Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 november 2022
Middels deze brief reageer ik op uw schrijven van 29 september jl. inzake de uitvoering
van de TVL-regeling. U gaf aan een brief te hebben ontvangen van de heer A.S. te Beverwijk
over zijn ervaring met de uitvoering van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)-regeling.
In de brief geeft de heer A.S. aan dat hij als gevolg van de startdatum van zijn onderneming
en in combinatie met seizoensinvloeden niet of in beperkte mate in aanmerking komt
voor TVL. Dit als het gevolg van een lage/geen omzet in de referentieperiode. Daarom
pleit hij voor het gebruik van een andere referentieperiode.
Voor ondernemers zoals de heer A.S., die hun bedrijf na 31 maart 2019 hebben ingeschreven,
gelden aangepaste referentieperioden, afhankelijk van de desbetreffende openstelling
van de TVL-regeling. Dit om te voorkomen dat er een referentieperiode moet worden
gebruikt die een periode beslaat vóór de oprichting van het bedrijf. In de gevallen
dat in de aangepaste referentieperiode geen of weinig omzet gegenereerd is, bijvoorbeeld
omdat de onderneming toen wel bestond maar nog niet geopend was, heeft de ondernemer
geen recht op TVL van het vierde kwartaal 2020 (TVL Q4 2020). De Rijksdienst voor
Ondernemend Nederland (RVO) kan niet afwijken van de TVL-regeling, behalve in zeer
uitzonderlijke situaties zoals brand, ziekte of overlijden in naaste kring.
Wel hebben twee uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)
op dit gebied enkele handvatten geboden voor meer maatwerk voor lopende bezwaar- en
beroepsprocedures in Q4 2020. Zo geldt recent voor TVL Q4 2020 dat het CBb voor een
groep ondernemers, waaronder de heer A.S., die gestart zijn na 31 maart 2019, het
derde kwartaal van 2020 toevoegt als referentieperiode indien de ondernemer in de
eigenlijke referentieperiode geen omzet heeft. RVO past deze uitspraak toe op alle
lopende bezwaar- en beroepsprocedures. Daarom heeft RVO de beschikking over de aanvraag
TVL Q4 2020 van de heer A.S. zeer recent aangepast met toepassing van de uitspraak
naar aanleiding van zijn ingediende beroepsschrift. In latere TVL-openstellingen is
deze problematiek grotendeels ondervangen door het invoeren van een startersregeling
vanaf het eerste kwartaal van 2021, waarvan de heer A.S. gebruik heeft kunnen maken,
en het toevoegen van een extra keuze referentieperiode vanaf het tweede kwartaal van
2021 (TVL Q2 2021).
Deze toevoegingen ondervangen grotendeels het probleem van het ontbreken van omzet
in de referentieperiode en ook de invloed van de seizoenen op de omzet. Hieromtrent
heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.1 De heer A.S. kon dus kiezen uit twee referentieperiodes, daarbij kan het nog steeds
zijn dat dit niet de seizoensproblematiek van deze specifieke ondernemer oplost. Bij
de ene referentieperiode genereert hij geen omzet en in het andere kan hij last hebben
van seizoensinvloeden. Voor het toevoegen van nog een extra keuze in referentieperiode
is echter niet gekozen omwille van de uitvoerbaarheid, doelmatigheid en het tegengaan
van misbruik en oneigenlijk van de TVL. Daarnaast is het effect van seizoensinvloeden
voor iedere ondernemer anders.
Vanwege het bovenstaande en het feit dat met het aflopen van het Europese staatssteunkader
op 30 juni 2022 ik geen mogelijkheid heb om de TVL-regeling op dit punt aan te passen
en te heropenen, kan ik geen gehoor geven aan de wens van de heer A.S om nog een extra
referentieperiode (derde) toe te voegen.
Op de lopende procedures bij het CBb van de heer A.S. kan ik niet ingaan zolang deze
onder de rechter zijn. Hetzelfde geldt voor de lopende bezwaarprocedures bij RVO.
Daar vindt een integrale heroverweging plaats op basis van het bestuursrecht, de TVL-regeling
en de jurisprudentie van het CBb.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens