Vragen van de leden Kuiken (PvdA), Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Topambtenaren eisten harde aanpak in proces tegen «kwaadaardige» Wilders» (ingezonden 10 september 2019).

Nader antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 29 oktober 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 417.

Vraag 1

Kent u het bericht «Topambtenaren eisten harde aanpak in proces tegen «kwaadaardige» Wilders»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Waarom dachten ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie mee met de inhoudelijke kant van de vervolging van de heer Wilders?

Antwoord 2

Ik verwijs naar de hierboven gegeven antwoorden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 501).

Vraag 3

Heeft het openbaar ministerie (OM) deze ambtenaren gevraagd om mee te denken? Zo ja, waarom? Zo nee, op wiens verzoek hebben deze ambtenaren dan wel meegedacht?

Antwoord 3

Ik verwijs naar de hierboven gegeven antwoorden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 501).

Vraag 4

Waarom hebt u de Kamer niet eerder ingelicht over de inhoudelijke opmerkingen, adviezen of andere vormen van bemoeienis met de voorbereiding van de vervolging van de heer Wilders? Waarom is het nodig dat er steeds opnieuw aan de hand van WOB-verzoeken van RTLNieuws nieuwe snippers informatie naar buiten komen? Bent u bereid de informatie die in het strafdossier zit aan de Kamer te verstrekken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Ik verwijs naar de hierboven gegeven antwoorden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 501). Zoals in mijn initiële beantwoording reeds aangegeven verwijs ik u voorts naar mijn brief van 10 september jl.3 waarbij ik uw Kamer de documenten heb doen toekomen welke, ten behoeve van de procedure bij het Hof, door het OM aan mij zijn verzocht en welke zijn toegevoegd aan het strafdossier.

Vraag 5

Beschikt u over meer informatie met betrekking tot contacten van ambtenaren van uw departement in deze zaak dan die nu bekend is? Zo ja, wilt u deze informatie dan volledig met de Kamer delen? Zo nee, kunt dan uitsluiten dat er nog weer meer bekend wordt?

Antwoord 5

Ik verwijs naar de hierboven gegeven antwoorden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 501).

Vraag 6

Zijn er contacten geweest over de strafzaak of (mogelijke) vervolging van de heer Wilders tussen u of ambtenaren van het ministerie Veiligheid en Justitie of met het Ministerie van Algemene Zaken of de Minister-President? Zo ja, wat was de aard en concrete inhoud van die contacten? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?

Antwoord 6

Ik verwijs naar de hierboven gegeven antwoorden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 501).

Vraag 7

Deelt u de mening dat ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie met woorden zoals «kwaadaardig», «racistisch» geen blijk geven van een objectieve mening over de vervolging van de heer Wilders? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?

Antwoord 7

Ik verwijs naar de hierboven gegeven antwoorden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 501).

Vraag 8

Deelt u de mening dat de zinssnede «Ik zou dit aan de rechter overlaten en zo min mogelijk beperkingen aanbrengen in hetgeen je voorlegt aan de rechter» niet anders dan als een advies van ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie over de wijze van vervolging van de heer Wilders kan worden gelezen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het niet aan ambtenaren is dergelijke adviezen aan het OM te geven? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?

Antwoord 8

Ik verwijs naar de hierboven gegeven antwoorden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 501).

Vraag 9

Deelt u de mening dat de opmerking van een topambtenaar: «Krijgen we het requisitoir vooraf, zoals in de zaak-Martijn? Dat zou ik verstandig vinden, dat kunnen jij en X «meelezen» en waar nuttig opmerkingen doorgeven» blijk geeft dat ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zich inhoudelijk bemoeiden met de wijze waarop het OM de heer Wilders moest vervolgen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit gezien de gewenste onafhankelijkheid van het OM geen pas geeft? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?

Antwoord 9

Ik verwijs naar de hierboven gegeven antwoorden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 501).

Vraag 10

Deelt u de mening dat uit het bericht en de achterliggende documenten over het meedenken van ambtenaren met het OM het beeld ontstaat dat het departement ten minste invloed op het OM meent te moeten hebben? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het OM als onafhankelijk instituut op afstand van het departement behoort te staan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?

Antwoord 10

Ik verwijs naar de hierboven gegeven antwoorden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 501).

Vraag 11

Hoe vaak komt het voor dat, behalve in de zaak tegen de stichting Martijn en de heer Wilders, er contacten zijn tussen ambtenaren en het OM over een in voorbereiding zijnde of nog lopende strafzaak? Was is de aard en omvang van die contacten en waarom zijn die nodig?

Antwoord 11

Ik verwijs naar de hierboven gegeven antwoorden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 501).

Vraag 12

Wat gaat u doen om te waarborgen dat de contacten tussen u en ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het OM geen aantasting van de onafhankelijkheid van het OM vormen?

Antwoord 12

Ik verwijs naar de hierboven gegeven antwoorden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 501).

Vraag 13

Hoe verklaart u de neiging van ambtenaren van uw departement om alles te willen controleren? Bent u hier gelukkig mee? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit te veranderen?

Antwoord 13

Ik verwijs naar de hierboven gegeven antwoorden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 501).


X Noot
1

www.rtlnieuws.nl, 8 september 2019

X Noot
3

Kamerstuk 35 000 VI, 130.

Naar boven