Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 oktober 2019
In reactie op uw verzoek van 18 oktober 2019 bericht ik u als volgt. In mijn aanbiedingsbrief
bij de Kamervragen van 14 oktober jl. heb ik gemeld dat ik opdracht heb gegeven om
nader te bezien of er binnen mijn organisatie nog relevante documenten voorhanden
zijn die mij tot nu toe niet bekend waren. Dat doet er niet aan af dat ik er alle
vertrouwen in heb dat het Openbaar Ministerie onafhankelijk en zelfstandig heeft besloten
om tot vervolging over te gaan. Ik constateer echter dat er vragen blijven bestaan
over datgene wat er zich tussen 2014 en 2016 op mijn departement heeft plaatsgevonden.
Daarom heb ik besloten tot een gevalideerde zoekslag, een dubbelcheck.
In mijn wens naar maximale transparantie heb ik de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:
«Maak alle communicatie die plaatsvond in de tijdsperiode maart 2014 tot 9 december
2016 (uitspraak in eerste aanleg) binnen mijn departement en van mijn departement
naar het Openbaar Ministerie (OM) aangaande de uitspraken van Wilders in maart 2014
beschikbaar».
Aanpak
Het basisbestand van documenten uit de e-mail- en agendaomgeving voor de jaren 2014–2016
wordt geleverd door de beheerorganisatie SSC ICT, dat onderdeel is van het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).
Het technisch onderzoek zal worden uitgevoerd door een onafhankelijke derde. De beoordeling
van de documenten die dit technisch onderzoek oplevert, zal door andere externen worden
getoetst.
In het verzoek van de Commissie Justitie en Veiligheid van uw Kamer wordt mij verzocht
om aan te geven wanneer het onderzoek afgerond zal zijn. Ik streef ernaar het onderzoek
voor het kerstreces af te ronden en uw Kamer over de uitkomsten te informeren. Daarbij
staan vanzelfsprekend volledigheid en zorgvuldigheid voorop. Mochten er tussentijds
zwaarwegende omstandigheden zijn die noodzakelijk maken dat het onderzoek meer tijd
in beslag neemt dan zal ik uw Kamer dat tijdig en met redenen omkleed laten weten.
In uw brief d.d. 18 oktober 2019 hebt u mij voorts verzocht om een drietal sets Kamervragen
separaat en volledig te beantwoorden.
Het betreffen vragen van het lid Kuiken (PvdA) over het bericht «Bewijs voor bemoeienis
proces Wilders, PVV-leider overweegt stappen» (2019Z16191), van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (2019Z16362) en van de leden Kuiken (PvdA), Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over het bericht
«Topambtenaren eisten harde aanpak in proces tegen «Kwaadaardige» Wilders» (2019Z16832).
Voor zover thans mogelijk treft u in de bijlage van deze brief de beantwoording aan
van de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van
het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (Aanhangsel Handelingen
II 2019/20, nr. 501) en van de leden Kuiken (PvdA), Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over het bericht
«Topambtenaren eisten harde aanpak in proces tegen «Kwaadaardige» Wilders» (Aanhangsel
Handelingen II 2019/20, nr. 502).
Hierbij merk ik het volgende op. Zoals in mijn brief van 10 september jl. opgemerkt
acht ik het van het grootste belang dat over de gang van zaken politieke verantwoording
kan worden afgelegd. In mijn streven om u volledig en zorgvuldig over de feiten te
informeren hecht ik er aan eerst mijn onderzoek volledig af te ronden alvorens ik
nader in zal gaan op de door u aangedragen vragen en onderwerpen. Zoals ik hierboven
heb gemeld zal ik uw Kamer wanneer het onderzoek gereed is over de uitkomsten informeren.
Zoals ik bovendien eerder aan gaf dien ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid
omdat het strafproces nog gaande is uiterst terughoudend op te stellen. Wanneer de
zaak niet meer onder de rechter is zal ik uw mijn appreciatie van de gang van zaken
geven.
De vragen van het lid Kuiken (PvdA) over het bericht «Bewijs voor bemoeienis proces
Wilders, PVV-leider overweegt stappen» zijn door mij op 14 oktober reeds separaat
beantwoord (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 364).
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus