Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 35054 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 35054 nr. A |
2 juli 2019
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de Omgevingswet aan te vullen met regels over de beheersing van geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2.10 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, en het tweede lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de aard en de termijn als de omgevingswaarde een geluidproductieplafond is.
B
Artikel 2.11, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij omgevingsplan kunnen geen omgevingswaarden worden vastgesteld in aanvulling op of in afwijking van omgevingswaarden die bij omgevingsverordening, algemene maatregel van bestuur of besluit als bedoeld in artikel 2.12a, eerste lid, 2.13a, eerste lid, of 2.15, tweede lid, zijn vastgesteld, tenzij bij de omgevingsverordening, de maatregel of het besluit anders is bepaald.
C
In paragraaf 2.3.2 wordt na artikel 2.11 een artikel ingevoegd, luidende:
Bij omgevingsplan worden in ieder geval als omgevingswaarden geluidproductieplafonds vastgesteld rondom industrieterreinen waar bij algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteiten kunnen worden verricht die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken.
D
Artikel 2.12, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij omgevingsverordening kunnen geen omgevingswaarden worden vastgesteld in aanvulling op of in afwijking van omgevingswaarden die bij algemene maatregel van bestuur of besluit als bedoeld in artikel 2.15, tweede lid, zijn vastgesteld, tenzij bij de maatregel of het besluit anders is bepaald.
E
Na artikel 2.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Op verzoek van de gemeenteraad kunnen bij besluit van provinciale staten als omgevingswaarden geluidproductieplafonds worden vastgesteld rondom de in artikel 2.11a bedoelde industrieterreinen als dat nodig is voor een doelmatige beheersing van het geluid afkomstig van die industrieterreinen.
2. Provinciale staten kunnen deze bevoegdheid delegeren aan gedeputeerde staten.
F
In paragraaf 2.3.3 wordt na artikel 2.13 een artikel ingevoegd, luidende:
1. Provinciale staten stellen bij besluit als omgevingswaarden geluidproductieplafonds vast aan weerszijden van bij omgevingsverordening aangewezen:
a. wegen in beheer bij de provincie,
b. lokale spoorwegen, voor zover gelegen buiten de gebieden die op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn aangewezen.
2. Provinciale staten kunnen deze bevoegdheid delegeren aan gedeputeerde staten.
G
Artikel 2.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot derde tot en met vijfde lid.
2. Na het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt bij besluit als omgevingswaarden geluidproductieplafonds vast aan weerszijden van bij ministeriële regeling aangewezen:
a. wegen in beheer bij het Rijk,
b. hoofdspoorwegen.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door: vierde lid.
H
Aan artikel 2.16, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. de beheersing van geluid afkomstig van wegen in beheer bij de gemeente, lokale spoorwegen, voor zover deze niet zijn aangewezen op grond van artikel 2.13a, eerste lid, aanhef en onder b, en industrieterreinen.
I
Aan artikel 2.17, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. de beheersing van geluid afkomstig van wegen als bedoeld onder b.
J
Artikel 2.18, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «geluidhinder» vervangen door: geluid.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een komma, wordt na onderdeel e een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. de beheersing van geluid afkomstig van wegen en lokale spoorwegen die zijn aangewezen op grond van artikel 2.13a, eerste lid, en van industrieterreinen als toepassing is gegeven aan artikel 2.12a.
K
Artikel 2.19, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b wordt geletterd c.
2. Na onderdeel a wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
b. bij Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat: de beheersing van geluid afkomstig van wegen in beheer bij het Rijk en hoofdspoorwegen die zijn aangewezen op grond van artikel 2.15, tweede lid,.
L
Aan artikel 2.24 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Regels als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen ook betrekking hebben op de uitoefening van de taak, bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onder b, door de beheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet.
M
Artikel 2.25, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan onderdeel a wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
9°. een besluit tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden als bedoeld in artikel 2.12a, eerste lid, 2.13a, eerste lid, of 2.15, tweede lid, of een besluit tot vaststelling van geluidwerende maatregelen als bedoeld in artikel 2.43,.
2. Onderdeel b komt te luiden:
b. de uitoefening van een taak als bedoeld in paragraaf 2.4.1, de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.38 of het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, onder b, onder 2°.
N
Artikel 2.27 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «geluidhinder» vervangen door: geluid.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een komma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. het beschermen van de gezondheid, met betrekking tot de beheersing van geluid afkomstig van wegen en lokale spoorwegen.
O
Artikel 2.28 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel d komt te luiden:
d. het beschermen van de gezondheid, met betrekking tot de beheersing van geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen,.
2. In onderdeel e wordt «onder b» vervangen door: onder c.
P
In artikel 2.29, tweede lid, onder d, wordt «de geluidbelasting» vervangen door: het geluid.
Q
Na artikel 2.29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
R
Artikel 2.33, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen b en c worden geletterd c en d.
2. Na onderdeel a wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
b. het waterschapsbestuur, als dat nodig is voor een doelmatige beheersing van het geluid afkomstig van wegen als bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, onder c,.
S
Artikel 2.34, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen c en d worden geletterd d en e.
2. Na onderdeel b wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
c. provinciale staten over een besluit tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden rondom industrieterreinen als bedoeld in artikel 2.12a, eerste lid, waarop zich voorzieningen voor defensie bevinden,.
T
Na artikel 2.42 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het college van burgemeester en wethouders, het dagelijks bestuur van het waterschap, gedeputeerde staten en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat bepalen bij besluit of, en zo ja, welke maatregelen aan een gebouw worden getroffen ter beperking van het geluid in het gebouw. De eerste zin is alleen van toepassing in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
2. Het besluit wordt ingetrokken in gevallen of op gronden die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald.
U
In artikel 3.6, eerste lid, onder d, wordt «de geluidbelasting» vervangen door: het geluid.
Ua
Artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, komt te luiden:
1. Gedeputeerde staten stellen ter uitvoering van de richtlijn omgevingslawaai, overeenkomstig artikel 3.6, een actieplan vast voor de volgende geluidbronnen:
a. belangrijke wegen als bedoeld in artikel 3, onder n, van die richtlijn, als het gaat om wegen die:
1°. in beheer zijn bij de provincie, of
2°. in beheer zijn bij een gemeente of waterschap en zijn gelegen buiten een agglomeratie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,.
V
Artikel 3.10, tweede lid, onder b, komt te luiden:
b. kan, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, tweede en derde lid, bij algemene maatregel van bestuur of omgevingsverordening:
1°. een ander bestuursorgaan worden aangewezen dat het programma vaststelt,
2°. worden bepaald dat in plaats van de plicht, bedoeld in het eerste lid, een daarbij aangewezen bestuursorgaan of andere instantie maatregelen treft, gericht op het voldoen aan de omgevingswaarde.
W
In artikel 3.12 wordt na «opgenomen maatregelen» ingevoegd: of de maatregelen, bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, onder b, onder 2°,.
X
In artikel 16.24 wordt «de paragrafen 16.3.2 tot en met 16.3.6» vervangen door: de paragrafen 16.3.1a tot en met 16.3.6.
Y
Na paragraaf 16.3.1 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden als bedoeld in de artikelen 2.12a, eerste lid, 2.13a, eerste lid, en 2.15, tweede lid, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Z
Aan artikel 16.78 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Een besluit tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden als bedoeld in de artikelen 2.12a, eerste lid, 2.13a, eerste lid, en 2.15, tweede lid, treedt in werking met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag waarop het besluit is bekendgemaakt. Als eerdere inwerkingtreding volgens het bevoegd gezag vanwege spoedeisende omstandigheden nodig is, kan het bevoegd gezag bepalen dat het besluit eerder in werking treedt.
AA
Aan artikel 16.88, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
j. de wijze waarop rechthebbenden van een gebouw instemmen met het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 2.43, eerste lid.
AB
Artikel 20.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zesde lid wordt vernummerd tot zevende lid.
2. Na het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. In afwijking van het eerste lid worden voor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden de methode van monitoring en het bestuursorgaan dat of de andere instantie die met de uitvoering van de monitoring is belast aangewezen bij algemene maatregel van bestuur.
3. In onderdeel a van het zevende lid (nieuw) wordt «eerste lid» vervangen door: eerste en zesde lid.
AC
In artikel 20.3, eerste lid, wordt «artikel 2.13» vervangen door: de artikelen 2.11a, 2.12a, eerste lid, 2.13, eerste lid, en 2.13a, eerste lid.
AD
Aan hoofdstuk 22 wordt een afdeling toegevoegd, luidende:
1. Het college van burgemeester en wethouders stelt uiterlijk op 18 juli 2038 een programma vast, gericht op het reduceren van geluid van wegen in beheer bij de gemeente en van lokale spoorwegen, voor zover deze niet zijn aangewezen op grond van artikel 2.13a, eerste lid, aanhef en onder b.
2. Het algemeen bestuur van een waterschap stelt uiterlijk op 18 juli 2038 een programma vast, gericht op het reduceren van geluid van wegen in beheer bij het waterschap.
3. Gedeputeerde staten stellen uiterlijk op 18 juli 2038 een programma vast, gericht op het reduceren van geluid van wegen in beheer bij de provincie en van lokale spoorwegen, voor zover deze zijn aangewezen op grond van artikel 2.13a, eerste lid, aanhef en onder b.
4. De artikelen 2.25, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, 16.27, 16.77a, tweede lid, en 16.88 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in artikel 16.27, tweede lid, voor «die wijziging niet ziet op een in dat programma opgenomen beschrijving van een activiteit als gevolg waarvan de activiteit is toegestaan» wordt gelezen «die wijziging niet ziet op een in dat programma opgenomen maatregelkeuze voor een locatie».
De Wet geluidhinder wordt ingetrokken.
De Algemene douanewet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1:3, vierde lid, vervalt:, de Wet geluidhinder.
B
In de bijlage bij de artikelen 1:1 en 1:3 vervalt: – Wet geluidhinder.
Bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
1. Hoofdstuk 1, artikel 1, wordt als volgt gewijzigd:
a. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer vervalt in onderdeel a: 11.18.
b. In de zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet wordt, onder verlettering van de onderdelen b tot en met o, tot c tot en met p, na onderdeel a ingevoegd:
b: artikel 2.13a, eerste lid, voor zover het betreft de eerste vaststelling en daarbij toepassing is gegeven aan op grond van artikel 2.24 van de Omgevingswet gestelde regels over vaststelling van geluidproductieplafonds op basis van de historische geluidproductie, vermeerderd met 1,5 dB.
c. Aan de zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet wordt, onder verwijdering van de punt aan het slot van onderdeel p, een onderdeel toegevoegd, luidende:
q. artikel 22.18, voor zover het niet betreft een onderdeel van een programma dat voor een locatie de maatregelkeuze bevat.
2. Hoofdstuk 2, artikel 2, wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede met betrekking tot de Wet geluidhinder vervalt.
b. In de zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet wordt, onder verlettering van de onderdelen b tot en met h, tot e tot en met k, na onderdeel a ingevoegd:
b. artikel 2.12a, eerste lid
c. artikel 2.13a, eerste lid
d. artikel 2.15, tweede lid.
De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
De titels 11.1 en 11.3 van hoofdstuk 11 vervallen.
B
In de opsomming in artikel 13.1, tweede lid, vervalt: de Wet geluidhinder,.
C
Artikel 18.2j vervalt.
D
In artikel 20.3, eerste lid, vervalt: de Wet geluidhinder;.
E
In artikel 21.6, vierde lid, vervalt:
a. 11.1, eerste lid, 11.3, eerste lid,
b. 11.29, vierde lid,.
F
In de opsomming van bijlage 1 vervalt: Wet geluidhinder.
1. Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op de onderstaande besluiten totdat deze onherroepelijk zijn:
a. de vaststelling of wijziging van geluidproductieplafonds waarvoor voor dat tijdstip een verzoek als bedoeld in artikel 11.31, eerste lid, van de Wet milieubeheer is ingediend,
b. de ambtshalve vaststelling of wijziging van geluidproductieplafonds als het besluit is bekendgemaakt voor dat tijdstip,
c. een ontheffing van de verplichting tot naleving van een geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 11.24, eerste lid, van de Wet milieubeheer waarvoor voor dat tijdstip een verzoek als bedoeld in dat artikel is ingediend,
d. de vaststelling van een overschrijdingsbesluit als bedoeld in artikel 11.49, eerste lid, van de Wet milieubeheer waarvoor voor dat tijdstip een verzoek als bedoeld in dat artikel is ingediend.
2. Als op grond van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een plicht bestond tot het treffen van geluidwerende of geluidbeperkende maatregelen op grond van een onherroepelijk besluit, of op grond van een besluit dat onder de werking van dit artikel valt, en die maatregelen op dat tijdstip nog niet zijn getroffen, blijft op die plicht de Wet milieubeheer van toepassing.
3. Artikel 11.22 van de Wet milieubeheer blijft van toepassing totdat de in dat artikel bedoelde beheerder over het laatste volledige kalenderjaar waarop hoofdstuk 11 van die wet van toepassing was een verslag over de naleving van de geluidproductieplafonds in dat kalenderjaar aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft gezonden.
1. De volgende geluidproductieplafonds worden, als zij onherroepelijk zijn, door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat met bij ministeriële regeling gestelde rekenvoorschriften herberekend:
a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet vastgestelde geluidproductieplafonds,
b. de geluidproductieplafonds die onder de werking van artikel 3.1, eerste lid, onder a en d, of 3.3, tweede lid, onder c, vallen,
c. de geluidproductieplafonds die zijn opgenomen in een ontwerptracébesluit dat op of na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ter inzage is gelegd.
2. De herberekende geluidproductieplafonds gelden als bij besluit als omgevingswaarden vastgestelde geluidproductieplafonds als bedoeld in artikel 2.15, tweede lid, van de Omgevingswet.
3. Een ontheffing van de verplichting tot naleving van een geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 11.24 van de Wet milieubeheer geldt als een bij besluit als omgevingswaarde vastgesteld geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 2.15, tweede lid, van de Omgevingswet.
4. Als in een ontheffing als bedoeld in het derde lid een voorschrift is opgenomen over de mate van overschrijding van het geluidproductieplafond, wordt die mate van overschrijding door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat herberekend met de in het eerste lid bedoelde rekenmethode.
1. Afdeling 11.3.6 van de Wet milieubeheer blijft van toepassing tot 1 januari 2024.
2. In geval van toepassing van het eerste lid blijft hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer van toepassing op:
a. een op grond van artikel 11.56, eerste lid, van die wet ingediend verzoek om vaststelling van een saneringsplan, totdat dit saneringsplan onherroepelijk is,
b. een wijziging van een saneringsplan of de termijn waarbinnen de daarin opgenomen saneringsmaatregelen moeten zijn getroffen als bedoeld in artikel 11.61 van die wet, totdat deze wijziging van dit saneringsplan of deze termijn onherroepelijk is,
c. een op grond van artikel 11.63, eerste lid, van die wet ingediend verzoek tot verlaging van geluidproductieplafonds, totdat deze verlaging van geluidproductieplafonds onherroepelijk is, en
d. de in de saneringsplannen opgenomen saneringsmaatregelen en de eventuele geluidwerende maatregelen, totdat deze maatregelen getroffen zijn.
1. Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op de onderstaande besluiten totdat deze onherroepelijk zijn:
a. het nemen van een besluit tot aanleg of reconstructie van een weg of aanleg of wijziging van een spoorweg buiten toepassing van de bestemmingsplanprocedure waarbij uitvoering wordt gegeven aan de Wet geluidhinder en waarvoor de resultaten van het vereiste akoestische onderzoek en een beschrijving van de maatregelen die nodig zijn voor dat tijdstip aan het college van burgemeester en wethouders zijn overgelegd,
b. het vaststellen van een programma van maatregelen, een saneringsprogramma of het vaststellen van de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting en maatregelen waarbij uitvoering wordt gegeven aan de Wet geluidhinder, voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen saneringsprojecten.
2. Als op grond van de Wet geluidhinder zoals die gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een plicht bestond tot het treffen van maatregelen als bedoeld in het eerste lid op grond van een onherroepelijk besluit, of op grond van een besluit dat onder de werking van dit artikel valt, en die maatregelen op dat tijdstip nog niet zijn getroffen, blijft op die plicht de Wet geluidhinder van toepassing.
1. Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op:
a. de op dat tijdstip aanwezige, in aanleg zijnde of geprojecteerde wegen in beheer bij de provincie, totdat provinciale staten op grond van artikel 2.13a, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet bij besluit als omgevingswaarden geluidproductieplafonds hebben vastgesteld aan weerszijden van die wegen, en deze besluiten in werking zijn getreden, met dien verstande dat:
1°. in de artikelen 74, 76, 77, 79, 99 en 110c van de Wet geluidhinder voor «bestemmingsplan« wordt gelezen «omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet» of, waar van toepassing, «projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet»,
2°. in de artikelen 76 en 77 van de Wet geluidhinder voor «wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening» en «wijzigings- of uitwerkingsplan» wordt gelezen «omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet»,
3°. in artikel 76a van de Wet geluidhinder voor «omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken» wordt gelezen «omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet»,
4°. in de artikelen 98 en 104a van de Wet geluidhinder voor «tracébesluit» wordt gelezen «projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet»,
5°. in artikel 98 van de Wet geluidhinder voor «wegaanpassingsbesluit als bedoeld in artikel 5 van de Spoedwet wegverbreding» wordt gelezen «projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet»,
6°. in artikel 98 van de Wet geluidhinder voor «geluidplan als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding» wordt gelezen «programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet»,
7°. in artikel 110c van de Wet geluidhinder voor «omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken» wordt gelezen «omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet»,
b. de onderstaande besluiten, totdat deze onherroepelijk zijn:
1⁰. het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van bestaande, in aanbouw zijnde en geprojecteerde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen op grond van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder, waarvoor voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend,
2⁰. het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 76a van de Wet geluidhinder, waarvoor de aanvraag is ingediend voor dat tijdstip.
2. Voor een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bestaande weg in beheer bij de provincie wordt uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voldaan aan de plicht tot het bij besluit als omgevingswaarden vaststellen van geluidproductieplafonds als bedoeld in artikel 2.13a, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.
1. Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op:
a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanwezige industrieterreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, totdat de gemeenteraad, respectievelijk provinciale staten, op grond van artikel 2.11a van de Omgevingswet bij omgevingsplan als omgevingswaarden geluidproductieplafonds heeft vastgesteld, respectievelijk op grond van artikel 2.12, derde lid, bij besluit als omgevingswaarden geluidproductieplafonds hebben vastgesteld rondom die industrieterreinen, en deze besluiten in werking zijn getreden, met dien verstande dat:
1°. in de artikelen 40, 41, 46, 48, 55, 56, 57 en 110c van de Wet geluidhinder voor «bestemmingsplan» wordt gelezen «omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet» of, waar van toepassing, «projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet»,
2°. in artikel 41 van de Wet geluidhinder voor «omgevingsvergunningen voor activiteiten met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» wordt gelezen «omgevingsvergunningen voor milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet»,
3°. in de artikelen 48 en 57 van de Wet geluidhinder voor «wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening» en «wijzigings- of uitwerkingsplan» wordt gelezen «omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet»,
4°. in de artikelen 49 en 58 van de Wet geluidhinder voor «omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken» wordt gelezen «omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet»,
5°. in artikel 110c van de Wet geluidhinder voor «omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken» wordt gelezen «omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet»,
b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanwezige terreinen waarvan de geluidszone op grond van artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder voortbestaat, totdat aan de verplichting tot het vaststellen van een omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet, is voldaan,
c. de onderstaande besluiten, totdat deze onherroepelijk zijn:
1°. het bij bestemmingsplan wijzigen en opheffen van een geluidszone op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder, waarvan het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd voor dat tijdstip,
2°. het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van bestaande, in aanbouw zijnde en geprojecteerde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder, waarvoor voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend,
3°. het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 49 en 58 van de Wet geluidhinder, waarvoor de aanvraag is ingediend voor dat tijdstip,
4°. het vaststellen van een geluidreductieplan als bedoeld in artikel 67 van de Wet geluidhinder, waarvan het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd voor dat tijdstip.
2. Voor een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bestaand industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder wordt uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voldaan aan de plicht tot het bij omgevingsplan als omgevingswaarden vaststellen van geluidproductieplafonds als bedoeld in artikel 2.11a van de Omgevingswet.
3. In afwijking van de artikelen 2.11a en 2.12a, eerste lid, van de Omgevingswet worden voor een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bestaand industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder dat als industrieterrein van regionaal belang is aangewezen bij provinciale verordening krachtens de Wet milieubeheer of de Wet ruimtelijke ordening bij besluit als omgevingswaarden geluidproductieplafonds vastgesteld door provinciale staten. Aan deze plicht wordt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voldaan.
4. Een besluit tot vaststelling van maatregelen als bedoeld in artikel 63, vierde lid, van de Wet geluidhinder geldt als een programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet.
5. Een geluidreductieplan als bedoeld in artikel 67 van de Wet geluidhinder geldt als een programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet.
Bij algemene maatregel van bestuur kan overgangsrecht worden geregeld voor een bepaling in de Wet geluidhinder of hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer, die wordt vervangen door een bepaling in een algemene maatregel van bestuur op grond van de Omgevingswet, voor zover hierin niet is voorzien in het overgangsrecht in deze wet.
Indien het bij koninklijke boodschap van 22 januari 2018 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten met het oog op het beschermen van de bodem, met inbegrip van het grondwater, en het duurzaam en doelmatig gebruik van de bodem (Aanvullingswet bodem Omgevingswet) (Kamerstukken 34 864) tot wet is of wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1.1 wordt na onderdeel I een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ia
In artikel 22.1 wordt, onder verlettering van onderdeel b tot c, een onderdeel ingevoegd, luidende:
b. de kaarten, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, en de besluiten, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, van die wet,.
2. In artikel 3.2a wordt de zinsnede «die na dat tijdstip wordt ontdekt» vervangen door: ook indien die na dat tijdstip wordt ontdekt.
3. Artikel 3.5 wordt als volgt gewijzigd.
a. In het tweede lid wordt «een deel van een omgevingsplan» vervangen door: deel van een omgevingsplan.
b. Onder vernummering van het derde lid tot zesde lid, worden drie leden ingevoegd, luidende:
3. Een besluit van de gemeenteraad over het toepassen van grond of baggerspecie op of in de bodem als bedoeld in artikel 12a, tweede lid, van de Wet bodembescherming geldt als deel van een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet.
4. Een besluit van het algemeen bestuur van een waterschap tot vaststelling van voorschriften over het toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater als bedoeld in artikel 6.6, tweede lid, van de Waterwet en een verordening van een waterschap als bedoeld in artikel 6.6, derde lid, van die wet, voor zover die betrekking heeft op het toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater, gelden als deel van een waterschapsverordening als bedoeld in artikel 2.5 van de Omgevingswet.
5. Een besluit van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat tot vaststelling van voorschriften over het toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater als bedoeld in artikel 6.6, tweede lid, van de Waterwet geldt gedurende twee jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet als een besluit tot het stellen van maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet.
4. Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het eerste lid wordt de volgende zin toegevoegd: Op de voorbereiding van een ministeriële regeling in verband met de invoering van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet is artikel 23.4 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing.
b. In het tweede lid, onder d, wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
1. Op de voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur in verband met de invoering van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet zijn de artikelen 23.4 en 23.5 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing. Op de voorbereiding van een ministeriële regeling in verband met de invoering van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet is artikel 23.4 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing.
2. De artikelen, bedoeld in het eerste lid, treden in de plaats van wettelijke voorschriften waarin is bepaald dat:
a. over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen van een regeling advies moet worden gevraagd of extern overleg moet worden gevoerd,
b. van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven,
c. de voordracht niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd,
d. de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden gedaan door een andere Minister dan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
e. door of namens een van de kamers der Staten-Generaal of een aantal leden daarvan kan worden verlangd dat het onderwerp of de inwerkingtreding van de regeling bij de wet wordt geregeld, en
f. een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sinds haar vaststelling of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken.
3. Het tweede lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op het vragen van advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35054-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.