35 261 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de herziening van afdeling 2.3 van die wet (Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer)

Nr. 17 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 april 2022

In het debat over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de herziening van afdeling 2.3 van die wet (Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer) op 6 april (Handelingen II 2021/22, nr. 69, Debat over de wijziging van de Algemene Wet bestuursrecht in verband met de herziening van afdeling 2.3 van die wet) heb ik u een brief toegezegd over de appreciatie van het amendement (Kamerstuk 35 261, nr. 13) van het lid Leijten tot aanvulling van het voorgestelde artikel 2:21, derde lid, Awb.

Inmiddels heeft het lid Leijten nog een amendement ingediend tot wijziging van het voorgestelde artikel 2:8 Awb (Kamerstuk 35 261, nr. 15) en het amendement op Kamerstuk 35 261, nr. 11 gewijzigd (Kamerstuk 35 261, nr. 16). Ik maak van de gelegenheid gebruik om tevens een appreciatie te geven van deze amendementen.

Amendement op stuk nr. 13

Het voorgestelde artikel 2:21, derde lid, Awb luidt als volgt:

  • 3. Indien voor de indiening van een bericht bij een bestuursorgaan een termijn is gesteld, en het bestuursorgaan in een periode voorafgaand aan het einde van die termijn enige tijd niet bereikbaar is via de met toepassing van artikel 2:13, tweede lid, voor dat bericht aangewezen wijze van elektronische verzending, wordt de verzender de overschrijding van die termijn niet tegengeworpen indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verzender in verzuim is geweest.

Het amendement stelt voor hieraan toe te voegen: «De verzender wordt in ieder geval niet geoordeeld in verzuim te zijn geweest voor de duur van de in de vorige zin bedoelde periode.» Ik begrijp die toevoeging zo dat de geldende termijn als het ware wordt verlengd met een periode die gelijk is aan de periode waarin het bestuursorgaan niet elektronisch bereikbaar was.1

Ik ben van oordeel dat met deze toevoeging geen extra bescherming aan de verzender wordt geboden. Het effect van de toevoeging wordt al met de voorgestelde bepaling bereikt.

Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven is bij een termijn van zes weken een storing aan het begin van die termijn geen grond om de termijn te verlengen.2 Een verzender die gereed was zijn of haar bericht te verzenden, heeft daarna immers voldoende gelegenheid dat bericht alsnog te verzenden. Van de andere kant kan bij een storing van een uur een verlenging met een uur te weinig zijn als de verzender wegens de storing de verzending een dag uitstelt en hij of zij dan alsnog te laat is. Dat is niet gerechtvaardigd, want de verzender kon niet weten dat de storing maar een uur zou duren. Met andere woorden: een automatische verlenging van de termijn met de duur van de periode van de storing is geen goede maatstaf, want dit heeft maar een beperkt effect. In de nota naar aanleiding van het verslag werd aangegeven dat de onbereikbaarheid van het bestuur tevens kan afhangen van storingen bij de internetprovider of (bij een stroomstoring) de exploitant van de elektriciteitskabel.3 In het debat op 6 april jl. werd ook de bereikbaarheid van Digid genoemd als factor. Al deze factoren kunnen aanleiding zijn te oordelen dat een termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Het bestuursorgaan zal in die gevallen alsnog een buiten de termijn ontvangen bericht moeten behandelen of de verzender in de gelegenheid moeten stellen het bericht alsnog in te zenden (als hiervoor een kanaal nodig is dat wegens het verstrijken van de termijn inmiddels is gesloten).

Alleen termijnoverschrijdingen die even lang of korter duren dan de storing worden door het amendement automatisch gered. Wanneer de termijnoverschrijding langer duurde dan de storing, moet er dus nog steeds worden beoordeeld of een termijnoverschrijding wel verschoonbaar is. De kans bestaat dat deze beoordeling strenger wordt als de termijnoverschrijding langer duurde dan de storing. In dat geval zou het amendement contraproductief werken.

Gelet op het bovenstaande ontraad ik het amendement Kamerstuk 35 261, nr. 13

In het debat op 6 april is nog de vraag gesteld hoe een onbereikbaarheid van een bestuursorgaan kan worden bewezen. Als de storing bij het bestuursorgaan heeft plaatsgevonden, weet het bestuursorgaan dat en kan het dat meewegen. Veel providers en elektriciteitsbedrijven hebben een storingspagina. Ook storingen bij Digid zijn via internet raadpleegbaar.4 Hiernaar kan bij een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding worden verwezen. Ook een screenshot of een foto van een ontoegankelijke website kan bewijs vormen van een storing.

Amendement op stuk nr. 15

Het voorgestelde artikel 2:8 bepaalt:

Voor zover geen toepassing is gegeven aan artikel 2:7, derde lid, kan een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.

Deze bepaling is van toepassing op de natuurlijke personen, bedoeld in het voorgestelde artikel 2:7, tweede lid, en op ondernemingen en rechtspersonen, voor zover geen toepassing is gegeven aan het voorgestelde artikel 2:7, derde lid. Het amendement stelt voor om met de woorden «slechts» en «uitdrukkelijk» uit te sluiten dat indien iemand eenmaal via digitale weg contact heeft gehad met een werkend e-mailadres, het bestuursorgaan ervan uit mag gaan dat er altijd via de digitale weg gecommuniceerd kan worden.

Het amendement bevestigt in feite wat het voorgestelde artikel al regelt. Het voorgestelde artikel komt overeen met het huidige artikel 2:14, eerste lid, Awb. Daarvan is destijds in de toelichting gezegd dat van de uitdrukkelijke kenbaarmaking moet worden uitgegaan.5 Dit wetvoorstel brengt daar geen verandering in. Ik ga er daarbij wel van uit dat een bestuursorgaan een e-mail met een e-mail mag beantwoorden. Omdat het amendement Kamerstuk 35 261, nr. 15 geen wijziging betekent, kan ik het oordeel aan uw Kamer laten.

Amendement op stuk nr. 16

Het amendement Kamerstuk 35 261, nr. 16 is een technische verbetering van het amendement Kamerstuk 35 261, nr. 11. De bedoeling van het amendement blijft ongewijzigd. Ik heb er in het debat al op gewezen dat voor ondernemingen en rechtspersonen het niveau van bescherming minder hoog hoeft te zijn dan voor natuurlijke personen. Voor ondernemingen en rechtspersonen is al vaak de digitale weg voorgeschreven, omdat deze categorie op die manier beter kan worden bediend en de administratieve lasten voor de ondernemingen en rechtspersonen daarmee kunnen worden verminderd. Voor ondernemingen die onverhoopt niet de elektronische weg kunnen gebruiken, is ondersteuning van de bestuursorganen beschikbaar. Overeind blijft dat de wetgever moet instemmen met verplicht elektronisch bestuurlijk verkeer voor ondernemers en bedrijven. De Tweede en Eerste Kamer kunnen dan hun afweging maken. Ik ontraad het amendement, omdat ik vast wil houden aan het in artikel 2:7 gemaakte onderscheid tussen natuurlijke personen enerzijds en ondernemingen en rechtspersonen anderzijds.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot


X Noot
1

Het amendement kan ook zo worden gelezen dat bij een storing op het tijdstip waarop de termijn eindigt, de termijn wordt verlengd met de periode waarin de storing voortduurt. Uit de toelichting leid ik af dat dit niet wordt bedoeld.

X Noot
2

Kamerstuk 35 261, nr. 7, p. 19.

X Noot
3

Kamerstuk 35 261, nr. 7, p. 17.

X Noot
5

Kamerstuk 28 483, nr. 3, p.11.

Naar boven