35 300 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020

Nr. 81 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 november 2019

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 11 juli 2019 over het Besluit tot indeplaatsstelling gemeenteraad Westland (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 233).

De vragen en opmerkingen zijn op 2 oktober 2019 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 7 november 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoud

Blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

2

       

II

Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

2

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de indeplaatsstelling gemeente Westland en hebben uiteindelijk geen aanvullende vragen.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorbereidende maatregelen die de Minister getroffen heeft in aanloop naar de gemeenteraadsvergadering van de gemeente Westland van 16 juli 2019.

Deze leden zijn met name benieuwd naar de ontwikkelingen die zich na het besluit van 11 juli 2019 hebben voorgedaan en welke contacten de Minister met de gemeente nadien nog heeft gehad. De leden vragen waarom de Kamer in deze zeer bijzondere situatie niet is geïnformeerd over de ontwikkelingen na het besluit van 11 juli 2019. In hoeverre gelden bij besluiten tot indeplaatsstelling bijzondere procedurevoorschriften inzake de informatievoorziening, zo vragen zij. Het heeft deze leden bevreemd dat de Kamer hiervoor zelf de notulen van de betreffende gemeenteraadszitting zou moeten raadplegen. Eveneens vragen zij waarom het genomen besluit van 11 juli 2019 pas op 17 juli 2019, de dag na de in het besluit genoemde cruciale gemeenteraadsvergadering, in de Staatscourant is gepubliceerd.

Tot slot vragen deze leden of de Minister kan bevestigen dat op grond van het wetsvoorstel inzake de scholenplanning de kans op situaties als die in de gemeente Westland aanmerkelijker geringer zouden zijn, gelet op het feit dat de richting van de school niet langer een dominante factor zou zijn.

II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

Op 10 juli 2019 nam ik kennis van het feit dat de raad van de gemeente Westland in zijn vergadering van 9 juli 2019 in meerderheid had besloten geen gevolg te geven aan de uitspraak van 24 april 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Raad van State) naar aanleiding van het beroep van de Islamitische Stichting Nederland voor Onderwijs en Opvoeding – ISNO Yunus Emre1. In die uitspraak is bepaald dat de Minister de school van genoemde stichting voor bekostiging in aanmerking zal brengen, hetgeen met zich meebrengt dat de raad van de gemeente Westland, overeenkomstig artikel 79, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs (WPO), de school in het na de uitspraak op te stellen plan van scholen zal opnemen.

In weerwil van die uitspraak en de daarin aangehaalde wettelijke bepaling had de raad geweigerd over te gaan tot vaststelling van het plan van scholen 2020–2023 – met daarin opgenomen de islamitische school in kwestie – dat B&W hem ter uitvoering van die uitspraak en wettelijke bepaling hadden voorgelegd.

Op grond van artikel 74, tweede lid, van de WPO dient het plan van scholen vóór 1 augustus vastgesteld te worden. Voor de datum van 1 augustus 2019 had de raad nog één gelegenheid het plan van scholen zelf vast te stellen en wel één week later in zijn vergadering van 16 juli 2019. Gezien de korte termijn die de raad nog restte om zijn wettelijke verantwoordelijkheid alsnog zelf te nemen, is het indeplaatsstellingsbesluit, met die termijn, zo spoedig mogelijk door mij genomen. De raad heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid het plan van scholen alsnog zelf vast te stellen waardoor het indeplaatsstellingsbesluit – conform het bepaalde in het besluit – op 17 juli 2019 ten uitvoer is gelegd. Hiervan is de raad bij brief van dezelfde datum, kenmerk 14527039, een bevestiging gezonden. Een afschrift van die, in vervolg op het besluit van 11 juli 2019 aan de raad gezonden, brief treft u bijgaand aan2.

De procedurevoorschriften inzake de informatievoorziening bij indeplaatsstelling zijn opgenomen in artikel 124, vierde lid, van de Gemeentewet. Deze bepaling, voor zover hier van belang, schrijft voor dat van een indeplaatsstellingsbesluit mededeling wordt gedaan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huis-blad, dan wel op een andere geschikte wijze. Een afschrift van het besluit wordt gezonden aan de raad.

De raad nu heeft op 11 juli 2019 een afschrift van het besluit ontvangen. Gelijktijdig heb ik bij brief van dezelfde datum de Tweede Kamer geïnformeerd3. De geboden snelheid van handelen had tot gevolg dat de indeplaatsstellingsprocedure en de publicatie in de Staatscourant niet simultaan liepen. Het besluit is enkele dagen later gepubliceerd in de Staatscourant, waarbij ik aanteken dat ik op 11 juli 2019 ook een persbericht heb laten uitgaan waarin ik via de media kennis heb gegeven van het door mij genomen besluit. Dit besluit is vervolgens zowel landelijk als lokaal uitgebreid in het nieuws geweest.

Van de hem geboden gelegenheid het door de wet gevorderde besluit in zijn vergadering van 16 juli 2019 alsnog zelf te nemen, heeft de raad geen gebruik gemaakt. In plaats van het plan van scholen hebben de desbetreffende drie raadsfracties een initiatiefvoorstel geagendeerd om voorlopig beroep in te stellen tegen het indeplaatsstellingsbesluit. Dit beroep is op het moment in behandeling bij de Raad van State.

Volgend op de raadsvergadering van 16 juli 2019 is het plan van scholen zoals ik dat namens de raad had vastgesteld – conform artikel 79, tweede lid, van de WPO – ter formele goedkeuring aan mij voorgelegd. Tevens ontving ik op 18 juli 2019 een brief van de andere zes fracties van de raad, waarin deze mij lieten weten er grote waarde aan te hechten om door middel van die brief afstand te nemen van het besluit van de betrokken drie fracties om beroep in te stellen (zie bijlage 2)4.

In het Wetsvoorstel meer ruimte voor nieuwe scholen5 is niet langer sprake van vaststelling van plannen van scholen door de gemeente. In plaats daarvan beoordeelt de Minister of een school voldoet aan de stichtingsnorm en voor bekostiging in aanmerking komt. De kans op situaties als die in de gemeente Westland, zal zich dus niet meer kunnen voordoen als genoemd wetsvoorstel tot wet verheven wordt.

Resumerend moet worden vastgesteld dat de ontwikkelingen na het indeplaatsstellingsbesluit beperkt zijn gebleven tot de tenuitvoerlegging van dat besluit en het instellen van beroep door de raad. Zodra zich relevante nieuwe ontwikkelingen aandienen, zal ik de Kamer uiteraard op de hoogte brengen.


X Noot
1

Uitspraak 201805329/1 ECLI:NL:RVS:2019:1320.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 233.

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
5

Kamerstuk 35 050, A.

Naar boven