35 213 Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong

Y VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 april 2022

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 hebben kennisgenomen van de antwoorden van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 17 februari 2022 op vragen over de voorstelling van de regering bij de monitorrapportage Wajong voor wat betreft het opmerken c.q. aanpassen van financiële achteruitgang bij Wajongers, alsmede het reeds meenemen van de vereenvoudigingsaspecten van de Wajong inclusief de beleving daarvan door Wajongers.2

De leden van deze commissie hebben naar aanleiding van de antwoorden nog enkele vervolgvragen gesteld.

Naar aanleiding hiervan is op 15 maart 2022 een brief gestuurd aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.

De Minister heeft op 20 april 2022 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen

Den Haag, 15 maart 2022

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van uw antwoorden van 17 februari 2022 naar aanleiding van vragen over de voorstelling van de regering bij de monitorrapportage Wajong voor wat betreft het opmerken c.q. aanpassen van financiële achteruitgang bij Wajongers, alsmede het reeds meenemen van de vereenvoudigingsaspecten van de Wajong inclusief de beleving daarvan door Wajongers.3

De leden van deze commissie wensen naar aanleiding van uw antwoorden nog enkele vervolgvragen te stellen, onder verwijzing naar de unaniem door de Eerste Kamer aangenomen motie-Van Pareren,4 waarin de regering is opgeroepen te verzekeren dat geen enkele Wajonger er door de inwerkingtreding van de wet qua inkomen op achteruit zou gaan. De leden voelen enig ongemak bij de volgende passage uit uw brief:

«Het gaat om samengevoegde gegevens die laten zien of de groep Wajongers als geheel meer is gaan werken en of zij (mogelijk hierdoor) een verbeterde inkomenspositie hebben. Op deze manier wordt het ook inzichtelijk als er voor de groep Wajongers als geheel sprake is van een verslechterende inkomenspositie».5

Dit kan een statistische handeling inhouden om achteruitgang in een individueel geval niet te zien. Als er immers een meerderheid op vooruit gaat en een minderheid achteruit, dan gaat het totaal vooruit (met daarbij de vraag of men rekent in mensen of in euro’s).

Kunt u in de rapportage melding maken van het aantal mensen met een slechtere inkomenspositie in plaats van alleen naar de groep als geheel te kijken, zo vragen de aan het woord zijnde leden. En kunt u dan ook rekening houden met het feit dat als er meer mensen zijn die gaan werken, daar dan natuurlijk ook de kwaliteit van werk bij hoort. Dus aantal uren, contractvorm en stabiliteit van inkomen.

De leden lezen verder in de brief dat het indicatief is en dat Wajongers er niet op achteruitgaan. Hoe kunnen Wajongers er van overtuigd zijn dat zij niet in inkomen op achteruitgaan? Welke garantie kunt u hen geven? Naar de mening van de leden van de commissie moet dit een belangrijk punt zijn in de monitoring.

Tot slot een vraag over de jonggehandicaptenkorting. Dit kan betekenen dat een aantal Wajongers er circa € 400,00 in inkomen op achteruitgaan. Zo wordt er steeds weer beknibbeld op hun inkomen. Vanaf 2024 is dat het geval. Dit strookt niet met het niet-achteruitgaan in inkomen. Hoe wordt dit hersteld?

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangt deze graag binnen vier weken.

Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L. Vos

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 april 2022

In de brief van 15 maart 2022 stelt de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid nadere vragen bij de implementatie van de Wet vereenvoudiging Wajong en geeft zij aan zich nog zorgen te maken over mogelijke achteruitgang bij Wajongers door inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong. Met deze brief probeer ik die zorgen weg te nemen door o.a. een extra analyse van het garantiebedrag aan te kondigen in de monitorrapportage. Daarnaast ga ik in op de overige vragen.

Met de Wet vereenvoudiging Wajong geldt er voor Wajongers vanaf 1 januari 2021 een nieuwe inkomensregeling die de oude inkomensregelingen vervangt. De oude regelingen konden zorgen voor een val in het inkomen als de Wajonger meer ging werken omdat hij zich op een zogenaamde «top» van desbetreffende inkomensregeling bevond. Met de nieuwe inkomensregeling is (meer) gaan werken altijd bruto (inkomen uit werk en uitkering) lonend. Inherent hieraan is dat de nieuwe inkomensregeling niet zulke «toppen» kent waarbij het inkomen daalt bij meer werken.6 Om te voorkomen dat werkende Wajongers er tijdens inwerkingtreding door de nieuwe inkomensregel op achteruit zouden gaan, is het garantiebedrag ingesteld. Dat bedrag is zo hoog als de inkomensondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering volgens de oude regels.

Begin 2021 heeft mijn ministerie samen met UWV een analyse gedaan naar achteruitgang door inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong ondanks het garantiebedrag. Hieruit bleek dat de berekening van het garantiebedrag door een onvoorziene samenloop van omstandigheden niet voor iedereen achteruitgang voorkwam. Daarop heeft de toenmalige Minister aangekondigd voor elke Wajonger te controleren of de uitkering in januari 2021 lager was dan die in december 2020.7 Als dat veroorzaakt was door de nieuwe inkomensregeling én het garantiebedrag een achteruitgang niet voorkwam, paste UWV het garantiebedrag alsnog aan op basis van het inkomen en de uitkering in december 2020. Deze herstelactie is per 1 april 2022 afgerond. Door de manier waarop in de analyse individuele gevallen gecontroleerd en hersteld zijn, gaat er niemand direct op achteruit door inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong. Hiermee is tevens voldaan aan de motie van Pareren.8 Met de monitorrapportage van na de zomer van 2022 stuur ik een procesomschrijving mee van de herstelactie om inzicht te geven in de zorgvuldigheid waarmee dat gebeurd is.

Daarnaast is SZW samen met UWV in gesprek over wat er mogelijk is aan analyse om eenmalig de uitwerking van het garantiebedrag en de herstelactie cijfermatig in beeld te brengen. Het voornemen is om in de monitorrapportage van 2022 inzicht te geven in de situatie na de herstelactie in relatie tot de Wajong-uitkering van voor inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong. In de opzet van de analyse wordt rekening gehouden met de wens om gedetailleerd te laten zien dat er geen sprake is van individuele achteruitgang door inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong. In 2023 geven we daarnaast inzicht in de garantiebedragen van zelfstandigen omdat die garantiebedragen in de loop van 2022 en 2023 nog vastgesteld worden. Ik rapporteer hierover in de monitorrapportage van 2023.

We richten de monitorrapportage deels in op het in beeld brengen van de inkomenseffecten van de Wet vereenvoudiging Wajong. Met de wet zijn belemmeringen weggenomen om (meer) te gaan werken. In de monitorrapportage maken we inzichtelijk of Wajongers gemiddeld meer verloonde uren hebben. Daarnaast geven we voor Wajongers in loondienst in aantallen weer hoeveel er een inkomen uit loondienst hebben in een bepaalde inkomensgroep. Als Wajongers (meer) gaan werken komen er meer Wajongers in hogere inkomensgroepen terecht. Het wordt daarmee ook inzichtelijk als er meer Wajongers in loondienst in lagere inkomensgroepen terecht komen en er dus sprake is van negatieve inkomenseffecten. Voor Wajongers die geen inkomen uit werk hebben, blijft de uitkering even hoog en verandert de wetswijziging niks. De monitorrapportage gebruikt voor de inkomenseffecten op de lange termijn deze gegevens omdat er op individueel niveau andere (persoonlijke) redenen kunnen zijn om minder te gaan werken met bijbehorende inkomenseffecten tot gevolg. Het kwantitatief monitoren van individuele achteruitgang, anders dan direct door inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong, geeft daarom geen goed inzicht.

De monitorrapportage focust zich verder op variabelen die beïnvloed worden door de aanpassingen in de wet. Het aantal verloonde uren is hier onderdeel van. De contractvorm en de stabiliteit van werk behoren hier niet toe. Hoewel dat essentiële informatie is, zijn die variabelen niet beïnvloed door de Wet vereenvoudiging Wajong en voorziet de Monitor Arbeidsparticipatie Arbeidsbeperkten van UWV al in die informatiebehoefte. Om een completer beeld te schetsen zal ik in de komende monitorrapportages over de Wet vereenvoudiging Wajong enkele van deze gegevens uit de Monitor Arbeidsparticipatie Arbeidsbeperkten opnemen.

De commissie geeft tevens aan zich zorgen te maken over achteruitgang bij Wajongers door een halvering van de jonggehandicaptenkorting. Wajongers gaan er per saldo op vooruit als de halvering van de jonggehandicaptenkorting samengaat met de verhoging van het wettelijk minimumloon. Het kabinet neemt uiterlijk met Prinsjesdag nog een besluit over de jonggehandicaptenkorting.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Essers (CDA), Ester (CU), Vos (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD) (ondervoorzitter), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Geerdink (VVD), Van Gurp (GL), Moonen (D66), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), De Vries (Fractie-Otten), De Blécourt-Wouterse (VVD), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Prast (PvdD) en N.J.J. van Kesteren (CDA).

X Noot
2

Kamerstukken I 2021/2022, 35 213, X

X Noot
3

Kamerstukken I 2021/2022, 35 213, X

X Noot
4

Kamerstukken I 2019/2020, 35 213, P.

X Noot
5

Kamerstukken I 2021/2022, 35 213, X, p.3.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2018/19, 35 213, nr. 3.

X Noot
7

Kamerstukken II, 2020/21, 35 213, nr. 39.

X Noot
8

Kamerstukken I, 2019/20, 35 213, P.

Naar boven