35 303 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2020)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 10 oktober 2019

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Freriks

Inhoudsopgave

INLEIDING

2

ALGEMEEN

3

1.

Inleiding

3

2.

Aanpassen S&O-afdrachtvermindering

3

3.

Openbaar maken vergrijpboeten opgelegd aan medeplegers die beroeps- of bedrijfsmatig bijstand verleenden

3

4.

Aanpassen inkeerregeling

5

5.

Aanpassen tonnageregeling

6

6.

Aanpassen definitie vaste inrichting in het kader van het MLI

6

7.

Herzien van de earningsstrippingbeschikking

8

8.

Aanpassen afvalstoffenbelasting

9

9.

Gebruik WOZ-waarden door bestuursorganen

9

10.

Gebruik WOZ-waarden door derden

9

11.

Keuzeregeling elektronisch berichtenverkeer

9

12.

Spontane aangifte

11

13.

Aanpassen belastingrente voor de vennootschapsbelasting en de erfbelasting

12

14.

Implementatie WLTP-testmethode in de autogerelateerde belastingen

13

15.

Benzineauto met compressieontsteking uitzonderen van dieseltoeslag in de bpm

15

16.

Aanpassen van de fijnstoftoeslag

15

17.

Verstrekken identificerende gegevens door financiële ondernemingen

15

18.

Wijzigingen Belastingwet BES en Douane- en accijnswet BES

15

19.

Budgettaire aspecten

16

20.

EU-aspecten

16

21.

Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

16

22.

Uitvoeringskosten Belastingdienst

16

23.

Advies en consultatie

16

24.

Evaluaties

16

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

16

 

Artikel ….

16

BIJLAGEN

16

 

Advies AP keuzeregeling EBV

16

 

Advies AP openbaar maken vergrijpboeten

16

 

Advies AP wijziging IW 1990 Ofm 2020

16

 

Advies ATR keuzeregeling EBV

17

 

Advies ATR openbaar maken vergrijpboeten

17

 

Uitvoeringstoetsen Overige fiscale maatregelen 2020

17

OVERIG

17

INLEIDING

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2020. Zij hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2020. Deze leden zijn zeer verheugd dat er met deze wet eindelijk een keuzeregeling gaat komen voor belastingplichtigen als het gaat om het berichtenverkeer, zodat de belastingplichtige zelf de regie heeft over of hij post van de Belastingdienst op papier of digitaal wil ontvangen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2020. Deze leden hebben hierover enkele vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarbij nog enkele vragen aan de regering.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben daarbij enkele vragen.

ALGEMEEN

1. Inleiding

2. Aanpassen S&O-afdrachtvermindering

De leden van de VVD-fractie vragen welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om het proces gebruiksvriendelijker te maken. Welke stappen zet de regering om deze gebruiksvriendelijkheid, zeker voor sectoren die snelle innovatie behoeven, zoals de ICT-sector, verder te bevorderen?

De leden van de VVD-fractie vragen naar de samenhangende extra uitvoeringskosten voor deze aanpassing.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe de aanvraagprocedure van de S&O-afdrachtvermindering eruit ziet als het verzoek wordt ingediend op de dag voorafgaand aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft.

3. Openbaar maken vergrijpboeten opgelegd aan medeplegers die beroeps- of bedrijfsmatig bijstand verleenden

De leden van de VVD-fractie juichen maatregelen om belastingontduiking en -ontwijking te voorkomen en aan te pakken toe. De leden van de VVD-fractie vragen welke aanvullende stappen gezet kunnen worden. Deze leden vragen daarnaast hoeveel boetes er jaarlijks precies worden opgelegd (graag een uitsplitsing van de afgelopen vijf jaar). De leden van de VVD-fractie vragen hoe voorkomen wordt dat de boete al openbaar gemaakt wordt voordat alle rechtsmiddelen uitgeput zijn en de boete dus definitief is.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de rechtszekerheid geborgd wordt, als slechts bepaalde boetes openbaar gemaakt worden. Welke aanvullende regels is de regering voornemens te stellen?

De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom de regering de plaats waar de overtreding is gemaakt niet heeft meegenomen in de publicatie, maar alleen de naam van de overtreder, de wettelijke grondslag en het bedrag van de opgelegde boete, het jaar en de huidige plaatsnaam van de overtreder.

Kan de regering in een verwacht tijdpad toelichten hoe lang het duurt voordat er na een overtreding daadwerkelijk wordt overgegaan tot publicatie?

De leden van de CDA-fractie lezen dat het enige doel van de maatregel is om het publiek voor te lichten over beroepsbeoefenaars die medeplegen en zien dat de regering daarbij terugverwijst naar de Panama Papers en de rol daarbij van beroepsbeoefenaars. De regering denkt dan aan dienstverleners zoals belastingadviseurs, notarissen, accountants en advocaten. De regering wil deze maatregel echter ook inzetten in de strijd tegen het faciliteren van het met opzet foutief aanvragen van toeslagen. De leden van de CDA-fractie kunnen dit niet helemaal rijmen met het doel van de maatregel en zij vragen zich af of het «publiek» bij het foutief aanvragen van toeslagen een dergelijke dienstverlener in de arm neemt. Kan de regering daarom nader toelichten wat het doel is van het openbaar maken van de vergrijpboete in geval van toeslagfraude en hoe dit helpt bij het bestrijden ervan?

De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan aangeven hoeveel vergrijpboeten er in de afgelopen jaren zijn opgelegd die onder de thans voorgestelde regeling openbaar gemaakt zouden worden. Deze leden vragen om, op basis van in het verleden opgelegde vergrijpboeten, een inschatting te maken van het aantal gevallen van openbaarmaking per jaar. In hoeverre hebben consumenten op dit moment zicht op de vraag of belastingadviseurs medepleger zijn van een belastingvergrijp? Op welke wijze kunnen consumenten hier het best over worden geïnformeerd?

De leden van de D66-fractie vragen, mede naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State, of de regering uitgebreider kan toelichten waarom de maatregel van het openbaar maken van vergrijpboeten, die publieksvoorlichting als doel heeft, voldoende effectief is aangezien openbaarmaking jaren kan duren. Deze leden vragen waarom de regering niet kan garanderen dat berichtgeving rondom openbaarmaking van vergrijpboeten niet na vijf jaar wordt verwijderd.

De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting over welke groepen onder de relevante beroepsbeoefenaars begrepen zouden moeten worden en vragen om hier ook in te gaan op bijvoorbeeld medewerkers van banken.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering waarom zij slechts beperkte ervaring heeft met het opleggen van vergrijpboeten aan medeplichtigen. Worden er zo weinig overtredingen begaan of is er een andere reden?

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat dit wetsvoorstel jaarlijks om een handvol medeplegerboetes zou gaan. Kan de regering dit nader onderbouwen? Hoeveel precies? Hoeveel medeplegers zouden er de afgelopen tien jaar zijn gepubliceerd op basis van de nieuwe regels?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering om een (geanonimiseerde) voorbeeldpublicatie van een vergrijpboete uit het verleden die onder de nieuwe regels publiekelijk gemaakt zou worden.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom in voorbeeld 1 de belastingadviseur A wel wordt gepubliceerd, maar belastingplichtige B niet. Klopt het dat de adviseur door dit wetsvoorstel wel wordt geraakt, maar de belastingplichtige niet? Hoe is deze afweging tot stand gekomen?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat de medeplegende beroepsbeoefenaar altijd kan vragen om de zaak achter gesloten deuren te behandelen en de uitspraak niet te publiceren. Wat is het effect van dit wetsvoorstel op dergelijke besloten zaken? In hoeverre kan het effect van dit wetsvoorstel worden ontweken door te vragen om een zaak achter gesloten deuren te behandelen?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering om de Kamer te informeren over de openbaar gemaakte vergrijpboeten en de doorlooptijden van de procedures van openbaarmaking.

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering onherroepelijk geworden vergrijpboeten opgelegd aan medeplegers bij belastingontduiking en met het foutief aanvragen van toeslagen openbaar wil laten maken door de Belastingdienst. Deze leden zijn van mening dat openbaarmaking van overheidswege op zichzelf een nuttig instrument kan zijn om het publiek op de hoogte te stellen van de handel en wandel van adviseurs die aantoonbaar in de fout gaan. Zij vragen de regering wel of openbaarmaking via de website van de Belastingdienst de meest toegankelijke manier van openbaarmaking is en of het doel van deze maatregel hiermee het beste gediend is. De leden van de SP-fractie geven de regering hierom mee dat een verplichting aan de onherroepelijk veroordeelde medepleger om zelf tot openbaarmaking over te gaan wellicht meer effect zal hebben dan enkel openbaarmaking door de Belastingdienst. Tevens vragen deze leden de regering of zij met hen van mening is dat dit de bezwaren van de Autoriteit Persoonsgegevens tegen openbaarmaking kan ondervangen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe de beroepsmogelijkheden en de mogelijkheid tot het inbrengen van zienswijzen voor degenen die met openbaarmaking geconfronteerd worden zich verhouden tot de beroepsmogelijkheden van andere burgers die een sanctie opgelegd krijgen van de Belastingdienst. Deze leden vragen de regering tevens of een dergelijke beroepsmogelijkheid nog proportioneel is indien zij reeds in beroep hebben kunnen gaan bij het opgelegd krijgen van de vergrijpboete. Zij maken zich tevens zorgen over het beleggen van beoordeling van individuele gevallen bij de inspecteur der belastingen en vragen de regering of zij de mening deelt dat de inspecteur hiermee in een kwetsbare positie wordt gebracht gezien het feit dat deze zowel de vergrijpboete oplegt als het besluit tot openbaarmaking dient te nemen.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen aan te sluiten bij grove schuld als criterium. Beroepsbeoefenaars zouden zich niet mogen verschuilen achter laks werk. Zij verzoeken de tekst op dit punt aan te passen.

4. Aanpassen inkeerregeling

De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van het aanpakken van belastingontduiking en -ontwijking, maar vragen zich af of de inkeerregeling niet ook de gewone Nederlandse belastingplichtige raakt. Kan de regering uitgebreid toelichten waarom ervoor is gekozen het onderscheid tussen inkomen dat in het buitenland is opgekomen en inkomen dat in het binnenland is opgekomen weg te nemen? Hoeveel belastingplichtigen met alleen in het binnenland opgekomen inkomen worden geraakt door de regeling?

De leden van de CDA-fractie achten het zeer correct dat de inkeerregeling niet kan worden toegepast door belastingplichtigen die doelbewust Panama-Paperconstructies optuigen. Daarmee komt de regeling dichter in de buurt van het doel van het amendement Omtzigt1. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wel nader te motiveren waarom het onderscheid wordt opgeheven tussen inkomen dat in het buitenland is opgekomen en geld dat in het binnenland is opgekomen. Bij constructies in een zonnig belastingparadijs is immers per definitie sprake van inkomen dat in het buitenland is opgekomen. Tevens vragen deze leden op welke wijze voor belastingplichtigen kenbaar gewaarborgd is dat men altijd kan inkeren of verbeteren in geval van een fout in de aangifte in box 2 of box 3, zoals ouders die de spaarrekeningen van de kinderen uit onwetendheid niet hebben opgegeven.

De leden van de CDA-fractie vinden het zeer interessant dat in de uitvoeringstoets duidelijk wordt beschreven dat het aantal inkeerders de afgelopen jaren sterk is afgenomen en dat de behandeling van een inkeerder vier keer minder tijd kost dan die van een niet-inkeerder. Kan de regering aangeven op welke fiscale onderwerpen het inkeren in 2018 en begin 2019 betrekking had? Verder vragen deze leden de regering of het, gezien het verschil in behandeltijd, niet ongunstig is voor de Belastingdienst om de inkeerregeling verder te beperken dan alleen het uitzonderen van zwartspaarders (zowel via box 2 als via box 3) en of zij niet liever inzet op het versterken van de inkeerregeling.

5. Aanpassen tonnageregeling

De leden van de VVD-fractie vragen wat de effecten van deze maatregelen op de betrokken partijen zijn. Zijn er groepen die nu «buiten de boot» zullen vallen? Hoe worden de effecten voor deze groepen gemitigeerd?

De leden van de VVD-fractie vragen of er ook andere landen zijn die een dergelijke regeling kennen, en hoe deze landen hun regeling aangepast hebben.

De leden van de VVD-fractie vragen of het aantal exploitatiedagen per jaar ook moet worden meegenomen om het aantal nettodagtonnages te kunnen berekenen.

Hoe wordt de landenratio berekend voor scheepsmanagers?

Kan de regering het overgangsrecht toelichten? De leden van de VVD-fractie lezen dat het overgangsrecht geldt voor reders en scheepsmanagers en vragen zich af of dit ook geldt voor een schip onder de EU/EER-vlag.

Is er een minimumeis voor het aantal schepen dat onder de EU/EER-vlag moet varen om gebruik te kunnen maken van de tonnageregeling? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan verduidelijken op welke manier wordt omgegaan met het winstplafond van 50% en de voorgeschreven winstsplitsing in een verliesjaar. Hoe werkt het winstplafond ten aanzien van inkomsten uit activiteiten die meerdere jaren van nut zijn aan de vervoersactiviteiten, zoals op- en overslagactiviteiten?

6. Aanpassen definitie vaste inrichting in het kader van het MLI

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het niet consistent is met het verdragsbeleid om artikel 3, achtste lid Wet Vpb 1969 niet in te voeren. De leden van de VVD-fractie wijzen op het amendement Lodders-Slootweg2 op artikel 12 van het Multilateraal Verdrag, dat straks wel werking zal hebben in relatie met staten waarmee Nederland een belastingverdrag heeft (en die partij zijn bij het Multilateraal Verdrag), maar wat betreft de relatie met staten waarmee Nederland geen belastingverdrag heeft, bevat artikel 3, achtste lid Wet Vpb 1969 straks wel de commissionairsbepaling die in artikel 12 van het Multilateraal Verdrag staat en waar de Kamer via een amendement een voorbehoud tegen heeft gemaakt. Kan de regering toelichten of zij van plan is om artikel 3, achtste lid Wet Vpb 1969 niet in te voeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? De leden van de VVD-fractie benadrukken dat eerlijke, Nederlandse bedrijven niet geraakt dienen te worden door het Multilateraal Instrument (MLI) en wijzigingen hierin. Eerder hebben zij middels het amendement Lodders-Slootweg3 een voorbehoud gemaakt. De leden van de VVD-fractie vragen hoe het staat met de uitwerking van het amendement Lodders-Slootweg4, waarbij de regering opgeroepen werd met voldoende lidstaten van het MLI afspraken te maken over conflictresolutie.

De leden van de CDA-fractie steunen de maatregel om de definitie van een vaste inrichting in de wet gelijk te maken aan die in het belastingverdrag om zo te voorkomen dat een deel van de winst in geen enkel land belast wordt. Tegelijkertijd is het ook apart dat de uitwerking van een nationale definitie verschilt afhankelijk van het land waar de vaste inrichting zich bevindt. Deze leden zien daarmee echter een parallel met de maatregelen in de ATAD2-richtlijn. De regering geeft aan dat het budgettaire effect van de maatregel verwaarloosbaar zal zijn, met name omdat de winst die toerekenbaar is aan de vaste inrichting zeer beperkt zal zijn. Kan de regering dit nader toelichten? Gaat het dan om een positief of een negatief budgettair effect? Is het effect beperkt, omdat er weinig geconstrueerd wordt met vaste inrichtingen die wel voldoen aan de definitie in het belastingverdrag, maar niet aan die in de Nederlandse wet?

De leden van de CDA-fractie vragen in verwijzing naar het amendement Lodders/Slootweg5 aan de regering of zij het afgelopen half jaar al vooruitgang gezien heeft op het gebied van aanstaande nieuwe regels rondom de winsttoerekening van de OESO en op het gebied van effectieve conflictresolutie met MLI-partners. Deze leden hopen dat artikel 12 van het Multilateraal Verdrag dan alsnog per de in het amendement genoemde datum, dus over ongeveer een jaar, in werking kan treden.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie aan de regering om te bevestigen dat de definitie van een vaste inrichting ook in het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 dienovereenkomstig zal worden aangepast voor het einde van dit jaar. Zij wijzen hierbij op de door de redactie van de Vakstudie-Nieuws geconstateerde onevenwichtigheid (V-N 2019/47.6, blz. 121–122) en het risico op juridische procedures.

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat er op dit moment mogelijkheden bestaan om de kwalificatie als vaste inrichting kunstmatig te omzeilen om belasting te ontwijken. Kan de regering dit nader onderbouwen? Zijn er concrete voorbeelden geweest de laatste tijd? Hoeveel belasting is hiermee ongeveer ontweken? In hoeverre zag de regering dit aankomen bij de wetsbehandeling MLI?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat het effect is van het voorbehoud van het amendement van de leden Lodders en Slootweg6. In hoeverre is dit effect tijdelijk?

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de definitie van wat een vaste inrichting behelst afhankelijk gaat worden van wat in specifieke belastingverdragen met andere landen wordt gedefinieerd als vaste inrichting. Deze leden begrijpen de wens om naar meer congruentie in de behandeling van bedrijven te streven teneinde ontwijkingsmogelijkheden af te sluiten, maar vragen de regering wel in hoeverre de mate van verschil tussen de diverse belastingverdragen gaat leiden tot verschillen in behandeling, of dit tot problemen in de uitvoer gaat leiden en of dit niet juist tot een creatieve omgang met het plaatsen van vaste inrichtingen onder specifieke lichtere belastingverdragen kan leiden waardoor alsnog een brievenbusfirma kan worden gecreëerd om belasting te kunnen ontwijken. De leden van de SP-fractie vragen de regering tot slot welke functie het Noordzeewinningsgebied heeft als vestigingsgebied voor vaste inrichtingen van ondernemingen die niet met olie- of gaswinning te maken hebben en of het in het kader van de transitie naar een niet op petrochemische brandstoffen gebaseerde maatschappij niet ook logisch zou zijn een dergelijke mogelijkheid om op belastingontwijking gerichte brievenbusfirma’s uit de belastingwetgeving te verwijderen.

De leden van de PvdA-fractie vragen nader duidelijk te maken in welke gevallen nu sprake is van een agent-vaste inrichting. Voorts vragen zij welke gevolgen het hebben van een dergelijke vaste inrichting heeft ten aanzien van loonbelasting en btw. Kan daarbij specifiek worden ingegaan op verschillen tussen verdragslanden en niet-verdragslanden? Wat zijn de gevolgen van het simpel aanhouden van een voorraad of het af en toe sturen van een medewerker naar een vaste klant?

7. Herzien van de earningsstrippingbeschikking

De leden van de CDA-fractie achten het positief als de regeling rondom de earingsstrippingbeschikking beter uitvoerbaar wordt gemaakt, zeker als dit zorgt voor een betere rechtszekerheid, zoals door het afgeven van een beschikking als een oud rentesaldo in een later jaar in aftrek wordt gebracht. Maar de maatregel om een beschikking te kunnen herzien in geval van een nieuw feit, kwade trouw of een voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbare fout lijkt hen eerder een inperking van de rechtszekerheid. Kan de regering enkele voorbeelden geven waaraan in deze situaties gedacht moet worden? De regering verwijst voor deze maatregel naar de systematiek van de verliesverrekening. De leden van de CDA-fractie wijzen er in het kader van deze maatregel dan wel op dat de earningsstrippingmaatregel hen veel ingewikkelder voorkomt dan de verliesverrekening. Dit zou kunnen betekenen dat eerder sprake is van een onbedoelde fout en minder vaak van kwade trouw en dat een door de Belastingdienst gemaakte fout in minder gevallen voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is. Kan de regering hierop ingaan?

De leden van de CDA-fractie snappen de wens van de regering om oude en nieuwe beschikkingen over de earningsstrippingmaatregel gelijk te willen behandelen. Maar deze leden hebben zo hun twijfels of het juridisch wel houdbaar is om een herzieningsmogelijkheid in gevallen van een nieuw feit, kwade trouw en een kenbare fout met terugwerkende kracht aan «dergelijke bestaande beschikkingen» toe te voegen. Graag vernemen zij van de regering waarom zij het in dit geval juridisch mogelijk en wenselijk acht om de rechtszekerheid met terugwerkende kracht aan te tasten.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering wanneer de toegezegde evaluatie van ATAD1 naar de Kamer wordt verstuurd met daarin een uitgebreide beschrijving van de manier waarop andere lidstaten zijn omgegaan met de lidstaatopties.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering waarom er (destijds) voor is gekozen om toe te staan dat het saldo aan rente onbeperkt kan worden voortgewenteld. Waarom is hier geen maximumtermijn aan verbonden? Wat zou de budgettaire opbrengst zijn als het saldo aan rente maximaal een, drie of zes jaar mag worden meegenomen?

8. Aanpassen afvalstoffenbelasting

9. Gebruik WOZ-waarden door bestuursorganen

De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar een voorbeeld van bestuursorganen waarvoor de beperktere aanwijzingsmogelijkheid gebruikt kan worden.

10. Gebruik WOZ-waarden door derden

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering een paar voorbeelden te geven waaruit blijkt dat de «nieuwe bepaling» onvoldoende is.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie een uitputtende lijst te geven van gegevensuitwisseling van WOZ-gegevens die sinds 2016 heeft plaatsgevonden zonder wettelijke grondslag. Kan de regering tevens aangeven of in het geval van het WOZ-waardeloket en de bulkverstrekking de WOZ-waarde, mogelijk in combinatie met andere gegevens, een persoonsgegeven vormt in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?

11. Keuzeregeling elektronisch berichtenverkeer

De leden van de VVD-fractie benadrukken dat de VVD het belangrijk vindt dat communicatie tussen individuen en de overheid te allen tijde mogelijk is, op wat voor soort manier ook. Deze leden vragen de regering op welke manier dit wordt geborgd. De leden van de VVD-fractie vragen of er cijfers bekend zijn over het aantal mensen dat liever het contact met de overheid per post onderhoudt. Zijn dit dezelfde mensen die vaak een onderberoep doen op de toeslagen of regelingen waar zij recht op hebben? Welke aanvullende stappen worden gezet om te zorgen dat deze mensen krijgen waar zij recht op hebben?

De leden van de VVD-fractie vragen wat er gebeurt met mensen die geen keuze maken in contact via de post op of de elektronische manier, maar al wel beschikken over een account op Mijn Overheid? Zijn deze mensen dan automatisch aangewezen op elektronisch contact? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of inwerkingtreding bij koninklijk besluit niet zorgt voor veel onzekerheid en onbekendheid bij de belastingplichtige. De inwerkingtredingsdatum staat niet vast, waardoor er de kans bestaat dat belastingplichtigen niet goed op de hoogte zijn van de inwerkingtreding van de keuzeregeling. De leden van de VVD-fractie zouden graag zien dat de ministeriële regeling via een voorhangprocedure wordt voorgelegd aan de Kamer alvorens deze in werking treedt. De leden van de VVD-fractie vragen de regering om een reactie hierop.

De leden Lodders en Aartsen (VVD) hebben eerder vragen gesteld aan de Staatssecretaris van Financiën en de Staatssecretaris van EZK over de e-herkenning7. De leden van de VVD-fractie vragen de regering de antwoorden op deze vragen tegelijk met de beantwoording van de inbreng over het pakket Belastingplan 2020 naar de Kamer te sturen.

De leden van de CDA-fractie achten het zeer wenselijk dat burgers zelf een keuze kunnen maken of zij hun berichten van de Belastingdienst digitaal of op papier willen ontvangen. Niet voor iedereen is het immers nodig om alle post dubbel te blijven versturen. En deze leden vinden het van zeer groot belang dat elke burger het recht heeft om de keuze voor papieren post te kunnen maken. Digitalisering kan heel handig zijn, maar het mag niet worden opgedrongen.

De leden van de CDA-fractie hebben echter nog wel een aantal vragen over de door de regering voorgestelde keuzeregeling.

Ten eerste is duidelijk dat de keuzeregeling geen mogelijkheid biedt om zowel op papier als digitaal de post van de Belastingdienst te ontvangen. Kan de regering dit bevestigen? Wat zijn de extra kosten als een belastingplichtige die de berichten graag per post ontvangt, deze ook digitaal ontvangt? De leden van de CDA-fractie denken dan bijvoorbeeld aan ouderen die wel willen leren omgaan met de berichtenbox, maar die de zekerheid van verzending per post niet willen kwijtraken of aan een belastingplichtige die zelf de berichten liever per post ontvangt maar wordt bijgestaan door iemand die efficiënter met een berichtenbox werkt.

De leden van de CDA-fractie hebben ook vragen over alle berichten die niet kwalificeren als officiële berichten. Zij doelen dan niet op de door de regering genoemde «folders en dergelijke», maar op brieven die de Belastingdienst ter informatie verzendt en die daarmee nog geen rechtsgevolgen in het leven roepen. Als voorbeeld geven zij de aankondigingsbrief van de nabetaling van het kindgebonden budget. Strekt de keuzeregeling zich ook uit tot deze niet-officiële berichten? Klopt het dat deze informatieve brieven momenteel alleen per post worden verzonden en niet ook digitaal? Is het voor deze categorie berichten uitvoeringstechnisch mogelijk om ze mee te laten lopen met de door de belastingplichtige gemaakte keuze? De leden van de CDA-fractie voorzien namelijk dat het verwarrend wordt als iemand kiest voor digitale verzending, maar de niet-officiële berichten toch nog per post ontvangt. Bovendien kan een niet-officieel bericht ook dienen ter aankondiging van de aanstaande beschikking. Dan is het wel zo prettig als beide berichten op dezelfde wijze worden verzonden, al was het maar om te voorkomen dat de aankondiging van de beschikking pas aankomt nadat de beschikking is aangekomen. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie hierover meer duidelijkheid. Tevens willen deze leden graag een opsomming van welke berichten van de Belastingdienst een belastingplichtige nog per post ontvangst, nadat hij gekozen heeft voor digitale berichtgeving.

Het is de leden van de CDA-fractie nog niet helemaal duidelijk wat de default wordt als een belastingplichtige geen keuze maakt. Hoeveel tijd krijgen belastingplichtigen om deze keuze te maken? De regering geeft aan dat de voorwaarden zo gekozen gaan worden dat zij zo goed mogelijk aansluiten bij de vermoedelijke keuze van de burger. Wat moeten de leden van de CDA-fractie zich hierbij voorstellen? Deze voorwaarden worden opgenomen in een ministeriële regeling. Kan de regering aangeven wanneer deze ministeriële regeling in werking treedt en is zij bereid dit onderdeel van de ministeriële regeling in concept aan de Kamer te doen toekomen?

Het is de leden van de CDA-fractie ook nog niet helemaal duidelijk hoe de belastingplichtige zijn keuze bekend kan maken. Bij digitale verzending lijkt dat logisch, want dan kan een belastingplichtige inloggen in de berichtenbox en een keuze maken. Maar wat moet de belastingplichtige doen die wil kiezen voor papieren verzending? Moet hij of zij gaan bellen met de BelastingTelefoon of een brief terug sturen?

Verder vragen de leden van de CDA-fractie zich af wat de juridische gevolgen worden van het veranderen van de keuze door de belastingplichtige. De regering geeft aan dat de bezwaartermijn niet gaat lopen als het bericht op de verkeerde manier verzonden is. Maar wat gebeurt er als een bericht al verzonden is, maar nog niet is aangekomen, of in de pijplijn zit en de belastingplichtige verandert zijn keuze? Wordt het voor belastingplichtigen duidelijk vanaf wanneer de door hen gemaakte keuze ingaat?

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat er in de toekomst door technische mogelijkheden minder uitzonderingen nodig zijn op het digitale berichtenverkeer. Deze leden vragen de regering expliciet nogmaals de eerdere toezegging te bevestigen om de Kamer altijd ruim van tevoren te informeren wanneer een bepaalde uitzondering bij ministeriële regeling komt te vervallen of wordt aangepast.

In dit kader merken de leden van de CDA-fractie bovendien op dat de memorie van toelichting even gemakshalve verwijst naar Kamerbrief 31 066, nr. 421. Die bief kent nog een aantal open einden (bijvoorbeeld burgers in het buitenland). Zij nodigen de regering uit precies te omschrijven:

  • wanneer de startbrieven met de startwaarde verstuurd zullen worden. In de Kamerbrief wordt nog over fysieke brieven gesproken in 2021, maar de memorie van toelichting is aanmerkelijk vager. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie op beide punten duidelijkheid;

  • of het mogelijk is alles per paper te ontvangen en toch wijzigingen etc. in de portal door te voeren;

  • er komt lagere regelgeving over uitzonderingen. De leden van de CDA-fractie zien graag een wettelijke voorhangbepaling voor de drie uitzonderingsgronden.

Tot slot is de het de leden van de CDA-fractie opgevallen dat verschillende ondernemers nu gedwongen worden e-herkenning te kopen om met de Belastingdienst te communiceren. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering aan te geven welke wettelijke grondslag er bestaat om ondernemers te dwingen e-herkenning te gebruiken.

Indien er op dit moment geen wettelijke grondslag is, verzoeken de leden van de CDA-fractie onmiddellijk ervoor te zorgen dat e-herkenning niet verplicht is.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering op basis waarvan de standaardwaarde bepaald gaat worden. Welke factoren worden meegenomen om een inschatting te kunnen maken van de vermoedelijke keuze van de burger?

De leden van de SP-fractie hechten er veel waarde aan dat een keuzerecht bestaat om te kiezen voor al dan niet elektronische communicatie met de Belastingdienst. Deze leden vragen de regering hoe de voorgestelde wijziging van de keuzeregeling vormgegeven gaat worden en of burgers hierbij actief gaan worden benaderd, ook als zij reeds keuze hebben gemaakt voor elektronische communicatie of dat die keuze in het verleden op andere wijze bij hen is geregistreerd.

12. Spontane aangifte

De leden van de VVD-fractie vragen om hoeveel spontane aangiften het jaarlijks gaat.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarop de verlenging van zes maanden is gebaseerd. Wat zijn de gevolgen voor de belastingplichtige van deze verlenging, zorgt de verlenging niet voor een verlengen van de navorderingstermijn? Wordt een belastingplichtige na het doen van een «spontane» aangifte op de hoogte gehouden van de status van de aangifte? Geeft de inspecteur door aan de Belastingplichtige dat de aangifte in goede orde is ontvangen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat het nodig is om de spontane aangifte en de aangifte na uitnodiging meer gelijk te behandelen. Zij vragen de regering of de Belastingdienst nu in de praktijk al gevallen tegenkomt waarbij belastingplichtigen gebruik maken van de afwijkende rechtsmiddelen bij een spontane aangifte. Kan de regering hier een voorbeeld van geven, zowel met betrekking tot de spontane aangifte als met betrekking tot een verzoek tot uitnodiging aan het eind van de gebruikelijke aanslag- en navorderingstermijn?

Voor welke «wettelijke correctie en sanctiebevoegdheden van de inspecteur» is een uitnodiging tot het doen van aangifte nu een voorwaarde? Geldt dit bijvoorbeeld ook in de inkomstenbelasting wanneer de ene fiscale partner wel een uitnodiging tot het doen van aangifte gekregen heeft en de andere fiscale partner niet?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering waarom er in het algemeen geen wettelijke aangifteplicht bestaat wanneer er geen uitnodiging tot het doen van aangifte is verzonden.

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat kwaadwillenden die een onjuiste spontante aangifte indienen op grond van de huidige wet niet voldoende kunnen worden aangepakt. In hoeverre is dit de afgelopen jaren gebeurd? Hoeveel belastinggeld is de overheid hierdoor misgelopen?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering waarom er nog geen regeling wordt getroffen voor aangiftebelastingen (bijvoorbeeld de omzetbelasting en de loonbelasting). Welke resultaten van het lopende onderzoek zijn hierbij van belang?

13. Aanpassen belastingrente voor de vennootschapsbelasting en de erfbelasting

De leden van de VVD-fractie hebben al eerder aangedrongen op het redelijker maken van de belastingrente. Kan de regering de nu geheven belastingrentes vergelijken met de marktrente, of een benchmark daarvan? Hoeveel betaalt de belastingbetaler meer dan dat het zou doen met de marktrente? Welke mogelijkheden ziet de regering om deze belastingrente redelijker te maken?

De leden van de CDA-fractie zijn zeer verheugd met de voorgestelde aanpassingen van de belastingrente voor de erfbelasting en de vennootschapsbelasting. Het is zeer onrechtvaardig als de belastingplichtige netjes op tijd aangifte doet, gewoon op tijd betaalt en dan toch belastingrente moet betalen. Zeker bij de erfbelasting leidde dit ertoe dat belastingplichtigen relatief kort na het overlijden een voorlopige aangifte moesten indienen, wilden zij het in rekening brengen van belastingrente voorkomen. Bovendien geldt voor de vennootschapsbelasting een rente die ofwel prehistorisch hoog genoemd mag worden ofwel meer passend is bij een zeer onbetrouwbare debiteur. Is de regering, gezien de langdurig lage rente en de voorspelling dat deze nog voor langere tijd laag zal blijven, bereid de percentages voor de belasting- en invorderingsrente opnieuw te bekijken?

14. Implementatie WLTP-testmethode in de autogerelateerde belastingen

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nauwkeurig te monitoren dat de belastingen niet beleidsmatig hoger worden vanwege de overstap op de Worldwide Harmonised Light Vehicles Test Procedure (WLTP). De leden van de VVD-fractie vragen de regering hier voor de eerste paar jaren expliciet de resultaten naar de Kamer te sturen, zodat ook de Kamer de belastingdruk voor autobezitters nauwkeurig kan monitoren.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de belastingheffing bij een aantal automodellen naast elkaar kan zetten conform de oude methode en de nieuwe WLTP-methode.

Kan de regering toezeggen expliciete, aparte, evaluatiemomenten door te voeren zodat getoetst kan worden of de overzetting naar WLTP daadwerkelijk budgetneutraal is?

Hoe garandeert het kabinet dat de overzetting daadwerkelijk budgettair neutraal is? De leden van de VVD-fractie vragen de regering toe te zeggen dat indien blijkt dat de bpm-opbrengsten toch structureel hoger zijn vanwege de WLTP-testmethode dat dit verschil dan aangepast zal worden in de tabellen, zodat een belastingbetaler niet geconfronteerd wordt met hogere lasten.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering explicieter kan ingaan op de verwachte gedragseffecten. Wat voor effecten verwacht men? Wat zouden de budgettaire effecten hiervan kunnen zijn? Waarom worden deze effecten niet meegenomen in de raming?

Wanneer kan de Kamer Autobrief III tegemoet zien?

De regering geeft in de memorie van toelichting nogmaals aan dat het niet de bedoeling is dat de totale bpm-opbrengst wordt verhoogd dan wel verlaagd als gevolg van het feit dat de CO2-uitstoot wordt vastgesteld met behulp van de WLTP-testmethode. De leden van de CDA-fractie vinden dit van groot belang, omdat de hoogte van de bpm nu al zorgt voor een enorme parallelimport en dit effect met elke feitelijk nog hogere bpm alleen maar erger wordt. Dit betekent dat Nederland enorme bedragen aan btw misloopt, terwijl daar in de praktijk geen hogere bpm tegenover staat, omdat er bij import nogal creatief wordt omgegaan met de waarde van de auto.

De leden van de CDA-fractie vinden het verbazingwekkend dat de regering niets opmerkt over het feit dat TNO geconcludeerd heeft dat de omrekening via CO2MPAS van de oude New European Driving Cycle-waarde + 6 g/km te hoog uitkwam.

Daarom hebben deze leden de volgende feitelijke vragen voor de regering. Kan de regering op basis van het TNO-rapport van 2 juli jl. (blz. 4)8 bevestigen dat de omrekening via CO2MPAS steevast een te hoge uitkomst van + 6 g/km heeft gegeven? Zo ja, klopt het dan dat de bpm-tabellen zoals deze van kracht zijn sinds 1 september 2018, ertoe leidden dat een gemiddeld 6 g/km te hoge CO2-waarde is gehanteerd en er dus teveel bpm is geheven? Zo nee, voor welke categorie auto’s is er dan sprake van een correcte uitkomst? Klopt het dus dat de bedoeling om de totale bpm-opbrengst niet te verhogen of te verlagen als gevolg van de nieuwe testmethode voor de periode tussen 1 september 2018 en 1 januari 2020 niet gehaald wordt? Zo ja, is de regering bereid de mensen die in deze periode een nieuwe auto hebben aangeschaft, te compenseren?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat over een auto met een CO2-uitstootwaarde van 150 (NEDC) en 180 (WLTP) aan bpm verschuldigd is via de NEDC en via de tabellen van 2020. Klopt het dat over deze auto ruim € 1.000 meer aan bpm verschuldigd is? Het komt de leden van de CDA-fractie voor dat een vergelijking van de tabellen van 2019 en 2020 via de gehanteerde formule «+10% + 15 g/km» steeds leidt tot een hogere belastingdruk qua bpm voor alle auto’s met een hogere CO2-uitstoot dan 68 g/km. Indien de regering het hier niet mee eens is, vernemen de leden van de CDA-fractie graag bij welke CO2-uitstootwaarden er in 2020 een gelijke of lagere uitkomst resulteert ten opzichte van de 2019-tabellen. Graag ontvangen deze leden hier een toelichting op van de regering hoe dit te rijmen is met de bedoeling om de totale bpm-opbrengst niet te verhogen als gevolg van de nieuwe testmethode.

De leden van de CDA-fractie hebben dan ook hun twijfels bij de in de brief van 24 januari 20199 geconstateerde verlaging van de tarieven ten opzichte van het jaar 2016. Kan de regering bevestigen dat de genoemde geleidelijke tariefsverlaging van gemiddeld 14,7% slechts gedeeltelijk is doorgevoerd? Hoe is het te rijmen met het doel om de tarieven in de bpm te laten dalen dat vervolgens de vaste voet meer dan verdubbelt, namelijk van € 175 naar € 366? Kan de regering bevestigen dat de tweede schijf, waar de meeste auto’s in vallen, geen tariefsverlaging gekend heeft, aangezien de belasting in 2016 € 124 bedroeg en in 2020 ook € 124?

De leden van de CDA-fractie vinden dit van groot belang, omdat de exceptioneel hoge bpm ervoor zorgt dat veel burgers over de grens een (net) nieuwe auto kopen. Nederlandse autodealers hebben het dus zwaar of bieden aan om een buitenlandse auto te leveren. Dit scheelt voor de koper een groot bedrag aan bpm, maar voor de Nederlandse schatkist betekent het dat er geen btw binnenkomt over de nieuwe auto. Kan de regering becijferen hoeveel honderden miljoenen euro’s de Nederlandse overheid misloopt aan btw doordat mensen een (net) nieuwe auto over de grens kopen? Wat gaat de regering doen om dit tij te keren?

De leden van de CDA-fractie hebben nog een aanvullende vraag bij de Europese fabrikantennorm. Het is deze leden ter ore gekomen dat er nu al bedrijven zijn die personenbusjes verkopen, in dit geval voor rolstoelgebruikers aangepaste busjes, die geen bus geleverd meer krijgen, omdat een bus een hogere CO2-uitstoot heeft dan een kleine personenauto en fabrikanten onder de gemiddelde norm moeten blijven. Is de regering bekend met deze berichten en is zij bereid hier iets aan te doen. Want de leden van de CDA-fractie achten het onwenselijk dat milieubeleid ertoe leidt dat bepaalde specifieke groepen personen belemmerd worden in hun verkeersbewegingen.

De leden van de CDA-fractie vinden het opvallend dat in de raming van onderhavige maatregel geen gedragseffecten worden meegenomen. Als er nu één belastingmiddel is waar de gedragseffecten extreem groot zijn, dan zijn het wel de autobelastingen. Kan de regering aangeven wat de raming zou zijn van de maatregel als de gedragseffecten wel worden meegenomen?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de nieuwe testmethode de kans op fraude (sjoemeldiesel) reduceert.

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat de regering verwacht dat fabrikanten de grenzen opzoeken van wat is toegestaan in de WLTP-testmethode en dat TNO verwacht dat autofabrikanten lagere WLTP-waarden zullen gaan opgeven die dichter bij de measured value zullen liggen. Op welke manier kunnen fabrikanten er voordeel uit halen om eerst gebruik te maken van «inflated WLTP-values» en deze waarden later alsnog omlaag te doen?

15. Benzineauto met compressieontsteking uitzonderen van dieseltoeslag in de bpm

16. Aanpassen van de fijnstoftoeslag

17. Verstrekken identificerende gegevens door financiële ondernemingen

De leden van de CDA-fractie vragen zich af wat de Belastingdienst momenteel doet met betalingen die zij niet direct kunnen traceren omdat het betalingskenmerk ontbreekt of onjuist is. Worden deze betalingen niet afgeboekt totdat de belastingplichtige zelf contact opneemt? Houdt de Belastingdienst zelf een overzicht bij van welke rekeningnummers bij welke belastingplichtige horen? Vraagt de Belastingdienst nu ook al gegevens op bij banken om te achterhalen bij welke belastingplichtige een betaling zonder kenmerk hoort?

Deze leden vragen de regering tevens hoe ditzelfde geregeld is voor adressen. Houdt de Belastingdienst die bij in een eigen databestand of worden de adressen opgevraagd via de Basisregistratie Personen (BRP) en zo ja, hoe vaak gebeurt dit?

18. Wijzigingen Belastingwet BES en Douane- en accijnswet BES

Aanscherpen 0%-tarief in de ABB

De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoeveel auto’s sinds de invoering van de algemene bestedingsbelasting (ABB) zijn ingevoerd onder het nultarief. Hoeveel daarvan hadden een CO2-uitstoot van nihil? Hoewel de BES-eilanden zich qua geografische omstandigheden, zoals de af te leggen afstanden en de geschiktheid voor zon- en windenergie, goed lenen voor elektrisch rijden, is de infrastructuur en de expertise daarvoor nog niet aanwezig. Kan de regering aangeven waarom dit het goede moment is voor de aanscherping en of er nog aanvullende maatregelen genomen worden om de infrastructuur en expertise te verbeteren? Deze leden wijzen er bovendien op dat de invoer van auto’s op Sint Eustatius en Saba afhankelijk is van St. Maarten en dat CO2-uitstoot daar geen prioriteit is. Heeft de regering in het kader van deze maatregel ook overleg met St. Maarten?

In dit kader willen de leden van de CDA-fractie bij de regering tevens aandacht vragen voor de hoge transportkosten in het algemeen voor goederen die vanuit St. Maarten komen. Deze kunnen oplopen tot wel 25% van de waarde van de goederen. Over deze kosten is vervolgens ook nog 6% ABB verschuldigd, terwijl de ABB geen invoerheffing is. Is de regering bereid om te kijken waarom de transportkosten op de eilanden zo hoog zijn en of daar iets aan gedaan kan worden?

Invoeren factuurplicht BCN

De leden van de CDA-fractie kunnen zich goed voorstellen dat het ontbreken van de factuurplicht voor de Belastingdienst Caribisch Nederland (BCN) problemen met zich brengt bij de controle op de ABB. Deze leden vragen de regering echter wel wat de gevolgen zullen zijn voor de meest kwetsbaren op de eilanden, die onder het sociaal minimum leven. Wegen de kosten voor hen wel op tegen de voordelen voor de BCN?

19. Budgettaire aspecten

20. EU-aspecten

21. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

22. Uitvoeringskosten Belastingdienst

23. Advies en consultatie

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat na twee consultatierondes is gekozen voor de voorgestelde vorm van openbaarmaking van vergrijpboetes. Zij vragen de regering waarom is gekozen voor meerdere consultatierondes en hoe gebruikelijk dit is bij relatief kleine wetswijzigingen zoals de voorliggende. Deze leden vragen de regering of zij de wijzigingen tussen het oorspronkelijke voorstel en het voorliggende uiteen kan zetten en wat is gewijzigd per consultatieronde.

24. Evaluaties

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom zij van mening is dat de maatregel om vergrijpboeten openbaar te maken niet geldt als substantieel.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

BIJLAGEN

Advies AP keuzeregeling EBV

Advies AP openbaar maken vergrijpboeten

Advies AP wijziging IW 1990 Ofm 2020

Advies ATR keuzeregeling EBV

Advies ATR openbaar maken vergrijpboeten

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering te reflecteren op de stelling van het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) dat «naming en shaming» averechts kan werken als het gaat om fraude.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering te reageren op het advies van de ATR om te kijken naar een openbaar stelsel van de Verklaring omtrent Gedrag.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering aan welke bezwaren van de ATR zij niet heeft voldaan. Zijn alle bezwaren inmiddels weggenomen?

Uitvoeringstoetsen Overige fiscale maatregelen 2020

OVERIG

De leden van de VVD-fractie vragen de regering te reageren op de vragen van de NOB, voor zover partijen deze vragen zelf niet gesteld hebben.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering tevens in te gaan op de vragen van het Register Belastingadviseurs en de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs in hun commentaren op onderhavig wetsvoorstel.


X Noot
1

Kamerstuk 34 786, nr. 15.

X Noot
2

Kamerstuk 34 853, nr. 8.

X Noot
3

Kamerstuk 34 853, nr. 8.

X Noot
4

Kamerstuk 34 853, nr. 8.

X Noot
5

Kamerstuk 34 853, nr. 8.

X Noot
6

Kamerstuk 34 853, nr. 8.

X Noot
7

Kenmerk 2019Z17282

X Noot
8

TNO, 2 juli 2019,

Aspects of the transition from NEDC to WLTP for CO2 values of passenger cars – Phase 3: After the transition

X Noot
9

Kamerstuk 32 800, nr. 48.

Naar boven