35 420 Noodpakket banen en economie

Nr. 266 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 mei 2021

In juni 2020 opende de eerste Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL), om ondernemers te helpen die als gevolg van de pandemie minimaal 30% van hun omzet verloren. Sindsdien is in drie TVL openstellingen bijna 3,5 miljard euro steun aan vele tienduizenden ondernemers uitgekeerd.

Het kabinet en uw Kamer spannen zich sterk in om zoveel mogelijk getroffen ondernemers steun te kunnen bieden. De TVL is een aantal maal bijgesteld vanwege de wijzigende economische omstandigheden en beweegt mee met de economische gevolgen van de pandemie. Zo krijgt een ondernemer bij een hoger omzetverlies een hogere tegemoetkoming in de vaste lasten.

Tot op heden heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) 240.000 steunaanvragen ontvangen in zeer korte tijd.

Vanwege de enorme omvang van deze steunoperatie, de urgentie van snelle afhandeling, en het feit dat geen enkele onderneming hetzelfde is, ontkomen we er niet aan dat de TVL een generieke maatregel is en het niet mogelijk is maatwerk te bieden.

In de afgelopen maanden heb ik regelmatig met brancheorganisaties, ondernemers en Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) gesproken over de referentiesystematiek en hoe die voor sommige ondernemers ongunstig uitpakt. Een ondernemer bepaalt het omzetverlies voor de TVL voor Q1 en Q2 van 2021 door de omzet in het betreffende kwartaal te vergelijken met hetzelfde kwartaal van 2019. Voor de meeste ondernemers werkt deze systematiek goed.

Echter sommige ondernemers hebben, vanwege omstandigheden zoals een verbouwing, een vergunningtraject of snelle groei, in dat referentiekwartaal geen of slechts een beperkte omzet gehaald. Hierdoor komen ze niet of beperkter in aanmerking voor TVL in dat kwartaal. Dit kan als onredelijk worden gezien, en het is in zo’n situatie begrijpelijk dat dit bij het kabinet onder de aandacht wordt gebracht. Om die reden diende het lid Aartsen een motie1 in, waarop onderzoek is gedaan naar welke groepen als gevolg van onder andere de referentiesystematiek in een kwartaal minder steun hebben ontvangen. De uitkomst van het onderzoek heb ik eind maart met de Kamer gedeeld. Aan de hand van deze uitkomst delen we graag met u de dilemma’s waar we voor staan2.

Financiële ondoelmatigheid als bijeffect van wijziging referentiesystematiek

De meest eenvoudige en uitvoerbare oplossing voor de knelpunten in de referentiesystematiek is álle ondernemers die gebruik willen maken van TVL Q2 2021 de mogelijkheid te geven om voor de referentieperiode te kiezen tussen Q2 2019 en Q3 2020. Om ongelijke behandeling binnen de regeling te voorkomen en de regeling uitvoerbaar te houden, moet deze keuze voor alle aanvragers van TVL Q2 2021 gelden. Ik schat de extra kosten van deze maatregel op 175 miljoen euro. Dit bedrag komt bovenop de reeds gereserveerde 90 miljoen euro voor de startersregeling in Q2 2021, die in dit voorstel geïntegreerd zou worden met de reguliere TVL.

We bereiken daarmee de groep ondernemers die nu beperkt geholpen is, maar het dilemma is dat hierdoor ook ondernemers extra gesubsidieerd worden die geen last ondervinden van de referentiesystematiek. Bedrijven die in het derde kwartaal van het jaar extra goed draaien (seizoensbedrijven) en bedrijven die dankzij of ondanks de coronacrisis een extra goed Q3 2020 hebben gedraaid zullen onbedoeld van deze voorziening profiteren. Circa 35% van het totale benodigde budget komt terecht bij bedrijven die problemen hebben met de referentiesystematiek. Dit houdt in dat circa 65% van de extra steun niet bij deze specifieke doelgroep terecht komt en dat maakt deze aanpassing in de regeling ondoelmatig. Een substantieel deel van deze middelen gaat naar sectoren die zwaar getroffen zijn, zoals horeca en detailhandel.

Echter, binnen deze sectoren zullen de middelen beperkt bij de zwaarst getroffen bedrijven terecht komen maar ook bijvoorbeeld bij cafés en restaurants die een groot terras hebben en daardoor in de zomer van 2020 een goede omzet hebben gehad. Het bruine café zonder terras en de discotheek profiteren hier niet van. Deze ondoelmatigheid vindt het kabinet, vanuit het oogpunt van het zorgvuldig omgaan met overheidsmiddelen, moeilijk verdedigbaar.

Startersregeling verruimen

Het verlenen van toegang aan een grotere groep ondernemers tot de startersregeling voor Q2 2021, door de uiterste datum van inschrijving in het Handelsregister sterk te vervroegen, is een optie die ik heb laten verkennen. Maar hierdoor zou een grote tweede regeling, naast de reguliere TVL, ontstaan. Een situatie die voor onze uitvoeringsorganisatie RVO.nl tot een onuitvoerbare situatie zou leiden. Op dit moment wordt de verlening van TVL Q1, de vaststelling van TVL 1, de vaststelling van TVL Q4, de Evenementenmodule 2, de Startersregeling Q1 en het Grote Bedrijven-spoor in TVL Q1 gelijktijdig uitgevoerd. Omdat alle TVL’s met elkaar interacteren voor onder andere het staatsteunplafond, is het van het grootste belang dat RVO.nl overzicht weet te houden op het integrale dossier van ondernemers. Daar past een grote regeling met tienduizenden aanvragen niet meer op een verantwoorde manier bij.

Daarnaast zou met deze oplossing nog altijd een groep ondernemers niet geholpen zijn. Namelijk die groep die volgens de nieuwe definitie geen starter is, maar om een andere reden in de referentieperiode geen representatieve omzet draaide. Ook wordt de definitie van starter op deze manier zeer ambigu en daarmee wordt het lastig verdedigbaar of een ondernemer een starter is of niet. Dit zien wij daarom niet als een oplossingsrichting.

Zoals geschetst is er geen makkelijke oplossing voor het bieden van extra steun aan een groep ondernemers voor wie de referentiesystematiek, om verschillende redenen, ongunstig uitpakt.

Ik zie ons daarom in dit dilemma voor een keuze gesteld, die in geen geval een optimale uitkomst heeft:

  • We voeren geen veranderingen door aan de TVL voor Q2 2021 en aan de startersregeling, sommige ondernemers blijven hierdoor beperkt gesteund.

  • We passen de referentiesystematiek voor alle ondernemers in de TVL aan voor Q2 2021, waardoor circa tweederde van de kosten (115 van 175 miljoen euro) van deze wijziging naar ondernemers gaat waarvoor de middelen niet bedoeld zijn, maar ondernemers die nadeel ondervinden van de huidige systematiek wel worden geholpen.

Conclusie

In de afgelopen maanden is regelmatig gesproken over de mogelijk ongunstige werking van de referentiesystematiek voor sommige ondernemers. Ik heb uw Kamer laten weten dat het bijzonder lastig is om ondernemers die problemen ondervinden met de referentiesystematiek in de TVL op een gerichte en uitlegbare manier tegemoet te komen.

De toegelichte aanpassing van de referentiesystematiek in de TVL voor Q2 2021 is de enige uitvoerbare mogelijkheid om deze specifieke groep ondernemers tegemoet te komen, met als nadeel dat deze aanpassing zeer ongericht is. Deze brief geeft mijn zoektocht weer.

Hangende besluitvorming is RVO.nl wel al begonnen met het inregelen van de systemen voor TVL Q2, zodat na besluitvorming de regeling snel kan worden opengesteld. Definitieve notificatie bij de Europese Commissie kan echter pas plaatsvinden nadat besluitvorming over de referentiesystematiek heeft plaatsgevonden. Definitieve besluitvorming dient in ieder geval plaats te vinden voor 18 mei a.s. om geen verdere vertraging in de openstelling van TVL Q2 2021 op te lopen

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer


X Noot
1

Kamerstuk 35 669, nr. 15

X Noot
2

Kamerstuk 35 420, nr. 255

Naar boven