Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.1.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt na «aangewezen» ingevoegd «, waaronder in ieder geval die
voorzieningen».
2. Het zevende lid vervalt.
B
Artikel 2.1.4a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «verstrekt» vervangen door «verleend».
2. In het derde lid, wordt na «gevallen worden omschreven waarin» ingevoegd «bij verordening
de hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld of».
Toelichting
Onderdeel A
Deze redactionele aanpassing zorgt ervoor dat één artikellid regelt welke algemene
voorzieningen onder het abonnementstarief vallen. Bij verordening worden in ieder
geval die voorzieningen aangewezen waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie tot
stand wordt gebracht. Daarnaast kan de gemeente zelf nog andere algemene voorzieningen
aanwijzen die daardoor onder het abonnementstarief vallen. Dit komt de overzichtelijkheid
ten goede.
Onderdeel B
Eerste lid
De bijdrage wordt opgelegd vanaf het moment dat de levering van ondersteuning (in
natura) is gestart. Het CAK ontvangt hierover een bericht. Een dergelijk bericht wordt
bij de leveringsvorm van persoonsgebonden budget (pgb) niet verzonden.
In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.1.1 van het Besluit langdurige zorg
(Stb. 2014, 520) is aangegeven dat de eigen bijdrage voor het pgb is verschuldigd met ingang van
de dag waarop het zorgkantoor het pgb verleent. In een uitspraak van de Rechtbank
Limburg van 27 juli 2018 (AWB/ROE 17/51) is echter gebleken dat onduidelijkheid kan
bestaan over de datum waarop de eigen bijdrage bij het pgb kan worden opgelegd. In
die zaak werd doorslaggevend geacht dat de eigen bijdrage voor het pgb in de Wet langdurige
zorg (Wlz) inhoudelijk gelijk waren aan de bijdragen zoals deze golden onder de Algemene
Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). In de Wlz is echter, anders dan onder de AWBZ
het geval was, sprake van een «bruto» pgb dat besteed mag worden aan uitgaven van
Wlz-zorg en niet het betalen van de verschuldigde eigen bijdrage. Dit geldt eveneens
voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Door in het Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 vast te leggen
dat de bijdrage is verschuldigd vanaf het moment dat het pgb is verleend, wordt deze
onduidelijkheid weggenomen. Dit betekent dat de ingangsdatum van de toekenningsbeschikking
van de Wlz-uitvoerder (zorgkantoor) voor de Wlz leidend is, en de verleningsdatum die genoemd is in
de beschikking van het college van burgemeester en wethouders voor de Wmo 2015. Dit
biedt de cliënt en het zorgkantoor of het college de ruimte om af te spreken vanaf
welk moment de cliënt overeenkomsten met zorgverleners heeft gesloten en dus ook gebruik
zal (kunnen) maken van het pgb.
Daarom wordt hier ook in het wetsvoorstel verduidelijkt dat de periode waarover een
pgb wordt verleend leidend is. Niet bijvoorbeeld de periode vanaf wanneer men betalingen
doet uit het pgb. Het budget is immers reeds gereserveerd en de kosten zijn gemaakt.
Verder kan een verleningsdatum worden herzien – voor zover de termijnen dit toelaten
– als er onverhoopt onredelijke uitkomsten zouden ontstaan waarbij iemand geen zorg
of ondersteuning kan betrekken, maar wel een eigen bijdrage moet betalen. Daarbij
kan een verzekerde of Wmo-cliënt geen oneigenlijke invloed uitoefenen op het moment
waarop de bijdrage verschuldigd is. Het CAK gaat in ieder geval uit van de datum zoals
ontvangen van het zorgkantoor (Wlz) of het college (Wmo 2015).
Tweede lid
In het wetsvoorstel is geregeld dat maatwerkvoorzieningen kunnen worden uitgezonderd
van het abonnementstarief van € 19,– per maand. Dit is, zoals in de memorie van toelichting
bij de wetsvoorstel staat, specifiek bedoeld voor vervoer waarbij een lage ritprijs
wordt betaald. Echter, die ritprijs moet bij verordening van de gemeente worden vastgesteld.
Die grondslag ontbrak voor die leveringsvormen die onder het abonnementstarief vallen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge