35 223 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, de Wet versnelling stapsgewijze verhoging AOW-leeftijd en de Wet tegemoetkomingen loondomein in verband met temporisering van de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd (Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd)

B VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 27 juni 2019

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat de verhoging van de AOW-leeftijd gaat temporiseren. Zij hebben nog een aantal vragen, waarbij de leden van de 50PLUS-fractie zich aansluiten. Tijdens de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer is gesproken over de neveneffecten die het bevriezen van de AOW-leeftijd de komende jaren met zich meebrengt voor bepaalde groepen mensen met een uitkering. De leden van de CDA-fractie nodigen de regering graag uit om hier in het kader van deze schriftelijke behandeling nog eens op in te gaan.

Het nu eerder kunnen stoppen met werken is zeker voor bepaalde mensen die met moeite langer kunnen doorwerken, een voordeel. Maar wat te doen met mensen die graag doorwerken tot ten minste de oude AOW-datum? Heeft de regering daarvoor een oplossing, zo vragen deze leden.

Een indringend debat over het pensioenakkoord zal uitgesteld worden tot een nadere uitwerking van de plannen die aan de Tweede Kamer en, zo nemen deze leden aan, ook aan de Eerste Kamer gepresenteerd zullen worden. De zogenaamde «stuurgroep» zal over negen maanden met een nadere invulling van de afspraken komen. Het is de leden van de CDA-fractie niet ontgaan dat er een levendig debat is geweest over de overgang van het oude naar het nieuwe stelsel. Om deze overstap naar een nieuw stelsel mogelijk te maken, is het van belang om de doelen en de te bereiken resultaten te behalen en daarbij ruimte voor de stuurgroep te behouden om het te bereiken doel mogelijk ook op andere wijze te realiseren. Kan de regering dit bevestigen en nader ingaan op het gewenste doel, namelijk het door de sociale partners gewenste contract met uitgebreide risicodeling dat optimaal wordt vormgegeven zodat een evenwichtige risicodeling tussen de generaties en een hogere kans op indexering kan worden gerealiseerd, als ook een transitie van oud naar nieuw die evenwichtig is tussen de generaties?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de uitspraken van de Minister over de te verwachten lage rente en de negatieve effecten voor het pensioenstelsel. Tijdens het debat in de Tweede Kamer over het pensioenakkoord op 19 juni 2019 is uitgebreid gesproken over de rente.

Nu de Minister zo expliciet gewezen heeft op de consequenties hiervan voor het pensioenstelsel, vragen de leden van de CDA-fractie de regering om hierop nader in te gaan. Daarbij willen deze leden niet verhelen dat er ook bij hen, net als bij wetenschappers en toezichthouders, twijfels leven over de vraag of slechts de risicovrije marktrente de enige methodiek is om de buffers te berekenen voor een collectief pensioencontract. Is de regering bereid om dit nog eens nader toe te lichten?

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd. Zij hebben nog enkele vragen naar aanleiding van het wetsvoorstel.

Hoe ziet de regering de rol van het Ministerie van SZW om langer doorwerken te blijven bevorderen? Kan de regering dit betrekken bij de evaluatie van de Wet werken na de AOW gerechtigde leeftijd?2

Anticipeert de regering voldoende en ook tijdig, qua voorlichting, op de mogelijke inkomenseffecten voor specifieke groepen? Zo ja, hoe?

Alle uitvoerende organisaties geven aan3 dat de wijziging van de AOW-leeftijd uitvoerbaar is. Alleen het UWV en de Belastingdienst koppelen daar beide voorwaarden aan. Het UWV stelt als voorwaarde het apart mogen onderscheiden van de categorieën hoge en lage tarief van het Lage Inkomensvoordeel. Tevens stelt het UWV als voorwaarde dat er geen sprake is van overgangsrecht en dat de implementatie-opdracht uiterlijk 1 juli 2019 wordt verstrekt.4 Kan de regering voldoende zekerheid bieden dat uit oogpunt van de uitvoerbaarheid de voorwaarde van het UWV en de voorwaarde van de Belastingdienst gehonoreerd c.q. gehaald worden?

Hoe wordt voorkomen dat burgers en bedrijven straks van het kastje naar de muur worden gestuurd, omdat ze bij de verkeerde instantie aankloppen met hun vragen? Hoe verhoudt zich het werk van de uitvoerende instanties met de verantwoordelijkheden van de pensioenfondsen om hun deelnemers te informeren bij wijzigingen die van rechtswege moeten worden doorgevoerd?

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de fractie van de SP hebben naar aanleiding van het wetsvoorstel nog enkele vragen.

Ziet de regering mogelijkheden om mensen die door de temporisering van de AOW- leeftijdsverhoging met een pensioengat worden geconfronteerd, tegemoet te komen met het continueren van een overbruggingsregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat de regering de overbruggingsregeling precies vormgeven?

Hoe gaat de regering mensen helpen die het pensioen niet naar voren kunnen halen omdat ze bijvoorbeeld pensioen opbouwen bij een verzekeraar? Wat gaat de regering doen voor degenen die een verzekering hebben afgesloten tot aan de AOW-leeftijd en zo met mogelijke nadelige gevolgen worden geconfronteerd?

Welke mensen zullen er door de temporisering van de AOW-leeftijdsverhoging allemaal financieel op achteruit gaan? Ten slotte hebben de leden van de SP-fractie nog een vraag over de koppeling met de levensverwachting, voor de periode na 2024. Zij willen graag van de regering weten welke formule volgens haar in de wet moet worden opgenomen. Wordt dat de formule V=2/3*(L–17,63)–(P–65)?

Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel om de stijging van de AOW-leeftijd te temporiseren. Zij steunen de hoofdlijnen van het wetsvoorstel, maar hebben nog enkele vragen bij de context en uitwerking ervan.

Allereerst horen zij graag welke argumenten om bij het begrotingsakkoord 2013 de AOW-leeftijd te verhogen – waaronder houdbaarheid overheidsfinanciën, dempen van de effecten van de kredietcrisis, vergrijzing, gewenste toename groep werkenden – door de introductie van dit nieuwe wetsvoorstel nu kennelijk minder relevant zijn geworden, dan wel anders worden gewogen. Kan de regering hier een korte reflectie aan wijden?

Daarnaast hebben deze leden behoefte aan een meer dragende redenering dat de intergenerationele effecten van het wetsvoorstel in balans zijn. Kan de regering aangeven hoe de voorgenomen temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd uitpakt voor de huidige generatie oudere werknemers in vergelijking tot de huidige generatie van jongere werknemers? Kunnen deze effecten ook kwantitatief meer inzichtelijk worden gemaakt?

Voorts verzoeken de leden van de fractie van de ChristenUnie om nader inzicht in de gevolgen van het wetsvoorstel op kwetsbare groepen in de samenleving, waaronder werknemers met zware beroepen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn van mening dat de financiële onderbouwing van de het wetsvoorstel aanscherping verdient. Dat geldt zowel voor het micro- als voor het macroniveau. Wat het microniveau betreft vragen de leden om meer precies aan te duiden wat de financiële consequenties van de temporisering van de AOW-leeftijd zijn voor werknemers die nu rond de 65 jaar zijn en dachten op hun 67ste met pensioen te zullen gaan, maar nu vrij plotseling met een eerdere pensioenleeftijd worden geconfronteerd. Kunnen deze effecten worden uitgesplitst naar inkomenshoogte? Wat het macroniveau aangaat, constateren de leden van deze fractie dat de kosten van temporisering van de AOW-leeftijd in de periode 2020–2025 cumulatief € 3,5 mld. bedragen en de derving van belasting en premies € 1,9 mld.; ofwel een kostenpost van € 5,4 mld. Kan de regering op meer inzichtelijke wijze aangeven hoe de financiële dekking hiervan wordt vormgegeven, zowel wat de incidentele als wat de structurele component betreft? Het antwoord op dit punt van de regering op vragen van de Raad van State, achten deze leden voor precisering vatbaar. Zal het houdbaarheidstekort door dit wetsvoorstel toenemen?

Vragen en opmerkingen van de 50PLUS-fractie

De leden van de fractie van 50PLUS hebben naar aanleiding van het wetsvoorstel nog enkele vragen.

Op pagina 5 van de memorie van toelichting staat: «De koppeling van de pensioenrichtleeftijd aan de levensverwachting zal op vergelijkbare wijze worden aangepast».5 Wat gebeurt er met deze leeftijd (die nu al 68 jaar is) als na 2024 de AOW-leeftijd wordt verhoogd? Wordt de pensioenrichtleeftijd dan in één keer met 1 jaar verhoogd, zoals dat in de huidige systematiek ook het geval is? Wat wordt op pagina 10 van de nota naar aanleiding van het verslag bedoeld met soortgelijke aanpassing van de pensioenrichtleeftijd?6

De leden van de 50PLUS-fractie vragen voorts of een overzicht kan worden gegeven van de ingangsdatum voor pensioen in de EU-landen.

Wat zijn de incidentele budgettaire kosten van het bevriezen van de AOW-leeftijd op 66 jaar en 4 maanden tot en met 2023 en het vervolgens bevriezen van de AOW-leeftijd tot 2030 op 67 jaar? In Duitsland blijft de pensioenleeftijd tot 2030 67 jaar. Tijdig voor 2030 kan dan nader bepaald worden hoe de AOW-leeftijd aan de stijgende levensverwachting kan worden aangepast.

Is er een nieuwe berekening van het CPB van de weglekeffecten bij verhoging van de AOW-leeftijd doordat er meer gebruik wordt gemaakt van sociale zekerheidsregelingen als WW en WIA? Verwezen wordt naar de berekeningen bij de Wet tot de stapsgewijze versnelling van de verhoging van de AOW-leeftijd uit 2015.7 Kan een nieuwe berekening van de daar genoemde weglekeffecten aan het CPB gevraagd worden?

Vragen en opmerkingen van de SGP-fractie

De leden van de fractie van de SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd. Zij hebben een enkele vraag ter voorbereiding op de plenaire behandeling, en wel over de groepen die door het wetsvoorstel benadeeld lijken te worden, met name op financieel gebied. Denk aan degenen die in het buitenland hebben gewoond, waardoor de opbouwperiode korter is geworden, en aan de mensen die afhankelijk zijn van inkomensvoorzieningen als WW of WIA, waarvan de huidige uitkering hoger is dan de te verwachten AOW. De proportionaliteit van deze problematiek is wel benoemd, maar niet uitgewerkt. Kan de regering inzicht geven in wat dit concreet betekent voor de koopkracht van de genoemde groepen, en gaat het daarbij om substantiële inkomensderving?

De commissie ziet met belangstelling uit naar de nota naar aanleiding van het verslag. Onder voorbehoud van tijdige ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag, te weten uiterlijk vrijdag 28 juni 2019, 18.00 uur acht de commissie het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling op 2 juli 2019.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sent

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Essers (CDA), Koffeman (PvdD), Ester (CU), Sent (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), De Bruijn-Wezeman (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Wever (VVD) (ondervoorzitter), Ballekom (VVD), Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Van Gurp (GL), Van der Linden (FVD), Moonen (D66), Nanninga (FVD), Pouw-Verweij (FVD), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), De Vries (FVD).

X Noot
2

Stb. 2015, 376 (Kamerstukdossier 34 073).

X Noot
3

Zie bijlagen bij de memorie van toelichting, Kamerstukken II, 2018/19, 35 223, nr. 3.

X Noot
4

Memorie van toelichting, p. 10.

X Noot
5

Kamerstukken II 2018/19, 35 223, nr. 3.

X Noot
6

Het betreft pagina 10 van de nog niet als Kamerstuk gepubliceerde versie.

X Noot
7

Stb. 2015, 218 (kamerstukdossier 34 083).

Naar boven