Vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (ingezonden 4 september 2019).

Nader antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 29 oktober 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 417.

Vraag 1

Op basis van welke wettelijke grondslag worden punten ten aanzien van mogelijk door de verdediging te voeren verweren «meegegeven» aan het openbaar ministerie (OM)?1

Antwoord 1

Zoals in mijn initiële beantwoording van deze vragen reeds aangegeven merk ik in n zijn algemeenheid op dat het College van procureurs-generaal verplicht is de Minister van Justitie en Veiligheid inlichtingen te verstrekken die deze nodig heeft om zijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen (zie artikel 129 Wet RO). Dat kan uit eigen beweging bijvoorbeeld in het kader van (de voortgang van) gevoelige strafzaken, maar zo nodig ook op verzoek. Hierdoor wordt de Minister van Justitie en Veiligheid in staat gesteld om in de juiste gevallen en op de juiste ogenblikken zijn politieke verantwoordelijkheid waar te maken. Zoals in mijn brief van 10 september jl. opgemerkt hecht ik voorts aan om te benadrukken dat ik van mening ben dat het OM in individuele zaken eigenstandig tot besluitvorming moet komen op basis van de hen geattribueerde bevoegdheden.

Zoals ik in mijn initiële beantwoording van deze vragen reeds heb aangegeven en onder verwijzing naar mijn brief van 10 september jl. merk ik op dat ik uit de vraag en de hieronder opgenomen verwijzing in de voetnoot opmaak dat de vragen zien op, dan wel gerelateerd zijn aan, (passages in) documenten die als bijlage zijn gevoegd bij het WOB-besluit dat ik op 30 augustus jl. aan uw Kamer zond. Zoals ik u schreef in mijn brief van 10 september jl. heb ik de betreffende stukken aan het OM verstrekt en het OM heeft de documenten aan het Hof verstrekt. Zij zijn als processtukken aan het strafdossier toegevoegd.

Zoals in mijn brief van 10 september jl. opgemerkt acht ik het van het grootste belang dat over de gang van zaken politieke verantwoording kan worden afgelegd. Bovenstaand heb ik aangegeven dat in mijn streven om u volledig en zorgvuldig over de feiten te informeren ik er aan hecht eerst mijn onderzoek volledig af te ronden alvorens ik nader in zal gaan op de door u aangedragen vragen en onderwerpen. Zoals gemeld zal ik uw Kamer wanneer het onderzoek gereed is over de uitkomsten informeren. Zoals ik bovendien eerder aan gaf dien ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid omdat het strafproces nog gaande is uiterst terughoudend op te stellen. Wanneer de zaak niet meer onder de rechter is zal ik uw mijn appreciatie van de gang van zaken geven.

Vraag 2

Welke punten met betrekking tot mogelijke verweren werden door de desbetreffende ambtenaar aan het OM «meegegeven»? Bent u bereid deze met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet? Kunt u daarbij ingaan op de redenen om verweren die blijkbaar door het OM niet waren opgenomen in het ambtsbericht niet met de Kamer te delen?

Antwoord 2

Zoals in mijn brief van 10 september jl., eerder in deze brief en in het antwoord op vraag 1 opgemerkt acht ik het van het grootste belang dat over de gang van zaken politieke verantwoording kan worden afgelegd. Bovenstaand heb ik aangegeven dat in mijn streven om u volledig en zorgvuldig over de feiten te informeren ik er aan hecht eerst mijn onderzoek volledig af te ronden alvorens ik nader in zal gaan op de door u aangedragen vragen en onderwerpen. Zoals gemeld zal ik uw Kamer wanneer het onderzoek gereed is over de uitkomsten informeren. Zoals ik bovendien eerder aan gaf dien ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid omdat het strafproces nog gaande is uiterst terughoudend op te stellen. Wanneer de zaak niet meer onder de rechter is zal ik uw mijn appreciatie van de gang van zaken geven.

Vraag 3

In hoeverre kan uit het ambtelijk «meedenken» over verweren worden afgeleid dat (ambtenaren van) het departement uitging(en) van vervolging, dan wel daar een voorkeur voor hadden?

Antwoord 3

Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 1 en 2 meld ik u dat ik uw Kamer wanneer het onderzoek is afgerond nader zal informeren. Wanneer de zaak niet meer onder de rechter is zal ik ook mijn appreciatie van de gang van zaken zal geven.

Vraag 4

Waarom is niet eerder aan de Kamer gemeld dat ambtenaren meedachten over de inhoud van een (eventuele) strafzaak? Hoe beoordeelt u dat? Deelt u de mening dat u op de hoogte had kunnen zijn van deze e-mailwisseling?

Antwoord 4

Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 1, 2 en 3 meld ik u dat ik uw Kamer wanneer het onderzoek is afgerond nader zal informeren. Wanneer de zaak niet meer onder de rechter is zal ik ook mijn appreciatie van de gang van zaken zal geven.

Vraag 5

Hoe beoordeelt u dit «meedenken» in het licht van uw eerdere antwoord op Kamervragen dat u zich «als Minister van Justitie en Veiligheid niet [mengt] in de behandeling van individuele strafzaken»?

Antwoord 5

Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 1, 2, 3 en 4 meld ik u dat ik uw Kamer wanneer het onderzoek is afgerond nader zal informeren. Wanneer de zaak niet meer onder de rechter is zal ik ook mijn appreciatie van de gang van zaken zal geven.

Vraag 6

Hoe beoordeelt u dit «meedenken» in het licht van de onafhankelijke magistratelijke rol van het OM?

Antwoord 6

Zoals reeds in mijn antwoord op vraag 1 en in de initiële beantwoording van deze vraag aangegeven merk ik in zijn algemeenheid op dat het College van procureurs-generaal verplicht is de Minister van Justitie en Veiligheid inlichtingen te verstrekken die deze nodig heeft om zijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen (zie artikel 129 Wet RO). Dat kan uit eigen beweging bijvoorbeeld in het kader van (de voortgang van) gevoelige strafzaken, maar zo nodig ook op verzoek. Hierdoor wordt de Minister van Justitie en Veiligheid in staat gesteld om in de juiste gevallen en op de juiste ogenblikken zijn politieke verantwoordelijkheid waar te maken.

Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 1, 2, 3, 4 en 5 meld ik u dat ik uw Kamer wanneer het onderzoek is afgerond nader zal informeren. Wanneer de zaak niet meer onder de rechter is zal ik ook mijn appreciatie van de gang van zaken zal geven.

Vraag 7

Wat is de reden dat ambtenaren van het departement een juridische analyse maken over het door het OM opgestelde ambtsbericht? Welke toegevoegde waarde heeft een dergelijke analyse? Bent u bereid deze analyse met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet? Kunt u daarbij ingaan op de redenen om de analyse die blijkbaar door het OM niet was opgenomen in het ambtsbericht niet met de kamer te delen?

Antwoord 7

Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 1, 2, 3, 4, 5 en 6 meld ik u dat ik uw Kamer wanneer het onderzoek is afgerond nader zal informeren. Wanneer de zaak niet meer onder de rechter is zal ik ook mijn appreciatie van de gang van zaken zal geven.

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Kuiken (PvdA), ingezonden 2 september 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 502).


X Noot
1

Bijlage bij brief van 30 augustus 2019 betreffende «Besluit op Wob-verzoek van RTL Nieuws inzake de vervolgingsbeslissing van de heer G. Wilders», https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/08/23/tk-besluit-op-wob-verzoek-van-rtl-nieuws-inzake-de-vervolgingsbeslissing-van-de-heer-g-wilders

Naar boven