35 420 Noodpakket banen en economie

G BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT, VAN FINANCIËN, VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID, DE STAATSSECRETARISSEN VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT, VAN FINANCIËN, FISCALITEIT EN BELASTINGDIENST EN VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 mei 2020

De coronacrisis trekt een zware wissel op Nederland. Al ruim twee maanden ligt een groot deel van de economie stil als gevolg van de maatregelen tegen de uitbraak van het virus. In de brief «Noodpakket banen en economie» van 17 maart jl.1 kondigde het kabinet daarom een aantal noodmaatregelen aan, bedoeld om de eerste acute en breed verspreide economische schok ten gevolge van het coronavirus en de ingestelde crisismaatregelen te dempen.

Daarbij stonden eenvoud en uitvoerbaarheid van regelingen voorop, om ondernemers, werknemers en werkgevers zo snel mogelijk soelaas te kunnen bieden en verlies van werkgelegenheid te voorkomen. Gaandeweg is het noodpakket aangevuld, zoals in diverse brieven geschetst. Als bijlage bij deze brief treft u een overzicht2 van de tot nu toe genomen maatregelen aan. Inmiddels maken zo’n 114 duizend bedrijven en organisaties met in totaal ongeveer 1,9 miljoen werknemers gebruik van de NOW, doen er naar schatting 347.000 zelfstandigen een beroep op de Tozo-regeling, is ruim € 700 miljoen aan steun uitgekeerd via de TOGS en hebben meer dan 100.000 ondernemers uitstel van belastingen aangevraagd.

Nu, twee maanden na de aankondiging van het noodpakket, lijkt de uitbraak van het virus voorlopig ingedamd. De samenleving en de economie worden met de routekaart in de hand geleidelijk weer opengesteld. Sommige ondernemingen kunnen hierdoor de draad oppakken, maar andere bedrijven kunnen dit maar gedeeltelijk of blijven dicht. Tegelijkertijd wordt langzaam duidelijk dat we dit jaar op een diepe recessie afstevenen, en wordt het steeds duidelijker dat die lang kan gaan duren. De economie is in het afgelopen kwartaal flink gekrompen. Wat er de komende maanden en jaren precies gaat gebeuren blijft onzeker, maar de verwachtingen van experts en kennisinstanties worden met de dag somberder. We zullen ons in elk geval moeten instellen op de anderhalvemetersamenleving, die andere bedrijfsmodellen vraagt, met een andere inzet van mensen en bedrijfsmiddelen. Maar ook als het virus volledig zou worden beheerst, bijvoorbeeld door een vaccin, zullen er fundamentele veranderingen optreden. De economie van straks is niet meer die van voor corona.

Tegen deze achtergrond heeft het kabinet besloten diverse maatregelen uit het eerste noodpakket met drie maanden te verlengen. Daarmee beschermen we ook de komende periode banen en inkomens door getroffen bedrijven en zelfstandigen te ondersteunen. Tegelijkertijd is het niet meer realistisch dat met deze overbruggingsmaatregelen een groeiend aantal ontslagen en faillissementen voorkomen kan worden. Het kabinet ziet dat we in een nieuwe fase zijn terechtgekomen waarin de economie zich zal moeten aanpassen aan een nieuwe realiteit. Dat brengt veel onzekerheid en zorgen met zich mee, over het kunnen betalen van de rekeningen, het in dienst houden van personeel en het overeind houden van het bedrijf. Bovendien vraagt het aanpassingsvermogen van individuele bedrijven en werkenden. Het beperken van de economische schade is daarmee dus ook een gedeelde verantwoordelijkheid van de overheid en de samenleving. Noodpakket 2.0 bevat op verschillende punten wijzigingen ten opzichte van het eerste noodpakket om beter aan te sluiten op die nieuwe realiteit, en werknemers, ondernemers en werkgevers zo goed mogelijk te ondersteunen in dat aanpassingsproces. Het is in de visie van het kabinet belangrijk dat ondernemers op deze manier de tijd krijgen en ook nemen, om zich de komende periode te beraden op hoe zij in een veranderde samenleving in hun inkomen kunnen blijven voorzien.

Deze brief gaat allereerst in op het maatschappelijke en economische beeld, en wat dit betekent voor het beleid van het kabinet. Daarna wordt noodpakket 2.0 maatregel voor maatregel beschreven. Met deze brief geeft het kabinet ook een reactie op het verzoek van het Tweede Kamer-lid Moorlag van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat van 17 april jl., en op het verzoek van het lid Vendrik van 21 april jl. aan de Staatssecretaris van Financiën. Daarnaast geeft het kabinet gevolg aan de motie van de Tweede Kamer-leden Dijkhoff en Jetten en de motie van de Tweede Kamer-leden Segers en Heerma, beide door uw Kamer aangenomen op 7 mei jl.

Het verantwoord openen van samenleving en economie

De verspreiding van het coronavirus lijkt vooralsnog meer onder controle. Twee weken geleden is dan ook aangekondigd dat het kabinet ernaar streeft om de contactbeperkende maatregelen de komende tijd verder af te bouwen, mits het verloop van het aantal besmettingen dat toelaat. Hiermee kan veel economische schade worden voorkomen. Door elkaar de ruimte te bieden, brengen we het virus onder controle en zorgen we er tegelijkertijd voor dat maatschappelijke processen door kunnen gaan. Ook vanuit economisch perspectief is het dus belangrijk dat iedereen zich houdt aan de voorzorgsmaatregelen die nog altijd gelden. Hiervoor dragen we gezamenlijk de verantwoordelijkheid. Om dit te bewerkstelligen worden onder andere door de sociale partners protocollen ontwikkeld met daarin een combinatie van afstands-, hygiëne- en beschermingsmaatregelen. Er moet voor iedere context gezocht worden naar een optimale en zorgvuldige balans van deze drie elementen. Een innovatief voorbeeld hiervan is het gebruik van beschermend plexiglas bij kassa’s in de supermarkt waar afstand houden niet altijd mogelijk is.

Economisch beeld

De coronacrisis raakt onze economie hard door verstoring van productieprocessen, afgenomen vertrouwen en vraaguitval. De contactbeperkende maatregelen beschermen onze gezondheid maar leiden noodzakelijkerwijs tot minder economisch verkeer. Hierbij worden sectoren als de horeca, evenementen en theaters direct geraakt vanwege gedwongen sluitingen. Analyses van onder andere het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en De Nederlandsche Bank laten zien dat deze sectoren het hardst zijn geraakt, met omzetverliezen tot wel 90%.

Op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft onderzoeksbureau Panteia een doorrekening gemaakt van de economische effecten op sectoren in de scenario’s van het Centraal Planbureau (CPB) van 26 maart jl. Het onderzoek van Panteia (zie het rapport3 als bijlage) laat zien dat naast de gesloten sectoren ook andere sectoren hard worden geraakt.

In onze open economie versterken productie- en vraaguitval in het buitenland de negatieve economische gevolgen. Maar ook binnenlands vallen vraag en productie terug. De gevolgen van de coronacrisis in ons eigen land zijn dan ook goed merkbaar. Vandaag publiceerden het CBS en het UWV de arbeidsmarktcijfers van april. Het aantal werkenden is ten opzichte van maart met 160 duizend gedaald. Dat is de grootste daling sinds 2003, toen het CBS deze cijfers voor het eerst in kaart bracht. Het aantal werklozen is met 41 duizend gestegen. Daarmee is het werkloosheidspercentage van 2,9% in maart gestegen naar 3,4% in april, eveneens de grootste stijging sinds 2003. Het CPB wijst er bovendien op dat ruim 20 procent van de werkenden in Nederland op enige wijze door de overheid wordt ondersteund. Zonder die steun lag de werkloosheid wellicht nog hoger. Dat blijkt ook uit de ontwikkeling in het aantal gewerkte uren: eind maart werden er 13% minder uren gewerkt dan voordat de contactbeperkende maatregelen ingingen. In het eerste kwartaal heeft dit geleid tot een krimp van onze economie met 1,7%. Een krimp die sinds de kredietcrisis van 2009 niet meer is voorgekomen. We moeten ons bij deze cijfers realiseren dat de grootste klap pas in het tweede kwartaal komt. De komende maanden zal duidelijk worden hoe groot de economische schade is en of er nieuwe maatregelen nodig zijn tegen de uitbraak van het coronavirus.

Zelfs als de ontwikkelingen rondom het coronavirus positief verlopen, kunnen de economische gevolgen nog lange tijd bij ons blijven. Bijvoorbeeld omdat bedrijven en organisaties tijd nodig hebben om te herstellen, omdat investeringen in mensen en bedrijfskapitaal stil hebben gestaan, de toeleverketen nog hinder ondervindt, of omdat de vraag naar goederen en diensten achterblijft. Ook is een derde van de in ons land geproduceerde goederen en diensten voor het buitenland bestemd, waar het coronavirus onze exportmarkten flinke klappen toebrengt. De voorjaarsnota gaat uit van de bbp-raming van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) die voorziet in een schok van -7,5% in 2020. We koersen dus af op forse krimp en het is nog onduidelijk wanneer herstel optreedt. De werkloosheid loopt in alle scenario's van het CPB op.

Noodpakket 2.0

Het kabinet verlengt diverse maatregelen uit het eerste noodpakket. Wel worden verschillende voorwaarden aangepast om ruimte te geven aan het aanpassingsvermogen van de economie. Daarmee geeft het kabinet zich rekenschap van het feit dat het virus en de economische gevolgen daarvan langer dan gehoopt bij ons blijven en we een fase ingaan waarin werkenden, bedrijven en ondernemers zich meer en meer zullen moeten voegen naar een nieuwe economische realiteit. Het kabinet wil met dit nieuwe noodpakket bedrijven en werkenden ondersteunen in het aanpassingsproces. Een belangrijk nieuwe element is dat er ook geld wordt vrijgemaakt voor scholing. Wie zijn of haar baan verliest, mag er niet alléén voor staan, maar moet kunnen rekenen op extra steun voor omscholing naar een sector met betere baankansen. Daarnaast kunnen we in algemene zin in Nederland dankbaar zijn voor een goed en ruim dekkend sociale zekerheidsstelsel. Ook voor wie werk verliest, is er een adequaat vangnet.

Het kabinet wil benadrukken dat het beperken van de economische schade en het doorstaan van deze transitie een gedeelde verantwoordelijkheid is van de overheid en de samenleving. Het is belangrijk de pijn waar mogelijk te verdelen, bijvoorbeeld door coulance bij het innen van rekeningen van getroffen partijen en sectoren. Zo hebben retailers en vastgoedeigenaren op 10 april jl. besloten om het innen van huur op te schorten tot en met juni.

Er zit een opeenvolging in de steunmaatregelen die het kabinet neemt. Allereerst wordt steun bij voorkeur geboden in de vorm van generieke steunmaatregelen. Daarbij wordt ingezet op zoveel mogelijk behoud van banen, het overbruggen van deze moeilijke periode waar dat zinvol is, en ten slotte op het bieden van vangnetten. Deze generieke maatregelen genieten de voorkeur boven sectorale- en individuele maatregelen, omdat zij zo veel mogelijk marktverstoringen voorkomen en een gelijk speelveld waarborgen. Waar blijkt dat generieke steunmaatregelen in bepaalde sectoren onvoldoende soelaas bieden, wordt sectorale steun overwogen. In verscheidene brieven zijn sectorspecifieke maatregelen aangekondigd, en ook deze brief bevat weer nieuwe sectorale maatregelen. In uitzonderlijke gevallen kan het nodig zijn om individuele bedrijven of organisaties te ondersteunen. Het kabinet maakt hierin een zorgvuldige afweging en stelt strikte voorwaarden aan steun aan deze bedrijven, zoals beschreven in de brief aan de Tweede Kamer van 1 mei jl. Zo zet het kabinet de buffers die de afgelopen jaren zijn opgebouwd op een zorgvuldige en afgemeten manier in.

De maatregelen die binnen het noodpakket getroffen zijn en die getroffen gaan worden, vragen uitzonderlijk veel van de uitvoeringsorganisaties als het UWV, RVO.nl, de Belastingdienst, KvK en de gemeenten. Het kabinet is trots op al het werk dat zij verzetten. Tegelijkertijd betekent dit ook dat de mogelijkheden die het kabinet heeft om steunmaatregelen te treffen, begrensd worden door wat de uitvoering feitelijk nog kan. De uitvoerbaarheid van het noodpakket is een harde randvoorwaarde om te voorkomen dat het verlenen van noodsteun in gevaar komt. Ook voor het tweede noodpakket geldt dus dat helaas niet aan alle wensen kan worden voldaan, hoe graag we dit ook zouden willen.

Na de periode van verlenging

Voor de periode na deze verlenging, zal het kabinet nauwlettend monitoren hoe de pandemie en de economie zich ontwikkelen, en zich vervolgens beraden welke maatregelen voor een volgende periode passend en haalbaar zijn. Wanneer herstel zal intreden is op voorhand niet te zeggen. Dat is onder andere afhankelijk van ontwikkelingen in het buitenland, het vertrouwen in de economie en de mate waarin delen van economie weer kunnen worden vrijgegeven en er meer perspectief is op de anderhalvemetersamenleving of een vaccin. Herstel zal uiteindelijk leiden tot nieuwe bedrijvigheid en banen. De economische terugval is echter groot en het heeft er alle schijn van dat deze langer gaat duren. Deze terugval zal ook gepaard gaan met koopkrachtdalingen, faillissementen en ontslagen. Het is ook zaak dat ondernemingen zich aanpassen aan de nieuwe economische situatie. Naargelang deze crisis voortduurt zal het aanpassingsvermogen van de economie immers in toenemende mate van belang worden. Het is daarom in die fase de inzet van het kabinet om de veerkracht van de economie te gebruiken en gericht te stimuleren en te investeren. Ook omdat de steun vanuit de overheid afgebouwd moet worden.

Bedrijven moeten in eerste instantie zich tot de markt wenden voor financiering. Het kan echter niet worden uitgesloten dat bij een verslechtering van de economische situatie een bredere groep van (middel)grote bedrijven met toenemende solvabiliteitsproblemen wordt geconfronteerd. Het kabinet gaat onderzoeken of gerichte kapitaalsteun nodig en mogelijk is, en zo ja op welke manier dit vormgegeven zou kunnen worden, bijvoorbeeld in ruil voor aandelen. Het gaat dan in principe om kapitaalsteun vanuit de markt, waarbij in een uiterste geval de overheid een rol speelt. Eventuele kapitaalsteun is immers een vergaande interventie en daarmee zou dit altijd een uiterst redmiddel zijn en alleen kunnen worden ingezet als marktoplossingen niet meer mogelijk blijken te zijn en andere regelingen geen soelaas bieden. Ook die steun zou aan voorwaarden gebonden moeten zijn en worden afgebakend tot bedrijven die vanwege bijvoorbeeld hun kennis, innovatiekracht of belangrijke werkgelegenheidseffecten cruciaal zijn voor de Nederlandse economie. Het kabinet komt op een later moment terug op de uitkomsten van dit onderzoek.

Het kabinet zal zich richting Prinsjesdag beraden op basis van de dan beschikbare informatie, en bekijken welke stappen dan passend zijn. Daarbij kan wel worden opgemerkt dat het kabinet het onverstandig vindt om in de huidige fase van de crisis te bezuinigen. Ook wil het kabinet lering trekken uit deze crisis, bijvoorbeeld over de schokbestendigheid van de economie. Daarbij zullen actuele onderwerpen, zoals belastingontwijking door internationaal opererende bedrijven, niet worden geschuwd. Ook op structurele vragen gaat het kabinet zich dus de komende maanden beraden. Een eerste moment om hierop terug te komen is Prinsjesdag.

Nieuwe en verlengde maatregelen

Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud

Op 17 maart van dit jaar is uw Kamer geïnformeerd over het intrekken van de Regeling werktijdverkorting (wtv-regeling) en het openstellen van de nieuwe Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW). Met deze nieuwe subsidieregeling is het de afgelopen periode mogelijk geweest om een groot aantal werkgevers op korte termijn financieel tegemoet te komen, wat eraan heeft bijgedragen dat 1,9 miljoen werknemers hun baan hebben behouden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) stuurt zeer binnenkort een brief over enkele nadere (technische) aanpassingen aan de eerste tranche van de NOW-regeling naar de Tweede Kamer.

In de NOW-regeling is de mogelijkheid opengehouden om bij een verlenging voor de tweede tranche nadere voorwaarden aan de regeling te kunnen toevoegen. Daarbij is aangegeven dat de nieuwe of aangescherpte voorwaarden zullen worden gerelateerd aan de omstandigheden van dat moment en daardoor beperkend kunnen zijn voor de toegang tot de regeling of de hoogte van de subsidie. Met het oog op het aflopen van het eerste subsidietijdvak per 31 mei 2020, heeft het kabinet besloten de NOW-regeling met drie maanden te verlengen. Het doel van de NOW blijft ongewijzigd; het voor werkgevers met een terugval in de omzet van ten minste 20% mogelijk te maken zoveel mogelijk werknemers in dienst te houden.

We streven naar openstelling van het tweede aanvraagtijdvak per 6 juli 2020, waarbij een tegemoetkoming voor de loonkosten over de periode juni, juli en augustus kan worden aangevraagd. Werkgevers die te maken hebben met tenminste 20% verwacht omzetverlies, kunnen bij UWV een tegemoetkoming voor deze periode aanvragen ter hoogte van maximaal 90% van de loonsom, gerelateerd aan het omzetverlies. De omzetdaling wordt vastgesteld over een driemaandsperiode die start op 1 juni, 1 juli of 1 augustus, waarbij voor aanvragers die voor de tweede keer een beroep doen op de NOW de omzetperiode moet aansluiten op de periode gekozen in het eerste tijdvak. De referentiemaand voor de loonsom wijzigt van januari naar maart (peildatum 15 mei) van dit jaar. Het tweede tijdvak volgt verder de systematiek van het eerste tijdvak, dat wil zeggen dat werkgevers die tenminste 20% omzetverlies verwachten, een aanvraag kunnen indienen bij het UWV. Daarbij committeren werkgevers zich om de lonen van betrokken werknemers 100% door te betalen. Subsidieaanvragen staan open voor zowel werkgevers die reeds een aanvraag in het eerste tijdvak hebben gedaan, als voor werkgevers die voor het eerst een beroep gaan doen op de NOW.

Op basis van de aanvraag in de tweede tranche verstrekt UWV wederom een voorschot van de tegemoetkoming (80% van het bedrag) aan de werkgever. Achteraf wordt vastgesteld wat het daadwerkelijke omzetverlies is geweest en of sprake is van een daling van de loonsom over de maanden juni, juli en augustus. Voor zowel de NOW 1.0 als de NOW 2.0 geldt dat subsidies die ondernemers in het kader van de coronacrisis ontvangen als omzet meetellen. Dit geldt ook voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten die in deze brief wordt aangekondigd. Bij de vaststelling van de definitieve tegemoetkoming kan een nabetaling of terugvordering aan de orde zijn.

Om overlap van het aanvraag- en vaststellingsproces te voorkomen, kan vaststelling van de eerste subsidieperiode (maart, april, mei 2020) worden aangevraagd vanaf 7 september. Tot en met 31 augustus 2020 hebben werkgevers immers de mogelijkheid een aanvraag voor de tweede tranche te doen. De vaststellingstermijnen in de eerste tranche, zullen hierop worden aangepast. De datum 7 september geldt voor werkgevers die alleen een aanvraag in de eerste tranche hebben ingediend. Indien er voor beide tranches, of alleen de tweede tranche een NOW-aanvraag is ingediend, kan vaststelling niet eerder dan na afloop van het tweede tijdvak aangevraagd worden. Een datum daarvoor wordt later bekend gemaakt. De verlenging van de NOW heeft opnieuw forse budgettaire consequenties. Voor de tweede drie maanden wordt, net als voor de eerste drie maanden, een budgettair beslag van circa € 10 miljard (inclusief uitvoeringskosten) verwacht. Het bedrag is een grove inschatting en is vanwege het verloop van de coronacrisis met grote onzekerheden omgeven.

Korting bij aanvragen van bedrijfseconomisch ontslag

Bij de aanvraag onder de huidige NOW-regeling committeert de werkgever zich om géén ontslag op grond van bedrijfseconomische redenen aan te vragen voor zijn werknemers gedurende de periode waarover de tegemoetkoming ontvangen wordt. Van deze werkgever werd dan ook verwacht dat zij in de periode van 18 maart tot en met 31 mei 2020 bij UWV geen verzoek doet om toestemming te verkrijgen voor opzegging van een arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen. Indien toch ontslag is of wordt aangevraagd en deze aanvraag niet (of niet tijdig) is ingetrokken, wordt bij de vaststelling van de subsidie een correctie doorgevoerd. Bij de vaststelling van de subsidie wordt vastgesteld wat het loon is van de werknemers voor wie ontslag is aangevraagd. Dit loon plus een verhoging van 50% (de «boete») wordt in mindering gebracht op de subsidie; de subsidie wordt met 150% van het loon van de ontslagen werknemers verminderd. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat niet-naleving van de voorwaarde om geen ontslag aan te vragen gevolgen heeft voor de hoogte van de subsidie.

Zoals eerder opgemerkt, geeft het kabinet zich rekenschap van het feit dat het virus en de economische gevolgen daarvan langer dan gehoopt bij ons blijven en we een fase ingaan waarin werkenden, bedrijven en ondernemers zich meer en meer zullen moeten voegen naar een nieuwe economische realiteit. In het licht hiervan is het kabinet er zich van bewust dat ontslagen en faillissementen niet in alle gevallen te voorkomen zijn en dat er bedrijven zijn die zich nu al moeten gaan aanpassen aan veranderde omstandigheden.

Het doel van de aangepaste NOW-regeling blijft om zo veel mogelijk banen te behouden. Door het veranderende economische tij vraagt dit echter ook om aanpassing van de voorwaarden. Het kabinet wil zo veel mogelijk voorkomen dat bedrijven vanwege de voorwaarden rondom bedrijfseconomisch ontslag in de NOW op voorhand al geen NOW aanvragen en vervolgens failliet dreigen te gaan. Datzelfde geldt voor de situatie dat bedrijven die NOW hebben aangevraagd een te hoge drempel ervaren om noodzakelijke herstructureringen door te voeren en bedrijfseconomisch ontslag aan te vragen, waardoor ze later mogelijk dieper in de problemen zullen komen, met het risico op faillissement en veel meer ontslagen.

Om die reden heeft het kabinet besloten dat de hoogte van de correctie op de loonsom als gevolg van bedrijfseconomisch ontslag zal worden aangepast voor de tweede tranche van de NOW-regeling. Bij de afrekening zal daarom de subsidie voor ontslagaanvragen om bedrijfseconomische redenen niet langer voor 150%, maar voor 100% worden gecorrigeerd met de hoogte van de loonsom van de werknemers waarvoor ontslag is aangevraagd. Het gaat hierbij om ontslagaanvragen die in de periode 1 juni t/m 31 augustus 2020 worden ingediend. Hierdoor krijgen bedrijven de mogelijkheid om zich aan te passen aan de nieuwe economische realiteit. Het kabinet hecht er aan het gesprek te blijven voeren met sociale partners over de voorwaarden waaronder dit gebeurt.

De huidige ontslagbescherming blijft uiteraard bestaan. Het kabinet tornt niet aan bestaande regelgeving rondom ontslagbescherming bij bedrijfseconomisch ontslag, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de preventieve toets bij UWV, of de regels ten aanzien van de transitievergoeding.

Ook blijven de verplichtingen uit de Wet Melding Collectief Ontslag (WMCO) onverlet van kracht. Dit geldt voor ontslagaanvragen voor 20 of meer personen in één regio. Onder de WMCO moeten ontslagaanvragen voor 20 of meer personen altijd gemeld worden aan de vakbonden, naar aanleiding waarvan overleg kan worden opgestart. Het kabinet hecht aan het overleg met en de positie van de vakbonden.

Om in aanmerking voor de tweede tranche van de NOW te komen, zullen bedrijven op het aanvraagformulier voor de NOW dan ook moeten verklaren, ingeval de WMCO van toepassing is, dat zij gedurende een periode van 4 weken zullen overleggen met de vakbonden over de voorgenomen ontslagen en de aanvraag voor ontslag niet eerder in te dienen dan 4 weken nadat de WMCO-melding aan de vakbeweging is gedaan.

Het kabinet roept werkgevers en werknemers op evtentueel noodzakelijke herstructureringen, zelfs als de NOW niet voldoende soelaas biedt om dat te voorkomen, zoveel als mogelijk in goed overleg voor te bereiden.

Dividend- en bonusuitkeringen en inkoop eigen aandelen

In de aangenomen motie van het Tweede Kamer-lid Jetten c.s. is de regering verzocht om bij de eventuele verlenging van de NOW, indien mogelijk, als voorwaarde op te nemen dat bedrijven die gebruikmaken van de NOW dit en komend jaar geen dividend of bonussen mogen uitkeren en geen eigen aandelen mogen inkopen, en daarbij te kijken naar een drempel, bijvoorbeeld voor het mkb, zoals in Denemarken.4 In de verlenging van de NOW wordt een dergelijke algemene voorwaarde opgenomen.

Er mag van bedrijven die een beroep doen op overheidssteun verwacht worden dat zij alles in het werk stellen om hun cashpositie te versterken om zo voor de toekomst een buffer op te bouwen en werkgelegenheid in hun bedrijf veilig te stellen. Met deze loonsubsidie financiert de overheid immers direct de loonkosten, zodat die niet uit de bestaande middelen van het bedrijf behoeven te worden betaald. Voorkomen moet worden dat die ruimte door het bedrijf wordt benut om bonussen aan directie en bestuur uit te keren en winstuitkeringen te betalen of eigen aandelen in te kopen. Met deze voorwaarde wordt in ieder geval voor het jaar waarin de subsidie wordt verstrekt een dergelijke verplichting opgenomen. Daarom dient een bedrijf of groep bij een beroep op de NOW geen dividend of bonussen uit te keren of eigen aandelen in te kopen over 2020. Dit moet bij aanvang verklaard worden. Deze verplichting sluit aan bij de verplichtingen die de Europese Commissie voorschrijft voor bedrijven die staatssteun ontvangen in verband met de COVID-19-crisis.

Deze verplichting dient wel proportioneel te zijn. Daarom wordt de voorwaarde opgenomen om dergelijke handelingen niet te verrichten over 2020, tot en met de aandeelhoudersvergadering waarin de jaarrekening wordt vastgesteld in 2021. Dit geldt ook voor andere ondernemingen en instellingen die niet via een aandeelhoudersvergadering werken, zoals coöperaties. Voor hen geldt dit tot en met de vergadering waarin de jaarrekening wordt vastgesteld in 2021. De reden van deze grens is dat met deze voorwaarden het concern ook wordt beperkt in haar mogelijkheden, bijvoorbeeld om via een dividendbelofte op de langere termijn aandeelhouders aan te trekken. Het is belangrijk dat een onderneming vanaf 2021 weer de mogelijkheid heeft om op eigen benen te staan. De voorwaarde ziet niet op dividend, bonussen en aandelen over 2019, aangezien de beslissingen daarover al genomen waren maar pas in 2020 tot uitbetaling zijn overgegaan.

Bij bonussen zal dit beperkt worden tot de bonussen die worden uitgekeerd aan het bestuur en de directie. Het strekt zich niet uit tot het overige personeel dat in het bedrijf werkzaam is en dat mogelijk variabel beloond wordt via bonussen. Dit betekent voor DGA’s/bestuurders en andere directieleden dat zij mogelijk slechts hun basisvergoeding ontvangen of hun gebruikelijk-loonregeling, vanwege het verbod om bonussen uit te keren. Onder bonussen worden zowel winstdelingen als andere bonusbetalingen verstaan.

Om ervoor te zorgen deze verplichting proportioneel en controleerbaar is, zal geregeld worden dat de verplichting alleen geldt voor bedrijven die een subsidiebedrag ontvangen waarvoor een accountantsverklaring vereist is. Over de hoogte van deze grens wordt uw Kamer binnenkort separaat geïnformeerd.

Scholing

Een aanvullende voorwaarde die in de tweede subsidieperiode wordt opgenomen is een inspanningsverplichting voor werkgevers om hun werknemers te stimuleren om aan bij- of omscholing te doen. De fundamentele veranderingen die onze samenleving en economie ondergaan vragen om andere bedrijfsmodellen, met een andere inzet van mensen en middelen. Veel werknemers werken op dit al moment minder uren of zelfs helemaal niet en zullen zich moeten voorbereiden op een andere manier van werken of zelfs ander werk. Het is immers meer realistisch dat met deze overbruggingsmaatregelen een groeiend aantal ontslagen en faillissementen voorkomen kan worden. Met het oog hierop is het wenselijk dat zij de kans krijgen om zich op deze nieuwe omstandigheden voor te bereiden en een ontwikkeladvies aan te vragen of zich bij te scholen voor behoud van werk. Werkgevers kunnen werknemers hierin stimuleren door bijvoorbeeld (vrijvallende) tijd beschikbaar te stellen en middelen te verschaffen via bijvoorbeeld een O&O-fonds. De scholing zelf is geen onderdeel van de NOW, de inspanningsverplichting van de werkgever is dat – als flankerend beleid – wel. Werknemers worden hierdoor in staat gesteld gemakkelijker te kunnen anticiperen op de veranderde arbeidsmarkt.

De NOW kent al de verplichting voor de werkgever om de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging of bij het ontbreken daarvan de werknemers te informeren over de verleende subsidie. Deze verplichting blijft bestaan. Verondersteld mag worden dat de ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of werknemers dan ook kennisnemen van deze nieuwe verplichting om deelname aan een ontwikkeladvies of scholing te stimuleren en de werkgever daarop zo nodig zullen aanspreken.

Ter ondersteuning komt het kabinet met een flankerend crisispakket NL leert door. Dit crisispakket is aanvullend op de grote investeringen die sociale partners en het bedrijfsleven nu doen om de werkgelegenheid zo goed mogelijk te behouden. Met hen zullen afspraken worden gemaakt om ervoor te zorgen dat dit crisispakket terecht komt waar dit nu het hardste nodig is.

Het nog verder uit te werken crisispakket NL leert door ziet er op hoofdlijnen als volgt uit. Het doel is mensen te ondersteunen die hun werk als gevolg van de crisis dreigen te verliezen of al verloren hebben en de transitie naar ander kansrijk werk zullen moeten maken. Dat betreft naast werknemers in getroffen sectoren ook flexwerkers en zzp’ers die geen opdrachten meer krijgen. De beoogde termijn van in werking treden is juli 2020 met een looptijd tot einde 2020. Snelle en relatief eenvoudige uitvoering is een vereiste om deze crisismaatregel tijdig toe te kunnen passen. Daarom wordt bij de verdere uitwerking nagegaan hoe het pakket zo goed mogelijk op deze groepen te richten, zonder de regeling te complex of lastig uitvoerbaar te maken.

Het pakket bestaat uit ontwikkeladviezen en online scholing, met een focus op arbeidsmarktrelevante loopbaanstappen. Gekwalificeerde loopbaanadviseurs kunnen mensen ondersteunen met ontwikkeladvies gericht op kansen op de arbeidsmarkt. Om richting ander soort werk te bewegen is vaak enige of soms meer omvangrijke scholing nodig. Dat zal in deze tijd online scholing betreffen, die mensen vanuit huis kunnen volgen. Om het pakket gericht onder de aandacht te brengen, komt er een campagne. In die campagne wordt samenwerking gezocht met partijen die in contact staan met de mensen die baat hebben bij dit pakket, zoals werkgevers, sociale partners, O&O-fondsen, leerwerkloketten, uitvoeringsinstellingen, onderwijsinstellingen etc. Voor dit pakket wordt een bedrag van € 50 miljoen (inclusief uitvoeringskosten) beschikbaar gesteld.

Seizoenswerk

De Tweede Kamer heeft met de motie van de Tweede Kamer-leden Tielen en Palland verzocht om aanvullende maatregelen voor (structureel) werkbehoud bij organisaties met een seizoenspiek.5 Omdat de NOW-regeling geen rekening houdt met seizoenspatronen, kunnen ondernemingen met een seizoenspiek niet in dezelfde mate van de loonsubsidie van de NOW gebruik maken als ondernemingen waar de loonkosten over het jaar minder fluctueren. In januari kunnen zulke bedrijven of organisaties namelijk een (fors) lagere loonsom hebben dan op maandbasis in de periode maart, april, mei. Dat bij de verlenging van de NOW wordt gekozen voor de maand maart (peildatum 15 mei) als referentieloonsom, kan al een uitkomst bieden voor seizoensbedrijven die tussen januari en maart hebben opgeschaald. Als zij in maart een hogere loonsom hadden dan in januari, zal deze aanpassing voor het tweede tijdvak tot een hogere subsidie leiden.

Om seizoensbedrijven en hun werknemers verder tegemoet te komen, is besloten om een aanpassing te maken in het eerste subsidietijdvak van de NOW. Hiermee wordt voldaan aan de motie van de Tweede Kamer-leden Tielen en Palland. De aanpassing is een extra compensatie voor werkgevers die vanwege een seizoenspatroon of andere redenen een te lage, niet-representatieve loonsom in januari hadden ten opzichte van de subsidieperiode maart t/m mei. De aanpassing wordt automatisch bij de subsidievaststelling toegepast bij aanvragers voor wie dit voordelig uitpakt.

De aanpassing werkt als volgt: indien de loonsom van maart tot en met mei hoger is dan de loonsom van driemaal januari wordt de loonsom van maart tot en met mei als uitgangspunt genomen voor de berekening van de subsidiehoogte bij vaststelling. De loonsommen van april en mei worden vervolgens gemaximeerd op de loonsom van maart (peildatum 15 mei). Hiermee gaat het totale subsidiebedrag voor de werkgever omhoog. De aanpassing leidt enkel tot aanvullende compensatie bij subsidievaststelling, de bevoorschottingssystematiek van de NOW wordt niet aangepast. De aanvullende tegemoetkoming zal na afloop van de subsidieperiode, maar niet eerder dan september, tot een uitbetaling leiden.

De nieuwe rekenmethode geldt automatisch voor alle werkgevers met een hogere gemiddelde loonsom in de periode maart tot en met mei dan tijdens de maand januari (inclusief maximering). Dit is karakteristiek voor een seizoensbedrijf, zoals een strandtent met meer vast personeel in de vroege lente dan in de winter. Deze oplossing helpt overigens ook andere bedrijven en organisaties die een hogere loonsom hebben in de maanden maart, april en mei dan in januari, zoals werkgevers die na januari payrollers in vaste dienst hebben genomen als gevolg van de Wet Arbeidsmarkt in Balans.

Een analyse laat zien dat o.a. in de horeca en uitzendsectoren een deel van de werkgevers die NOW hebben aangevraagd van de aanpassing zullen profiteren. Omdat de bevoorschotting niet kan worden aangepast, zal de maatregel wel pas op het moment van subsidievaststelling effect hebben (op z’n vroegst in september). De verwachting is dat deze aanpassing voor seizoensondernemingen binnen de huidige budgettaire raming past.

De hierboven beschreven aanpassing is onderdeel van een driedelig instrumentarium gericht op het tegemoetkomen van seizoensbedrijven via de NOW:

  • 1. De alternatieve rekenmethode voor de loonsom bij de subsidievaststelling, zoals hierboven beschreven.

  • 2. Het verplaatsen van de referentiemaand voor de loonsom van januari naar maart voor de tweede tranche NOW. Bedrijven en organisaties die hun loonsom tussen januari en maart vergroot hebben, krijgen daarmee recht op een hogere NOW-subsidie voor de tweede periode.

  • 3. Er vindt een natuurlijke seizoenscorrectie plaats vanwege een spreiding van de subsidie over zes maanden. Een seizoenspatroon kan voordelig of nadelig uitwerken in de reguliere NOW-systematiek, waarbij de subsidie het meest nadelig uitpakt wanneer de reguliere seizoenspiek in de subsidieperiode plaatsvindt. Vanwege een subsidieperiode van 6 maanden wordt dit effect gespreid en is het totale subsidiebedrag over de twee periodes representatiever voor het bedrijf.

Opslag

Dat zoveel banen zijn behouden door de NOW-regeling, sterkt het kabinet in de overtuiging dat de snelle invoering van dit instrument het gewenste effect heeft gehad. Tegelijkertijd is er ruimte voor verbetering, waar uw Kamer ook op heeft gewezen. De hiervoor toegelichte aanpassingen in de NOW, te weten de wijziging van de referentiemaand voor de loonsom van januari naar maart en de verbetering voor seizoensbedrijven, zijn belangrijke stappen daartoe. Bij het verlengen van de huidige maatregelen komt het kabinet tevens tegemoet aan de motie van de Tweede Kamer-leden Segers en Heerma,6 waarin wordt verzocht om getroffen bedrijven in hun vaste lasten tegemoet te komen door bijvoorbeeld een aanpassing van de TOGS of de NOW-regeling. Het kabinet onderschrijft dat bedrijven en organisaties naast loonkosten ook andere kosten hebben. Om de komende periode zoveel mogelijk werkgelegenheid te behouden, acht het kabinet het daarom wenselijk om bedrijven ook in deze kosten gedeeltelijk tegemoet te komen. Het kabinet verhoogt daarom de forfaitaire opslag in de verlengde NOW-regeling van 30% naar 40%. Hiermee ondersteunt het kabinet ook in de komende fase van deze crisis het baanbehoud.

Tegemoetkoming Vaste Lasten MKB

Voor veel bedrijven en organisaties zijn naast personeelslasten ook de vaste kosten een probleem. Er komt daarom een pakket aan maatregelen ten behoeve van het hardst geraakte mkb, waaronder de horeca, recreatie, sportscholen, evenementen, kermissen, speelautomatenhallen, podia en theaters, waarvan een aantal sectoren ook in de zomermaanden nog gesloten blijft. Met de hieronder toegelichte Tegemoetkoming Vaste Lasten MKB komen we tegemoet aan de motie van de Tweede Kamer-leden Dijkhoff en Jetten7, en daarnaast, met verschillende aanpassingen in de NOW, meer in zijn algemeenheid bedrijven met hoge vaste kosten zoals de maakindustrie (voornoemde motie van de Tweede Kamer-leden Segers en Heerma).

Voor de onderdelen van het brede MKB die het hardst geraakt worden door de crisis doordat ze de effecten voelen van de overheidsmaatregelen komt een regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten MKB. Deze bedrijven krijgen afhankelijk van de omvang van het bedrijf, de hoogte van de vaste kosten, en de mate van omzetderving een tegemoetkoming voor hun vaste lasten tot een maximum van € 20.000 voor drie maanden. De sectoren die onder de huidige TOGS vallen komen hiervoor in aanmerking. De toegang tot deze regeling begint pas bij een omzetverlies van minstens 30%. Voor deze regeling wordt het budgettair beslag geraamd op ca. € 1 miljard. Net zoals het geval is bij de huidige TOGS, wordt ook deze tegemoetkoming vrijgesteld van belastingheffing.

Verder zal het kabinet met de betreffende sectoren en de gemeenten verkennen wat de mogelijkheden zijn om ondernemers een meer rendabele bedrijfsvoering te laten realiseren in sectoren die weer open mogen. Hierbij kan gedacht worden aan het verlengen van het seizoen, pachtaanpassingen en ruimere openingstijden. Dit zullen we doen in samenspraak met de decentrale overheden en binnen bestaande budgetten en randvoorwaarden voor bijvoorbeeld de openbare orde en kustveiligheid.

Met de hiervoor genoemde aanpassing in de NOW zal dit opgeteld tot een aanzienlijke verbetering in de ondersteuning betekenen voor alle sectoren die geraakt worden door de coronacrisis voor de maanden juni, juli en augustus. Deze drie maanden moeten vervolgens gebruikt worden om de bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe werkelijkheid.

Verder zal het kabinet bezien of onderdelen van de nog langduriger gesloten sectoren, zoals de grote podia/theaters, die in ieder geval tot 1 september a.s. gesloten blijven, maar ook daarna naar verwachting te maken krijgen met forse beperkingen – gesteund en op weg geholpen kunnen worden naar nieuwe verdienmodellen, zo nodig met behulp van pilots.

Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)

De Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers is een onderdeel van het brede pakket aan maatregelen van het kabinet om ondernemers te steunen in deze moeilijke tijden. Er is tot op heden een groot beroep op de Tozo gedaan. Sinds de aankondiging van de Tozo medio maart hebben zelfstandig ondernemers meer dan 300.000 aanvragen ingediend. Gemeenten hebben de afgelopen maanden heel hard gewerkt aan het verwerken van deze aanvragen en het verstrekken van Tozo-uitkeringen aan deze ondernemers. Zij verdienen hiervoor zeer veel waardering.

De huidige Tozo-regeling loopt tot en met 31 mei 2020. Het Besluit Tozo van 17 april 2020 biedt de mogelijkheid de Tozo eenmalig met maximaal drie maanden te verlengen en de mogelijkheid de voorwaarden aan te passen. Het kabinet heeft besloten hiervan gebruik te maken. Hieronder wordt nader ingegaan op de vormgeving van deze verlenging en welke overwegingen hierbij meegespeeld hebben.

Zoals in de brieven van 17 maart 2020 en 27 maart 2020 uiteen is gezet, derven veel zelfstandig ondernemers door de kabinetsmaatregelen noodgedwongen inkomsten. Het kabinet is daarom snel gekomen met de Tozo om deze ondernemers financieel te ondersteunen om zo de kans op het kunnen voortzetten van hun bedrijf te vergroten.

Bij aanvang van de Tozo was het buiten werking stellen van een aantal toetsen, zoals opgenomen in de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz), een logische keuze. Zelfstandig ondernemers werden geconfronteerd met een groot, niet voorzienbaar verlies aan inkomsten en dienden snel geholpen te worden. Gemeenten moesten in staat worden gesteld de gewenste ondersteuning snel te kunnen bieden.

Nog steeds derven veel ondernemers inkomsten. Daarom blijft ondersteuning voorlopig gerechtvaardigd. Hierbij weegt het kabinet mee dat de bedrijvigheid van zelfstandig ondernemers belangrijk is voor de veerkracht van de economie bij een aanstaand economisch herstel. De Tozo wordt daarom eenmalig met drie maanden verlengd, waarbij de uitkeringstermijn loopt tot en met 31 augustus 2020. De situatie ten opzichte van medio maart is wel veranderd. Naar verwachting kunnen meer zelfstandig ondernemers de komende maanden weer opstarten. Daarnaast willen we ook toewerken naar de situatie van na de noodmaatregelen. Zelfstandigen spelen daarbij zelf een centrale rol in het vergroten van de kans op het voortzetten van hun bedrijf. Ook voor hen geldt immers dat zij te maken zullen krijgen met een andere economische realiteit waarbinnen het mogelijk geen optie meer is hun bedrijf op eenzelfde manier te blijven voeren zoals ze dat gewend waren te doen. Deze verlenging van de Tozo is er ook om zelfstandig ondernemers de tijd te geven om zich aan te passen aan die nieuwe realiteit.

Gegeven de overgangsfase die we ingaan ligt het in de rede om, rekening houdend met de uitvoerbaarheid, te kijken naar aanpassing van de voorwaarden. Het uitgangspunt daarbij is dat de ondersteuning daar terecht moet komen waar die ook het hardst nodig is. Daarbij gaat het zowel om de bijstand voor levensonderhoud, als om de mogelijkheid voor een lening voor bedrijfskapitaal bij liquiditeitsproblemen. Verlenging biedt de mogelijkheid om, passend bij de volgende fase van ondersteuning, de regeling nog meer toe te snijden op deze doelstelling.

De nieuwe «Tozo 2»-regeling zal een partnerinkomenstoets bevatten. Huishoudens met een inkomen boven het sociaal minimum zullen onder Tozo 2 geen aanspraak meer kunnen maken op een tegemoetkoming in het levensonderhoud. Op deze manier wordt de ondersteuning voor levensonderhoud gericht op het garanderen van het sociaal minimum op huishoudniveau. Om een snelle uitvoering te waarborgen zal bij een aanvraag voor Tozo 2 een verklaring worden gevraagd van de ondernemer en diens partner dat er sprake is van een situatie waarin het huishoudinkomen onder het sociaal minimum terecht is gekomen als gevolg van de coronacrisis.

De mogelijkheid om een lening voor bedrijfskapitaal aan te vragen zal voor zelfstandig ondernemers beschikbaar blijven in Tozo 2. Zelfstandig ondernemers kunnen een rentedragende lening bij hun gemeente afsluiten van maximaal € 10.157. Ondernemers die al eerder een lening hebben aangevraagd onder dit bedrag, hebben nog de mogelijkheid om bij de gemeente een tweede lening af te sluiten tot het maximumbedrag.

Daarnaast worden ondernemers bij aanvraag van een lening bedrijfskapitaal gevraagd om te verklaren dat er bij hun onderneming geen sprake is van surseance van betaling of het in een staat van faillissement verkeren. Indien dit het geval blijkt, is verstrekking van een extra lening door gemeenten niet meer mogelijk vanwege het risico dat de lening niet kan worden terugbetaald en de ondernemer verder in de schulden komt. Dit draagt er aan bij dat publieke middelen op zorgvuldige wijze worden ingezet.

Deze aanpassingen vergen veranderingen in het uitvoeringsproces van gemeenten. Zij zullen de komende tijd moeten werken aan zowel het afhandelen van aanvragen onder Tozo 1 als het behandelen van aanvragen onder Tozo 2. De druk op het uitvoeringsproces blijft daarmee onverminderd groot. Samen met VNG en Divosa stelt het kabinet een toolkit voor gemeenten beschikbaar om de aanpassing van dit proces zo soepel mogelijk te laten verlopen. Net als onder de huidige Tozo zullen gemeenten voor de kosten waarmee de uitvoering van Tozo 2 gepaard gaat, gecompenseerd worden door het Rijk.

De verlenging van de Tozo gaat gepaard met budgettaire gevolgen. Op basis van een grove inschatting bedragen de uitgaven voor levensonderhoud ongeveer € 0,7 miljard en voor kapitaalverstrekkingen € 0,4 miljard. Naar verwachting zijn de totale budgettaire gevolgen voor 2020 ongeveer € 1,1 miljard. In deze bedragen zijn ook uitvoeringskosten meegenomen. De uitgaven voor kapitaalverstrekkingen zijn leningen, die in toekomstige jaren dienen te worden terugbetaald.

Startups

De coronacrisis heeft een enorme impact op jonge innovatieve technologie-gedreven bedrijven met groeiambitie. De crisis raakt deze bedrijven hard. Hun omzet valt vaak weg, financieringsrondes lopen vast en onderzoeksfaciliteiten zijn meestal dicht, terwijl tegelijk de financiële buffers bij dit type bedrijven gering is. Deze bedrijven zijn echter van cruciaal belang voor het toekomstig verdienvermogen en de innovatiekracht van Nederland. Daarmee dragen ze ook concrete oplossingen bij aan bestrijding van de coronacrisis. De ervaring is dat als ze niet goed door de crisis komen, we de concurrentieslag met andere landen missen.

In het noodpakket 1.0 is een aantal maatregelen opgenomen voor steun aan bedrijven. Een van de maatregelen is de Corona overbruggingslening (COL) die bijdraagt aan de verbetering van de liquiditeitspositie van innovatieve bedrijven. Daarmee kunnen deze bedrijven de crisis doorkomen of kunnen ze investeren in aanpassing van hun bedrijfsmodel. Vanwege het grote aantal ingediende aanvragen en de inschatting van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s), dat het aantal de komende maanden verder stijgt, heeft het kabinet besloten om voor de komende drie maanden een tweede tranche van € 150 miljoen aan leningen voor de COL beschikbaar te stellen, zodat de ROM’s de aanvragen die aan de criteria voldoen kunnen honoreren. Daarbij is van belang dat ook de provincies als aandeelhouders van de ROM’s zullen gaan bijdragen. Het kabinet zal daartoe in gesprek gaan met de provincies. Om gegeven het beschikbare budget zoveel mogelijk ondernemers te kunnen helpen met deze leningen zal ook bezien worden hoe de voorwaarden aangepast kunnen worden.

Financieringsinstrumenten

Er is ook generieke liquiditeitssteun via de corona garantie-instrumenten beschikbaar voor bedrijven. De verruimde garantie-instrumenten BMKB-C en GO-C vanuit het noodpakket 1.0 worden gecontinueerd. Hiervoor is het garantiebudget opgehoogd. Voor de BMKB en BMKB-C samen is dit € 1,5 miljard en voor de GO en de GO-C samen is € 10 miljard. Additioneel aan deze garantie-instrumenten is in het noodpakket 1.0 gekozen om te intensiveren met name op verstrekking van kleine kredieten. De op 7 mei 2020 aangekondigde Klein Krediet Corona (KKC-regeling) wordt momenteel ten uitvoer gebracht.8 Hiervoor wordt € 713 miljoen garantiebudget beschikbaar gesteld.

Uitstel van betaling van belastingschulden

Op 12 maart jl. heeft het kabinet een tijdelijke versoepeling van het uitstelbeleid in verband met de coronacrisis aangekondigd voor belastingschulden van ondernemers die door de coronacrisis in liquiditeitsproblemen zijn gekomen. Vanaf het moment dat de ondernemer zich meldt voor deze regeling, wordt de invordering van zijn belastingschulden voor een groot aantal belastingen gedurende drie maanden stopgezet.9 Het kabinet constateert dat ondernemers in veel sectoren onverminderd betalingsproblemen ondervinden. Daarom verlengt het kabinet de periode waarin ondernemers zich voor de uitstelregeling kunnen aanmelden van 19 juni naar 1 september 2020. Ondernemers krijgen op eerste verzoek drie maanden uitstel van betaling. Ondernemers kunnen langer dan drie maanden uitstel van betaling krijgen als zij aannemelijk maken dat ze door de coronacrisis in betalingsproblemen zijn gekomen.

Voor uitstel langer dan drie maanden gaat bovendien de eis gelden dat de ondernemer verklaart geen dividenden en bonussen te zullen uitkeren, of eigen aandelen te zullen inkopen. De vormgeving van deze verklaring wordt nader uitgewerkt.

Het toegekende uitstel van langer dan drie maanden duurt totdat het uitstel wordt ingetrokken, dat zal in ieder geval niet eerder zijn dan 1 september 2020. Bij het aflopen van het uitstel zal ondernemers een passende betalingsregeling worden geboden.

Uitstel van het betalen van BPM wordt in juni mogelijk gemaakt voor vergunninghouders, vanaf het tijdvak mei 2020. Een verzoek om uitstel van betaling van BPM is pas mogelijk als een naheffingsaanslag is opgelegd voor het tijdvak mei 2020; dat zal ongeveer half juli 2020 zijn.

Naast de hiervoor genoemde tijdelijke versoepeling van het uitstelbeleid voor belastingschulden, kan uitstel van betaling worden gevraagd voor betalingsverplichtingen op grond van EU-douanewetgeving. De EU-douanewetgeving kent eigen regels voor het verlenen van uitstel van betaling. Hierbij wordt in principe per maand en per geval beoordeeld of uitstel mogelijk is. Voor de maanden maart, april en mei past de Douane het uitstelbeleid toe. Verdere verlenging en afbouw van de uitstelregeling hangt onder meer af van afstemming met de Europese Commissie over juridische mogelijkheden en de uitvoerbaarheid van het uitstelbeleid door de Douane.

Belasting- en invorderingsrentes

In de eerder genoemde brief van 17 maart 2020 heeft het kabinet aangekondigd de belasting- en invorderingsrente tijdelijk van 4% naar 0,01% te verlagen. De verlaging van de invorderingsrente is per 23 maart 2020 ingegaan en gold oorspronkelijk voor drie maanden. Nu het uitstelbeleid wordt verlengd, is besloten de verlaging van de invorderingsrente te verlengen tot 1 oktober 2020. Op deze manier blijven ondernemers gefaciliteerd om gebruik te maken van de bijzondere uitstelregeling voor belastingschulden.

Ook de verlaging van de belastingrente voor alle belastingmiddelen behalve de inkomstenbelasting (IB), die op 1 juni 2020 in gaat, wordt verlengd tot 1 oktober 2020. Dit is bijvoorbeeld gunstig voor particulieren en ondernemers die gebruikmaken van de mogelijkheid van uitstel voor het doen van aangifte. De verlaging van de belastingrente voor de inkomstenbelasting gold al tot 1 oktober 2020. Het wetsvoorstel Verzamelspoedwet COVID-19, waarmee de verlaging van de belasting- en invorderingsrente wettelijk wordt geregeld, is momenteel aanhangig in de Tweede Kamer.

Overige fiscale maatregelen

Het kabinet heeft ook andere fiscale maatregelen genomen die zonder nader besluit van het kabinet zouden aflopen voor 1 september 2020.10 Het kabinet vindt dit ongewenst omdat het belang van deze maatregelen niet is afgenomen. Het kabinet verlengt daarom de duur van deze fiscale maatregelen tot 1 september 2020.

Dit betekent onder meer dat de btw-vrijstelling voor medische hulpgoederen, de btw-vrijstelling voor uitlenen van zorgpersoneel, de versoepeling van het urencriterium voor IB-ondernemers en de periode waarin een tijdelijk uitstel van hypotheekbetalingen met behoud van recht op hypotheekrenteaftrek kan worden aangevraagd en verleend worden verlengd tot 1 september 2020.

Caribisch Nederland

Voor Caribisch Nederland wordt een vergelijkbare benadering gekozen als in Europees Nederland. Dit betekent concreet dat de maatregelen, zoals uitgewerkt in de brief aan de Tweede Kamer van 25 maart jl., eveneens met drie maanden worden verlengd (zoals de maatregelen ten aanzien van loon- en inkomensderving en tijdelijk uitstel van het betalen van belasting). Wel zal ook hier bezien worden of de huidige fase vraagt om een aanpassing van de voorwaarden. Wat betreft het zogenaamde Noodloket (beleidsregel tegemoetkoming getroffen ondernemers COVID-19 BES) geldt dat aansluiting wordt gezocht met de vergelijkbare opvolgers in Europees Nederland, in het bijzonder die zien op de tegemoetkoming vaste lasten MKB. Hetzelfde geldt voor andere maatregelen in het noodpakket 2.0, zoals de financiële ondersteuning van de openbare lichamen; hierbij is het uitgangspunt dat Caribisch Nederland zoveel mogelijk meeloopt met de inzet in Europees Nederland. De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal hier op korte termijn het gesprek over aangaan met de bestuurscolleges van de openbare lichamen en sociale partners in Caribisch Nederland.

SURE

Als onderdeel van de Europese reactie op de corona-uitbraak is op 19 mei 2020 de SURE (Support to Mitigate Unemployment Risks in an Emergency) verordening door de lidstaten goedgekeurd. SURE beslaat een instrument waarbij de Europese Commissie voor maximaal € 100 miljard in totaal leningen verstrekt aan lidstaten ter financiering van de plotselinge stijging in de uitgaven aan regelingen voor arbeidsduurverkorting en vergelijkbare regelingen voor zelfstandigen, alsook sommige zorguitgaven. Ter waarborging van de kredietwaardigheid van de Europese Commissie zijn de lidstaten opgeroepen deze € 100 miljard te garanderen middels (i) de ruimte tussen het plafond voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het plafond voor eigenmiddelen en (ii) een aanvullende garantie. Totaal zal Nederland voor € 5,7 miljard garant staan. Hieraan zijn op dit moment geen uitgaven verbonden. Parallel aan deze brief is een brief met aanvullende uitleg over SURE en de aanvullende garantie, en een ingevuld toetsingskader risicoregelingen verstuurd. De derde incidentele suppletoire begroting van Financiën volgt zo spoedig mogelijk.

Steunmaatregelen internationaal opererend Nederlands bedrijfsleven

Met internationale handel wordt een derde van ons bruto nationaal product verdiend en zijn in ons land 2,3 miljoen banen gemoeid. De wereldwijde uitbraak van het coronavirus heeft de meer dan 180.000 internationale ondernemers in Nederland hard geraakt. Daarom heeft het kabinet sinds de uitbraak specifieke maatregelen getroffen om ook het internationaal opererende Nederlandse bedrijfsleven te ondersteunen, zoals verruimde maatregelen op het gebied van de exportkredietverzekering. De Staatssecretaris van Financiën informeert uw Kamer, conform zijn toezegging, voor het zomerreces in een aparte brief over de reeds genomen maatregelen op de exportkredietverzekering. Verder zijn binnen het Dutch Trade and Investment Fund en het Dutch Good Growth Fund extra mogelijkheden gecreëerd om werkkapitaal te verstrekken en betalings- en aflossingstermijnen te versoepelen. Daarnaast zijn bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Kamer van Koophandel noodloketten ingericht voor internationale ondernemers met vragen en hebben onze posten wereldwijd Nederlandse bedrijven geholpen die in de problemen zijn gekomen als gevolg van de coronacrisis. Het kabinet zal aanvullende maatregelen treffen om internationale ondernemers ook door de komende fase van de crisis te helpen. Daarbij wordt nauw samengewerkt met het bedrijfsleven, ook via de gezamenlijke uitvoering van de «Internationale Actieagenda COVID-19» van VNO-NCW en MKB Nederland.

Het kabinet zal het handelsinstrumentarium versterken, zodat Nederlandse ondernemers kunnen werken aan opbouw of herstel van hun marktpositie. Zo zal het kabinet «kickstart-vouchers» introduceren voor coaching, extra studies naar kansrijke markten financieren, trainingsprogramma’s voor ondernemers uitbreiden, digitale handelsmissies organiseren en deelname aan (digitale) beurzen faciliteren. Daarnaast zal de digitale dienstverlening door onze posten worden uitgebreid om Nederlandse ondernemers van accurate informatie te blijven voorzien en in contact te brengen met relevante lokale partijen. Ook zal Invest International, nu nog in oprichting, het Nederlandse bedrijfsleven ondersteunen met financiering van projecten over de grens waar de markt tekortschiet. De relevantie van Invest International zal toenemen in economisch zware tijden, waarin banken en andere financiers onder druk staan.

Verder zet het kabinet ook in EU-verband in op maatregelen om het economisch herstel te bevorderen. Beperkingen van de interne markt moeten zo snel als de volksgezondheid dit toelaat worden afgebouwd, zodat bedrijven weer zonder belemmeringen grensoverschrijdend kunnen ondernemen. De inzet van EU-middelen ter ondersteuning van het herstel moet ertoe leiden dat het concurrentievermogen van alle lidstaten convergeert naar een hoger niveau, dat wordt bijgedragen aan de groene en digitale transities en dat ter ondersteuning hiervan de interne markt verder wordt vervolmaakt. Voor al de maatregelen geldt dat ook in deze fase van de crisis het belang van duurzaamheid en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO), ook voor arbeiders in productielanden, niet uit het oog mag worden verloren. Dit geldt voor alle bedrijven met internationale waardeketens. Waar het gaat om steunpakketten voor bedrijven en steun voor individuele bedrijven is ook IMVO (OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles) relevant. Het internationaal opererend Nederlands bedrijfsleven is een partner voor de overheid bij het aanpakken van de gevolgen van de coronacrisis in kwetsbare landen. De Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) gaat hier in zijn advies van 11 mei jl. «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» expliciet op in. Het kabinet komt hierop terug in zijn reactie op dit AIV-advies.

Incidentele suppletoire begrotingen

De budgettaire gevolgen van deze maatregelen worden in incidentele suppletoire begrotingswetten aan u voorgelegd. Normaliter wordt nieuw beleid in uitvoering genomen nadat de Staten-Generaal de begrotingswetten heeft geautoriseerd. Aangezien uitstel van uitvoering van deze spoedeisende maatregelen die in het belang van het Rijk zijn, mogelijk niet in alle gevallen kan wachten tot formele autorisatie van beide Kamers der Staten-Generaal, zal het kabinet waar nodig de uitvoering van de maatregelen eerder starten. Hiermee wordt gehandeld conform lid 2 van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016.

Tot slot

Bij het nemen van vervolgstappen zal het kabinet nauw samenwerken met de sociale partners. Zij spelen bijvoorbeeld al een hoofdrol in het opstellen van de sectorprotocollen voor de anderhalvemetersamenleving. Maar ook breder hebben overheid en sociale partners een gedeelde verantwoordelijkheid voor het economisch herstel van Nederland.

Het kabinet volgt intensief de ontwikkelingen in diverse sectoren, in binnen- en buitenland en op financiële markten. Waar nodig zal het kabinet aanvullende actie blijven ondernemen. De achterliggende doelen en afwegingen die in deze brief worden weergegeven, geven richting aan de concrete beslissingen die daarbij moeten worden gemaakt.

Tenslotte is de onvermijdelijke boodschap dat we er nog niet zijn. We hebben als Nederland een goede uitgangspositie met een goed vangnet en de overheidsfinanciën op orde. Desondanks zullen het zware tijden worden waarin ook mensen hun baan of bedrijf verliezen. Dat brengt veel onzekerheid met zich mee. Het kabinet ondersteunt waar het kan. Maar het beperken van de economische schade die deze crisis veroorzaakt, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid en samenleving. Dat vraagt om aanpassingsvermogen van ondernemingen en werkenden. De creativiteit en flexibiliteit die we door de hele samenleving zien in het omgaan met deze crisis is bewonderenswaardig. We worden met zijn allen steeds beter in het thuiswerken en overal komen ondernemers en werkgevers met innovatieve manieren om hun bedrijf door deze storm te loodsen. Nederland toont veerkracht, en het is belangrijk dat we dat ook de komende periode blijven doen.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

De Staatssecretaris van Financiën, Fiscaliteit en Belastingdienst, J.A. Vijlbrief

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

Kamerstuk 35 420, nr. 2.

X Noot
2

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 166689.02.

X Noot
3

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 166689.02.

X Noot
4

Kamerstuk 25 295, nr. 283.

X Noot
5

Kamerstuk 35 430, nr. 10.

X Noot
6

Kamerstuk 25 295, nr. 332.

X Noot
7

Kamerstuk 25 295, nr. 320.

X Noot
8

Kamerstuk 35 420, nr. 31.

X Noot
9

De bijzondere uitstelregeling geldt voor de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, omzetbelasting (btw), loonbelasting, kansspelbelasting, assurantiebelasting, verhuurderheffing, milieubelastingen (EB/ODE, kolenbelasting, afvalstoffenbelasting, belasting op leidingwater), accijnzen, verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en vergelijkbare belastingen in Caribisch Nederland. De bijzondere uitstelregeling is niet van toepassing op de omzetbelasting, de accijnzen, de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en de kolenbelasting voor zover deze belastingen worden geheven met toepassing van de douanewetgeving ter zake van de invoer.

X Noot
10

Zoals aangekondigd in de brieven 12 maart, 17 maart, 19 maart, 2 april, en 24 april en uitgewerkt in het Besluit noodmaatregelen coronacrisis (Stcrt 2020, 26066).

Naar boven