de infrastructurele projecten, die hierdoor enkele maanden vertraging oplopen. Momenteel wordt per geval bekeken of extra krachten als «essential worker» op het eiland kunnen worden toegelaten, zodat projecten doorgang kunnen vinden en de vertraging beperkt blijft. Deze personen moeten wel twee weken in quarantaine alvorens werkzaamheden te kunnen verrichten.

Hoewel de COVID-19-crisis een extra belasting betekent voor Sint Eustatius is er voor nu geen reden om aan te nemen dat er niet voldaan kan worden aan de in de memorie van toelichting gestelde voorwaarden voor het houden van eilandsraadsverkiezingen. Het is daarom nog steeds de verwachting dat aan de voorwaarden bij het houden van verkiezingen tijdig wordt voldaan.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er recent onderzoek is onder de relatief kleine bevolking van Sint Eustatius waarin de bevolking is ondervraagd of het ontbreken van formele bevoegdheden voor de eilandsraad maakt dat zij niet gaan stemmen, in het bijzonder dat deel van de bevolking dat toch al tevreden is met het ingezette beleid van de regeringscommissaris. Kan de regering nogmaals uiteenzetten welke maatregelen genomen gaan worden om te stimuleren dat zoveel mogelijk stemgerechtigden hun stem gaan uitbrengen, zo vragen die leden.

Bij de aanvankelijke beperking van de bevoegdheden van de eilandsraad wordt allereerst opgemerkt dat het beperkte aantal bevoegdheden zich geleidelijk ontwikkelt tot het totaalpakket aan bevoegdheden. Zo worden de bevoegdheden van de eilandsraad al in de tweede fase verruimd. Op het moment van aantreden, krijgt de eilandsraad een aantal controlerende bevoegdheden, het amendements- en initiatiefrecht en de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. De eilandsraad controleert daarmee het bestuurlijk optreden van de regeringscommissaris en kan met de bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen invloed uitoefenen op het bestuur van het eiland.

De bevolking van Sint Eustatius is op verschillende manieren betrokken bij de ontwikkelingen op het eiland. Zo zijn de inwoners meermaals geïnformeerd over de voornemens om de bestuurlijke ingreep bij wet te verlengen en om eilandsraadsverkiezingen te organiseren. Beide voornemens zijn genoemd in de Kamerbrief van 24 september 2019, waarvan ook een Engelse versie beschikbaar is gesteld.2 Tijdens een Town hall meeting in september 2019 is de bevolking van Sint Eustatius verder geïnformeerd over de inhoud van deze brief. Vervolgens is het wetstraject van start gegaan, waarin de Maatschappelijk Raad van Advies, via de regeringscommissaris, is geconsulteerd.

De bevolking van Sint Eustatius wordt daarnaast, in de aanloop naar de verkiezingen, meegenomen in een informatietraject, waarbij voorlichting wordt gegeven aan belangstellenden over de aanstaande verkiezingen en de verschillende bestuursorganen en diens bevoegdheden. Met dit traject wordt getracht om een breed publiek aan te spreken, dus zowel kiezers en (potentiële) politici als overige geïnteresseerden. Op 20 februari jl. vond de eerste sessie plaats, waarbij is benadrukt dat iedereen die daar wettelijk toe bevoegd is, zijn of haar actief dan wel passief kiesrecht kan uitoefenen en dat zowel bestaande als nieuwe politieke partijen worden aangemoedigd om mee te doen. Door de COVID-19 crisis heeft het informatietraject vertraging opgelopen. Gedurende die vertraging is het informatietraject omgebouwd tot een digitale variant, waarbij het doel blijft om (potentiële) politici zo goed mogelijk te informeren over de mogelijkheden van de lokale politiek en hen de kans te bieden om daarover in gesprek te gaan met de experts van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Nederlands Instituut voor Meerpartijen Democratie. Een tweede sessie vond plaats op 24 juni jl. De volgende staat gepland voor 8 juli aanstaande. Naast deze informatievoorziening zal de dag van stemming moeten worden afgewacht om inzicht te verkrijgen in de animo onder kiezers om te gaan stemmen.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering naar het te verwachten draagvlak voor de regeringscommissaris onder de leden van de eilandsraad. Coalitievorming is niet nodig zodat de kans niet ondenkbeeldig is dat de regeringscommissaris wordt geconfronteerd met een volledig oppositionele eilandsraad. Wat is de verwachting van de regering op dit punt en hoe voorkomt de regering dat, indien deze verwachting zich realiseert, de positie van de regeringscommissaris wordt verzwakt, zo vragen die leden.

Tijdens het voornoemde informatietraject hebben zowel gevestigde als potentiële politieke spelers belangstelling getoond voor deelname aan de eilandsraadsverkiezingen. Op de dag van politieke kandidaatstelling zal blijken of en in welke mate er animo bestaat om deel te nemen. De kiezers van Sint Eustatius bepalen de samenstelling van het eilandsbestuur, het is niet aan mij om hier op voorhand voorspellingen over te doen.

Ongeacht de samenstelling van de eilandsraad is het van cruciaal belang dat er sprake is van een goede samenwerking tussen de leden van de eilandsraad en de regeringscommissaris. De regeringscommissaris spant zich in om deze tot stand te brengen. Daarnaast wordt pas naar de volgende fase overgegaan, wanneer dit verantwoord wordt geacht.

Naast de beperkingen van bevoegdheden die krachtens het wetsvoorstel gelden, wordt de eilandsraad alleen in zijn handelen beperkt wanneer de regeringscommissaris geen goedkeuring verleent aan een besluit van de eilandsraad. Dit gebeurt niet willekeurig, maar volgens een wettelijk kader waar het wetsvoorstel in voorziet (zie het voorgestelde artikel 10). De goedkeuringsbevoegdheid is bedoeld als vangnet en een juridisch handelingsperspectief, mocht de situatie daarom vragen, waarmee geboekte voortgang en positieve ontwikkelingen op het eiland juridisch gewaarborgd kunnen worden. De regeringscommissaris maakt die afweging. Goed bestuur laat zich echter niet alleen vangen in een wet. Van minstens zo groot belang is de bereidheid van de toekomstige eilandsraadsleden en gedeputeerden tot constructieve samenwerking en communicatie, zowel onderling als met de regeringscommissaris, en de bereidheid om hun taken en bevoegdheden uit te oefenen ten bate van het collectief belang van het openbaar lichaam en de inwoners van Sint Eustatius.

Uit het voorgaande volgt dat eventuele verschillen van inzicht tussen de eilandsraad en de regeringscommissaris in wat precies in het belang is van het eiland en de inwoners allereerst op basis van goede samenwerking en goed overleg beslecht kunnen worden. Wanneer dit niet lukt, heeft de regeringscommissaris het laatste woord.

Dit wetsvoorstel geeft ook de Rijksvertegenwoordiger op termijn weer een formele positie binnen het bestuurlijk bestel van Sint Eustatius. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het met deze leden en in lijn met het advies van de Raad van State eens is dat het los van de staatkundige inrichting van het Koninkrijk wenselijk is dat regionale samenwerking voor de bovenwindse eilanden gestimuleerd moet worden. Is het mogelijk om bevoegdheden en taken die formeel bij de Rijksvertegenwoordiger zijn belegd over te dragen aan de Nederlandse vertegenwoordiger op Sint Maarten en is de regering hiertoe bereid, zo vragen die leden.

Inzake het bevorderen van regionale samenwerking is het allereerst noodzakelijk dat de Caribische landen en eilanden zelf de meerwaarde van deze samenwerking zien. Wanneer dat nadrukkelijk het geval is, wordt regionale samenwerking ook vanuit het kabinet gestimuleerd. Een voorbeeld in dit kader is het opzetten van een ferryverbinding tussen de Bovenwindse eilanden. De openbare lichamen Saba en Sint Eustatius werken momenteel samen aan een eerste voorstel voor een verbeterde ferryverbinding tussen de Bovenwindse eilanden, met als doel een hogere en regelmatigere vaarfrequentie tegen een gereduceerd tarief. De betrokken Haagse ministeries ondersteunen hierbij wanneer nodig.

Op grond van artikel 187, tweede lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WolBES) heeft de Rijksvertegenwoordiger zijn zetel in een bij koninklijk besluit te bepalen openbaar lichaam (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Weliswaar kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor één jaar ontheffing verlenen, maar het uitgangspunt is dat de Rijksvertegenwoordiger zijn werkelijke woonplaats heeft op één van deze eilanden (artikel 198 van de WolBES). Voorts behoeft de Rijksvertegenwoordiger toestemming van de Minister van BZK indien hij langer dan zes weken buiten de openbare lichamen wenst te verblijven (artikel 199 van de WolBES). Tot slot wordt nog verwezen naar het Besluit regeling positie vertegenwoordiger Nederlandse regering van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Artikel 3 bepaalt dat de vertegenwoordiger «slechts» optreedt als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering bij de regeringen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Gelet op de staatsrechtelijke verschillen tussen de landen en de eilanden van het Koninkrijk kan een overdracht van taken en bevoegdheden aan de Nederlandse vertegenwoordiger van Sint Maarten niet zonder wetswijziging plaatsvinden. Afgezien van de staatsrechtelijke verschillen vergen daarnaast de verschillen in schaalgrootte en lokale situaties een andere taakinvulling door de vertegenwoordiger.

Het is onwenselijk om met deze memorie van antwoord vooruit te lopen op de mogelijk toekomstige ontwikkelingen omtrent Caribisch Nederland in het algemeen en de Rijksvertegenwoordiger in het bijzonder. Dit is voorbehouden aan de nadere uitwerking van de voorgenomen maatregelen die het kabinet met de kabinetsreactie op de voorlichting van de Raad van State en het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Koninkrijksrelaties3 rond de vormgeving van de Haagse coördinatie en de verbetering van de samenwerking tussen Europees en Caribisch Nederland en de kwaliteit van het lokale bestuur uiteen heeft gezet.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een tijdspad kan schetsen waarin zij aannemelijk acht dat volledige normalisering gerealiseerd zal zijn. Acht de regering het denkbaar dat volledige normalisatie in het komende decennium zich überhaupt niet zal realiseren en zou dit acceptabel zijn, zo vragen die leden.

Aan de geleidelijke afbouw van de bestuurlijke ingreep is geen tijdspad verbonden. De fases volgen elkaar op wanneer aan de in de memorie van toelichting gestelde voorwaarden is voldaan. Om geen (extra) tijdsdruk te leggen op nog te behalen resultaten worden de stappen richting het einde van de ingreep gezet op basis van de geboekte voortgang. De afbouw richt zich daarmee op het behalen van kwaliteit van de voorwaarden van goed bestuur en niet op snelheid. Na zijn terugkeer is de eilandsraad medeverantwoordelijk voor de (snelheid van de) voortgang en het behalen van resultaten.4

Hoewel de fasering geen deadlines kent, bepaalt het voorgestelde artikel 21 dat de wet op 1 september 2024 vervalt en zo nodig met maximaal een jaar wordt verlengd. Het uitgangspunt voor de bestuurlijke ingreep is nog steeds dat deze zo kort als mogelijk, maar zo lang als nodig voortduurt. Het is de verwachting dat binnen de in het wetsvoorstel bepaalde periode aan alle gestelde voorwaarden in redelijkheid kan worden voldaan.

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie:

Ook Sint Eustatius wordt geconfronteerd met coronadreigingen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de impact is van deze dreigingen op het eiland en welke gevolgen dit heeft gehad voor de bestuurlijke visie zoals die aan dit wetsvoorstel ten grondslag ligt. Wat is hier de laatste stand van zaken en leidt dit tot specifieke uitdagingen, ook bestuurlijk, zo vragen die leden.

Zoals eerder aangegeven, hebben de effecten van de COVID-19 crisis tot gevolg dat er een extra last op het bestuur van Sint Eustatius is komen te liggen en dat het tijd en inzet kost om deze gevolgen zo goed mogelijk het hoofd te bieden. Dit heeft geleid tot extra uitdagingen voor het bestuur, welke zijn terug te lezen in de laatste voortgangsrapportage Sint Eustatius van 29 mei jl.5 De voortgangsrapportage gaat tevens in op de genomen maatregelen tot nu toe.

Voor heel Caribisch Nederland geldt dat er in het kader van voedselhulp wordt geïnventariseerd of de huidige hulp toereikend is. De Tweede Kamer is op 19 juni jl. per brief6 geïnformeerd over het vervolgpakket aan noodmaatregelen voor Caribisch Nederland. Het eerste noodpakket wordt met vier maanden verlengd en er worden enkele aanvullende maatregelen genomen.

De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat de bevolking van Sint Eustatius te maken heeft met rantsoenering van water. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering wat meer inkleuring kan geven aan de aard van het probleem en de impact van rantsoenering op bevolking en bedrijven. Ook in relatie tot de hygiënische vereisten die onmisbaar zijn voor een efficiënt coronabeleid en bescherming van de eilandbevolking.

Alle inwoners van Sint Eustatius hebben toegang tot water in hun woning. Een klein deel van de bevolking is echter voor drinkwater afhankelijk van het waterleidingnetwerk en heeft daarom in tijden van rantsoen geen directe toegang tot drinkwater. De structurele oplossing van het drinkwaterprobleem op Sint Eustatius zal met het vervangen van de hoofddistributieleiding en het vergroten van de productie- en opslagcapaciteit uiterlijk eind 2020 zijn geïmplementeerd. Voor een gedetailleerde toelichting op dit vraagstuk wordt verwezen naar de beantwoording van de Kamervragen van Tweede Kamerlid Özütok die op 19 juni jl. aan de Tweede Kamer zijn verzonden.7 Tevens is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat nog in overleg met Sint Eustatius over de invulling van de motie van Tweede Kamerlid Diertens c.s, die om een spoedmaatregel vraagt gedurende de uitvoering van de structurele oplossing. De Minister zal hier binnenkort over berichten.

De in de memorie van toelichting geschetste vier fases van terugtrekking zullen de nodige tijd behoeven. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat we te maken hebben met taaie problematiek, met een groot aantal parallel werkende hardnekkige vraagstukken van sociale, economische, culturele en politiek-bestuurlijke aard. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de veronderstelling niet reëel is dat het herstelproces aanzienlijk langer gaat duren dan in 2018 en wellicht ook nu gedacht en gehoopt.

Al in de eerste voortgangsrapportage Sint Eustatius,8 van 31 mei 2018, is gemeld dat de situatie op Sint Eustatius zeer ernstig was en dat de achterstanden en verwaarlozing omvangrijker waren dan gedacht. Dit had, en heeft nog steeds, een omvangrijke en arbeidsintensieve bestuurlijke opdracht tot gevolg. Op alle terreinen is sindsdien ontegenzeggelijk voortgang geboekt. Tegelijkertijd is er nog veel werk te verrichten voordat een lokaal bestuur in staat kan worden geacht zelfstandig te kunnen functioneren. Het uitgangspunt is dat de bestuurlijke ingreep zo kort als mogelijk, maar zo lang als nodig voortduurt. Door te voldoen aan de in de memorie van toelichting gestelde voorwaarden wordt een goede startpositie voor het lokale bestuur bewerkstelligd. Zoals eerder gemeld, is hier geen tijdspad aan verbonden, maar worden aan de hand van (nog te boeken) resultaten stappen gezet richting het volledig herstel van de reguliere bestuurlijke verhoudingen.

De nieuwe eilandsraad heeft in de eerste fase nauwelijks bevoegdheden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of dat niet zal leiden tot een proces van marginalisering en politieke frustratie. Hoe managet de regering de overgang van de ene naar de andere fase van bestuurlijk herstel? Tellen alle in het transitieschema9 genoemde randvoorwaarden even sterk mee en is het model van ingroeiende bevoegdheden niet een bron van conflict in de verhoudingen tussen regeringscommissaris, nieuwe eilandsraad, nieuw bestuurscollege en nieuwe gezaghebber, zo vragen die leden.

Spannend daarbij is met name de overgang van fase 2 naar fase 3: volledig herstel. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wie daarbij de uiteindelijke stem heeft en welke rol de nieuwe eilandsraad in deze afweging is toebedeeld.

De aanvankelijke beperking van de bevoegdheden van de eilandsraad neemt niet weg dat de eilandsraad vanaf het moment van aantreden invloed kan uitoefenen op het bestuur en in samenwerking met de regeringscommissaris een beleid kan voeren. Op het moment van aantreden, krijgt de eilandsraad een aantal controlerende bevoegdheden, het amendements- en initiatiefrecht en de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. De eilandsraad controleert daarmee het bestuurlijk optreden van de regeringscommissaris en kan met de bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen invloed uitoefenen op het bestuur van het eiland. Het beperkte aantal bevoegdheden ontwikkelt zich geleidelijk tot het totaalpakket aan bevoegdheden. Zo worden de bevoegdheden van de eilandsraad al in de tweede fase verruimd.

De overgang tussen de verschillende fases wordt telkens gemarkeerd met een koninklijk besluit, waarin het tijdstip wordt bepaald van de ingangsdatum van die fase. Op dat tijdstip wordt vervolgens het wetsvoorstel telkens zo gewijzigd dat leden voor het betreffende orgaan benoemd kunnen worden en het orgaan zijn wettelijke taken en bevoegdheden zelf kan uitoefenen. Bij de overgang naar een volgende fase moet zijn voldaan aan de in de memorie van toelichting gestelde voorwaarden, verbonden aan de desbetreffende fase. De Staten-Generaal worden uitdrukkelijk betrokken bij ieder overgangsmoment omdat het ontwerp van voorgenoemde koninklijke besluiten voor de inwerkingtreding van de afzonderlijke artikelen in een zogenoemde voorhangprocedure aan beide Kamers wordt gezonden met een toelichting waarin het gekozen moment voor de start van een volgende fase worden onderbouwd.

In de tweede voortgangsrapportage van 14 november 201810 zijn twaalf criteria geformuleerd die duurzaam moeten worden ingericht om tot goed bestuur te komen. Deze criteria zijn als voorwaarden verbonden aan de fases in het wetsvoorstel en worden op die manier stapsgewijs afgerond. Elk criterium is evenzeer van belang voor het bewerkstelligen van goed bestuur. Overgang naar de volgende fase kan pas plaatsvinden als aan de gestelde voorwaarden is voldaan en wanneer de betreffende bevoegdheden naar verwachting duurzaam en naar behoren uitgeoefend worden. Het behalen van de nodige resultaten is een gedeelde verantwoordelijkheid van de regeringscommissaris, de eilandsraad en – op een later moment – de gedeputeerden.

Bij de beslissing tot het behalen van een fase is de input van het eilandsbestuur van waarde. Gelet op de bestuurlijke verhoudingen, ook op basis van de nieuwe wet, ligt de beslissing van overgang naar een volgende fase bij het kabinet.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben ook behoefte aan een verduidelijking van de rol van de Rijksvertegenwoordiger in de onderscheiden fasen van bestuurlijk herstel. Dat geldt ook voor het financieel beheer en het toezicht daarop.

Tot het moment waarop de derde fase (het voorgestelde artikel 16) intreedt, oefent de Rijksvertegenwoordiger op grond van het voorgestelde artikel 12 zijn taken en bevoegdheden op grond van de WolBES niet uit ten aanzien van het openbaar lichaam Sint Eustatius. Dat is een voortzetting van het huidige artikel 6, eerste lid, Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius. Tot het moment waarop de eilandgedeputeerden benoemd worden en als onderdeel van het bestuurscollege op grond van het voorgestelde artikel 13 de taken op grond van de WolBES, met uitzondering van de taken die betrekking hebben op artikel 168, eerste lid, onderdeel c (ambtelijke organisatie), van de WolBES, zelf weer vervullen, is er geen goedkeuring door de Rijksvertegenwoordiger als bedoeld in de artikelen 126, tweede lid (benoeming eilandsecretaris) en 168, derde (benoeming ambtenaren) en vierde lid (sluiting overeenkomst van opdracht), vereist. Dit laatste is bepaald in het voorgestelde artikel 13, vierde lid. Dat ligt in de rede omdat de regeringscommissaris tot dat moment reeds als door de regering benoemd orgaan die taken uitvoert.

Voorts wordt op het moment dat de eilandgedeputeerden benoemd worden en het bestuurscollege deze taken herkrijgen het toezicht (verder) belegd bij de regeringscommissaris in plaats van de Rijksvertegenwoordiger. Dit is bepaald in het voorgestelde artikel 13, derde lid (een nieuw voorgesteld artikel 10). Zodra de gezaghebber op grond van het voorgestelde artikel 16 zijn taken naar behoren zal vervullen, vervalt de functie van regeringscommissaris en zal de Rijksvertegenwoordiger weer alle reguliere taken op grond van artikel 73 van de WolBES (taken benoeming gezaghebber) vervullen.

Het is tevens wenselijk dat, nadat alle reguliere taken weer door de betreffende bestuursorganen worden uitgevoerd, een vinger aan de pols kan worden gehouden door goed gebruik te maken van goedkeuring, vernietiging en indeplaatsstelling als reguliere toezichtinstrumenten. In deze derde fase kunnen zowel de Rijksvertegenwoordiger en de gezaghebber weer besluiten aandragen voor vernietiging. Als het eilandsbestuur medebewindstaken niet of niet naar behoren uitoefent, kan de

Rijksvertegenwoordiger hierin voorzien. Ten behoeve van de intensivering van het reguliere toezicht is het nodig dat de Rijksvertegenwoordiger voldoende inzicht heeft in het beleid van het eilandsbestuur. Met dit wetsvoorstel wordt daarom aan de Rijksvertegenwoordiger het recht toegekend de vergaderingen van de eilandsraad en het bestuurscollege bij te wonen, ook als deze achter gesloten deuren plaatsvinden. Voorts wordt aan de Rijksvertegenwoordiger het recht toegekend om kennis te mogen nemen van alle bescheiden waarover het eilandsbestuur beschikt (het voorgestelde artikel 16 in samenhang met artikel 12 (nieuw)). De Rijksvertegenwoordiger fungeert zo als extra controlerende schakel ten behoeve van het behoud van duurzaam doorgevoerde verbeteringen en de naleving van de voorwaarden voor goed bestuur.

De vorming van een nieuwe generatie van daadkrachtige bestuurders op het eiland is elementair voor een goed functionerende overheid. Zonder stevige bestuurskracht zal er geen sprake zijn van duurzaam herstel. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd naar de appreciatie van de regering op dit punt. Zijn er tekenen van het toenemen van de eigen bestuurskracht van Sint Eustatius, en zo ja, waar bestaan deze uit, zo vragen die leden. Waar gaat het goed, waar kan het beter, hoe is de ondersteuning vanuit Nederland op dit essentiële punt geregeld en hoe beoordeelt de regering de operationele kracht van de ambtelijke organisatie, zo vragen die leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe we voorkomen dat we over een paar jaar weer moeten ingrijpen.

De eerdergenoemde twaalf criteria voor goed bestuur zijn als voorwaarden verdeeld over de verschillende fases in het wetsvoorstel. Steeds moet aan enkele voorwaarden worden voldaan om over te gaan naar de volgende fase. Op het moment dat de reguliere bestuurlijke verhoudingen volledig zijn hersteld, is tevens aan de voorwaarden voor goed bestuur voldaan. Op dat moment is er een goede startpositie voor het bestuur bereikt en wordt een lokaal bestuur in staat geacht zelfstandig en naar behoren te kunnen functioneren.

De gehele bestuurlijk ingreep is erop gericht de bestuurskracht van Sint Eustatius te verbeteren zodat een lokaal bestuur wederom zelfstandig en naar behoren kan functioneren. Vanaf het begin van de bestuurlijke ingreep, in februari 2018, wordt gewerkt aan de voorwaarden voor goed bestuur. Zo zijn goed financieel beheer en een goed werkend ambtelijke apparaat onontbeerlijk voor een bestuurlijk stabiel openbaar lichaam. De verbetering van deze en andere voorwaarden heeft nog steeds de nadrukkelijke aandacht. Stapsgewijs worden er resultaten geboekt, waardoor de bestuurskracht van Sint Eustatius toeneemt. De periodieke voortgangsrapportage gaan hier nader op in. Hierbij kan een accent worden gelegd op de duurzame borging van geboekte en nog te boeken resultaten en de implementatie van maatregelen.

Het bovenstaande geldt ook voor het ambtelijk apparaat. De afronding van de reorganisatie van het ambtelijk apparaat, inclusief ambtelijke procedures en werkinstructies, is voorwaardelijk voor het houden van eilandsraadsverkiezingen. De reorganisatie van het ambtelijk apparaat moet dan afgerond zijn. Hierbij wordt opgemerkt dat het gaat om de formele afronding van dit criterium. De cultuuromslag, die tevens nodig is, vergt meer tijd.

De reorganisatie is een weerbarstige opdracht en vergt nog veel werk. Momenteel worden enkele belangrijke functies ingevuld, zoals een plaatsvervangend eilandsecretaris en een directeur bedrijfsvoering, hetgeen voor een steviger openbaar lichaam zorgt. De cultuuromslag, die onder meer leiderschapstrainingen en een integriteitsplan omvat, is een langdurig traject.

Te allen tijde moet voorkomen worden dat de ontstane situatie op het eiland van vóór de ingreep zich na terugkeer naar de reguliere bestuurlijke verhoudingen opnieuw voordoet. Het wetsvoorstel beoogt de kans op terugval daarom zo klein mogelijk de maken en bevat daartoe een heel aantal waarborgen.11 Om een nieuw lokaal bestuur in staat te stellen zijn taken naar behoren uit te voeren, moet de bestuurlijke structuur, inclusief de ambtelijke organisatie en het financieel beheer, niet alleen op orde zijn, maar ook duurzaam zijn ingericht. Dan is het vervolgens aan de toekomstige bestuurders om de duurzame inrichting te onderhouden en het vertrouwen van de bevolking in de democratie en rechtsorde te behouden. Op het moment dat de gezaghebber aantreedt en de functie van de regeringscommissaris niet langer nodig is, is tevens aan de voorwaarden voor goed bestuur voldaan.

Bestuurskracht heeft ook van doen met een culturele omslag. Met een energieke en ondernemende politieke cultuur. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering kan verduidelijken hoe het met deze noodzakelijke omslag en de randvoorwaarden daarvoor is gesteld. Wat zijn hier positieve en wat zijn minder positieve ontwikkelingen, hoe valt de balans uit en waar moeten extra accenten worden gelegd, zo vragen die leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe het in haar ogen gesteld is met het vertrouwen van de Statiaanse bevolking in de politiek en in de politieke instituties. Is er sprake van een verandering of overheerst een gevoel van politiek wantrouwen, zo vragen die leden.

Het kabinet stelt voorop dat de Statiaanse bevolking zelf het initiatief dient te nemen tot een energieke en ondernemende politieke cultuur. Dit is niet iets wat Europees Nederland kan aanreiken, maar iets dat moet groeien, ook juist wanneer een lokaal bestuur wederom zitting neemt.

Eerder is ingegaan op het informatietraject in welk kader in aanloop naar de verkiezingen verschillende informatiesessies al zijn en worden georganiseerd. Tijdens de eerste sessie (20 en 21 februari jl.) werd er door zowel gevestigde als potentiële politieke spelers belangstelling getoond. Ook uit de tweede sessie, op 24 juni jl., bleek de belangstelling van de toehoorders. Deze sessie, die wegens de beperkingen door COVID-19 digitaal werd verzorgd, verliep door technische moeilijkheden anders dan voorzien. Door de slechte verbinding worden de vragen die door toehoorders zijn gesteld op een later moment alsnog beantwoord. Voor de volgende sessie wordt bezien hoe dergelijke onvolkomenheden kunnen worden voorkomen. Gelet op het feit dat de bestuurlijke ingreep met zeer uiteenlopende reacties werd ontvangen, bestaan er als vanzelfsprekend tevens uiteenlopende sentimenten op het eiland wat betreft de verkiezingen. Hetzelfde geldt voor het vertrouwen in de politiek en diens instituties.

De leden van de ChristenUnie-fractie horen graag welke condities de regering verbindt aan verkiezingen en wat dit betekent voor de datum van nieuwe verkiezingen voor het eilandbestuur. De leden lezen dat de twaalf criteria voor goed bestuur die de regering introduceerde in de tweede voortgangsrapportage12, als richtinggevend gelden. Dit brengt de leden tot de vraag of deze criteria allen even zwaarwegend zijn, of dat sommige – en zo ja, welke – criteria belangrijker zijn dan anderen in het beoordelen van de datum van nieuwe verkiezingen.

Voor het houden van verkiezingen is het gereedmaken van het kiezersregister, het afronden van de reorganisatie van het ambtelijk apparaat, het afronden van procedures en werkinstructies van de ambtelijke organisatie en de griffie, het instellen Rekenkamer en het aanbieden van een opleidingsprogramma voor potentiele politici voorwaardelijk. Er is geen reden om aan te nemen dat niet aan deze voorwaarden kan worden voldaan vóór de voorgenomen verkiezingen dit najaar.

Deze en de overige criteria zijn voorwaarden voor goed bestuur. Wanneer niet aan deze criteria is voldaan, kan niet worden verondersteld dat een lokaal bestuur zelfstandig en naar behoren zijn taken en bevoegdheden kan uitoefenen. Ze zijn daarmee allemaal van een even groot belang om de best mogelijk startpositie voor een nieuw lokaal bestuur te bewerkstelligen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de gevoelens onder de bevolking en maatschappelijke instellingen zijn over nieuwe verkiezingen. Hoe groot is het gevaar dat de oude politieke elite weer gewoon terugkeert en de inbreng van een nieuwe generatie van competente en integere eilandbestuurders neutraliseert, zo vragen die leden. Hoe beoordeelt de regering het politieke speelveld en de vorming van een nieuwe generatie Statiaanse politici en is er sprake van nieuwe partijvorming.

Zoals al eerder gesteld staat de Statiaanse bevolking hier zelf voor aan de lat. Op de verkiezingsuitslag kan tevens niet vooruit worden gelopen. Eerder is ingegaan op het informatietraject in welk kader in aanloop naar de verkiezingen verschillende informatiesessies al zijn en worden georganiseerd. Tijdens de eerste sessie (20 en 21 februari jl.) werd er door zowel gevestigde als potentiële politieke spelers belangstelling getoond. Ook uit de tweede sessie, op 24 juni jl., bleek, ondanks de technische uitdagingen, de belangstelling van de toehoorders.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of een datum in het najaar van 2020 niet te vroeg is. Hoe groot is het afbreukrisico van te snelle verkiezingen in dat opzicht en hoe vindt de regering balans tussen het democratisch primaat van tijdige reguliere verkiezingen en de aanwezigheid van een bestuurlijk kader dat de herstart van het politiek proces daadkrachtig vorm kan geven. Zo vragen die leden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts of dat überhaupt op deze termijn is rond te krijgen, ook voor de Statiaanse politiek en politici zelf.

Voor wat betreft de planning van de verkiezingen in het najaar van dit jaar is er momenteel geen reden om aan te nemen dat dit streven niet reëel is. In dit kader wordt er voldoende rekening gehouden met het feit dat een tijdig besluit over de verkiezingsdatum van belang is voor de organisatie van de verkiezingen, het informatietraject in aanloop daarnaartoe, de registratie van aanduidingen van politieke partijen en het organiseren van campagnes. Het openbaar lichaam is zich reeds aan het voorbereiden op het kunnen houden van verkiezingen. Zoals te doen gebruikelijk adviseert het Ministerie van BZK het openbaar lichaam bij deze voorbereidingen.

Gelet op de breed gedragen wens onder de Statiaanse bevolking om de eilandsraad zo snel mogelijk te herstellen, kiest de regering ervoor om verkiezingen voor een nieuwe eilandsraad te organiseren en tegelijkertijd de ingreep te verlengen en de huidige voorzieningen geleidelijk af te bouwen, waardoor de regeringscommissaris ook na de verkiezingen deel blijft uitmaken van het eilandsbestuur. Zo is het mogelijk om bereikte resultaten duurzaam te borgen en nieuwe resultaten te boeken en om tegelijkertijd de bevolking perspectief te bieden en een eigen vertegenwoordiging te laten kiezen. Beide aspecten worden van groot belang geacht. De geleidelijke afbouw van de voorzieningen maakt juist dat eilandsraadsverkiezingen dit najaar mogelijk zijn.

In het algemeen zal gelden, zo stellen de leden van de ChristenUnie-fractie, dat fricties zich zullen voordoen op de scharnierpunten tussen geleidelijke terugtrekking van de Nederlandse interventie enerzijds en bestuurlijk herstel anderzijds. Dat vereist transparant overdrachtsbeleid. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe deze overdracht is geregeld. Welke sectoren komen eerst, welke komen later, zo vragen die leden.

De overgang tussen de verschillende fases wordt telkens gemarkeerd met een koninklijk besluit, waarin het tijdstip wordt bepaald van de ingangsdatum van die fase. Op dat tijdstip wordt vervolgens het wetsvoorstel telkens zo gewijzigd dat leden voor het betreffende orgaan benoemd kunnen worden en het orgaan zijn wettelijke taken en bevoegdheden zelf kan uitoefenen. Bij de overgang naar een volgende fase moet zijn voldaan aan de in de memorie van toelichting gestelde voorwaarden, verbonden aan de desbetreffende fase. De Staten-Generaal worden uitdrukkelijk betrokken bij ieder overgangsmoment omdat het ontwerp van voorgenoemde koninklijke besluiten voor de inwerkingtreding van de afzonderlijke artikelen in een zogenoemde voorhangprocedure aan beide Kamers wordt gezonden met een toelichting waarin het gekozen moment voor de start van een volgende fase worden onderbouwd.

In de tweede voortgangsrapportage van 14 november 201813 zijn twaalf criteria geformuleerd die duurzaam moeten worden ingericht om tot goed bestuur te komen. Deze criteria zijn als voorwaarden verbonden aan de fases in het wetsvoorstel en worden op die manier stapsgewijs afgerond. Elk criterium is evenzeer van belang voor het bewerkstelligen van goed bestuur. Overgang naar de volgende fase kan pas plaatsvinden als aan de gestelde voorwaarden is voldaan en wanneer de betreffende bevoegdheden naar verwachting duurzaam en naar behoren uitgeoefend worden. Het behalen van de nodige resultaten is een gedeelde verantwoordelijkheid van de regeringscommissaris, de eilandsraad en – op een later moment – de gedeputeerden.

Bij de beslissing tot het behalen van een fase is de input van het eilandsbestuur van waarde. Gelet op de bestuurlijke verhoudingen, ook op basis van de nieuwe wet, ligt de beslissing van overgang naar een volgende fase bij het kabinet.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe deze geleidelijke afbouw van de «span of control» van de regeringscommissaris (en zijn ondersteuningsteam) wordt gezien.

De aanwezigheid van de regeringscommissaris, die in functie blijft tot de aanstelling van de gezaghebber in de derde fase van de wet, garandeert de doorloop van projecten en tevens de nodige grip op nog te behalen resultaten en de bestuurlijke situatie. Op basis van resultaat worden stappen richting beëindiging van de ingreep gezet en wordt de ingreep afgebouwd. Wanneer niet aan de gestelde voorwaarden is voldaan, is het niet verantwoord om naar de volgende fase over te gaan. Op die manier wordt een lokaal bestuur niet blootgesteld aan afbreukrisico’s en wordt het in staat gesteld zelf zijn taken uit te kunnen voeren. Wat betreft de objectieve beoordeling van het feit of wel of niet aan een criterium is voldaan, geldt dat de regeringscommissaris verantwoordelijk is voor de voortgang van de desbetreffende projecten. Uiteindelijk is het echter aan het kabinet om te beslissen of er voldoende resultaat is bereikt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de adviezen en geluiden van de Maatschappelijke Raad van Advies en de «Central Dialogue Statia» zijn verwerkt in het voorliggende wetsvoorstel en de bestuurlijke herstelfilosofie. Kan daarin ook worden ingegaan op de inbreng van de kerken op Sint Eustatius en is hun rol goed belegd, zo vragen die leden.

Voorts vragen die leden of het niet onverstandig is te vroeg afscheid te nemen van de Maatschappelijke Raad van Advies. Waarom roepen we weer nieuwe gremia in het leven en is dat niet «overdone» gezien de grootte van het eiland en het daarmee beperkte aantal gesprekspartners, zo vragen die leden.

Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel is de Maatschappelijke Raad van Advies geconsulteerd. De reactie van de Maatschappelijke Raad van Advies is meegenomen in het verdere traject en opgenomen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. De Centrale Dialoog was op dat moment nog niet in het leven geroepen. De leden van de Maatschappelijke Raad van Advies zijn een afspiegeling van de diverse groepen en sociale lagen uit de Statiaanse maatschappij. Te denken valt aan deelnemers van verschillende leeftijden, bijvoorbeeld uit het bedrijfsleven, het onderwijs, de kerk en de gezondheidszorg. De inbreng van de kerk valt hier dus ook onder.

De Maatschappelijke Raad van Advies is bij aanvang van de bestuurlijke ingreep in het leven geroepen om de regeringscommissaris van gevraagd en ongevraagd advies te voorzien en heeft een wettelijke grondslag in de Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius. Op die manier wordt de regeringscommissaris, in een situatie zonder eilandsraad, geadviseerd over de in de lokale samenleving bestaande opvattingen ten aanzien van bestuurlijke aangelegenheden.

Na het herstel van de eilandsraad is de Maatschappelijke Raad van Advies niet langer nodig om de regeringscommissaris te kunnen adviseren en het draagvlak van zijn optreden te verzekeren. De regeringscommissaris kan draagvlak peilen bij de eilandsraad en de eilandsraad kan met het reguliere vragen- en interpellatierecht en moties een standpunt innemen over het gevoerde bestuur van de regeringscommissaris.

Om in gesprek te blijven met inwoners en het maatschappelijk middenveld, in aanvulling op de eilandsraad, stelt de regeringscommissaris een Burgerparticipatieraad in, die de huidige Maatschappelijke Raad van Advies zal vervangen op het moment dat de nieuwe eilandsraad is aangetreden. De Burgerparticipatieraad is hier van toegevoegde waarde in het inzichtelijk maken van hetgeen er leeft onder de inwoners, wat zij belangrijk vinden en wat zij van het bestuur verwachten. Omdat het niet wenselijk is om naast de eilandsraad, een orgaan met wettelijke grondslag, de Burgerparticipatieraad tevens van een wettelijke status te voorzien, wordt het bestaan van de Burgerparticipatieraad niet in de wet geborgd. Dit in tegenstelling tot de huidige Maatschappelijke Raad van Advies, die krachtens de Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius is opgericht.

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat leden van de Maatschappelijke Raad van Advies de beoogde datum van nieuwe verkiezingen in dit najaar aan de krappe kant vinden. Dat vinden de leden van de ChristenUnie-fractie geen bemoedigend signaal. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom voor deze datum is gekozen en hoe de balans uitvalt tussen snelheid en zorgvuldigheid.

Het streven is erop gericht om de eilandsraadsverkiezingen dit najaar te organiseren. De datum van 21 oktober 2020 is in de Kamerbrief van 24 september 2019 genoemd als streefdatum en is gekozen op basis van haalbaarheid van de eerdergenoemde in de memorie van toelichting gestelde voorwaarden. Indien dit najaar verkiezingen voor de eilandsraad worden gehouden, is er zowel voor de organisatie van de verkiezingen als voor het behalen van de voorwaarden voldoende tijd.

De regering kiest ervoor om verkiezingen voor een nieuwe eilandsraad te organiseren en tegelijkertijd de ingreep te verlengen en de huidige voorzieningen geleidelijk af te bouwen. De geleidelijke afbouw van de huidige voorzieningen maakt het, naast de haalbaarheid van de genoemde streefdatum, juist mogelijk dat de Statiaanse bevolking dit najaar weer zelf een eilandsraad kan kiezen, waarmee gehoor wordt gegeven aan een breed gedragen wens onder de bevolking. De verwachting dat een lokaal bestuur zelfstandig kan functioneren is daarvoor niet vereist. De regeringscommissaris blijft ook na de verkiezingen deel uitmaken van het eilandsbestuur, waardoor het mogelijk is om bereikte resultaten duurzaam te borgen en nieuwe resultaten te boeken en om tegelijkertijd de bevolking perspectief te bieden en een eigen vertegenwoordiging te laten kiezen. Beide aspecten worden van groot belang geacht.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de prestaties die in de afgelopen twee jaar zijn gerealiseerd zich verhouden tot dit bescheiden schaalniveau. Zijn deze prestaties en verbeteringen proportioneel, zijn ze ook zichtbaar voor de bevolking, hoe oordeelt de «gemiddelde» Statiaan over de bereikte resultaten, hoe is het dit opzicht gesteld met kwetsbare groepen op Sint Eustatius, waaronder mensen in de onderstand, eenoudergezinnen en ouderen en zien zij nieuw perspectief, zo vragen die leden.

Hierbij wordt verwezen naar de voortgangsrapportages Sint Eustatius.14 Hierin staan alle projecten en geboekte resultaten beschreven. Uit de rapportages blijkt ook dat de prestaties en verbeteringen zichtbaar en merkbaar zijn voor de bevolking en proportioneel voor het eiland. Was dit niet het geval, dan kwam het wetsvoorstel te vroeg.

De samenwerking tussen Nederlandse departementen en het bestuur van Sint Eustatius was steeds een bron van irritatie en onvrede. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of deze samenwerking de afgelopen twee jaar structureel is verbeterd, en welke lessen trekt de regering hieruit voor toekomstig, democratisch gelegitimeerd bestuur op het eiland.

Op verschillende beleidsterreinen is sinds de aanvang van de bestuurlijke ingreep zonder meer een verbetering waar te nemen in de samenwerking tussen de Haagse departementen en het Statiaanse bestuur. Ook op ambtelijk niveau wordt meer overlegd en is het contact intensiever. De Stuurgroep Caribisch Nederland is hierbij het interdepartementaal overlegorgaan. Zo wordt in nauwe samenwerking tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de directie Economie, Natuur en Infrastructuur van het openbaar lichaam, een veelheid aan projecten aanbesteed en uitgevoerd. Ook wordt nu vormgegeven aan een al lang bestaande wens om te komen tot gezamenlijke huisvesting van het openbaar lichaam en de rijksdiensten in een centraal overheidskantoor. Overleg en samenwerking op terreinen als juridisch advies, landbouw en natuurbeheer, en sociale voorzieningen leidt tot meer kennisoverdracht en concreet resultaat. Daarmee hopen de regering en het bestuur van Sint Eustatius de basis te leggen voor een langdurige constructieve samenwerkingsrelatie gebaseerd op wederzijds begrip en vertrouwen.

De ingreep van Nederland in het bestuur van Sint Eustatius was zonder weerga. De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven het belang van het leren van deze radicale ingreep. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe deze leerervaringen zijn ingeregeld.

Opgedane ervaringen die bredere relevantie hebben binnen het Koninkrijk worden meegenomen in de nadere uitwerking van de voorgenomen maatregelen die het kabinet met de kabinetsreactie op de voorlichting van de Raad van State en het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Koninkrijksrelaties15 rond de vormgeving van de Haagse coördinatie en de verbetering van de samenwerking tussen Europees en Caribisch Nederland en de kwaliteit van het lokale bestuur uiteen heeft gezet. Onder coördinatie van het Ministerie van BZK worden deze maatregelen uitgewerkt. Dit vergt een zorgvuldig opgezet traject, dat tevens ingaat op mogelijke aanpassingen van de WolBES. Relevante ervaringen naar aanleiding van de ingreep worden op die manier in een breder verband betrokken.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops


X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20, 35 165 nr. 21.

X Noot
3

Kamerstukken II 2019/20, 35 300 IV, nr. 11.

X Noot
4

Hierbij wordt tevens verwezen naar de motie van het Tweede Kamerlid Özütok en c.s., waarin de regering wordt verzocht de regeringscommissaris aan te sporen om, in samenspraak met de eilandsraad, een route-tijdtabel op te stellen voor de terugkeer naar reguliere bestuurlijke verhoudingen. Kamerstukken 2019/20, 35 422, nr. 8.

X Noot
5

Kamerstukken II 2019/20, 35 300-IV, nr. 56.

X Noot
6

Kamerstukken II 2019/20, 2020Z11635

X Noot
8

Kamerstukken II 2017/18, 34 877 D.

X Noot
9

Kamerstukken II 2019/20, 35 422, nr. 3, paragraaf 3.2.8. Schematische weergave fasering.

X Noot
10

Kamerstukken II 2018/19, 35 000-IV, nr. 29.

X Noot
11

Memorie van toelichting, 35 422, nr. 3, paragraaf 3.2.7.

X Noot
12

Kamerstukken I 2018/2019, 34 877, F, p.8–9.

X Noot
13

Kamerstukken II 2018/19, 35 000-IV, nr. 29.

X Noot
14

Kamerstukken II 2017/18, 34 775-IV, nr. 41, Kamerstukken II 2018/19, 35 000-IV, nr. 29, Kamerstukken II 2018/19, 35 000-IV, nr. 57, Kamerstukken II 2019/20, 35 300-IV, nr. 36 en Kamerstukken II 2019/20, 35 300-IV, nr. 56.

X Noot
15

Kamerstukken II 2019/20, 35 300 IV, nr. 11.

Naar boven