35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS

G BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2019

In deze brief schetst het kabinet de voortgang op de aanpak van de stikstofproblematiek. Sinds de uitspraak van de Raad van State kunnen projecten en activiteiten die tot stikstofdepositie leiden, minder eenvoudig een vergunning krijgen. Dit heeft geleid tot forse consequenties voor individuele ondernemers, maar ook voor ambities van gemeenten, provincies en de rijksoverheid op het terrein van onder meer waterveiligheid, infrastructuur, woningbouw en klimaat.

Het kabinet voelt urgentie en de verantwoordelijkheid voor een solide en structurele aanpak voor de stikstofproblematiek. Kern van deze aanpak is met volle inzet werken aan herstel en versterking van de natuur en het terugdringen van de stikstofuitstoot. De uitspraak van de Raad van State en het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek, geven dit ook aan: de uitstoot van stikstof moet verder omlaag (Kamerstuk 32 670, nr. 146, 166 en C). De structurele aanpak voor de lange termijn waar het kabinet aan werkt, wordt tevens ondersteund door de conclusies en aanbevelingen in de policybrief «Stikstof in perspectief» van het Planbureau voor de Leefomgeving, gepubliceerd op 13 december jongstleden.

Ik heb de Eerste en Tweede Kamer geïnformeerd over de stappen die door het kabinet zijn gezet om maatschappelijke en economische ontwikkelingen mogelijk te maken (Kamerstuk 32 670, nr. 147, 163, 164, 167 en D en Kamerstuk 35 334, nr. 1 en A). De uitspraak van de Raad van State noopt tot een fundamentele herbezinning op hoe we met de schaarse stikstofruimte in ons land om willen gaan, hoe we de bestaande stikstofdepositie effectief kunnen terugdringen en hoe we in dit verband natuur wegen ten opzichte van andere maatschappelijke en economische functies. Met deze brief informeer ik u over de structurele aanpak en de volgende stappen die door het kabinet gezet gaan worden, in afstemming met de mede-overheden.

De volgende stappen zijn reeds gezet

Het kabinet heeft concrete stappen gezet om activiteiten weer mogelijk te maken om zoveel mogelijk te voorkomen dat orderportefeuilles opdrogen, bijvoorbeeld in de bouw, en mensen hun baan verliezen.

Sinds 16 september jl. is het weer mogelijk om de depositie van stikstof te berekenen. De AERIUS Calculator, waarmee initiatiefnemers kunnen berekenen welke depositie een project veroorzaakt en op welke natuurgebieden die depositie neerslaat, werkt in de praktijk goed. Vanaf 4 oktober jl. kon toestemming voor projecten weer worden verleend, zodat deze weer door konden gaan. Voor vergunningaanvragers is inzichtelijk gemaakt wanneer een vergunning onder de Wet natuurbescherming nodig is en welke stappen gezet moeten worden om hiervoor in aanmerking te komen. Deze informatie is te vinden op de website: www.aanpakstikstof.nl. Een aanvrager van een vergunning kan ook contact opnemen met de helpdesk van BIJ12.

In de brief van 13 november jl. zijn (bron)maatregelen aangekondigd waarmee stikstofruimte wordt vrijgemaakt voor de realisatie van 75.000 woningen in 2020 en zeven MIRT-projecten (Kamerstuk 35 334, nr. 1 en A). Door een verlaging van de maximumsnelheid op autosnelwegen overdag en de ammoniakuitstoot via veevoer te verlagen daalt op korte termijn de neerslag van stikstof in de natuur. Dit geldt ook voor de Subsidieregeling sanering varkenshouderij die in gang gezet. De regeling is opengesteld en de inschrijving is vanaf 25 november jl. mogelijk.

Om deze (bron)maatregelen te realiseren, moeten een aantal zaken wettelijk worden vastgelegd. Dat is opgenomen in het wetsvoorstel Spoedwet aanpak stikstof die nu voorligt in de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel voorziet in:

  • De mogelijkheid om bij ministeriële regeling een stikstofregistratiesysteem en/of een drempelwaarde voor de vergunningplicht in te stellen;

  • Een grondslag om bij ministeriële regeling de stikstofuitstoot door de veehouderij via het veevoerspoor terug te dringen;

  • Versnelde procedures op grond van de Crisis- en herstelwet voor natuurherstelmaatregelen;

  • Het vervallen van de vergunningplicht voor activiteiten met niet-significante effecten voor Natura 2000-gebieden.

De verlaging van de maximumsnelheid op snelwegen zal, zoals de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de Tweede Kamer op 2 december jl. heeft geïnformeerd (Kamerstuk 35 334, nr. 22), worden geregeld in een separaat verkeersbesluit. Het kabinet is voornemens dat besluit te nemen op 19 december, als uw Kamer de Spoedwet aanpak stikstof heeft aangenomen. Na het nemen en vervolgens publiceren van het verkeersbesluit zal de verlaging van de maximumsnelheid in werking treden wanneer de bebording langs de weg is aangepast. Deze aanpassing is voorzien voor 12 tot en met 16 maart. Streven is dat, na behandeling in beide Kamers, de Spoedwet aanpak stikstof op 1 januari aanstaande in werking treedt. Spoedig daarna treedt de ministeriële regeling over het stikstofregistratiesysteem in werking en zal het stikstofregistratiesysteem zo snel mogelijk met depositieruimte – in eerste instantie als gevolg van de verlaging van de maximumsnelheid – gevuld worden.

Op 4 december jl. heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de nieuwe beleidsregels voor intern en extern salderen (mijn brief met kenmerk 2019Z24236). De twaalf colleges van gedeputeerde staten, waarvan de provincie Friesland onder voorbehoud, hebben op 10 december jl. ingestemd met deze beleidsregels. Daarmee zijn de nieuwe beleidsregels voor de vergunningverlening voor activiteiten van kracht. Met deze beleidsregels is voor initiatiefnemers, bijvoorbeeld boeren en bedrijven die een projecten willen wijzigen of een nieuw project willen starten waar stikstof bij vrijkomt, duidelijk onder welke voorwaarden het mogelijk is om dat op basis van salderen te doen. De beleidsregels zijn aangepast om ze beter te laten aansluiten op de praktijk. Hiertoe zijn onder andere zogenoemde «botsproeven» gedaan op basis van praktijkcasussen, zowel met behulp van de oude (botsproeven rijk) als de nieuwe beleidsregels (botsproeven provincies). Ik verwijs u hiervoor tevens naar de bijlagen1 en geef ik hiermee invulling aan het verzoek van de vaste commissie voor LNV van 11 december jl. (kenmerk 2019Z24698/2019D51091).

Onze veiligheid blijft voorop staan. Het onderhoud aan onze dijken en andere vitale infrastructuur gaat door. Deze tijdelijke wetgeving die daarin voorziet en die ik heb aangekondigd in de brief van 13 november jl. wordt zeer binnenkort voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Vanuit de begrotingsreserve van € 500 miljoen die bij Najaarsnota is ingesteld, is € 250 miljoen euro gereserveerd voor het treffen van natuurherstel- en verbetermaatregelen. Deze maatregelen kunnen dienen onder andere ter compensatie van de effecten van de maatregelen die van deze tijdelijke wet gebruikmaken. Zij dragen in algemene zin ook bij aan het verbeteren van de staat van instandhouding van de natuur.

In het kader van het PAS kwamen een aantal activiteiten in aanmerking voor een vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht en kon worden volstaan met een melding. Dit gold voor activiteiten waarvan de uitstoot de toenmalige grenswaarde van maximaal 1 mol/hectare per jaar niet overschreed. Met de uitspraak van de Afdeling op 29 mei jl. was deze werkwijze niet langer toegestaan. Het kabinet heeft al eerder aangegeven dat de reeds gerealiseerde meldingen duidelijkheid verdienen. Het gaat om projecten waarvoor op 29 mei jl. de volgende situatie gold:

  • 1) het project was volledig gerealiseerd, installaties, gebouwen en infrastructuur e.d. waren opgericht; of

  • 2) het project was weliswaar nog niet volledig gerealiseerd, maar de initiatiefnemer had aantoonbaar stappen gezet met het oog op volledige realisatie; of

  • 3) het project was weliswaar nog niet aangevangen, maar daarvoor waren wel al aantoonbaar onomkeerbare, significante investeringsverplichtingen aangegaan.

Om deze duidelijkheid te bieden, zullen al deze meldingen door de overheid gelegaliseerd worden. In de gebiedsaanpakken wordt komend jaar een passende beoordeling voor de te legaliseren meldingen meegenomen. Indien nodig treffen Rijk en provincies volgend jaar maatregelen op gebiedsniveau. Tot die tijd zal het Rijk in haar rol als bevoegd gezag niet actief handhaven op deze meldingen. Ik zal provincies vragen dit ook niet te doen. Omdat de meldingen door PBL en RIVM al zijn opgenomen in het basispad zal deze keuze geen negatieve consequenties hebben voor de ontwikkeling van de landelijke stikstofdepositie volgend jaar. Melders hebben op deze manier duidelijkheid dat hun gerealiseerde project niet alsnog ter discussie komt.

Deze eerste stappen en genoemde maatregelen maken economische activiteiten, op korte termijn mogelijk en dragen gelijktijdig voor minimaal 30% bij aan herstel en versterking van de natuur. Want hoe robuuster we de natuur kunnen krijgen, hoe meer de natuur ook aan zal kunnen. En dit maakt vergunningverlening makkelijker.

Naar een structurele aanpak van de stikstofproblematiek

De uitspraak van de Afdeling heeft duidelijk gemaakt dat om te kunnen blijven wonen en werken in Nederland, het nodig is om zorg te dragen voor een goede staat van instandhouding van de natuur. Een solide en structurele aanpak voor de stikstofproblematiek draagt hieraan bij. Het kabinet benadert dit vraagstuk integraal en neemt maatregelen in samenhang met andere grote opgaven om optimaal effect te bereiken. Deze opgaven zijn onder andere: het Klimaatakkoord, de Omgevingsvisie, de Kaderrichtlijn Water, duurzame mobiliteit, kringlooplandbouw, circulaire economie, schone luchtakkoord en de NEC-doelstellingen. Kern van deze aanpak is met volle inzet samen met provincies en andere overheden te werken aan herstel en versterking van de natuur en het terugdringen van de uitstoot van stikstof.

Stikstofreductie

Het kabinet stelt een streefwaarde vast om te komen tot reductie van stikstofemissie en -depositie in 2030. Het streefdoel wordt in 2020 bepaald, in overleg met provincies en sectoren en wordt gevalideerd door het PBL en het RIVM. De stikstofreductie is zowel een nationale als een regionale verantwoordelijkheid. De aanpak kent zowel een generieke als een gebiedsgerichte uitwerking. Het Rijk zal instrumenten en middelen beschikbaar stellen en hier samen met provincies en andere mede-overheden uitvoering aan geven.

Om stikstofemissies te reduceren neemt het Rijk blijvend maatregelen die de stikstofuitstoot bij de bron aanpakken. Dit draagt bij aan natuurherstel en hierdoor ontstaat ruimte voor economische en maatschappelijke activiteiten. Het kabinet zal uw Kamer over de voortgang blijven informeren. Het kabinet informeert uw Kamer begin volgend jaar over een maatregelenpakket voor de landbouw. De landbouw kan een belangrijke bijdrage leveren aan een oplossing voor de stikstofproblematiek. Door het sluiten van kringlopen en het emissiearm maken van de landbouw, kan de stikstofuitstoot in Nederland fors verminderen. Het gaat daarbij wel om het bieden van mogelijkheden en perspectief voor de boeren die blijven en om gerichte en vrijwillige uitkoop van boeren die willen stoppen.

Het kabinet heeft eerder aangegeven de mogelijkheid van een drempelwaarde te onderzoeken. Een drempelwaarde is een systematiek om ruimte voor ontwikkelingen mogelijk te maken. Een nieuwe activiteit met (geringe) stikstofdepositie heeft dan geen natuurvergunning nodig, mits die depositie onder de drempelwaarde blijft. Het kabinet heeft de Raad van State voorlichting gevraagd over een drempelwaarde. De Raad van State stelt dat een drempelwaarde bij voorkeur regionaal wordt vormgegeven. Het kabinet kiest mede daarom niet voor een generieke en/of sectorale drempelwaarde. Dit zou op dit moment een disproportionele en ongerichte inzet van maatregelen vragen.

Het kabinet kiest wel voor de mogelijkheid van de introductie van een regionale drempelwaarde. Hiervoor is het eerst nodig «stikstofruimte» te creëren. Uiteraard zullen we in samenwerking met provincies op zoek gaan hoe die ruimte gerealiseerd kan worden. Of en wanneer met een regionale drempelwaarde gewerkt kan worden, is sterk afhankelijk van een zorgvuldig proces in de regio en op welke termijn bronmaatregelen geregeld zijn. Het Rijk zet in om samen met provincies voortvarend te zoeken naar mogelijkheden hiervoor en ook samen afspraken te maken over de verdeling van ruimte voor nationale en regionale projecten. Voorlopig is een stikstofregistratiesysteem nodig om te bepalen hoeveel ruimte je regionaal nodig hebt voor zowel nationale als regionale projecten en wat er aan ruimte beschikbaar is. Dit systeem is al opgezet en verankerd in de Spoedwet aanpak stikstof.

Over het totaal van deze structurele aanpak – reductiedoelstellingen, natuurherstel en -versterking, maatregelen, prioritering van projecten, regionale drempelwaarden – maken provincies en Rijk begin volgend jaar bestuurlijke afspraken. Het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek wordt door het kabinet betrokken bij de verdere vormgeving en verankering van deze structurele aanpak.

Daarnaast herkent het kabinet de behoefte tot het meer structureel en gezaghebbend onderbouwen van de ecologische beoordeling van de invloed van beleidskeuzes op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Het PBL heeft hierover op vrijdag 13 december jl. een policy brief gepubliceerd. Het kabinet onderzoekt in welke vorm dit geborgd kan worden en zal hier in januari duidelijkheid over geven.

Regionaal, gebiedsgerichte aanpak

De provincies zijn gestart met de voorbereidingen voor een gebiedsgerichte aanpak. Voor de gebiedsgerichte aanpak geldt dat gedeputeerde staten de primaire regie hebben over de aanwending van de stikstofruimte die vanuit het stikstofregistratiesysteem de stikstofbank beschikbaar is voor de Natura 2000-gebieden en de vergunningverlening op grond van de Wet Natuurbescherming in de regio. Het Rijk is voor een aantal regio-overstijgende ruimtelijke ingrepen, bijvoorbeeld op het gebied van infrastructuur en defensie de vergunningverlenende instantie en heeft daar het voortouw. In dat geval zal het Rijk in overleg treden met de provincies.

Waar het gaat om ruimte die regio-overstijgend is, wordt er samengewerkt en overlegd tussen collega-provinciebesturen en Rijk omdat projecten ook effect kunnen hebben op Natura 2000-gebieden in andere provincies en vice versa. Ook omdat er sprake kan zijn van reeds gemaakte bestuurlijke afspraken met een provincie over een project, terwijl de projecteffecten zich afspelen in een andere provincie (en daarmee een andere provincie regie voert op de afgifte van de ruimte).

De afweging tussen wat er aan stikstofruimte is en wat er aan activiteiten met een regionale en/of nationale component wenselijk is, vergt dat er keuzes moeten worden gemaakt. In veel gevallen zullen nationale belangen en regionale belangen bij het maken van deze keuzes synchroon lopen en ontstaat er geen spanning, zoals bijvoorbeeld bij woningbouw of MIRT-projecten. Datzelfde geldt voor provincie-overstijgende belangen zoals de mainports en het belang van werkgelegenheid in het algemeen. Waar er desondanks toch knelpunten ontstaan tussen nationale en regionale belangen moeten er op voorhand duidelijke afspraken worden gemaakt over de besluitvorming. Dit geldt ook als er sprake is van regio-overstijgende belangen. Het Rijk en de provincies werken dit begin 2020 uit in bestuurlijke afspraken. Het is voor het welslagen van de aanpak van belang dat knelpunten vroegtijdig vanuit een gebiedsproces gesignaleerd worden in de colleges van gedeputeerde staten en bij de betrokken andere overheden. Waar dat niet vanzelf gebeurt, zal de commissaris van de Koning in zijn rol als rijksorgaan dit in ieder geval agenderen bij gedeputeerde staten en bij het Rijk. Het kabinet heeft op basis van de goede bestuurlijke verhoudingen vertrouwen in dat er in veel gevallen een passende oplossing wordt gevonden in dit proces. Op de Landelijke Regietafel (waarin het kabinet en commissarissen van de Koning overleggen over de voortgang) wordt periodiek een overzicht gegeven van proces, knelpunten en uitkomsten van het gebiedsproces. Indien nodig worden daarover in de loop van 2020 aanvullende bestuurlijke afspraken gemaakt.

Naar een robuuster en realistisch natuurbeleid

Het kabinet kiest voor een robuuster en realistisch natuurbeleid. Hierbij houdt het kabinet het huidige beleid kritisch tegen het licht en zet het vol in op robuust en realistisch beleid dat zo efficiënt mogelijk bijdraagt aan het verbeteren van de natuur en beter natuurbeheer. Met deze inzet werkt het kabinet aan een goede instandhouding van de natuur. Het kabinet heeft een 100% doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijnen (VHR) in 2050 als doel gesteld (Kamerstuk 26 407, nr. 130). Dat betekent dat in dat jaar alle soorten en habitattypen waarvoor Nederland in Europees verband een verantwoordelijkheid heeft in een gunstige staat van instandhouding verkeren.

Het kabinet neemt zoals aangekondigd in de brief van 13 november 2019 drie acties in relatie tot Natura 2000. Het gaat hierbij om het nalopen van alle aanwijzingsbesluiten en wijzigingsbesluiten op doelen die niet direct voortvloeien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn, het bekijken van alle Natura 2000-gebieden op de haalbaarheid van hun doelen en het in kaart brengen wat de mogelijkheden voor samenvoegen of herindelen van gebieden zijn.

In het debat met de Tweede Kamer op 14 november 2019 heb ik toegezegd de Tweede Kamer te informeren over het tijdpad dat hoort bij deze acties. Deze acties vergen een zorgvuldig proces met provincies en terreinbeherende organisaties. Dit proces is opgestart. Zodra de resultaten beschikbaar zijn zal ik in gesprek gaan met de Europese Commissie over eventuele aanpassing van doelen of gebieden.

In het debat met de Tweede Kamer op 14 november 2019 heb ik tevens toegezegd de Tweede Kamer in december een overzicht te doen toekomen van voorgenomen aanwijzingsbesluiten en wijzigingsbesluiten. Dit overzicht vindt u in de bijlage van deze brief.

Het voorlopig niet vaststellen van het zogenoemde ontwerp-wijzigingsbesluit aanwezige waarden betekent dat de huidige (ongewijzigde) definitieve aanwijzingsbesluiten het kader vormen voor vergunningverlening. Bevoegde gezagen zullen een vergunning voor een project niet weigeren als uit een stikstofberekening blijkt dat het project tot stikstofoverbelasting op uitsluitend toegevoegde habitats en soorten uit het ontwerpbesluit leidt. Ze zullen zo nodig wel maatregelen nemen om aanwezige waarden in stand te houden. Het kiezen voor het doorzetten van robuust en realistisch natuur-, water en milieubeleid houdt in:

  • realisatie van de voorgenomen provinciale inzet om de milieu- en watercondities te verbeteren;

  • realisatie van het Natuurnetwerk Nederland;

  • realisatie van het beleid voor de Kaderrichtlijn Water;

  • realisatie van het (inter)nationale stikstofbronbeleid, waaronder de NEC-richtlijn.

Met deze inzet realiseren we de afspraken met de provincies voor 2027.

Programma natuur samen met provincies

Ik ben samen met provincies verantwoordelijk voor het natuurbeleid. Ik wil daarom samen met provincies een programma natuur opzetten in aansluiting op Nederland Natuurpositief. Doel van dit programma is enerzijds het verbeteren en versterken van het bestaande beleid en anderzijds het verbreden van het natuurbeleid en het beter verbinden van natuur en biodiversiteit met andere domeinen, zoals stedelijk gebied, wonen en landbouw, zoals hiervoor beschreven.

Verbeteren en versterken bestaand beleid

Ik ga samen met provincies bekijken hoe de uitvoering van het natuurbeleid kan worden verbeterd, aansluitend op het idee van een nationaal natuurschadeherstelprogramma zoals recent door VNO-NCW geopperd. Daarbij gaat het niet alleen om de kwantitatieve doelstelling, maar vooral om kwaliteit. Hoe zorgen we ervoor dat het ecologisch netwerk gaat functioneren zoals beoogd; welke milieu-condities zijn daarvoor nodig en welk beheer past daarbij? Hierbij betrek ik ook de expertise van de natuurbeheerders.

Ook bij de realisatie van het Natura 2000-netwerk kijken we naar de mogelijkheden van optimalisatie. Ik verwijs u hierbij ook naar mijn brief van 13 november 2019. Op de langere termijn zal bijvoorbeeld klimaatverandering nopen kritisch te kijken naar de doelensystematiek van Natura 2000. Een robuust en realistisch natuurbeleid vraagt een aanpak waarbij we enerzijds de dynamiek van de natuur versterken en de natuurwinst vergroten en anderzijds flexibiliteit in de doelen zoeken.

Verbreden en verbinden

Naast het verbeteren van het natuurbeleid is het goed als biodiversiteit wordt geïntegreerd in andere maatschappelijke en economische domeinen.

We zien hiervan al veel goede voorbeelden in de praktijk. Ik wijs bijvoorbeeld op het vergroenen van de stadsranden in de zeven genomineerde wijken van de prijsvraag Panorama Lokaal en het organiseren van een hackathon in 2020 om te komen tot slimme oplossingen voor meer natuur in steden samen met BZK, provincies, gemeenten, natuurorganisaties, bouwbedrijven en jonge professionals.

Uit deze lopende initiatieven spreekt veel maatschappelijke waardering voor het belang van natuur en biodiversiteit, en de opgave deze voor toekomstige generaties te behouden en te versterken.

Ik wil deze ontwikkeling graag versterken, samen met andere departementen, provincies en andere overheden en onze maatschappelijke partners.

Samenhang met andere opgaven

We zullen het programma natuur uitvoeren in samenhang met andere actuele beleidsopgaven, zoals de maatregelen uit het Klimaatakkoord (met name de onderdelen bomen, bos, natuur en veenweiden), de bossenstrategie waar ik ook samen met provincies aan werk, het beleid ten aanzien van klimaatadaptatie (zoals de uitkomsten van de beleidstafel droogte, het tegengaan van hittestress en natuurontwikkeling en rondom de uiterwaarden), de Kaderrichtlijn Water, de energieopgave en de transitie in de landbouw.

Financiën

Voor natuurherstel en -verbetering gekoppeld aan de tijdelijke wetgeving is eenmalig € 250 miljoen beschikbaar uit de eerder ingestelde begrotingsreserve van € 500 miljoen. Deze middelen zullen worden ingezet waar het snelst natuurwinst te boeken valt. In 2020 zal het kabinet een besluit nemen over meerjarige investeringen ten behoeve van natuur en biodiversiteit.

Extra handelingsruimte

Programma-aanpak voor energieprojecten met tijdelijke deposities

Duurzame energieprojecten zijn essentieel om de klimaatdoelstellingen van het kabinet op lange én korte termijn te halen. Hoewel de projecten, zoals wind- en zonneparken, een kleine, tijdelijke stikstofuitstoot en -depositie opleveren bij aanleg, dragen ze na realisatie juist langdurig en structureel bij aan stikstofreductie. De energietransitie levert daarbij direct een bijdrage aan stikstofreductie in onze energieproductie, door fossiele opwek te vervangen door hernieuwbare opwek. En de energietransitie is randvoorwaardelijk voor stikstofreductie in andere sectoren, bijvoorbeeld het mogelijk maken van elektrisch rijden.

De vergunningverlening voor een belangrijk deel van deze energieprojecten ligt op dit moment stil. Dat brengt het behalen van de (wettelijke) energie- en klimaatdoelstellingen in gevaar. In de Klimaatwet is vastgelegd dat in 2030 en 2050 49% respectievelijk 95% van de broeikasgasuitstoot moet zijn gereduceerd ten opzichte van 1990, en dat in 2050 elektriciteitsproductie volledig CO2-neutraal moet zijn. Op korte termijn speelt ook de uitvoering van het Urgenda-vonnis en de Europese verplichting aandeel hernieuwbare energie.

De intentie is om duurzame projecten ten behoeve van de energietransitie (zoals opwek, transport en opslag) te bundelen in een programma waarmee een structurele stikstofreductie kan worden gerealiseerd. Een programma dat (mede) gericht is op het voorkomen van significante verslechtering en/of verstoring van Natura 2000-gebieden kan worden beschouwd als een «passende maatregel» in de zin van art. 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn. De activiteiten die deel uitmaken van het programma kunnen als onderdeel van deze passende maatregel worden beschouwd. Op programmaniveau wordt beoordeeld of wordt voldaan aan de randvoorwaarden van art. 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn. In dat geval kunnen individuele projecten in deze aanpak leunen op de beoordeling die op het niveau van het totale programma is gemaakt. Begin 2020 volgt nadere uitwerking van deze aanpak.

Projecten van Defensie

In de brief van 13 november jl. is vermeld dat projecten van Defensie met betrekking tot de nationale veiligheid met prioriteit worden opgepakt. Toekomstige ontwikkelingsruimte die ontstaat, kan daarmee voor projecten van Defensie worden aangewend. Daarnaast kent Defensie vele kleinere projecten, die als Rijksbelang worden betrokken in de gebiedsgerichte aanpak. Waar de Defensieprojecten gericht zijn op het verduurzamen van het Defensievastgoed, wat slechts een kortdurende extra stikstofdepositie veroorzaakt tijdens de bouw, kan gedacht worden aan een programmabenadering zoals hierboven beschreven voor energieprojecten. Bekeken zal worden of ook voor het Rijksvastgoed een programmabenadering mogelijk is.

Borgstelling MKB-kredieten

In de brief van 29 november jl. aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 19) heeft de Minister voor Milieu en Wonen aangekondigd dat de regeling Borgstelling MKB-kredieten tijdelijk wordt verruimd (voor 1 jaar) voor levensvatbare MKB-bedrijven, die actief zijn in (deel)sectoren die zijn geraakt door de PFAS-problematiek. De Minister voor Milieu en Wonen zal deze verruiming in overleg met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat ook zo spoedig als dit kan mogelijk maken voor (deel)sectoren die zijn geraakt door de stikstofproblematiek. Hiermee kunnen leningen verstrekt worden aan levensvatbare MKB-bedrijven die actief zijn in de (deel)sectoren die geraakt worden door deze problematiek. Voor de aan te vragen leningen is een borgstelling met gering budgettair beslag op de woningbouwimpuls nodig. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zal deze regeling daarop aanpassen.

Door deze verruiming kunnen bedrijven, getroffen door de PFAS- en/of stikstofproblematiek, gebruik maken van een hogere garantie van de Staat. De door de PFAS- en/of de stikstofproblematiek getroffen sectoren die in aanmerking zullen komen voor de verruiming betreffen onder andere: de grond-, water- en wegenbouw, de algemene burgerlijke en utiliteitsbouw en projectontwikkeling, sectoren die in directe zin producten en diensten produceren voor en leveren aan de bouw, grondverzet, loonbedrijven, transportbedrijven die grond en bouwstoffen vervoeren. De verruiming van de BMKB gaat zo snel mogelijk in. Ik informeer de Kamer hier spoedig over.

Tot slot

Om de stikstofproblematiek op de lange termijn bij de bron aan te pakken, moet nog veel gebeuren en dat zal niet makkelijk zijn. In een klein land is het inschikken met veel partijen. Het is daarbij belangrijk om met elkaar in gesprek te blijven. Dat is een proces wat samen met de medeoverheden moet worden vormgegeven. We blijven uw Kamer informeren over de vervolgstappen in volgende voortgangsbrieven.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning.

Naar boven