35 420 Noodpakket banen en economie

Nr. 254 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 april 2021

Op 2 februari jl. heeft uw Kamer de motie van het lid Van Kent c.s.1 aangenomen die was ingediend op 28 januari jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 50, items 4, 9 en 11) tijdens het debat over uitbreiding van het steunpakket voor bedrijven. In deze motie wordt het kabinet verzocht om alle lopende trajecten, waarbij een vastgestelde re-integratietermijn is afgesproken, tegen het licht te houden en waar nodig in verband met de lockdown te verlengen. Tevens heb ik op verzoek van het lid Van Weyenberg uitleg toegezegd over hoe de startersregeling wordt toegepast en hoe daar vanwege Covid 19 in de praktijk mee wordt omgegaan. Met deze brief wordt genoemde motie uitgevoerd en komt het kabinet tegemoet aan genoemde toezegging.

Daarnaast wil ik uw Kamer informeren over een extra maatregel in de uitvoering van de Werkloosheidswet (WW) vanwege Covid 19, in lijn met de maatregelen buiten wet- en regelgeving zoals toegelicht in de Stand van de uitvoering2. Het betreft een specifieke situatie van werkloze werknemers die naast hun baan, waaruit ze werkloos zijn geworden, als zelfstandige werken.

Re-integratietermijnen

Tijdens het debat van 28 januari jl. heeft het lid Van Kent gevraagd om alle lopende trajecten waarbij een re-integratietermijn is afgesproken, tegen het licht te houden. De achtergrond van de vraag was of het UWV in de uitvoeringspraktijk rekening houdt met de huidige situatie vanwege Covid 19.

Lopende trajecten betreffen ingekochte re-integratiedienstverlening en scholing voor met name mensen met een uitkering op grond van de WAO, WIA, ZW en Wajong, en WW-gerechtigden die vanwege minder dan 35% arbeidsongeschiktheid niet in de WIA zijn ingestroomd.

Voor de re-integratiedienstverlening geldt dat tijdens de eerste lockdown alle trajecten met twee maanden zijn verlengd. Dit was voldoende, omdat de meeste ingekochte diensten ook online kunnen worden doorlopen. Tijdens de tweede lockdown zijn deze diensten met drie maanden verlengd.

De ingekochte scholing kan, indien nodig, tijdens de tweede lockdown met drie maanden worden verlengd. Dit zal in de meeste gevallen niet nodig zijn, omdat uit de uitvoeringspraktijk blijkt dat de meeste scholingsdiensten (digitaal) voortgezet worden. Deze coulance geeft met name voor praktijkonderwijs de mogelijkheid om opgelopen vertraging vanwege de lockdown in te lopen.

Daarnaast heeft het UWV ook de termijnen voor mensen die vanuit een UWV-uitkering met een proefplaatsing aan de slag zijn gegaan, aangepast. De reeds ingezette proefplaatsingen voor werkzoekenden kunnen worden afgebroken als de uitkeringsgerechtigde op de proefplaatsing – vanwege de beperkende (afstands)maatregelen – niet of niet volledig zijn werk kan doen. Als de situatie dit weer toestaat, dan kan opnieuw een proefplaatsing voor hetzelfde werk bij dezelfde werkgever worden ingezet. In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat deze maatregel afdoende is. Een standaardverlenging van de periode voor proefplaatsing is niet nodig en ook niet in het belang van de werkzoekende. Tijdens de proefplaatsing loopt het recht op WW-uitkering door en ontvangt de uitkeringsgerechtigde geen loon. Een proefplaatsing is immers alleen bedoeld om zicht te krijgen op de potentiële geschiktheid van de uitkeringsgerechtigde en is niet bedoeld om de inwerkperiode te subsidiëren.

Startersregeling WW

WW-gerechtigden hebben de mogelijkheid om met behoud van uitkering te starten als zelfstandige. De belangrijkste voorwaarde voor deelname is dat de kans groot is dat dat de WW-gerechtigde na die startperiode met zijn eigen bedrijf voldoende geld verdient om van te leven en dus geen recht meer (nodig) heeft op uitkering. Het UWV moet toestemming geven om deel te mogen nemen. De startperiode duurt 26 weken en tijdens die periode wordt de WW-uitkering gekort met 29%3. De WW-gerechtigde mag fulltime aan de slag met het opzetten van zijn eigen bedrijf, er geldt geen sollicitatieplicht.

Bij de invoering van deze startersregeling in 2013 is goed gekeken naar de duur van de startperiode. Er is toen bewust voor gekozen om die periode niet langer te laten zijn dan 26 weken vanwege het risico op concurrentievervalsing. Een starter vanuit een uitkering moet niet te veel bevoordeeld worden ten opzichte van starters die niet vanuit een uitkering starten. Na afloop van de startperiode kan de WW-gerechtigde kiezen: (1) of helemaal doorgaan als zelfstandige en dus geen recht meer op de WW-uitkering, (2) of, als het niet volledig gelukt is een eigen bedrijf op te starten, dan stopt hij of zij met zijn of haar werkzaamheden als zelfstandige en wordt de volledige WW-uitkering ontvangen.

Er is ook nog een middenweg mogelijk: (3) wanneer de WW-gerechtigde niet volledig aan de slag is of kan, bijvoorbeeld omdat de inkomsten uit het eigen bedrijf niet toereikend blijken te zijn, dan kan hij of zij ervoor kiezen om gedeeltelijk door te gaan als zelfstandige en om daarnaast nog een gedeelte van de WW-uitkering te ontvangen. Ter illustratie: stel dat iemand 40 uur werkloos was en tijdens de WW-uitkering deelneemt aan de startersregeling. Wanneer deze persoon na de startperiode van 26 weken voor de helft van de tijd als zelfstandige blijft werken, dan ontvangt deze persoon na die startperiode de helft van de WW-uitkering. Wanneer deze persoon vervolgens méér gaat werken in zijn of haar eigen bedrijf, dan wordt de WW-uitkering blijvend gekort voor die meerdere uren werkende als zelfstandige.

Wanneer iemand vanuit de WW is gestart als zelfstandige en hij of zij stopt met het eigen bedrijf, dan kan de WW-uitkering, dus het restant van het eerdere WW-recht, onder bepaalde voorwaarden herleven. De minimale termijn die hiervoor geldt is 18 maanden. Wanneer de werkloze werknemer recht had op een uitkeringsduur van langer dan 18 maanden, geldt die langere termijn. Deze herlevingstermijn begint te lopen vanaf het moment dat een WW-gerechtigde als zelfstandige is gaan werken. Belangrijkste voorwaarde voor herleving van het WW-recht is dat betrokkene volledig stopt met het eigen bedrijf.

De huidige regelgeving biedt voldoende mogelijkheden voor maatwerk voor de startende zelfstandige om een keuze te maken die past bij zijn of haar situatie. Dat geldt ook nu er sprake is van een lockdown. Zoals hiervoor toegelicht is er bewust gekozen voor een startperiode van 26 weken, vanwege het risico op concurrentievervalsing.

Extra maatregel: werkloze werknemers die ook als zelfstandige werkzaam zijn

Wanneer een werknemer werkloos wordt, wordt de omvang van de werkloosheid (GAA = gemiddeld aantal arbeidsuren) berekend over de 26 weken voorafgaand aan de week waarin de eerste werkloosheidsdag ligt. Kort gezegd is dat het gemiddeld aantal uren dat de werknemer in die periode in loondienst heeft gewerkt. Wanneer een werknemer naast dat dienstverband ook werkzaamheden als zelfstandige verricht, dan wordt over diezelfde 26 weken ook de omvang van die werkzaamheden als zelfstandige bepaald. Dit heet «vrij te laten uren». Dat betekent dat de WW-gerechtigde die «vrij te laten uren» mag besteden aan zijn of haar werkzaamheden als zelfstandige, zonder dat dit gekort wordt op de WW-uitkering.

Nu blijkt bij de toekenning van de WW-uitkeringen dat Covid 19-maatregelen, zoals de lockdown, ervoor kunnen zorgen dat de hierboven bedoelde 26 weken geen goede afspiegeling geeft van de omvang van de werkzaamheden als zelfstandige naast dat dienstverband. Bijvoorbeeld omdat de betrokkene de werkzaamheden niet mag uitvoeren (contactberoepen) of omdat er minder aanbod is vanwege Covid 19. Dit heeft tot gevolg dat het aantal «vrij te laten uren» nu lager wordt vastgesteld dan dat het geval was geweest zonder Covid 19(-maatregelen). Uren die een WW-gerechtigde gaat werken als zelfstandige worden normaal gesproken (blijvend) gekort op de WW-uitkering. En wanneer een WW-gerechtigde een lager aantal «vrij te laten uren» heeft, worden al snel meer uren die de betrokkene werkt als zelfstandige, gekort op de WW-uitkering. Dit kan financiële consequenties hebben.

Ik heb het UWV laten weten dat het, in afwijking van de wettelijke bepaling, de periode van die 26 weken tijdelijk mag verleggen zodat het een goede afspiegeling geeft van de omvang van het werken als zelfstandige, naast het werken in dienstverband. Er wordt voor de vaststelling van die «vrij te laten uren» dan niet gekeken naar de periode direct voorafgaand aan de eerste WW-dag, maar naar een eerdere periode (vóór de Covid 19-maatregelen). Dit heeft tot gevolg dat de WW-gerechtigde de werkzaamheden als zelfstandige in dezelfde urenomvang kan voortzetten zoals hij ook al deed tijdens het werken in dienstbetrekking, zonder dat het van invloed is op het recht op WW. Dit biedt een betere afspiegeling van de omvang van het werk als zelfstandige.

Ik heb het UWV gevraagd om deze begunstigende uitleg alleen toe te passen bij samenloopgevallen (werken in dienstbetrekking en als zelfstandige) die al langere tijd bestaan (dus vóór Covid 19). Zoals aangegeven is deze maatregel tijdelijk en zal deze afwijking van de wettelijke bepaling blijven gelden zolang dat nodig is om te komen tot een goede afspiegeling van de omvang van het werk als zelfstandige vanwege Covid 19-maatregelen. Ik zal uw Kamer hierover in de Stand van de uitvoering informeren.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Kamerstuk 35 669, nr. 13

X Noot
2

Kamerstuk 26 448, nr. 634 en Kamerstuk 26 448, nr. 641.

X Noot
3

Dit is een vast kortingspercentage dat geldt voor elke startende zelfstandige tijdens de startperiode. Hiermee wordt een ingewikkelde procedure voor de verrekening van de daadwerkelijke inkomsten uit het eigen bedrijf voorkomen en daarmee ook terugvorderingen.

Naar boven