Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 september 2021
Hierbij stuur ik uw Kamer een afschrift van mijn brief aan de Tweede Kamer over het
opgeleverde eindrapport «Voorbereiding evaluatie Wet straffen en beschermen».
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 september 2021
Op 5 februari 2021 informeerde ik uw Kamer over het beleidskader voor de evaluatie
van de Wet straffen en beschermen en de visie op gevangenisstraffen «Recht doen, kansen
bieden», in de vorm van een tussenrapport.1 De afgelopen maanden is gewerkt aan verrijking van dit tussenrapport, door opname
van een nulmeting en de mede op basis hiervan getrokken conclusies van de onderzoekers.
Met als resultaat het eindrapport «Voorbereiding evaluatie Wet straffen en beschermen»,
dat ik uw Kamer hierbij aanbied.
Voorziene evaluatie(s)
In de Wet straffen en beschermen (hierna: de wet) is een evaluatiebepaling opgenomen
die strekt tot het uitvoeren van een evaluatie van de wet binnen vijf en tien jaar
na inwerkingtreding. Gelet op de inhoudelijke samenhang is ervoor gekozen om eerdergenoemde
visie hierbij te betrekken.2 Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum heeft Regioplan Beleidsonderzoek
opdracht gegeven voorbereidingen te treffen voor de evaluatie en monitoring van de
toepassing. Aan de hand van het opgeleverde eindrapport kan worden onderzocht hoe
de geïntroduceerde maatregelen in de praktijk worden gebracht en of de resultaten
zich in de beoogde richting ontwikkelen. Uiteraard zal hierbij oog zijn voor de specifieke
verzoeken van uw Kamer en de Eerste Kamer in dit verband. Bijvoorbeeld door aandacht
te besteden aan – de verlening van – de voorwaardelijke invrijheidstelling, in het
bijzonder de wijze waarop het slachtofferbelang wordt meegenomen.
Uitgevoerde nulmeting
Het belangrijkste verschil tussen het eerder aan uw Kamer gezonden tussenrapport en
bijgevoegd eindrapport betreft de toevoeging van de uitkomsten van de verrichte kwantitatieve
nulmeting. Het betreft een meting van de huidige situatie, opdat verschillen in resultaten
voor, op het moment van en na inwerkingtreding van de maatregelen inzichtelijk kunnen
worden gemaakt. Uit de nulmeting blijkt dat de informatie beperkt – uit systemen –
voorhanden is, uitgaande van de geformuleerde indicatoren. De op dit moment wel beschikbare
informatie heeft (met name) betrekking op de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ten
aanzien van noodzakelijk bevonden informatie over de detentiefasering valt op dat
ten tijde van het schrijven en opleveren van het eindrapport nog relatief onbekend
was hoe deze informatie ten behoeve van de evaluatie beschikbaar moet komen. Met het
aangeboden eindrapport in de hand heb ik hierover met DJI en het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Documentatiecentrum gesproken. In gezamenlijkheid is een aanpak gekozen
die een combinatie van informatie uit systemen en het doen van dossieronderzoek behelst.
Dit houdt in dat niet uit systemen te verkrijgen informatie zal worden opgehaald door
op basis van een steekproef dossiers (denk aan detentie- en re-integratieplannen)
te analyseren.
Tot besluit
Ik ben zeer verheugd over het feit dat de wet per 1 juli 2021 (voor het overgrote
deel) in werking is getreden. Per 1 december 2022 volgt nog de nieuwe regeling van
het penitentiair programma. Om beeld te kunnen krijgen van de toepassing van de wet
in de praktijk en het resultaat ben ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
erkentelijk voor dit eindrapport, dat daarvoor bruikbare handvatten biedt. Zodra er
uitkomsten bekend zijn, zal ik u hierover informeren.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker