35 042 Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met aanscherping van de nieuwedienstenprocedure, modernisering van procedures voor de benoeming van raden van toezicht en besturen, modernisering van het bestuur en verduidelijking van de positie van de Ster, alsmede technische verbeteringen onder meer in verband met taken van het Commissariaat voor de Media

Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 12 juli 2018 en het nader rapport d.d. 18 september 2018, aangeboden aan de Koning door de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 18 mei 2018, no. 2018000885, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met aanscherping van de nieuwedienstenprocedure, modernisering van procedures voor de benoeming van raden van toezicht en besturen, modernisering van het bestuur en verduidelijking van de positie van de Ster, alsmede technische verbeteringen onder meer in verband met taken van het Commissariaat voor de Media, met memorie van toelichting.

Het voorstel bevat wijzigingen van de Mediawet in verband met een vijftal onderwerpen.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht op het punt van de benoemingsprocedure voor leden van het Commissariaat voor de Media aanpassing van het voorstel aangewezen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 18 mei 2018, nr. 2018000885, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 12 juli 2018, nr. W05.18.0118/I, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van één inhoudelijke opmerking. Daarop wordt hieronder ingegaan.

De Afdeling merkt met betrekking tot de benoeming van leden van het Commissariaat voor de Media het volgende op.

Zoals de toelichting onderkent speelt bij het Commissariaat, anders dan bij de meeste andere organisaties waarvan de benoemingsprocedure in het wetsvoorstel wordt geregeld, het verzorgen van media-aanbod geen rol. Het Commissariaat is uitsluitend onafhankelijk toezichthouder.2 De toelichting bevat geen motivering waarom desondanks ook hier wordt gekozen voor een aanpassing van de bestaande benoemingsprocedure.3

De Afdeling wijst erop dat bij de benoeming van leden van andere onafhankelijke toezichthouders, zoals bijvoorbeeld de Autoriteit Consument en Markt‎ (ACM),4 de toezichthouder zelf weliswaar een rol heeft in de benoemingsprocedure, maar het voorstel gaat op dit punt verder. Door de Minister slechts een marginale toetsing te laten verrichten van de zwaarwegende voordracht die door het Commissariaat zelf wordt gedaan, heeft de Minister daarmee een beperktere rol dan gebruikelijk is bij benoemingen van leden van andere toezichthouders. Nu het Commissariaat geen media-aanbod verzorgt, is er geen aanleiding om voor de benoeming van bestuurders aan te knopen bij de benoemingsprocedures voor bestuurders van instanties die media-aanbod verzorgen. Overigens zij nog opgemerkt, dat het Commissariaat geen toezicht houdt op de overheid of de Minister, zodat ook in dat opzicht geen redenen bestaan voor de voorgestelde afwijkende aanpak.5 De Afdeling ziet derhalve geen reden waarom bij de benoeming van bestuurders van het Commissariaat de onafhankelijkheid van deze instantie ten opzichte van de Minister op dit punt extra benadrukt zou moeten worden.

De Afdeling adviseert de voorgestelde wijziging van artikel 7.3 te schrappen.

Inderdaad verzorgt het Commissariaat geen media-aanbod. Toch meent de regering dat het Commissariaat als externe toezichthouder op grond van de Mediawet 2008, mede in het licht van de grondwettelijke bescherming van de media, een bijzondere positie inneemt. De waarborging van de onafhankelijkheid van de media tegenover beïnvloeding van de inhoud van programma’s, of die nu vanuit een commercieel of politiek belang zou plaatsvinden, vereist een bij uitstek onafhankelijke toezichthouder. Volgens de regering dient deze bijzondere positie ertoe te leiden dat bij de benoeming van bestuurders van het Commissariaat de onafhankelijkheid extra wordt benadrukt. Daarmee volgt de regering ook het Advies Verkenning benoemingen én geeft zij uitvoering aan de aangenomen motie-Paternotte/Van der Molen.6 Een en ander betekent dat de regering het advies van de Afdeling om de voorgestelde wijziging van artikel 7.3 te schrappen, niet overneemt. Wel is in de memorie van toelichting verduidelijkt waarom volgens de regering ook voor de leden van het Commissariaat aanpassing van de bestaande benoemingsprocedure wenselijk is.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

J.P.H. Donner

Het wetsvoorstel is daarnaast, los van de opmerking van de Afdeling, op twee punten aangevuld. De aanvullingen zijn ook verwerkt in de memorie van toelichting. Het gaat daarbij om het volgende.

Toegevoegd is een experimenteerbepaling voor de regionale publieke mediadienst (artikel 2.60m1 Mediawet 2008). Voor de landelijke publieke mediadienst bestaat op grond van artikel 2.21a Mediawet 2008 de mogelijkheid om te experimenteren met een nieuw aanbodkanaal zonder dat daarvoor eerst de nieuwedienstenprocedure moet worden doorlopen. Een dergelijke experimenteerbepaling wordt ook voorgesteld voor de regionale publieke mediadienst. In een zich snel ontwikkelend medialandschap moet ook de stichting Regionale Publieke Omroep (RPO) flexibel kunnen reageren op nieuwe ontwikkelingen en kansen. Het belang van deze mogelijkheid voor de RPO is des te groter nu de voorgestelde uitbreiding van de nieuwedienstenprocedure – met de kanttekening dat het verzoek om een markteffectenanalyse door de ACM een discretionaire bevoegdheid van de Minister van OCW is – ook geldt voor regionale aanbodkanalen.

Verder wordt voorgesteld artikel 2.148a, tweede lid, Mediawet 2008 aan te passen, om te verduidelijken dat de daar bedoelde indexering alleen betrekking heeft op het aandeel rijksmediabijdrage in het bedrag dat is toegekend aan de landelijke publieke mediadienst.

Ten slotte zijn in verband met de toevoegingen de onderdelen van artikel I deels opnieuw geletterd.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Toelichting, paragraaf 2.2, Commissariaat voor de Media.

X Noot
3

Opgenomen in de voorgestelde wijziging van artikel 7.3.

X Noot
4

Zie het Relatiestatuut ACM en Ministers 2015, Stcrt. 2016, 41918.

X Noot
5

Zie ook het standpunt van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierover, Kamerstukken II 2016/17, 32 827, nr. 114.

X Noot
6

Advies Verkenning benoemingen, Kamerstukken I 2016/17, 34 264, bijlage bij Y; Kamerstukken II 2016/17, 32 827, nr. 119.

Naar boven