35 154 Goedkeuring van de op 30 oktober 2016 te Brussel tot stand gekomen Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2017, 13)

A VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING1

Vastgesteld 13 april 2020

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de FVD-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen.

De ratificatie van het handelsverdrag tussen de EU en Canada leidt tot vele reacties in de samenleving. Het merendeel van de bezorgde e-mailschrijvers die met een identieke tekst hun zorgen uiten, lijkt niet op de hoogte te zijn van de werkelijke inhoud en achtergrond van het verdrag. Er is, zo stellen de leden van de CDA-fractie vast, blijkbaar een kennislacune die een objectieve beoordeling van dit verdrag door de samenleving in de weg staat.

Reden te over voor de leden van de CDA-fractie om de regering te vragen nog eens te reageren op de vijf punten van zorg die bezorgde burgers aanhalen. Het zou dienstbaar zijn als aan het begin van de beantwoording van de vragen de regering bondig ingaat op de democratische legitimiteit bij totstandkoming van het verdrag, de zorgen over het handhaven van EU-producteisen, de sociaal economische effecten van het verdrag, het arbitragesysteem en de rol van de comités bij de praktische invulling. De leden van de CDA-fractie willen op elk van deze thema’s nog enkele vragen stellen die wat meer ingaan op de details.

Handelsverdragen tussen de meest welvarende blokken van de wereld moeten het toonbeeld zijn van duurzaam en toekomstbestendig beleid. De leden van de GroenLinks-fractie zien handelsverdragen als middel om duurzame welvaart en ontwikkeling te creëren, waarbij vrijhandel als doel op zich onvoldoende is. CETA beoogt zoveel mogelijk vrije handel en investeringen te realiseren tussen bedrijven uit de EU en Canada inclusief landbouw en de dienstensector. Daarmee zijn niet alleen klimaatbeleid en goede bescherming van het milieu en dierenwelzijn in het geding, maar ook worden publieke belang en rechten van de werknemers ondergeschikt gemaakt aan de belangen van grote bedrijven en investeerders. CETA is uitonderhandeld tegen de achtergrond van de crisis van 2008 met de vorige regering van Canada, één van de meest conservatieve die Canada ooit gekend heeft. CETA staat voor een diepgaande en uitgebreide vrijhandelsovereenkomst die is bedoeld om de handel te vergemakkelijken door deregulering van de markten inclusief landbouw en de dienstensector en harmonisatie van standaarden. Vóór de uitbraak van het COVID-19 virus, de pandemie die het veroorzaakte en de ongekende economische gevolgen van de getroffen maatregelen, zijn er steeds meer twijfels ontstaan aan de globalisering van de afgelopen decennia op basis van het neoliberale economische denken: deregulering van markten, liberalisering en ongebreidelde handel en een terugtredende overheid. Met de huidige ongekende crisis, die de fundamenten van de geglobaliseerde wereld zoals we die vandaag kennen, aantast, is van nog groter belang stil te staan bij de rol van markt en vrije handel zoals vertaald in dit verdrag. CETA draagt simpelweg niet bij aan de grootste uitdagingen van onze tijd. Sterker nog, het ondermijnt de ambities van de European Green Deal, van de bescherming van publieke belangen en de rechten van werknemers. In deze schriftelijke inbreng focussen de leden van de GroenLinks-fractie zich op drie grote thema’s in CETA en verzoeken de regering alle gestelde vragen uitvoerig en feitelijk te beantwoorden.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel ter goedkeuring van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van wetsvoorstel 35154 Goedkeuring Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen Canada en de Europese Unie (CETA. Zij hebben in verband hiermee een algemene vraag aan de regering en daarnaast meerdere vragen over een aantal (deel)gebieden van wetsvoorstel 35154 (CETA).

De leden van de PVV-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het wetsvoorstel tot goedkeuring van de Brede Economische Handelsovereenkomst tussen Canada en de Europese Unie (CETA) en hebben daarover de volgende vragen.

Volgens de leden van de SP-fractie is CETA een regressief verdrag, dat de bescherming van mens en milieu zal verlagen in plaats van verhogen. Daarnaast verhoudt het verdrag zich naar het oordeel van de leden van de SP-fractie slecht met onze democratie en met onze rechtsstaat, met het streven naar een duurzamere wereld en een rechtvaardige economie waarin een sterke publieke sector is geborgd. Naar het oordeel van de voornoemde leden vraagt juist deze tijd, waarin iedereen zich herbezint over ons economisch systeem nu we ons geconfronteerd weten met één van de grootste crises in generaties, om een ander soort handelsverdragen. De leden van de SP-fractie hebben in het bijzonder vragen over de hoofstukken over investeringen en over diensten van het verdrag.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdD-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de 50PLUS-fractie sluiten zich aan bij de vragen inzake producteisen, inzake de sociaaleconomische effecten van het verdrag voor Nederland en inzake de verdragscomités die de leden van de CDA-fractie hebben gesteld en hebben nog aanvullende vragen over het Investment Court System (nader te noemen ICS), het arbitragehof dat als alternatieve rechtbank bij dit verdrag wordt geïntroduceerd.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake goedkeuring van de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen Canada en de Europese Unie (CETA). Zij stellen graag een aantal nadere vragen ten behoeve van het vormen van een beter gefundeerde mening.

Het lid van de OSF-fractie heeft enkele vragen over het wetsvoorstel ter goedkeuring van CETA.

Bredere internationale context

Kan de regering aangeven hoe haar kijk op globalisering inclusief vrije handel en investeringen is beïnvloed door de huidige COVID-19 pandemie? Is de regering het eens met de leden van de GroenLinks-fractie dat gezien het Klimaatakkoord van Parijs en de economische crisis als gevolg van de COVID-19 pandemie, het CETA-verdrag grondig moet worden herzien? Kan de regering aangeven welke structurele problemen in het huidige systeem van wereldhandel en investeringen volgens haar door de crisis worden blootgelegd? Wat is haar visie op toekomstige modellen van globalisering en welke lessen trekt ze uit de huidige crisis?

De onderhandelingen voor CETA begonnen in 2008 en werden feitelijk afgesloten in 2014. Sindsdien noopte de klimaatcrisis tot onder meer het akkoord van Parijs, en bevindt de wereld zich momenteel in een heftige coronacrisis. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of, en zo ja, in welke mate, CETA relevant is/kan zijn, in positieve dan wel negatieve zin, voor de bestrijding van de klimaatcrisis en het tegengaan van pandemieën. Zij verzoeken de regering in deze reflectie te volgende vragen te betrekken:

  • hoe verhoudt een beoogde toename van handel zich met de doelstelling van vermindering van de uitstoot van broeikasgassen?

  • Hoe verhoudt de toenemende interdependentie door internationale handel zich tot het (kunnen) nemen van maatregelen om de mensheid tegen pandemieën te beschermen?

De geopolitieke verhoudingen in de wereld zijn aan het verschuiven. Kan de regering aangeven of CETA relevant is voor de geopolitieke positie van Nederland en Europa? Indien dat volgens de regering niet het geval is, waarom niet? Indien wel, waarom wel, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe zij CETA beoordeelt in het licht van de Coronacrisis. Wil zij daar eens op reflecteren? CETA past in het plaatje van verdere (economische) globalisering. Daaraan kleven, zo kan worden geconstateerd, ook belangrijke gezondheidsrisico’s. De Coronacrisis maakt bovendien duidelijk hoe kwetsbaar de Nederlandse landbouw en veehouderij is, als zij in grote mate afhankelijk is van exportmarkten buiten de EU. Welke conclusies moeten hieraan verbonden worden in de appreciatie van CETA? In hoeverre leidt het wereldwijde coronavirus voor de regering tot een heroverweging?

In de ogen van de leden van de SGP-fractie zijn goede betrekkingen tussen de EU en Canada een belangrijke zaak. Cultureel, historisch en economisch bestaan er warme banden tussen Canada en Nederland. Juist in tijden van toenemende handelsspanningen is het zaak de samenwerking met elkaar als bondgenoten te versterken. Op welke wijze meent de regering dat dit handelsverdrag een wezenlijke versterking betekent van de bondgenootschappelijke solidariteit?

Bevoegdheden EU inzake handelsverdragen

Kan de regering op verzoek van de leden van de CDA-fractie nog eens aangeven hoe en waarom de bevoegdheid over het sluiten van handelsverdragen bij de EU is belegd? Wat is de invloed van de handelsministers van de EU-lidstaten tijdens de onderhandelingen over een dergelijk verdrag, het af te geven mandaat aan de EU en het overleg over de voortgang? Was bij de definitieve totstandkoming van het verdrag de toenmalige regering, vertegenwoordigd door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, daadwerkelijk betrokken bij het overleg? Is de regering in Brussel akkoord gegaan met het verdrag dat daarna ter ratificatie is voorgelegd aan het Europees Parlement en zijn er op dat moment pijnpunten door Nederland gemeld?

Is er tijdens de onderhandelingen ook in de Tweede Kamer voldoende aandacht besteed en overleg gevoerd over de inhoud van het verdrag, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Welke overleggen zijn er in de Tweede Kamer geweest? Waren er pijnpunten die meegenomen zijn naar de EU-onderhandelingstafel? Waren er reacties op de kritische punten die Nederland meenam naar aanleiding van het overleg met de Tweede Kamer?

Kan de regering ook inzicht geven in het gevoerde overleg met de stakeholders: economische actoren, land- en tuinbouw organisaties en ook de NGO’s? Met welke boodschappen is de regering op pad gestuurd naar aanleiding van deze gesprekken? Is er iets te melden over de resultaten van deze overleggen, in Nederland en in de EU?

Kan aan de hand van de antwoorden op deze vragen de stelling dat EU-beambten zonder mandaat het verdrag onderhandeld hebben worden ontkracht, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Kan de regering op verzoek van de leden van de D66-fractie ingaan op de opinie van advocaat-generaal Sharpston2 over de vrijhandelsovereenkomst met Singapore: lidstaten schenden het EU-recht indien zij een veto uitspreken over een vrijhandelsovereenkomst op grond van hun weerstand tegen onderdelen die onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen.

Acht de regering het in dat licht gepast dat er uit lidstaten kritiek is op CETA-bepalingen over de bescherming van geografische herkomstaanduidingen (bijv. zorgen over de bescherming van Parmaham)?

Hoe beziet de regering de kritiek in de discussie in ons land ten aanzien van de landbouwparagrafen in de context van de genoemde bevoegdheidsverdeling, zo vragen de leden van de D66-fractie? Kan de regering commentaar leveren op de stelling dat democratische controle op die hoofdstukken bij exclusiviteit al plaats heeft gevonden in het Europees Parlement, en doordat het Nederlandse parlement met die bevoegdheidsverdeling in de EU akkoord is gegaan in het Verdrag van Lissabon, daarmee de gedachtenuitwisseling wel politieke betekenis toe kan komen, maar niet in zin van goedkeuring van het betreffende verdrag?

De leden van de D66-fractie merken op dat, anders dan bij CETA, investeringsbescherming werd afgesplitst van de vrijhandelsovereenkomst met Singapore. Die handelsovereenkomst, waarin onder meer het duurzaamheidshoofdstuk (hoofdstuk 12) werd opgenomen, trad in november 2019 in werking. Het Europees Parlement en vervolgens de Raad gaven hieraan hun goedkeuring. De aparte goedkeuring van nationale parlementen was hierbij niet aan de orde. Waarom niet?

Kan er in het licht van het bovenstaande van worden uitgegaan, voor de verdere parlementaire behandeling, dat voor de reikwijdte van de behandeling van CETA dus enkel nog het debat over het arbitragesysteem ICS aan de orde is?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat behalve CETA, de EU recentelijk nog meer handelsverdragen heeft gesloten, onder meer met Vietnam (EVFTA – zomer 2019). Daarin is echter geen investeringsgedeelte opgenomen: dat is gelijktijdig in een apart verdrag geplaatst (EVIPA). Hierdoor hoeft het handelsverdrag EVFTA niet te worden geratificeerd door de nationale parlementen in de EU-lidstaten. Kan de regering verklaren waarom in CETA wel en in het verdrag met Vietnam niet een investeringsgedeelte (plus geschillenbeslechtingsmechanisme) is opgenomen, terwijl CETA toch is bedoeld als voorbeeld-handelsverdrag («gouden standaard»)?

Economische aspecten

De leden van de VVD-fractie merken op dat het CETA-verdrag sinds september 2017 voorlopig in werking is getreden. De vorige regering heeft uitgebreid aangegeven welke voordelen te verwachten zijn. Zijn deze verwachtingen uitgekomen en zijn deze economisch per sector kwantificeerbaar of is het te vroeg daarover te oordelen? Kan de regering daarbij aangeven wat wel en wat niet landbouw-gerelateerd is?

De leden van de FVD-fractie merken op dat zowel Amerikaanse als Europese onderzoeken aantoonden dat de Nederlandse landbouw en veehouderij nadelen zouden hebben ondervonden van het TTIP-verdrag waar de EU en de VS over onderhandelden: meer import, minder productie en lagere prijzen. Hoe wordt dit bij het CETA-verdrag voorkomen?

Op grond van artikel 4.4 van CETA moeten de partijen hun technische voorschriften zoveel mogelijk verenigen, zo lezen de leden van de FVD-fractie. Hoe wordt voor het MKB voorkomen dat dit een enorme bureaucratische rompslomp en enorme kosten met zich meebrengt?

Kan de regering, zo vragen de leden van de CDA-fractie, een overzicht geven van de te verwachten effecten van het verdrag voor de economische groei? Is het in dit verband mogelijk om een uitsplitsing te maken voor de verschillende sectoren, waarbij met name ook aandacht besteed moet worden aan de effecten voor de land- en tuinbouw in positieve en negatieve zin?

Wanneer de genoemde leden naar het verdrag kijken zien zij dat niet het hele MKB zal profiteren van dit verdrag. Voor de bakker om de hoek, en met hem voor vele anderen in het MKB, is export niet aan de orde en zal dit verdrag dus geen groeitrigger zijn. Is het mogelijk, zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af, om de groeiprognoses voor de MKB-sector op te schonen en enkel mee te nemen het deel van het MKB dat daadwerkelijk exporteert of die bedrijven in de sector die door de internationale oriëntatie kansen hebben om te exporteren?

Nu het verdrag al voorlopige werking heeft, zijn er al concretere cijfers te geven ten aanzien van de economische groei?

De leden van de CDA-fractie hebben ook een vraag over de land- en tuinbouw. Is het juist dat de grote organisaties positief zijn over de effecten van het verdrag, en graag zien dat dit ook door Nederland wordt geratificeerd? Wat is concreet het belang van dit verdrag voor de Nederlandse zuivelsector, de vleessector, de tuinbouw en de sierteelt? Er zijn ook kleinere sectoren zoals de paardenfokkerij, toonaangevend in de wereld en voor 75% afhankelijk van de export. Hoe worden deze bedrijven bevoordeeld met dit verdrag?

Zien de leden van de CDA-fractie het goed dat met name woordvoerders van kleinere organisaties in deze sector, die de kleinschaligheid van de land- en tuinbouw promoten en dus toch al niet internationaal c.q. export-gerelateerd willen ondernemen, tegenstanders zijn van het verdrag? Kan de regering daarover wat achtergronden geven?

De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat de Commissie Kuiper in 2012 concludeerde dat de privatiseringen en verzelfstandigingen weinig gestructureerd verlopen zijn in het verleden, en dat «de rijksoverheid alsnog een taak heeft om eenheid in de aanpak van de rijksdienst te brengen. Dit betekent: het aanbrengen van structuur en het komen tot een beredeneerde ordening van vormen van private en publieke uitvoering van publieke taken. [...] Het is niet alleen zaak om te komen tot beslis- en toetsingskaders, maar ook om de toepassing daarvan te begeleiden.»3 Hoe verhoudt het onderdeel van liberaliseringen van publieke diensten in CETA zich volgens de regering tot de uitspraak van de Eerste Kamer in de motie Brocker c.s.4 over het werk van de Commissie Kuiper, die een genuanceerde en gefaseerde behandeling van de liberalisering van diensten voorstaat? Is de het regering eens met de constatering dat met CETA een deur opengezet wordt tot liberalisering van alle publieke diensten, los van het beperkte aantal uitzonderingen in het verdrag? De COVID-19 pandemie laat op een pijnlijke wijze de gevolgen zien van de verschraling van gezondheidszorg in het bijzonder en publieke diensten in het algemeen als gevolg van de marktwerking in de publieke sectoren. Welke sectoren van publieke diensten worden opengesteld voor investeringen door buitenlandse bedrijven als gevolg van CETA? Welke beperkingen legt CETA op de beleidsvrijheid van de EU en EU-lidstaten in het geval van meer overheidsbemoeienis in die sectoren?

Bedrijven die bijdragen aan duurzame handel, CO2-reductie, milieuvriendelijkere landbouw en veeteelt moeten beschermd worden tegen de nadelige gevolgen van het verdrag. Ondersteunt de regering dergelijke bedrijven tegen de nadelige gevolgen van CETA? Van het MKB exporteert zo’n acht procent buiten de EU, de rest verhandelt alles in eigen land of binnen de EU. Is de regering het eens dat hoe groter een bedrijf is, hoe gemakkelijker het is om te profiteren van een handelsverdrag als CETA? De Duitse belangenvereniging van het MKB heeft berekend dat minder dan de helft van het MKB zal profiteren van CETA. Is in Nederland een dergelijk onderzoek gedaan? En zo niet, wil de regering dat alsnog doen zodat het mee kan worden genomen in de beraadslagingen? Ook is de toegang tot het recht niet gewaarborgd, gelet op het feit dat een ICS-zaak gemiddeld acht miljoen euro kost. Acht de regering dit een acceptabel en is zij het eens met de leden van de GroenLinks-fractie dat hiermee rechtsongelijkheid ontstaat vanwege de financieel hoge drempel?

Het handelsgedeelte van CETA is nu ongeveer twee jaar in werking. Kan de regering, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, een overzicht geven van de economische effecten van CETA tot aan de coronacrisis, in het bijzonder voor Nederland? Welke sectoren in Nederland hebben hiervan geprofiteerd en welke hebben juist negatieve gevolgen ondervonden? Graag hierbij bijzondere aandacht voor de kringlooplandbouw, die de regering tot belangrijk doel van het regeringsbeleid heeft verklaard. En kan de regering aangeven welke gevolgen CETA tot dusver heeft gehad voor (categorieën van) werknemers en consumenten in Nederland? Verwacht de regering, los van de gevolgen van de coronacrisis, een verandering van die economische effecten zodra CETA volledig in werking zou treden? Zo ja: welke? Zo nee: waarom niet?

Hoofstuk 9 van CETA gaat over grensoverschrijdende dienstverlening, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Klopt het dat financiële dienstverlening daar ook onder valt? Kan de regering aangeven of, en zo ja, hoe, CETA de vestiging van brievenbusfirma's faciliteert danwel tegengaat?

Meer in het algemeen horen de leden van de PvdA-fractie graag hoe de regering de volgende bewering van Milieudefensie en Handel Anders waardeert: «CETA liberaliseert alle diensten, behalve die die op voorhand worden uitgesloten. Dit is in afwijking van de General Agreement on Trade in Services (GATS) van de Wereldhandelsorganisatie, waar diensten expliciet moeten worden aangemeld op een zogeheten positieve lijst. Merk op dat de keuze voor een negatieve lijst betekent dat alle nieuwe diensten die in de toekomst nog worden ontwikkeld, niet meer aan de negatieve lijst kunnen worden toegevoegd, en dus automatisch opengesteld worden voor de markt. Internettoegang, een dienst die in relatief korte tijd een revolutionaire opmars gemaakt heeft, mag nooit meer gecollectiviseerd worden, en dat geldt ook voor alle andere diensten die nu nog niet bestaan, maar in de toekomst nog ontwikkeld

worden».5

De leden van de PVV-fractie menen dat in het voorliggende verdrag specifiek is vastgelegd dat de EU ruimere quota krijgt voor bijvoorbeeld zuivelproducten. Zijn er binnen de EU afspraken tussen EU-lidstaten over verdeling van quota voor producten en diensten? Zo ja wat is de grondslag van deze verdeling?

Hoe groot is het verschil in productiekosten tussen Canada en de EU ten aanzien van zuivel, rundvlees en varkensvlees, zo vragen de leden van de PVV-fractie?

Kippen- en kalkoenvlees, eieren en ei-producten zijn van tariefliberalisatie uitgesloten, zo menen de leden van de PVV-fractie. Is er tijdens de onderhandelingen sprake geweest van tariefliberalisatie voor deze producten? Zo ja, wat is de reden dat deze producten uitgesloten zijn?

Het positieve Nederlandse imago op sociaal-politiek, wetenschappelijk en economisch terrein stelt Nederland in staat zich te positioneren als belangrijke internationale partner voor innovatie-samenwerking tussen kennisinstellingen, overheden en bedrijven, zo menen de leden van de PVV-fractie. De regering geeft aan dat CETA bijdraagt aan deze kansen. In welke mate is dit het geval? En wat maakt het anders dan de mogelijkheden die Nederland zonder het CETA-verdrag heeft?

CETA zou de regels versoepelen voor hooggeschoold personeel uit de EU om in Canada aan de slag te gaan en andersom, zo merken de leden van de PVV-fractie op. Ligt het uitwisselen van hooggeschoold persoon tussen de EU en Canada dan nu problematisch? Hoe is de situatie voor Canadees hooggeschoold personeel dat wil werken in de EU?

Artikel 10.9 van het verdrag stelt regels vast voor korte werkbezoeken waarbij wordt voorzien in vrijstelling van een werkvergunning of vergelijkbare procedures. Komen hiervoor alleen personen in aanmerking die de Canadese nationaliteit hebben of een nationaliteit van één van de EU-lidstaten, zo vragen de leden van de PVV-fractie?

De leden van de PVV-fractie vragen of er verdragen zijn die reeds zijn gesloten of in het verschiet liggen tussen Canada en de Verenigde Staten (VS) waaraan CETA ondergeschikt is. Kunnen de VS met een dergelijk verdrag via Canada meeliften met CETA?

Om tegemoet te komen aan bezwaren van België zijn aanvullende verklaringen van de Commissie, van de Raad en van België gehecht aan de Raadsbesluiten, zo constateren de leden van de PVV-fractie. Ook andere lidstaten, waaronder Duitsland, en EU-instellingen hebben aparte verklaringen bij de Raadsbesluiten vastgesteld. Welke landen en EU-instellingen hebben aparte verklaringen laten opnemen en wat houden deze verklaringen in?

Hoe verhoudt volgens de regering het feit dat door de in het verdrag opgenomen bepalingen, de zogenaamde ratchet clause, het niet mogelijk is om eerder ondernomen liberalisering van bepaalde sectoren (gedeeltelijk) terug te draaien, zich tot het recht om te reguleren? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat daartussen een spanning kan bestaan? Zo nee, waarom niet? Zou de regering zich een situatie kunnen indenken waarin deze ratchet clause strijdig is met de borging van publieke belangen in het licht van gewijzigde omstandigheden, bijvoorbeeld in een nationale of mondiale crisis? Klopt het dat het onder CETA niet mogelijk zou zijn voor overheden om (deels) geprivatiseerde gezondheidzorg weer (gedeeltelijk) in publieke handen te brengen (te hernationaliseren), bijvoorbeeld in het kader van de bestrijding van een pandemie? Klopt het dat aan de in het verdrag als annex opgenomen negatieve lijst nieuwe vormen van dienstverlening die in de toekomst zouden kunnen ontstaan niet meer toegevoegd kunnen worden en dus automatisch aan de markt gegeven worden (en dus niet in publieke handen mogen worden gebracht)? Hoe verhoudt dit zich volgens de regering tot het recht om te reguleren? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat het verdrag op basis van voornoemde bepalingen van CETA een inherente bias ten faveure van liberalisering kent?

Ten aanzien van de publieke dienstverlening vragen de leden van de SP-fractie de regering om zo precies mogelijk aan te geven op welke gronden Nederland gebruikt heeft gemaakt van de mogelijkheden om uitzonderingen te bedingen op de zogenaamde negatieve dienstenlijst. En waarom men niet voor meer uitzonderingen heeft gekozen, en slechts voor dit in verhouding met andere landen zeer beperkte aantal? Voorts vragen de leden van de SP-fractie de regering wat de reden is geweest dat Nederland geen aanvullende voorwaarden heeft bedongen voor de gezondheidszorg en sociale diensten waarbij sprak is van enige vorm van overheidsfinanciering.

De leden van de PvdD-fractie merken op dat sinds de inwerkingtreding van het handelsdeel van CETA, het deel dat onder de exclusieve EU-bevoegdheid valt, de Nederlandse goederenexport volgens de regering met 12% is gegroeid.6 Welk verschil maakt het investeringsdeel, het deel over indirecte investeringen en het mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten dat buiten de exclusieve EU-bevoegdheden valt, voor de inkomsten van de Nederlandse staat?

De leden van de SGP-fractie erkennen dat de brede handelsovereenkomst per saldo positieve gevolgen kan hebben voor de Nederlandse en Europese economie. Klopt de veronderstelling dat de export van zowel goederen als van diensten vanuit Nederland naar Canada per saldo aanzienlijk zal toenemen, zo vragen zij de regering. Kan de regering voor de komende vijf à tien jaar per sector van onze economie een overzicht geven van de geschatte gevolgen van CETA op de import en export van goederen en diensten? Wil de regering tevens aangeven hoe bijvoorbeeld een toegenomen import van tarwe en andere landbouwproducten vanuit Canada zich verhoudt tot de visie van de regering op kringlooplandbouw en een circulaire economie?

De leden van de SGP-fractie vrezen dat bepaalde sectoren van de Nederlandse economie negatieve gevolgen zullen ondervinden van het handelsverdrag, bijvoorbeeld als gevolg van toegenomen import. Klopt de veronderstelling dat die negatieve gevolgen met name gelden voor kwetsbare landbouwsectoren zoals de pluimvee-, rundvlees-, en varkenssector? Op welke wijze wordt een gelijk speelveld voor Europese (landbouw)producenten geborgd, ook met het oog op de zeer ambitieuze klimaatdoelstellingen van de EU op dit moment en in de toekomst? Weliswaar dienen Canadese producten te voldoen aan de Europese productstandaarden alvorens de Europese markt te mogen betreden. Echter, er bestaan nog aanzienlijke verschillen ten aanzien van keteneisen. Welke inspanningen worden verricht om ook op dat niveau tot meer gelijkheid te komen? En welke instrumenten kunnen worden toegepast ter bescherming van Europese (landbouw)producenten?

Duurzaamheid, voedselveiligheid en volksgezondheid

Sommige partijen zijn teleurgesteld dat sinds de tekening van het verdrag in 2016 geen aanpassingen zijn doorgevoerd op het terrein van verbetering van standaarden voor dierenwelzijn, voedselkwaliteit en milieu. De vraag van de leden van de VVD-fractie is of het überhaupt mogelijk is na tekening van het verdrag nog verbeteringen door te voeren voordat de ratificatie is voltooid. Indien dit niet het geval is voor CETA, is dit wel voorgekomen bij andere handelsverdragen?

De regering heeft aangegeven zich sterk te willen maken voor het invoeren van extra audits ter verzekering van de voedselkwaliteit, zo constateren de leden van de VVD-fractie. Heeft de inzet van de regering tot enig resultaat geleid? Kan de regering ook aangeven wat de effecten zijn van non-ratificatie op normen en kwaliteitseisen voor voedsel, het milieu en de volksgezondheid?

Hoe garandeert de regering dat de huidige standaarden voor de agrarische sector, de dierenwelzijnsnormen en de kwaliteitsnormen voor ons voedsel niet zullen worden verlaagd, zo vragen de leden van de FVD-fractie?

In artikel 2.11 van CETA wordt gesteld dat geen beperkingen meer worden opgelegd aan enig goed dat uit Canada op onze markt komt, zo merken de leden van de FVD-fractie op. Hoe wordt voorkomen dat hierdoor onveilige situaties ontstaan? Wie gaat dat doen en met welke middelen? Gaat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ook bevoegdheden krijgen om in Canada bedrijven en leveranciers te controleren?

Hoe wordt voorkomen dat, zoals nu bij de Oekraïense chloorkip het geval is, de Canadese genetisch gemodificeerde zalm of hormonenbiefstuk op de Nederlandse markt komen, zo vragen de leden van de FVD-fractie?

Kan de regering aangeven hoe een handelsverdrag als NAFTA zich verhoudt tot CETA? Op welke wijze wordt voorkomen dat niet via andere verdragen toch oncontroleerbare producten op de Europese markt komen?

De leden van de CDA-fractie stellen gezien de reacties vast dat in elk geval publiek bekend is dat de eisen die worden gesteld aan de veiligheid en gezondheid van producten die op de Nederlandse markt beschikbaar zijn, op EU-niveau worden vastgesteld.

Er zijn nu zorgen dat door het CETA-verdrag er producten binnenkomen die niet aan onze Europese, en dus ook Nederlandse, eisen van voedselveiligheid voldoen. Zijn deze zorgen terecht? Hoe beoordeelt in dit verband de regering de «informatie» die een tv-programma als Radar7 geeft? Kunnen vanuit de zorgen die er leven, de procedures voor toelating van producten nog eens aangegeven worden op verzoek van de leden van de CDA-fractie?

Hoe wordt gecontroleerd dat producten die niet voldoen aan de standaarden die zijn vastgesteld, of producten die volgens het voorzorgsprincipe niet ingevoerd zouden moeten worden, ook niet in de EU en Nederland terecht komen, zo vragen deze leden?

Kan de regering op verzoek van de leden van de CDA-fractie nog eens ingaan op de vrijhandelsverdragen die Canada met andere landen heeft gesloten en hoe voorkomen wordt dat producten met lagere standaarden, die door deze vrijhandel Canada bereiken, niet ook naar de EU komen?

Nu het verdrag al enige tijd voorlopig van kracht is, vragen de leden van de CDA-fractie of er wellicht voorbeelden te geven zijn van importen die niet aan de EU-standaard voldeden.

Om toegang te krijgen tot de Europese markt, moet de norm voor veel Canadese producten worden opgeschroefd, zo menen de leden van de GroenLinks-fractie. De Canadese regering verzet zich daartegen, en doet daarvoor een beroep op de WTO, die het voorzorgsbeginsel niet erkent. Canada heeft een geschiedenis van WTO-claims tegen het EU-beleid op het gebied van chemicaliën, hormoonvlees en genetisch gemanipuleerde producten. Kan de regering inzicht geven in de discussie over mogelijke afzwakking van het voorzorgsbeginsel tussen de Europese Commissie en de lidstaten? Liggen er voorstellen van de Europese Commissie die een afzwakking of zelfs afschaffing van de voorzorgsbeginsel bepleiten – al dan niet refererend aan de discussies in CETA-verband?

Kringlooplandbouw zoekt naar een duurzaam evenwicht tussen de behoeften van boeren en consumenten en datgene wat de natuur kan bieden zonder afval te produceren. CETA ondermijnt dit regeringsbeleid in de optiek van de leden van de GroenLinks-fractie. Hoe ziet de regering dit? Stimuleert CETA lokale duurzame producten, of juist vervuilende producten die onder lagere milieu- en dierenwelzijnsnormen tot stand zijn gekomen? Kan zij in haar antwoord duidelijk maken hoe het bevorderen van vrije concurrentie in landbouw met Canada zal bijdragen aan het beoogde kringloopbeleid van de regering: het stimuleren van korte ketens, minder uitstoot van schadelijke stoffen, minder kwaliteitsverlies bij grondstoffen en eindproducten, minder verbranding van fossiele grondstoffen?

De regels voor voedselveiligheid, dierenwelzijn en milieu in Canada liggen lager dan in de EU. Canada heeft zich vooral georiënteerd op de Noord-Amerikaanse markt en de eisen daarvan, terwijl de Europese landbouwsector hoge standaarden voor voedselveiligheid, milieu, dierenwelzijn en werknemersrechten kent. Hoe wil de regering boeren, voedselproducenten en consumenten uitleggen dat Canadese producten die aan veel minder eisen moeten voldoen, toch via CETA de Europese markt op zullen komen? Hoe verhoudt CETA zich tot het realiseren van de SDG’s, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

Het naleven van de afspraken van het Klimaatakkoord van Parijs zijn slecht te verenigen met CETA, zo is de opvatting van de leden van de GroenLinks-fractie. Weliswaar hebben Canada en de EU in het kader van CETA het belang van het klimaatakkoord bevestigd, maar dat verandert niks aan de inhoud van het verdrag. De duurzaamheidsafspraken in CETA zijn zwak en niet afdwingbaar. Is de regering van mening dat CETA een beter verdrag zou zijn als het krachtige, bindende en afdwingbare hoofdstukken inzake duurzame ontwikkeling zou bevatten, die volledig in overeenstemming zijn met internationale verplichtingen en met name het Klimaatakkoord van Parijs? In lijn met de in januari hierover aangenomen resolutie in het Europees Parlement8? Wat vindt de regering ervan dat dit niet in het CETA-verdrag staat? En hoe beoordeelt zij de coherentie tussen CETA en het Nederlandse en Europese klimaatbeleid?

Een belangrijk Canadees exportproduct is ruwe olie, die gewonnen wordt uit teerzand, veertien tot twintig keer vervuilender dan conventionele olie en waar het Brits-Nederlandse Shell grote belangen in heeft. Zo heeft Shell tien procent aandeel in het Athabasca olieveld en een raffinaderij. Mocht Canada besluiten de teerzandwinning en -productie af te bouwen, kan Shell dan een claim indienen tegen Canada dankzij CETA? De rechter kan de overheid dwingen om maatregelen te nemen die klimaatverandering tegengaan blijkens de Urgenda-zaak, maar buitenlandse investeerders hebben een zwaar middel in handen om die maatregelen weer onderuit te halen of de kosten te verhalen op de samenleving. Hoe beziet de regering dit, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

In oktober 2016 nam de Tweede Kamer met een zeer grote meerderheid de motie Jan Vos aan9, waarin de regering wordt verzocht «zich in de vervolggesprekken tussen de EU en Canada in te zetten om de afspraken over duurzaamheid, arbeidsnormen en milieu ten minste gelijke bindende kracht toe te kennen als de handelsgerelateerde afspraken, in gelijke mate van sancties te voorzien, alsmede daarbij toegang voor derden zoals vakbonden en ngo’s tot een geschillenmechanisme dat ook effectieve sancties kan opleggen te garanderen».

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering gedetailleerd aan te geven wanneer, op welke wijze en met welk resultaat in de periode tussen oktober 2016 en heden uitvoering is gegeven aan deze motie.

De regering heeft in het debat met de Tweede Kamer over productiestandaarden inclusief voedselveiligheid gezegd dat zij in gesprekken met Eurocommissaris Hogan «de zorgen en vragen die leven in de Nederlandse samenleving, van organisaties tot burgers en partijen» heeft overgebracht. en dat de regering een «extra inzet» zal plegen om de standaarden nog te verbeteren en consumenten zekerheid te geven 10. Kan de regering aangeven wat deze «extra inzet» behelst?

In de memorie van toelichting zegt de regering onder meer: «CETA brengt bovendien niet alleen economisch voordeel maar maakt ook samenwerking mogelijk op belangrijke onderwerpen als werknemersrechten, milieu en dierenwelzijn.» 11 Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat het wenselijk is dat in CETA-verband verder gegaan wordt dan slechts «samenwerking» en dat gestreefd moet worden de bindende kracht van de afspraken over duurzaamheid, arbeidsnormen en milieu te vergroten en die afspraken van sancties te voorzien?

Net als andere recentelijk door de EU gesloten handels- en investeringsverdragen bevat CETA duurzaamheidshoofdstukken (hoofdstukken 22, 23 en 24); in CETA gaan die over standaarden voor duurzaamheid, arbeid en milieu. Maar anders dan bijvoorbeeld in het EU-verdrag met Zuid-Korea, voorziet CETA erin dat zogeheten Domestic Advisory Groups (DAGs) op eigen initiatief advies mogen uitbrengen over alle aspecten van de duurzaamheidshoofdstukken. Deelt de regering deze omschrijving van de leden van de PvdA-fractie?

In de DAGs zitten vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld zoals vakbonden, milieuorganisaties, werkgeversverenigingen en andere relevante stakeholders (artikel 23 lid 4; artikel 24.13 lid 5). Teneinde de invloed van het maatschappelijk middenveld te vergroten, ligt het voor de hand de positie van de DAGs te versterken. Is de regering bereid zich hiervoor in te zetten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Hoe staat de regering tegenover de gedachte dat de EU en Canada in het CETA Gemengd Comité op basis van de bestaande bepalingen in CETA (artikel 30.2) nadere procedurele bepalingen vaststellen die het voor het maatschappelijk middenveld mogelijk maken om klachten over niet-naleving van de standaarden aanhangig te maken met tijdige en transparante terugkoppeling over wat er met de ingediende klachten is gebeurd en hoe ze zijn aangepakt?

Ook zonder nadere afspraken met Canada kan de EU zelf stappen zetten om de naleving van de duurzaamheidshoofdstukken te bevorderen. Daarbij valt volgens de leden van de PvdA-fractie te denken aan de verplichting voor de Europese Commissie om tot een jaarlijkse rapportage te komen over de naleving van de duurzaamheidshoofdstukken in CETA (en andere handelsverdragen) en aan een afspraak dat de Europese Raad, in geval deze rapportage zou vaststellen dat er sprake is van niet-naleving van de duurzaamheidsbepalingen, dit meteen behandelt en de consequenties hiervan bespreekt. Is de regering bereid zich hiervoor op korte termijn in te zetten? Zo ja, op welke wijze?

Steunt de regering het recente voornemen van de Europese Commissie om een Chief Trade Enforcement Officer te benoemen die onder meer belast is met het toezicht op en het verbeteren van de naleving van duurzaamheidsbepalingen in handelsverdragen? En is de regering bereid er bij de Europese Commissie op aan te dringen dat deze Officer spoedig actie onderneemt wanneer een handelspartner zich niet houdt aan de bepalingen in de duurzaamheidshoofdstukken in handelsverdragen zoals CETA, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

In een recent artikel12 stellen Bronckers en Gruni dat, hoewel de EU zeer actief is in het sluiten van handelsverdragen, de daarin opgenomen duurzaamheidshoofdstukken effectieve sancties missen en handhaving van de daarin opgenomen standaarden zwak is. Zij stellen daarom onder meer voor om in de Trade Barriers Regulation (TBR) op te nemen dat ook klachten over het niet-naleven van duurzaamheidsstandaarden van organisaties van het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigd in de DAGs ontvankelijk zijn. Dat zou goed passen bij het voornemen van de Von der Leyen Commissie om de werking van de TBR te verbeteren. Daarnaast stellen zij voor om sancties te introduceren in de vorm van boetes voor regeringen of sancties gericht op specifieke individuen en bedrijven en handelssancties slechts als een «last resort» in te zetten. Hoe beoordeelt de regering de voorstellen van Bronckers en Gruni? En is zij bereid zich daarvoor in te zetten?

CETA zou niet alleen economisch voordelig zijn, maar maakt ook samenwerking mogelijk op belangrijke onderwerpen als werknemersrechten, milieu en dierenwelzijn. Is dat zonder CETA dan niet mogelijk, zo vragen de leden van de PVV-fractie?

De regering geeft aan dat het voorzorgsbeginsel, vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU, artikel 191, tweede lid), ook met betrekking tot CETA van kracht blijft. Maar in hoeverre houdt het voorzorgsbeginsel stand, daar het desbetreffende lid in feite aangeeft dat het enkel gaat om een inspanningsverplichting, zo vragen de leden van de PVV-fractie?

Heeft de regering naast de economische voordelen van het handelsdeel reeds onderzocht welke gevolgen de inwerkingtreding van het handelsdeel heeft voor de CO2-uitstoot, milieu, werknemersrechten en de voedselveiligheid, zo vragen de leden van de PvdD-fractie? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo nee, is zij bereid dit op korte termijn te doen?

Buitenlandse investeringen in alle sectoren worden beschermd onder CETA, inclusief investeringen in fossiele brandstoffen. Hoe rijmt het de regering deze toenemende bescherming van fossiele investeringen met de dringende noodzaak om fossiele investeringen uit te faseren?

Volgens artikel 2 van het VN-Klimaatakkoord van Parijs moeten «alle partijen geldstromen in lijn brengen met een traject naar broeikasgasarme en klimaatveerkrachtige ontwikkeling.» Investeringsbescherming, in het bijzonder de toegang tot het ICS, is voor buitenlandse investeerders in kolen, olie en gas gegarandeerd tot twintig jaar na mogelijke opzegging van CETA. Op welke manier rijmt de regering de investeringsbescherming voor de fossiele industrie met het VN-Klimaatakkoord van Parijs, zo vragen de leden van de PvdD-fractie zich af?

In de memorie van toelichting geeft de regering meermaals aan dat CETA kansen biedt op het gebied van werknemersrechten, milieu, klimaat en dierenwelzijn. Vage zinsneden als «ook samenwerking [is] mogelijk op belangrijke onderwerpen als werknemersrechten, milieu en dierenwelzijn.» en «Kansrijke thema’s in lijn met de werelddoelen (Sustainable Development Goals) zijn: gezondheidzorg en welzijn, toegang tot duurzame energie, duurzame ontwikkeling in het poolgebied en veerkrachtige en duurzame steden.»13 Kan de regering de constatering van de leden van de PvdD-fractie bevestigen dat in het CETA-verdrag wel hoofdstukken staan over arbeidsrechten, milieubescherming en duurzame ontwikkeling, maar dat geen enkele verdragsregel uit deze hoofdstukken juridisch afdwingbaar is? Zo nee, kan de regering aangeven welke verdragsregels uit deze hoofdstukken wel juridisch afdwingbaar zijn?

Wat betreft productstandaarden heeft de regering meermaals aangegeven dat de inzet een «race to the top» is.14 Hoe kan er een «race tot the top» plaatsvinden als in het zogenaamde Uitleggingsinstrument – volgens de regering een verklaring met een ondubbelzinnige uitleg15– alleen staat dat CETA «geen afbreuk» doet aan EU-standaarden op het terrein van voedsel- en productveiligheid, consumentenbescherming, gezondheid, milieu en arbeidsbescherming? Met andere woorden, waar is verdragsrechtelijk vastgelegd dat partijen dienen te streven naar een «race to the top»? Welke prikkel bestaat er anders voor de partijen om te streven naar hogere productiestandaarden, zo vragen de leden van de PvdD-fractie?

Geschillenbeslechting

Het Investment Court System (ICS) is in de ogen van de leden van de VVD-fractie een verbetering ten opzichte van het Investor-State Dispute Settlement (ISDS). Het is ook goed dat de vorige regering zich sterk gemaakt heeft voor deze modernisering. Investeringsbescherming is cruciaal in een economische context. Vanuit deze optiek ligt het niet voor de hand andere maatschappelijke, niet direct investerende organisaties gelijke toegang te verlenen. Kan de regering aangeven op welke wijze maatschappelijk organisatie, waaronder NGO’s, wel gehoord kunnen worden in voorkomende gevallen?

Hoe wordt veiliggesteld dat de Nederlandse belangen worden gewogen en niet onevenredig worden geschaad door of bij de «supranationale» geschillenregeling, zo vragen de leden van de FVD-fractie?

In hoofdstuk 8 van het verdrag wordt gesproken over investeringen en op basis hiervan krijgen bedrijven de mogelijkheid claims in te dienen tegen de Nederlandse overheid indien bedrijven een negatief effect verwachten op de bedrijfswinst of het resultaat van de investeringen veroorzaakt door die overheid. De leden van de FVD-fractie horen graag hoe wordt voorkomen dat slechts buitenlandse rechters hierover gaan beslissen. Hoe wordt daarnaast voorkomen dat de invloed van de ongekozen rechters nog meer wordt vergroot?

De allereerste vraag die de leden van de CDA-fractie inzake het arbitragesysteem willen stellen, is of het denkbaar is, en wat de gevolgen zijn van een handelsverdrag dat zonder een systeem van arbitrage werkt en aangewezen is op de normale rechtspraak. Hoe zou dat georganiseerd moeten worden om effectief te zijn? Is er een alternatief te bedenken voor de arbitrage?

Kan de regering nog eens uitleggen waar het nu voorgestelde ICS afwijkt van de arbitrage in vroeger afgesloten verdragen die ook Nederland heeft geratificeerd? Kunnen deze verdragen nog eens genoemd worden, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Is het nu afgesproken ICS in positieve of in negatieve zin afwijkend van de voorheen gebruikelijke arbitrage?

Kunnen lidstaten invloed uitoefenen op hetgeen ICS beslist en in hoeverre kan het ICS invloed uitoefenen op de lidstaten? In hoeverre is het voorgestelde ICS daadwerkelijk onafhankelijk, wat zijn de garanties daartoe, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Wat zijn de precieze gronden voor bedrijven om een procedure te starten bij het ICS? Tegen welke vormen van schade biedt ICS concreet bescherming? Kan op verzoek van de leden van de CDA-fractie toegezegd worden dat, en op welke wijze, het ICS bereikbaar is en blijft voor het MKB en kleinere ondernemers in de agrarische sector wanneer hun belangen in het geding zijn?

De leden van de CDA-fractie horen graag of het mogelijk is dat het ICS lidstaten kan overrulen door het toevoegen van nieuwe bepalingen of regels of het oprekken van bestaande bepalingen in het verdrag. Zijn er uit de internationale arbitrage voorbeelden bekend

waarbij bindende besluiten Nederland c.q. Nederlandse sectoren hebben benadeeld?

Zal het ICS rekening houden met belangen van bedrijven die handel drijven via de NAFTA-handelsovereenkomst tussen de Noord-Amerikaanse staten in Canada? Kunnen zij door middel van ICS de Nederlandse rechtsorde omzeilen, zo vragen de genoemde leden?

CETA is naast een handelsakkoord vooral ook een investeringsakkoord met vergaande liberalisering van de markten en bescherming van investeerders, zo constateren de leden van de GroenLinks-fractie. Onder andere bevat CETA een instrument voor investeringsgeschillenbeslechting: ICS. ICS staat alleen open staat voor buitenlandse (Canadese en andere met substantieel aanwezigheid in Canada) investeerders en opereert buiten het democratische rechtssysteem van lidstaten om. Acht de regering dit in lijn met het gelijkheidsbeginsel (artikel 1 van de Grondwet), gelet op het feit dat Europese burgers en investeerders geen toegang hebben tot de arbitrage? Is de regering het op zijn minst eens met de constatering van de leden van de GroenLinks-fractie dat deze investeerders een geprivilegieerde positie hebben in vergelijking tot binnenlandse investeerders, maatschappelijke organisaties, vakbonden en burgers?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering te motiveren waarom aparte investeringsbescherming noodzakelijk wordt geacht, gelet op het feit dat zowel in Canada als in de lidstaten van de EU sprake is van behoorlijk bestuur en een kwalitatief hoogstaande onafhankelijke rechtsgang. Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat rechtsgang in de aparte lidstaten en de mogelijkheid van toegang tot het Europees Hof voldoende bescherming biedt aan alle investeerders die actief zijn in EU lidstaten? Kan de regering aangeven hoeveel investeringen door Canadese en Amerikaanse investeerders in afgelopen tien jaar in de EU-lidstaten en in het bijzonder in Nederland hebben plaatsgevonden? Zijn er voorbeelden van Canadese, Amerikaanse, dan wel andere buitenlandse investeerders die hun investering uit de EU hebben teruggetrokken met het argument van gebrek aan voldoende rechtsbescherming en gebrek aan toegang tot onafhankelijke en eerlijke rechtspraak?

CETA bevat zowel afspraken over de bescherming van investeringen, als over handel en duurzame ontwikkeling, zo constateren de leden van de GroenLinks-fractie. Voor beide onderdelen is een geschillenbeslechtingsmechanisme ingesteld. Er bestaan grote verschillen tussen beide geschillenbeslechtingsmechanismen. Het geschillenbeslechtingsmechanisme dat geldt voor de afspraken over duurzaamheid geeft verdragspartijen de mogelijkheid om een klacht in te dienen en een panel van experts te raadplegen, wat hooguit kan leiden tot vrijblijvend advies. Investeringsarbitrage kan door investeerders zelf gestart worden en kan leiden tot schadevergoedingen. Welke verschillen in beschermingsniveaus ontstaan door deze onbalans tussen de bescherming van klimaat en van investeerders? Klopt het dat er uit de afspraken over duurzame ontwikkeling geen verplichtingen voortkomen voor investeerders? Welke oplossingen ziet de regering dan om bedrijven en investeerders te houden aan de klimaatbeschermingsafspraken? En hoe verhoudt zich dit tot de klimaatmaatregelen genomen door bijvoorbeeld de Nederlandse regering? Gaan milieu- en klimaatmaatregelen van overheden altijd voor de belangen van investeerders? Kan de regering toelichten wat de verschillen en overeenkomsten zijn tussen de mate van bescherming van investeerders en die van klimaat en duurzaamheid? Kan de regering toelichten wat de afspraken over milieu en duurzame ontwikkeling betekenen voor het klimaat? Leiden ze tot concrete beperkingen voor de verdragspartijen in het belang van het klimaat of blijft uiteindelijk alles mogelijk?

Investor State Dispute Settlement (ISDS) is historisch afkomstig uit commerciële arbitrage tussen bedrijven. Veel van de eerste generatie arbiters komen dus uit commerciële arbitrage. Omdat er nooit specifieke eisen werden gesteld, is er incrementeel een groep ISDS-arbiters ontstaan in het internationaal investeringsrecht. Kan de regering dit op verzoek van de leden van de GroenLinks-fractie bevestigen? Uit onderzoek16 blijkt dat de arbiters vaker het voordeel aan de private partij toekennen. Is de regering bekend met het onderzoek, en hoe beoordeelt de regering dit? Klopt het volgens de regering dat de belangen van investeerders makkelijker afdwingbaar zijn dan de belangen van het publiek, het klimaat en de mensenrechten? Acht de regering het opportuun dat arbiters uit verschillende rechtsvelden in de commissies zitten en dus niet louter of hoofdzakelijk arbiters met een achtergrond in het investeringsrecht?

Wat vindt de regering ervan dat bijna vijfeneenhalfduizend Amerikaanse bedrijven, zoals grote multinationals in de fossiele sector de Nederlandse staat kunnen aanklagen en een regulatory chill kunnen veroorzaken? Wil de regering een historisch overzicht geven van Amerikaanse bedrijven en investeerders die na volledige inwerkingtreding van CETA via hun Canadese connecties toegang kunnen krijgen tot ICS? Wil de regering een overzicht geven van bedrijven en sectoren in de VS en Canada die gebruik hebben gemaakt van ISDS-mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld in NAFTA of andere internationale handelsverdragen? Uit een rapport17 blijkt dat Canadese investeerders veelvuldig gebruik maken van arbitrage en dat zij het daarbij disproportioneel voorzien hebben op klimaat- en milieubeleid van verschillende landen. Was de regering op de hoogte van dit onderzoek? Hoe beoordeelt zij dit in het licht van het CETA-verdrag?

Klopt het dat, als CETA wordt geratificeerd, investeerders die een arbitrageclaim indienen niet alleen een deel van de investering kunnen terugeisen – iets wat een reguliere rechter ook zou kunnen toekennen –, maar ook de verwachte winst, die veel hoger uitvalt? Hoe duidt de regering het principe onder arbiters van investeringsgeschillen dat dit zogenoemde «fair market value» onderdeel uit kan maken van een schadeloosstelling? Is de regering het eens met de leden van de GroenLinks-fractie dat hiermee het ondernemersrisico geheel op conto van de belastingbetaler komt?

Kan de regering in reactie op de leden van de GroenLinks-fractie aangeven hoe het staat met de mogelijke claim van Duitse energiebedrijf Uniper tegen de Nederlandse overheid vanwege de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie?

Klopt de lezing van de leden van de GroenLinks-fractie dat de arbiters van ICS in hun overwegingen geen rekening hoeven te houden met andere internationale verplichtingen van overheden, zoals het Klimaatakkoord van Parijs of ILO-verdragen? Daarmee is het mogelijk dat overheden noodgedwongen kiezen om minder vergaande maatregelen te treffen of grote boetes moeten accepteren om hun andere verplichtingen na te komen. Kan de regering dit bevestigen?

De leden van de PvdA-fractie stellen ten overvloede dat CETA een verdrag is tussen de EU en Canada. Is het juist dat wanneer bijvoorbeeld Amerikaanse bedrijven een dochteronderneming in Canada hebben, die dochteronderneming onder dezelfde voorwaarden als Canadese bedrijven toegang heeft tot het ICS wanneer zij investeringen heeft gedaan in één van de EU-lidstaten? Zo ja, hoe waardeert de regering dat?

Kan de regering richting de leden van de PvdA-fractie aangeven of claims van buitenlandse (Canadese) investeerders eerder kans maken te worden gehonoreerd bij het ICS van CETA dan bij de nationale rechter?

Het beoogde ICS is een semi-permanent tribunaal van vijftien leden, van wie bij elke casus drie worden aangewezen om deze te behandelen. Zij ontvangen naast een vast maandelijks bedrag, een fee voor de behandeling van de specifieke casus (artikel 8.23 lid 14 CETA). Hoe beoordeelt de regering de door sommigen geuite vrees dat deze constructie perverse prikkels bevat? Een strenge beoordeling door het ICS van investeerders zou er in deze redenering toe kunnen leiden dat de laatsten er voor kiezen hun zaak bij een nationale rechter aan te kaarten. Hierdoor zouden leden van het ICS-tribunaal weer geprikkeld worden om investeerders betrekkelijk mild te beoordelen om hen te verleiden zich bij een geschil tot het ICS wenden, waardoor de leden van het ICS-tribunaal meer gevallen te behandelen krijgen en daardoor een hogere financiële vergoeding ontvangen. Is de regering bereid om er bij de Europese Commissie op aan te dringen dat het CETA Gemengd Comité (Joint Committee) besluit om perverse prikkels uit te sluiten door de renumeratie van leden van het ICS-tribunaal anders in te richten (op basis van artikel 8.23 lid 15 CETA), zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?

De leden van het ICS worden door het Gemengd Comité van CETA benoemd voor zes jaar. Hoe waardeert de regering deze benoeming door een politiek orgaan en voor een beperkte periode in het licht van het leerstuk van de machtenscheiding?

Nederland heeft met ongeveer honderd landen bilaterale investeringsverdragen (BITs). Hoe vaak is het in de vijftigjarige rechtspraktijk van bilaterale investeringsverdragen voorgekomen dat een procedure tegen de Nederlandse staat is ondernomen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? En hoe waarschijnlijk acht de regering de mogelijkheid dat met de (nieuwe) bepalingen in CETA van de overheidsbevoegdheid om tot regulering over te gaan op een breed terrein van publieke belangen («right to regulate») een procedure tegen de Nederlandse staat kans van slagen heeft?

Het handelsgedeelte van CETA is reeds twee jaar «voorlopig» in werking. Is het juist, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, dat maatschappelijke organisaties nu al terecht kunnen bij de nationale (Nederlandse) rechter wanneer zij zouden vinden dat een Canadese investeerder in de betreffende EU-lidstaat (Nederland) belangen schaadt waarvoor zij opkomen? Zo ja, blijft dat zo wanneer CETA volledig van kracht zou zijn en het ICS in werking zou zijn getreden?

De genoemde leden constateren dat artikel 8.38 lid 2 CETA stelt dat het ICS-tribunaal «shall accept or, after consultation with the disputing parties, may invite, oral or written submissions from the non-disputing Party regarding the interpretation of this Agreement. The non-disputing Party may attend a hearing held under this Section». In hoeverre zijn de rechters van het tribunaal gehouden om deze «submissions» serieus mee te nemen in hun afwegingen? Kunnen maatschappelijke organisaties als vakbonden, werkgeversorganisaties, milieuorganisaties en mensenrechtenorganisaties als «non-disputing parties» bij een bepaald geschil hun zienswijze op dat geschil inbrengen? In welke mate komt de in artikel 8.38 lid 2 geschetste procedure overeen met de «amicus curiae» voorziening bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)?

In de memorie van toelichting schrijft de regering: «De EU en Canada delen de doelstelling om uiteindelijk te komen tot een multilateraal mechanisme voor de beslechting van investeringsgeschillen en pleiten daar gezamenlijk voor tijdens de lopende UNCITRAL-vergaderingen inzake de multilaterale hervorming van ISDS. In CETA is vastgelegd dat indien een dergelijk multilateraal mechanisme tot stand komt, dit het bilaterale mechanisme in CETA zal vervangen. De EU en Nederland zijn voorstander van een multilateraal hof».18 Kan de regering richting de leden van de PvdA-fractie aangeven hoever de UNCITRAL-besprekingen in Wenen op dit punt zijn gevorderd? Is een beoogde einddatum bekend?

Bezorgde burgers en maatschappelijke organisaties hebben de leden van de PvdA-fractie vele vragen gesteld over CETA. Verschillende gaan over de geschillenbeslechting en over mogelijke effecten van claims van (Canadese) bedrijven. Tot die mogelijke effecten hoort het zogeheten «chilling effect» waardoor overheden gewenst beleid niet doorzetten uit angst voor hoge claims van investeerders.

Hierna volgen enkele van de door hen genoemde casus. De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering op elk van deze casus te reageren door aan te geven of zij de geuite zorgen deelt en de argumenten onderschrijft. Wanneer dat niet of niet geheel het geval zou zijn, waarom niet en hoe moet volgens de regering de betreffende casus dan worden beschouwd?

Casus A. Kinderopvang

«Onex Corporation is een investeringsmaatschappij gespecialiseerd in private equity, kredieten en vastgoed. Het bedrijf beheert 39 miljard dollar aan kapitaal. Vorig jaar werd Onex eigenaar van de grootste Nederlandse keten van kinderopvangbedrijven, KidsFoundation, dat de holding is boven kinderopvangcentra als Smallsteps, Zus en Zo, Kits, SKS Alles Kids, Kindercentrum en De Speelbrug. Onlangs berichtte het Financieel Dagblad over een fusie tussen KidsFoundation en Partou onder de vleugels van Onex. Het combinatiebedrijf claimt daarmee ongeveer acht procent van de markt (60.000 kinderen verspreid over 650 locaties) voor kinderdagverblijven, peuteropvang en buitenschoolse opvang in handen te krijgen.

De brancheorganisatie BMK uit zorgen dat private-equityfondsen zoals Onex vanzelfsprekend rendement willen maken om uit te keren aan hun aandeelhouders. Dat geld moet worden opgebracht door de overheid en de ouders die respectievelijk 70 en 30 procent van de kosten van de kinderdagopvang dragen. De BMK waarschuwt er ook voor dat private-equityfondsen zeggenschap willen over hoe het geld voor de kinderopvang wordt besteed. Dat is immers van invloed op de winst die kan worden gemaakt. Bovendien ligt cherry-picking op de loer: locaties op plekken waar minder rendement kan worden gemaakt, zoals dunnerbevolkte gebieden of minderwelvarende wijken, zijn voor een commerciële aanbieder niet interessant. Het risico is dat locaties daar zullen sluiten. Op goed-renderende plekken neemt de concurrentie toe.

Het stellen van eisen aan aanbieders om een universele dienstverlening te garanderen zijn onder CETA verboden. En als overheden besluiten om strengere eisen te stellen aan de huisvesting of het aantal kinderen per leidster, dan kunnen Canadese investeerders als Onex daar een schadevergoeding voor claimen omdat ze hun capaciteit om winst te maken beperken.

De Partij van de Arbeid wil dergelijke «sprinkhaankapitalisten» in de kinderopvang weren en heeft in juni 2019 samen met GroenLinks en SP een initiatiefwet tegen winstuitkering in de kinderopvang aangekondigd. CETA zou Onex dan in staat stellen om een flinke compensatie te eisen, omdat deze aanzienlijke consequenties voor de winstvooruitzichten zal hebben.»19

Casus B. Klimaat

«Ik maak mij grote zorgen over klimaatverandering... Met CETA in de hand kunnen ExxonMobil en Vermilion straks het stoppen van gaswinning onder de Waddenzee aanvechten en kan Shell zijn forse belang in de Canadese teerzandolie beschermen. De vervuiler betaalt niet, maar de vervuiler wordt betaald. Ja, er is een duurzaamheidshoofdstuk. Met boterzachte afspraken die niet afdwingbaar zijn. Een schril contrast met de bescherming van multinationals.»20

Casus C. Kringlooplandbouw

«CETA en andere verdragen dwingen boeren om te concurreren tegen lagere standaarden en dus lagere kosten. Tegelijkertijd groeit de druk op boeren om milieu-, klimaat- en diervriendelijker te produceren en om te werken aan kringlooplandbouw. Dat kan niet allebei.»21

De leden van de PVV-fractie merken op dat de regering aangeeft dat investeringsbescherming met name relevant is in handelsakkoorden met landen waar nationale wetgeving en instituties in de ogen van investeerders onvoldoende rechtszekerheid bieden. Is dit ook het geval bij Canada, Nederland en de andere EU-lidstaten?

Alleen investeerders met substantiële bedrijfsactiviteiten in Canada en de EU zouden gebruik kunnen maken van de investeringsbescherming, zo constateren de leden van de PVV-fractie. Wat wordt er verstaan onder substantiële bedrijfsactiviteiten? Zijn deze activiteiten nader omschreven?

De leden van de SP-fractie maken zich grote zorgen over de rechtmatigheid van het in het verdrag opgenomen Investment Court System (ICS), dat extra rechtsbescherming en speciale privileges schept voor buitenlandse investeerders. Naar het oordeel van de leden van de SP-fractie past dit niet in een democratische rechtsstaat. Hoe verhoudt volgens de regering het feit dat enkel buitenlandse investeerders, en dus geen Nederlandse of Europese bedrijven of burgers, deze bijzondere investeringsbescherming toegekend krijgen door het verdrag tot het non-discriminatiebeginsel van artikel 1 van onze Grondwet? Zit daar een mogelijke spanning tussen? Zo nee, waarom niet? Is de regering het eens met voornoemde leden dat hiermee een parallel rechtssysteem in het leven wordt geroepen? En zo nee, waarom niet? En hoe verhoudt volgens de regering het ICS zich tot artikel 112, lid 1 van de Grondwet (luidende: «Aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen»)? Klopt het dat op grond van artikel 8.21, lid 6 van CETA de Nederlandse rechterlijke macht buiten spel gezet wordt op het moment dat een buitenlandse investeerder een zaak bij het ICS aanhangig maakt? De leden van de SP-fractie hebben hierbij ook zorgen over het feit dat het ICS enkel kan toetsen aan CETA en niet bijvoorbeeld aan andere Nederlandse wetten of internationale verdragen op het terrein van bijvoorbeeld mensenrechten of klimaat. Deelt de regering de zorg van voornoemde leden dat dit onder omstandigheden de uitvoering van bijvoorbeeld het Klimaatverdrag van Parijs kan ondermijnen? Zo nee, waarom niet? Kan de regering uitsluiten dat door het ICS gedane uitspraken op enigerlei wijze op enig moment op gespannen voet zou kunnen komen te staan met de uitvoering van voornoemd verdrag?

Voorts vragen de leden van de SP-fractie of de regering informatie heeft over hoeveel ISDS- of ICS-zaken (op grond van bestaande investeringsverdragen) er tot op heden vanuit Nederland gestart zijn tegen andere overheden door bedrijven met een statutaire zetel, vestiging of dochteronderneming in Nederland? Zo ja, dan is het verzoek van deze leden om deze informatie zo volledig mogelijk te delen. Tevens vragen de voornoemde leden op welke gronden Canada in de heronderhandelingen van het NAFTA-verdrag met de Verenigde Staten en Mexico de investeerdersbeschermingsclausule uit het verdrag heeft laten halen? Wat was hierbij de overweging van de Canadese regering en hoe verhoudt dit zich tot het vasthouden aan ICS in CETA naar het oordeel van de regering?

Ook willen de leden van de SP-fractie graag weten of klopt dat Amerikaanse bedrijven met een dochteronderneming in Canada na goedkeuring van CETA op dezelfde manier als Canadese bedrijven ook Nederland of een ander Europees land kunnen aanklagen bij het ICS. Zo ja, kan de regering een schatting geven om hoeveel Amerikaanse bedrijven het gaat?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat er een gezamenlijk uitleggingsinstrument is overeengekomen waarin onder meer wordt verhelderd dat het ICS geen uitspraken kan doen die de lidstaten beperken bij het stellen van nationale regels in het publieke belang. Hoe, en door wie wordt beoordeeld of een regel al dan niet in het publieke belang is vastgesteld? Is het voorstelbaar dat toch een claim wordt toegewezen ook al is de regel waardoor de claim ontstaat gesteld in het publieke belang?

Partijen hebben de keuze of zij hun claim bij het ICS dan wel bij de nationale rechter van het gastland aanhangig willen maken. Welke afwegingen zouden een rol kunnen spelen bij die keuze, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Is de veronderstelling juist dat altijd gekozen zal worden voor het ICS of zijn er situaties denkbaar dat de nationale rechter van het gastland de voorkeur heeft?

Het meest omstreden onderdeel van CETA is het Investment Court System (ICS), het arbitragehof dat een aparte rechtsgang biedt die uitsluitend toegankelijk is voor buitenlandse investeerders. De leden van de PvdD-fractie merken op dat ICS een parallel rechtssysteem is met als juridische basis louter het CETA-verdrag. Binnenlandse investeerders en bedrijven worden expliciet uitgesloten van het ICS, en ook de staat, de burger en maatschappelijke organisaties kunnen er geen beroep op doen om een klacht in te dienen als een buitenlandse investeerder rechten schendt. CETA discrimineert dus op grond van nationaliteit; uitsluitend Canadese investeerders mogen een claim indienen, investeerders van binnen de EU komen niet voor het claimrecht in aanmerking. Voorts zou voor dit verdrag een herziening van de Grondwet nodig zijn. Hoe verenigt ICS zich volgens de regering met artikel 1 van de Grondwet?

CETA sluit de mogelijkheid van tegenclaims en claims van derden expliciet uit (artikel 8.18). Derden kunnen hun opvattingen slechts kenbaar maken middels een «amicus curiae» brief (artikel 8.36, lid 1 CETA jo. artikel 4 Uncitral-transparantievoorschriften). Klopt het dat een dergelijke brief dienend moet zijn voor het oplossen van het geschil tussen de investeerder en de staat, en dat deze in geen geval kan worden gezien als een middel waarmee de indieners voor hun eigen belang kunnen opkomen? Zijn er manieren die de leden van de PvdD-fractie over het hoofd zien waarop derde partijen kunnen interveniëren in een zaak?

Buitenlandse investeerders kunnen onmiddellijk een ICS-procedure beginnen zonder eerst de nationale rechtsmiddelen uit te putten. Dit is ongewoon in het internationale recht. Burgers en maatschappelijke organisaties die naar het Europees Hof voor Rechten van de Mens (EHRM) willen stappen in Straatsburg, dienen bijvoorbeeld eerst naar de gewone rechter te stappen.22 Is de regering met de leden van de PvdD-fractie van mening dat het ICS voorts leidt tot ernstige rechtsongelijkheid?

Klopt de bewering van de leden van de PvdD-fractie dat de leden van ICS-tribunalen een dagvergoeding ontvangen van 3.000 dollar per dag, waarmee deze leden een financiële prikkel hebben om zaken gunstig af te doen voor de partij die claims kan indienen (enkel buitenlandse investeerders)? Kan de regering uitsluiten dat er zo een markt gecreëerd wordt voor gunstige rechtspraak voor buitenlandse investeerders?

Heeft de regering overtuigend bewijs dat ISDS en ICS leiden tot meer investeringen in een bepaald land? Graag een toelichting op verzoek van de leden van de PvdD-fractie.

De leden van de PvdD-fractie constateren dat volgens de Raad van State CETA geen bepalingen bevat die het ICS in staat stellen om af te doen aan de bevoegdheden van lidstaten om regels in het publiek belang te stellen.23 Wel biedt het buitenlandse investeerders de mogelijkheid forse financiële compensatie te eisen voor de gevolgen van regelgeving. Volgens onderzoek van de UNCTAD lopen de claims wereldwijd uiteen van € 110.000 tot € 8,2 miljard, en de toegekende bedragen, voor zover er al uitspraak gedaan is, van € 27.000 tot € 3,6 miljard24. Een ISDS-claim is een sterk drukmiddel, omdat het in vrijwel alle gevallen een kostenpost is voor een overheid. In 50% van de gevallen moet de overheid betalen of zijn beleid aanpassen. In 27% van de gevallen is dat omdat de investeerder wint, in 23% omdat er geschikt wordt. De schikking kan eruit bestaan dat de overheid een deel van de geëiste compensatie betaalt, alsnog het beleid aanpast, of beide. Maar zelfs wanneer het arbitragepanel in het voordeel van de overheid beslist, wat in 37% van de gevallen gebeurt, betaalt deze toch nog vaak de advocaatkosten. Die bedragen ruim 80 procent van de proceskosten, die gemiddeld € 8 miljoen bedragen. Het arbitragepanel bepaalt wie de juridische kosten betaalt, dus ook als de staat niet verloren heeft, kan hij toch gedwongen worden de rekening te betalen.25 Erkent de regering dat overheden door het bestaan van ICS terughoudend kunnen worden in ambitieus milieubeleid, bijvoorbeeld op het gebied van klimaat, om risico’s te mijden? Kan de regering dit zogenaamde «chilling effect» uitsluiten?

Is het juist dat – indien het ICS niet zou worden opgericht – schending van de verdragsvoorschriften door de Nederlandse staat waardoor schade wordt berokkend, aan de gedupeerde het recht geeft om de Nederlandse staat te dagvaarden uit hoofde van onrechtmatige daad?

Is de Nederlandse rechter bevoegd om de Nederlandse staat, indien de eis van de gedupeerde partij gegrond wordt bevonden, te veroordelen tot schadevergoeding en teruggave van eigendom die kan overeenstemmen met die waarop artikel 8.39, eerste lid van het verdrag betrekking heeft?

Indien beide voorgaande vragen bevestigend beantwoord moeten worden, waarom acht de regering dan oprichting van het ICS noodzakelijk, zo vragen de leden van de PvdD-fractie?

Is Nederland gerechtigd om in te stemmen met het verdrag met uitzondering van Afdeling F? Graag een toelichting op verzoek van de leden van de PvdD-fractie.

In de memorie van toelichting lezen de leden van de PvdD-fractie dat het ICS, de «nieuwe EU-inzet», de standaard moet worden voor alle EU-handels- en investeringsakkoorden.26 Is dit het standpunt van de EU? Wordt dit standpunt gedeeld door alle EU-lidstaten? Door de regering werd in het debat met de Tweede Kamer aangegeven «Wij vonden dit [ICS] niet nodig, want van Canada weten we dat er [in Canada] een robuust, toegankelijk rechtssysteem bestaat. Voor Nederland is het ook niet nodig.»27 Heeft de regering al een officieel standpunt ingenomen ten aanzien van ICS in toekomstige handels- en investeringsakkoorden?

Sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw zijn in vergelijking met ICS minder permanente arbitragesystemen opgetuigd ter bescherming van investeringen in landen waar, voornamelijk vanuit Westers perspectief, sprake is van een zwak rechtssysteem. Volgens de Sociaal Economische Raad is «de koninklijke weg (...) een verbetering van rechtssystemen in deze landen, en niet een onafhankelijk arbitragemechanisme.»28 Acht de regering, met het oog op het beschermen en bevorderen van robuuste democratische rechtsstaten, het optuigen van parallelle rechtssystemen een wenselijke ontwikkeling of volgt zij de lijn van de SER, zo vragen de leden van de PvdD-fractie?

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) dat door het oprichten van het ICS buitenspel wordt gezet bij de beoordeling van juridische conflicten over investeringen, heeft geoordeeld dat het ICS niet strijdig is met de rechtsbeginselen van de Europese Unie, zo merken de leden van de 50PLUS-fractie op.

Betekent dit dat alle rechtsbeginselen en de uitleg van EU-recht zoals gehanteerd door het HvJ-EU één op één worden toegepast door het ICS? Zo ja, zou dat tot de conclusie kunnen leiden dat het voor het juridisch resultaat niet uitmaakt of een uitspraak gedaan zou zijn door het HvJ-EU of het ICS? Indien dit tot een bevestigend antwoord leidt willen de leden van de 50PLUS-fractie weten waarom gekozen is om juridische conflicten over investeringen niet voor te leggen aan een reeds jarenlang goed functionerend en erkend juridisch instituut zoals het HvJ-EU in plaats van het oprichten van een alternatieve rechtbank waar enkel bedrijven terecht kunnen die zich benadeeld voelen door (nieuwe) regelgeving van overheden.

Het HvJ-EU concludeerde dat in dit huidige EU-handelsakkoord lidstaten zelfstandig bevoegd zijn gebleven ten aanzien van indirecte investeringen en geschillenbeslechting tussen de investeerder en de desbetreffende verdragspartij. Dit betreft een gemengde bevoegdheid van de EU en de lidstaten waardoor het CETA-verdrag goedkeuring vereist van zowel de EU als die van de afzonderlijke lidstaten. Geschillenbeslechting via internationale arbitrage bestaat al jarenlang, ook in door Nederland afgesloten verdragen met andere landen, zo merken de leden van de 50PLUS-fractie op.

Waarom wordt een soortgelijke vorm van internationale arbitrage bij het CETA-verdrag niet toegepast? Kan de kritiek op internationale arbitrage in zijn algemeenheid nog eens nader uiteen worden uiteengezet op verzoek van de leden van de 50PLUS-fractie? Op welke gronden wordt nu al geconcludeerd dat soortgelijke kritiek niet geldt voor het ICS?

Is in dit verband enkel het begrip «rechter» voldoende om een gegarandeerde onafhankelijkheid en onpartijdigheid te waarborgen? Immers ook arbiters bij geschillenbeslechting worden geacht tot onafhankelijke en onpartijdige besluitvorming te komen. Zijn er arbitrale uitspraken die op het tegendeel wijzen? Zo ja, om hoeveel uitspraken gaat het dan? Is het juist dat de rechters die zitting gaan nemen bij ICS veelal gespecialiseerd zijn in het investeringsrecht? Zo ja, zal deze expertise op slechts een beperkt rechtsgebied wel kunnen leiden tot uitspraken die vergelijkbaar zijn met die van rechters verbonden aan het HvJ-EU, zo vragen de voornoemde leden?

Is het aangevoerde argument dat internationale arbitrage de verdragsluitende staten kunnen beperken in hun bevoegdheid tot het reguleren van gebieden van nationaal belang (bijvoorbeeld sociale voorzieningen, arbeidsnormen, klimaat) juist? Zo ja, waarom zou een internationale arbitrale uitspraak (ICSID) wel verdragsluitende staten kunnen beperken bij het stellen van nationale regels in publiek belang, en het International Court System (ICS) niet? Heeft een arbitrale uitspraak meer rechtskracht dan een rechtelijk vonnis, zo vragen de leden van 50PLUS-fractie zich af?

Het gezamenlijk uitleggingsinstrument behoort bij de uitleg van het CETA-verdrag te worden gehanteerd als context waarbinnen het verdrag moet worden uitgelegd. Het heeft daarom rechtskracht en een bindend karakter. Het uitleggingsinstrument somt de legitieme doeleinden van overheidsbeleid niet uitputtend op maar vormt een indicatie. De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat volgens het advies van de Raad van State29 klimaatbeleid dat niet uitdrukkelijk in het uitleggingsinstrument wordt genoemd, ook binnen de nationale en Europese reguleringsbevoegdheid zal blijven.

Hoe voorkom je dat wanneer een limitatieve opsomming van legitieme doeleinden van overheidsbeleid ontbreekt, discussies ontstaan over wat daar wel en niet onder valt? Bij veranderde wetgeving die disproportioneel inbreuk maakt op de rechten van investeerders, staat voor de investeerder een procedure bij ICS wél open. Het is aan het ICS om in casu na te gaan of de lidstaat een legitiem doeleinde nastreeft, maar hoe wordt dat getoetst daar dit per lidstaat kan verschillen?

De leden van de 50PLUS-fractie willen graag nog een toelichting op de visie van de regering hoe zij aankijkt tegen de dreiging van rechtszaken met enorme schadeclaims door multinationals en de invloed daarvan bij een belangafweging door overheden.

Waarom is het ICS alleen toegankelijk voor investeerders, veelal multinationals, zo vragen de leden van de 50PLUS-fractie? Waarom kunnen andere organisaties die dezelfde benadeling kunnen ondervinden door veranderde wetgeving geen gebruik maken van het ICS? Wat als zij zich wenden tot de reguliere rechtspraak en daardoor parallelle rechtsprocedures ontstaan? Welke uitspraak prevaleert in zo’n geval als het rechtelijk vonnis afwijkt van het ICS of blijven dan twee tegenstrijdige uitspraken naast elkaar bestaan?

Graag ontvangen deze leden een indicatie van de kosten die de oprichting en de jaarlijkse instandhouding van het ICS met zich meebrengen en die worden doorbelast aan Nederland.

Artikel 8.18 CETA regelt de toegang tot onafhankelijke geschillenbeslechting. Onder deze bepaling kan een investeerder een geschil voorleggen aan het ICS voor de beslechting van geschillen tegen de staat uit hoofde van CETA. Hierbij bestaat de mogelijkheid van hoger beroep. Het ICS voorziet in onafhankelijke en transparante geschillenbeslechting. Indien schending van een rechtsgrond onder het verdrag wordt vastgesteld, kan de staat veroordeeld worden tot het betalen van schadevergoeding. Waar kan hoger beroep worden ingesteld, zo vragen de leden van de 50PLUS-fractie zich af? Bij ditzelfde arbitragehof?

De leden van de SGP-fractie vinden het Investment Court System (ICS) een aanzienlijke verbetering ten opzichte van het Investor-State Dispute Settlement System (ISDS). Het ICS voorziet in transparante procedures waarbij de verdragspartijen rechters kunnen benoemen, de rechtspraak onpartijdiger en onafhankelijker wordt en er meer beroepsmogelijkheden worden geboden. Tegelijk constateren deze leden dat er nog geen sprake is van gelijke toegang tot het ICS voor zowel bedrijven en multinationals als burgers en maatschappelijke organisaties die evenzeer geraakt kunnen worden door de inhoud van de handelsovereenkomst, en daarmee belangen kunnen hebben rondom arbitrage omtrent de uitleg en toepassing van de verdragsbepalingen. Waarom is niet gekozen voor een systeem van gelijke toegang? Acht de regering dit niet strijdig met het uitgangspunt van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid?

Het lid van de OSF-fractie merkt op dat in de Tweede Kamer de motie Amhaouch c.s.30 is aangenomen. Deze motie vraagt de regering om binnen vijf jaar het CETA-verdrag te evalueren. Kunnen de daaruit gekomen resultaten/aanbevelingen/verbeteringen dan op korte termijn verwerkt worden binnen CETA?

Verdragscomités en democratische controle

De verschillende verdragscomités die met betrekking tot CETA worden opgericht krijgen de bevoegdheid om bindende sluiten te nemen, zo constateren de leden van de FVD-fractie. Wat betekent het inleveren van onze nationale beleidsvrijheid voor onze economie en onze rechtsstaat?

De leden van de FVD-fractie vragen daarnaast wat de reden is van de keuze voor een supranationale aanpak in plaats van vrijhandel met behoud van soevereiniteit? Wat zijn daarvan de voordelen voor de Nederlandse markt en consument?

De leden van de FVD-fractie stellen dat we sinds de coronacrisis van begin 2020 hebben geleerd dat in tijden van nood de nationale soevereiniteit en de mogelijkheid om op nationale schaal beslissingen te nemen van essentiële betekenis zijn voor het welzijn van het Nederlandse volk. Hoe verhoudt zich dit tot het voornemen inzake CETA om een aanzienlijk deel van de Nederlandse soevereiniteit over te dragen aan supranationale instellingen?

Kan de regering aan de leden van de FVD-fractie duidelijk maken hoe CETA zich verhoudt tot de Nederlandse Grondwet waarin wordt uitgegaan van het primaat van de democratisch gecontroleerde wetgever, wanneer CETA een uitholling betekent van de klassieke verantwoordingsstructuren zoals ministeriële verantwoordelijkheid voor het gehele beleid?

CETA zou gelden voor alle lidstaten van de EU, dat wil zeggen 27 landen met een verschillende geschiedenis en verschillende belangen, zo merken de leden van de FVD-fractie op. Hoe kan worden voorkomen dat het specifieke Nederlandse belang volledig ondergesneeuwd raakt ten opzichte van de belangen van de andere landen?

Een rechtsstaat is de beperking van overheidsmacht door het recht, zo menen de leden van de FVD-fractie. Het recht is de neerslag van de politieke wilsbepaling van een volk, een nationale gemeenschap. Hoe is een rechtsstaat mogelijk zonder nationale bevolking?

Welke garanties kunnen worden gegeven dat de supranationale beslissingsmacht die CETA vestigt, niet steeds verder wordt uitgebreid door een activistische opstelling van de beoordelende instanties, zo vragen de leden van de FVD-fractie?

De leden van de CDA-fractie willen graag opheldering over de stelling dat de comités zonder inspraak van lidstaten of het Europees Parlement het voorliggend verdrag nader kunnen invullen, wijzigen en/of bindende besluiten kunnen nemen.

Zou de regering op verzoek van de leden van de CDA-fractie kunnen aangeven wat de procedures zijn van de raadgevende comités in algemene zin, en wat de competenties zijn na de inperkingen in de voorbije jaren? Hoe worden de comités samengesteld en welke invloed en toezicht heeft Nederland op de veelal technische besluiten? Kan de regering melden onder welke voorwaarden en onder welk democratisch toezicht de comités werken als genoemd in onderliggend verdrag?

CETA wordt een levend verdrag genoemd, zo merken de leden van de GroenLinks-fractie op. Kan de regering exact aangeven wat daarmee wordt bedoeld? Hoever gaat het gedelegeerde mandaat van het Gemengd Comité in het wijzigen c.q. aanpassen van het verdrag, standaarden en procedures? Kan de regering met exacte artikelen uit het verdrag helder maken wat de grenzen zijn van het mandaat van het Gemengd Comité? Hoe weegt de regering de bevoegdheden van het Gemengd Comité, en kan zij in haar antwoord de lezing van veel organisaties en juridisch deskundigen betrekken dat het Gemengd Comité, en onder diens verantwoordelijkheid een aantal specialistische comités, het verdrag zelf kunnen wijzigen of algemene voorschriften kunnen uitvaardigen waarmee zij feitelijk wetgevende bevoegdheden uitoefenen? Is de regering het met deze interpretatie eens, zo niet, kan de regering dan beargumenteerd duidelijk maken waar het comité wel bevoegd toe is?

Ook mogen de verdragscomités technisch administratieve regels opstellen of CETA-verplichtingen met verbindende kracht interpreteren. Hoe kijkt de regering aan tegen deze individuele reguleringsbeslissingen, zonder tussenkomst van democratische controle, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? Klopt het dat zij rechterlijke uitspraken mogen doen in douanekwesties, en dat zij zijn bevoegd om te beslissen over de vervanging van het Investment Court System door een multilateraal systeem? Op welk moment van dergelijke majeure aanpassingen zullen de regeringen en/of parlementen betrokken worden? Is hier sprake van voldoende democratische controle? Zou het Europees Parlement besluiten niet moeten kunnen voorkomen of amenderen, of op zijn minst moeten worden geraadpleegd?

Steunt de regering de Europese Commissie in het standpunt dat de leden van deze specialistische comités, en wat er op de agenda staat, geheim moeten blijven? De Europese Commissie weigerde gevolg te geven aan een WOB-verzoek van het Duitse Umweltinstitut. Publicatie van de namen van de aanwezigen zou in strijd zijn met Europese privacywetten. Het publiek maken van inhoudelijke informatie zou het besluitvormingsproces binnen de werkgroep ernstig ondermijnen. Hoe duidt de regering dit, en is zij het eens met de Europese Commissie, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? Steunt de regering de geheimhouding van de leden en de agenda van de specialistische comités? Verdwijnt de democratische controle rondom de besluitvorming van CETA, inclusief het aanpassen van het verdrag zelf, daarmee niet? Acht de regering het publieke belang en transparante besluitvorming ondergeschikt aan de openbaring van comitéleden?

In de governance-structuur van CETA hangen onder het hoogste politieke orgaan, het Gemengd Comité (Joint Committee), verschillende gespecialiseerde (verdrags)comités voor onder meer handel in goederen, fytosanitaire zaken en financiële diensten, zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Daarin zitten ambtenaren van Canada en van de EU. Naar aanleiding van een onderzoek van Foodwatch31 zijn zorgen ontstaan over het lobbyen door Canadese ambtenaren voor lagere Europese standaarden. De regering heeft hierop schriftelijk en in het debat in de Tweede Kamer gezegd dat de comités (in het bijzonder het SPS-comité, artikel 5.14 CETA) zich beperken tot uitvoerende en technische aspecten, geen bevoegdheid hebben om EU-wetgeving te wijzigen en dat dus aan Europese standaarden niet wordt getornd. Kan de regering verklaren waarom Canadese ambtenaren dat toch proberen, wanneer het zo evident is dat in die comités niet aan Europese regelgeving (zoals over het voorzorgbeginsel) kan worden getornd?

De leden van de SP-fractie hebben nog enkele vragen over de rol van de ambtelijke werkgroepen, de gespecialiseerde sub-comités die onder het Gemengd Comité vallen en waarin gezamenlijk normen en procedures worden vastgesteld en gewijzigd ter uitvoering van CETA als een «levend verdrag». Klopt het dat bij het werk van deze comités nationale parlementen noch het Europees Parlement enige rol spelen en de democratische controle dus volledig ontbreekt? Zo ja, hoe beoordeelt de regering dat in het licht van onze democratische rechtsstaat? Hoe beoordeelt de regering het feit dat de Europese Commissie de agenda’s noch de deelnemers aan deze comités openbaar wil maken? Vindt de regering dit verantwoord in het licht van de ook door haar meermaals geuite wens het Europese bestuur en de Europese besluitvorming openbaar te maken? Klopt de indruk van de leden van de SP-fractie dat in deze ambtelijke werkgroepen het bedrijfsleven veel beter vertegenwoordigd is dan het maatschappelijke middenveld?

Er zijn veel vragen rond de technische CETA-werkgroepen, zo menen de leden van de ChristenUnie-fractie. Klopt het, zoals hier en daar te lezen is, dat besluiten die een CETA-werkgroep neemt direct en zonder parlementaire controle overal binnen de EU wettelijk geldig zijn? Wat is het mandaat van deze werkgroepen en wie controleert dat?

De leden van de ChristenUnie-fractie zien graag een reactie op het citaat van beleidsonderzoeker Stuart Trew in dit verband in een artikel in Follow The Money: «CETA fungeert als basis voor een verdere machtsverschuiving van democratisch verkozen overheden naar oncontroleerbare internationale overleggroepen.»32 Is deze constatering herkenbaar? Waarom wel of niet?

De comités (artikel 26.2 CETA) hebben bevoegdheden om elementen van het CETA-verdrag te wijzigen. Hoe ver de bevoegdheden van het Gemengd Comité en de gespecialiseerde comités gaan, is naar de mening van de leden van de PvdD-fractie volkomen onduidelijk. Daarnaast mist elke transparantie en kunnen de nationale parlementen, noch het Europees Parlement controleren wat er besproken wordt binnen de comités. Ook hoeven bepaalde wijzigingen van het verdrag niet aan een parlement te worden voorgelegd.

Over de mogelijkheden om het CETA-verdrag te wijzigen, antwoordt de regering aan de Tweede Kamer in reactie op schriftelijke vragen: «Wijzigingen van CETA zijn mogelijk conform de gebruikelijke interne verdragswijzigingsprocedures van partijen. (...) In afwijking daarvan bepalen artikel 5.14, lid 2, onder d, van CETA en artikel 30.2, lid 2, dat het Gemengd Comité van beheer voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen respectievelijk het CETA Gemengd Comité kunnen besluiten om de protocollen en een aantal bijlagen bij het akkoord te wijzigen. De bijlagen en protocollen die via deze vereenvoudigde procedures kunnen worden gewijzigd zien op technische, uitvoerende aspecten van CETA. Op deze manier wordt CETA bij de tijd gehouden, en kunnen de verdragspartijen eenvoudiger inspelen op nieuwe ontwikkelingen.»33 Kan de regering in reactie op de leden van de PvdD-fractie bevestigen dat het comité Joint Management Committee on Sanitary and Phytosanitary Measures (JMC-SPS) onderzoekt of de handelsregels in CETA wel verenigbaar zijn met bestaande wetgeving over voedselveiligheid, plantgezondheid, dierenwelzijn en pesticidengebruik?

Klopt het dat de leden van dit comité veranderingen mogen aanbrengen in de verdragstekst en bindende aanbevelingen doen over wetgeving? Graag een heldere uitleg op verzoek van de leden van de PvdD-fractie.

Heeft dit comité enige bevoegdheid in het verhogen of verlagen van voedselveiligheidsstandaarden? Graag een heldere toelichting op verzoek van de leden van de PvdD-fractie. Zo niet, klopt het wel dat zij bindende adviezen kunnen geven voor wijzigingen in voedselveiligheidsstandaarden?

Follow the Money berichtte in oktober vorig jaar dat in het SPS-comité Canadese ambtenaren actief hebben gelobbyd om het Europese voorzorgsbeginsel los te laten bij glyfosaat.34 Foodwatch maakte daarnaast naar aanleiding van een WOB-verzoek in Canada melding van in totaal drie pesticiden.35 Kan de regering in reactie op de leden van de PvdD-fractie bevestigen dat de Canadese delegatie bij de bijeenkomst van het SPS-comité van 15 maart 2018 kritiek heeft geuit op het gedeeltelijk aan banden leggen van pesticiden door en in enkele Europese lidstaten?

In het SPS-comité heeft de Europese delegatie, zo blijkt uit het genoemde onderzoek van Foodwatch, aan Canada toegezegd dat: «The long term goal for the EU is to move away from a hazard-based cut-off criteria as a basis for regulatory decisions.» Hoe beoordeelt de regering deze uitspraak? Klopt het dat de EU in dit comité heeft gezegd van het voorzorgsbeginsel af te willen, zo vragen de leden van de PvdD-fractie?

Wie is verantwoordelijk voor de Europese positie binnen het Gemengd Comité en de werkgroepen en hoe wordt deze positie bepaald?

Vallen standaarden voor het gebruik van pesticiden onder de technische en uitvoerende aspecten van CETA?

Kan de regering richting de leden van de PvdD-fractie bevestigen dat wie er zitting heeft in de comités, wat er op de agenda staat en wat er besproken wordt, geheim is? Graag een heldere toelichting.

Kan de regering op verzoek van de leden van de PvdD-fractie een overzicht geven van de besluiten die tot nu toe door het Gemengd Comité en de gespecialiseerde comités genomen zijn? Graag een uitputtend overzicht, geen verwijzing naar een website, zoals eerder in schriftelijke vragen werd gedaan.

De leden van de SGP-fractie achten het problematisch dat het handelsverdrag een inperking van onze nationale soevereiniteit kan betekenen. Wordt de regelgevende autonomie en de beleidsvrijheid van Nederland niet ingeperkt als de arbitrage binnen het ICS gunstig oordeelt over (door bedrijven) ingediende claims die haaks staan op bijvoorbeeld ons volksgezondheids- of ontwikkelingsbeleid? Hoe verhouden volgens de regering de verdragscomités – besluitvormingsorganen bestaande uit vertegenwoordigers van Canada en de EU die bevoegd zijn bindende besluiten te nemen over het verder ontwikkelen, aanvullen of ten uitvoer leggen van CETA – zich tot grondwettelijke bepalingen ten aanzien van de fundamenten van ons constitutioneel bestel, waaronder artikel 81 van de Grondwet? Zijn er landen die CETA hebben omarmd maar het ICS feitelijk hebben buitengesloten? Zo ja, op welke wijze en met welke motivering?

Het lid van de OSF-fractie heeft een vraag over de democratische legitimatie van de besluiten die door de verdragscomités bij de ontwikkeling van het CETA-verdrag kunnen worden genomen. Deze besluiten zijn bindend voor de EU en dus ook Nederland, zonder dat de parlementen dit goedgekeurd hebben. Volgens onze Grondwet (artikel 81 en artikel 91, lid 3) kan dat zo niet. Kan de regering uitleggen waarom zij hieraan voorbij gaat?

Ratificatie

Waarom wordt inzake de goedkeuring van CETA voorbijgegaan aan artikel 91, lid 3 van de Grondwet, waarin wordt gesteld dat dit soort voorstellen enkel kunnen worden goedgekeurd met twee derde meerderheid, zo vragen de leden van de FVD-fractie?

Kan de regering richting de leden van de PvdA-fractie aangeven wat volgens haar de mogelijke effecten van een eventuele non-ratificatie van CETA door Nederland zijn voor:

  • 1. de positie van Nederland in Europa en van Europa in de wereld;

  • 2. de inhoud van toekomstige handelsverdragen van de EU waarvoor CETA immers een «gouden standaard» zou moeten zijn, en

  • 3. de positie van de EU in de onderhandelingen over een Multilateraal Investment Court, dat op termijn in de plaats moet komen van het ICS van CETA.

Hoe groot schat de regering de mogelijkheid om na non-ratificatie van het huidige CETA via onderhandelingen een nieuwe versie van CETA tot stand te brengen? Is terugval op bestaande BITs voor de regering een optie?

In de nota naar aanleiding van het verslag die de regering op 26 juni 2019 aan de Tweede Kamer heeft gezonden,36 lezen de leden van de PVV-fractie dat dertien EU-lidstaten het verdrag reeds hebben geratificeerd, te weten Denemarken, Estland, Finland, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Hebben in de tussentijd nog meer lidstaten het verdrag geratificeerd?

Op welke wijze kan Nederland, na een eventuele ratificatie van CETA, dit verdrag nog opzeggen, zo vragen de leden van de PVV-fractie?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat CETA een gemengd verdrag is: het handelsgedeelte waarvoor de EU exclusief bevoegd is om te sluiten, is toegepast vanaf 21 september 2017. Voor de bepalingen over indirecte investeringen en geschillenbeslechting is goedkeuring van de lidstaten vereist. Wat is de consequentie wanneer niet alle lidstaten instemmen met het verdrag? Is het mogelijk dat het handelsgedeelte van het verdrag dan toch in werking blijft? Waarom wel of waarom niet?

Wat zijn de gevolgen als CETA niet wordt geratificeerd, zo vragen de leden van de PvdD-fractie? Graag een toelichting. En in het bijzonder, vervalt dan het verdrag in zijn geheel of blijft het handelsdeel in werking zoals reeds het geval is?

Het verdrag CETA werkt in de praktijk al twee jaar. Volgens de informatie van de regering hebben beide partijen, de EU en Canada, grote voordelen van deze handelsovereenkomst. De overeenkomst is nu niet geratificeerd. Wat zijn de consequenties als Nederland CETA (nu) niet ratificeert, zo vraagt het lid van de OSF-fractie?

Toekomstige handelsverdragen

Een handelsland als Nederland is voor een belangrijk deel voor economische groei en welvaart afhankelijk van vrijhandel. CETA verlaagt of schaft tarifering op termijn af wat het bedrijfsleven en met name het MKB ten goede komt. Het MKB is eveneens gebaat bij een vermindering van de administratieve lastendruk. Welke initiatieven kan de regering nemen en welk beleid staat haar voor ogen om toekomstige handelsverdragen nog enige kans van slagen te bieden? Er is al sprake van voldoende economische tegenwind in de ogen van de leden van de VVD-fractie.

In vervolg op deze vraag, en meer specifiek, in hoeverre denkt de regering dat bij een non-ratificatie van CETA, omdat niet aan alle Nederlandse wensen en eisen is voldaan, een verdrag met het Verenigd Koninkrijk nog tot de mogelijkheden behoort? Stevenen wij tegen deze achtergrond, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid af op een harde no-deal Brexit? Kan de regering richting de leden van de VVD-fractie aangeven wat daarvan de economische consequenties zouden kunnen zijn?

Tot slot vragen de leden van de SGP-fractie of de regering, ook in het licht van toekomstige handelsverdragen zoals het verdrag tussen de EU en Mercosur, bij de EU wil aandringen op een nieuw model voor handelsverdragen dat recht doet aan genoemde zorgen en bezwaren omtrent een gelijk speelveld voor Europese producenten, ongelijke toegang tot arbitrage en een onwenselijke inperking van de staatssoevereiniteit?

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Apeldoorn

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Luijk


X Noot
1

Samenstelling:

Faber-van de Klashorst (PVV), Ganzevoort (GL), Van Apeldoorn (SP) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Jorritsma-Lebbink (VVD), Knapen (CDA), Oomen-Ruijten (CDA), Koole (PvdA), Teunissen (PvdD), Van Rooijen (50PLUS), arbouw (VVD), Van Ballekom (VVD) (1e ondervoorzitter), Beukering (FvD), Bezaan (PVV), Dittrich (D66), Gerbrandy (OSF), Huizinga-Heringa (CU) (2e ondervoorzitter), Karimi (GL), Kluit (GL), Moonen (D66), Otten (Fractie-Otten), Van Pareren (FVD), Vos (PvdA), Van Wely (FVD)

X Noot
2

Opinie van advocaat-generaal E. Sharpston, 21 december 2016. Adviesprocedure 2/15, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A62015CC0002%2801%29

X Noot
3

Rapport Parlementair Onderzoek Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten, oktober 2012, blz. 6 https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20121030/aanbiedingsbrief_en_hoofdrapport

X Noot
4

Kamerstukken I, 2012–2013, C, E

X Noot
5

Milieudefensie en Handel Anders, 28 maart 2020, «CETA: een achterhaald verdrag», blz. 17, https://milieudefensie.nl/actueel/ceta-een-achterhaald-verdrag

X Noot
7

AVROTROS Radar, uitzending 10 februari 2020, «Hoe multinationals geld krijgen van de overheid door handelsverdrag CETA»

X Noot
8

Resolutie van het Europees Parlement, «The European Green Deal», 15 januari 2020, https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-9-2020-0005_EN.pdf

X Noot
9

Kamerstukken II, 2016–2017, 21 501-02, Nr. 1677

X Noot
10

Handelingen II 2019/2020, 54, item 2, blz. 8

X Noot
11

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154, nr. 3, blz. 2

X Noot
12

Marco Bronckers en Giovanni Gruni, 2019, «Taking the enforcement of labour standards in the EU's free trade agreements seriously», in Common Market Law Review 26: 1591–1622

X Noot
13

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154, nr. 3, blz. 2

X Noot
14

Handelingen II 2019/2020, 54, item 2, blz. 13

X Noot
15

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154, nr. 3, blz. 4

X Noot
16

Gus van Harten, 23 juli 2018, «Leaders in the Expansive and Restrictive Interpretation of Investment Treaties: A Descriptive Study of ISDS Awards to 2010» https://academic.oup.com/ejil/article/29/2/507/5057065

X Noot
17

Kirkwood en Smith, 30 april 2019, «Digging for Dividends: the use and abuse of investor-state dispute settlement by Canadian investors abroad», https://www.policyalternatives.ca/digging-for-dividends

X Noot
18

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154, nr. 3, blz. 9

X Noot
19

SOMO/Milieudefensie, Factsheet januari 2019, «CETA: Claimrecht voor Canadese multinationals», blz. 6–7 https://www.somo.nl/nl/wp-content/uploads/sites/2/2020/01/CETA-Claimrecht-Canadese-multinationals.pdf

X Noot
20

Citaat uit een e-mail d.d. 22 maart jl., gericht aan de leden van de PvdA-fractie

X Noot
21

Citaat uit een e-mail d.d. 21 maart jl., gericht aan de leden van de PvdA-fractie

X Noot
22

Position paper L. Ankersmit tbv rondetafelgesprek CETA Tweede Kamer, «Nog altijd te conservatief en eenzijdig: het «Investment Court System» in CETA», blz. 2, https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2019Z20865&did=2019D43565

X Noot
23

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154 Nr. 4, blz. 5

X Noot
24

Position paper L. Ankersmit tbv rondetafelgesprek CETA Tweede Kamer, «Nog altijd te conservatief en eenzijdig: het «Investment Court System» in CETA», https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2019Z20865&did=2019D43565

X Noot
25

Milieudefensie en Handel Anders, 28 maart 2020, «CETA: een achterhaald verdrag», blz. 9, https://milieudefensie.nl/actueel/ceta-een-achterhaald-verdrag

X Noot
26

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154 nr. 3, blz. 4

X Noot
27

Handelingen II 2019–2020, 54, item 2, blz. 22

X Noot
28

Kamerstukken II, 2019–2020, 31 985 nr. 61, blz. 4

X Noot
29

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154 Nr. 4, blz. 6

X Noot
30

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 154, Nr. 19

X Noot
31

Foodwatch Report 2020, «The potential dangers of CETA committees on Europa», https://www.foodwatch.org/fileadmin/-NL/Potential_dangers_of_ceta_committees_on_Europe.pdf

X Noot
32

Follow the Money, 8 oktober 2019, «Handelsverdrag tussen Canada en de EU is regeren via geheime werkgroepen», https://www.ftm.nl/artikelen/handelsverdrag-tussen-canada-en-de-eu-is-regeren-via-geheime-werkgroepen

X Noot
33

Aanhangsel van de Handelingen II, 2019–2020, nr. 1519

X Noot
34

Follow the Money, 8 oktober 2019, «Handelsverdrag tussen Canada en de EU is regeren via geheime werkgroepen», https://www.ftm.nl/artikelen/handelsverdrag-tussen-canada-en-de-eu-is-regeren-via-geheime-werkgroepen

X Noot
35

Foodwatch Report 2020, «The potential dangers of CETA committees on Europa», https://www.foodwatch.org/fileadmin/-NL/Potential_dangers_of_ceta_committees_on_Europe.pdf

X Noot
36

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154 Nr. 6, blz. 47

Naar boven