35 026 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2019)

A BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 september 2018

Graag geef ik in deze brief gevolg aan twee toezeggingen die op mijn beleidsterrein liggen. Daarnaast ga ik in deze brief ook in op de stand van zaken van een openstaande toezegging.

I Afgedane moties en toezeggingen

De volgende toezeggingen beschouw ik als afgehandeld.

Toezegging maatregel heffingskorting in de loonbelasting voor niet-inwoners

Tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2018 in uw Kamer is gesproken over de gevolgen van het per 2019 niet meer via de loonbelasting toekennen van het belastingdeel van onder meer de algemene heffingskorting bij buitenlandse belastingplichtigen. Naar aanleiding van vragen van de leden Van Rij, Backer en Sent heb ik toegezegd nog een keer te kijken naar de hele groep van zowel kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen als niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen en uw Kamer te informeren over de mogelijk onvoorziene gevolgen van de maatregel.1

De loonbelastingmaatregel voorkomt bij veel niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen terugvorderingen van in de loonbelasting verleende heffingskortingen. Daar staat tegenover dat het voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen op onderdelen mogelijk iets bewerkelijker wordt om de heffingskortingen te realiseren waarop zij recht hebben. Zij kunnen tijdelijk een liquiditeitsnadeel hebben of vanaf 2019 voor het effectueren van het belastingdeel van de algemene heffingskorting te maken krijgen met het aanvragen van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting. Bij de vormgeving van de maatregel zijn die consequenties onderkend en meegewogen en is geprobeerd zo veel mogelijk recht te doen aan de positie van de verschillende groepen grenswerkers en van de Belastingdienst. Bij de voorbereiding van de invoering van de loonbelastingmaatregel per 2019 door de Belastingdienst zijn verder geen onvoorziene gevolgen van die maatregel naar voren gekomen.

Hieronder ga ik uitgebreider in op de achtergrond van de maatregel, de voorlopige aanslag inkomstenbelasting in samenhang met de maatregel, de bijzondere positie van inwoners van België en de voorgenomen communicatie over de maatregel.

Achtergrond maatregel

In het pakket Belastingplan 2018 is geregeld dat buitenlandse belastingplichtigen met ingang van 2019 het belastingdeel van de heffingskortingen – met uitzondering van de arbeidskorting voor inwoners van een nader omschreven landenkring – niet meer via de loonbelasting ontvangen. Hiermee wordt met ingang van die datum voorkomen dat grote aantallen buitenlandse belastingplichtigen via de loonbelasting te veel aan heffingskortingen ontvangen, waarop ze in de inkomstenbelasting geen of minder recht hebben. Deze moeten dan via het aanslagtraject in de inkomstenbelasting weer worden teruggevorderd, met de daaraan verbonden (uitvoerings)lasten en handhavings- en invorderingsrisico’s. Door de heffingskortingen – met uitzondering van de arbeidskorting – alleen via de inkomstenbelasting toe te kennen, wordt deze toekenning beter gericht. Immers, via de inkomstenbelasting krijgen alleen de (kwalificerende) buitenlandse belastingplichtigen de heffingskortingen die daar ook recht op hebben. Eenzelfde resultaat kan niet worden bereikt via wijzigingen in de toekenning in de loonbelasting. Voor de werkgevers zal namelijk veelal niet vast te stellen zijn of en in hoeverre de in het buitenland wonende werknemers uiteindelijk in de inkomstenbelasting recht zullen hebben op heffingskortingen. Als toekenning via de loonbelasting wordt toegestaan, blijft het reële risico bestaan dat in een groot aantal gevallen de in de loonbelasting (tot een te hoog bedrag) toegekende heffingskortingen alsnog via de inkomstenbelasting (voor het meerdere) moeten worden teruggevorderd.

Voorlopige aanslag inkomstenbelasting

Kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen hebben in de inkomstenbelasting wel recht op het belastingdeel van bijvoorbeeld de algemene heffingskorting. Het hiermee niet langer rekening houden bij de inhouding van loonbelasting, kan leiden tot een vertraging in de toekenning. Dat is het geval indien deze heffingskorting eerst bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting wordt vergolden. Een dergelijke vertraging (liquiditeitsnadeel) kan in de meeste gevallen worden ondervangen door het belastingdeel van de (algemene) heffingskorting via een voorlopige aanslag inkomstenbelasting al toe te kennen gedurende het jaar waarin de werkzaamheden worden verricht. Dit ligt echter alleen voor de hand indien op dat moment voldoende zeker is dat hierop uiteindelijk bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting ook recht zal bestaan. Zo niet, zou dit ertoe kunnen leiden dat de bij voorlopige aanslag toegekende heffingskortingen – in veel gevallen – toch weer zouden moeten worden teruggenomen bij de definitieve aanslag.

Bij de vormgeving van de loonbelastingmaatregel is bezien in welke gevallen het recht op het belastingdeel van de algemene heffingskorting voldoende vaststaat om hiermee alvast in de voorlopige aanslag inkomstenbelasting rekening te houden. Dit is het geval nadat voor – ten minste – een jaar achteraf is vastgesteld dat een persoon kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is. In de jaren daarna kan dan, zolang sprake is van dezelfde inkomstenbron en de omstandigheden voor het overige niet zijn gewijzigd, het belastingdeel van de algemene heffingskorting al via een voorlopige aanslag inkomstenbelasting gedurende het jaar worden toegekend.2 Dit geldt vanaf het jaar 2019 ook voor buitenlandse belastingplichtigen bij wie al voor een eerder jaar is vastgesteld dat sprake is van kwalificerende buitenlandse belastingplicht (mits uiteraard de relevante omstandigheden niet zijn gewijzigd). Voor een buitenlandse belastingplichtige die begint met werken in Nederland betekent het voorgaande dat het belastingdeel van de algemene heffingskorting dus tijdelijk alleen achteraf – bij de definitieve aanslag – kan worden toegekend (totdat voor een jaar is vastgesteld dat sprake is van kwalificerende buitenlandse belastingplicht). Voor een verdergaande versoepeling zie ik geen ruimte omdat dit te grote risico’s zou meebrengen dat de algemene heffingskorting ten onrechte bij de voorlopige aanslag zou worden toegekend (en weer zou moeten worden teruggevorderd).

Inwoners van België

Voor inwoners van België die in Nederland werken3 geldt een afwijkende situatie. Op basis van een in het belastingverdrag met België opgenomen specifieke non-discriminatiebepaling en een daarmee verband houdende goedkeuring in een beleidsbesluit4, hebben alle inwoners van België met werkzaamheden in Nederland recht op onder meer het belastingdeel van de algemene heffingskorting. Hiervoor is niet van belang is of zij kwalificerende buitenlandse belastingplichtige zijn. Inwoners van België kunnen daarom, in afwijking van het voorgaande, al vanaf het eerste moment dat zij in Nederland werken het belastingdeel van de algemene heffingskorting gedurende het jaar waarin de werkzaamheden worden verricht via een voorlopige aanslag inkomstenbelasting vergelden. In zoverre geldt voor inwoners van België dus een gunstigere behandeling dan bijvoorbeeld voor inwoners van Duitsland.

Communicatie

De loonbelastingmaatregel raakt een omvangrijke groep buitenlandse belastingplichtigen. Een goede communicatie hierover is daarom van groot belang. Zoals aangegeven in de 21e Halfjaarsrapportage van de Belastingdienst wordt in dit kader een zorgvuldig communicatietraject opgezet voor zowel de bij de Belastingdienst bekende kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen als de werkgevers.5 In het vierde kwartaal van 2018 ontvangen deze kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen en inwoners van België die een inhoudingsplichtige6 hebben een brief van de Belastingdienst. Daarin wordt de wijziging per 1 januari 2019 uiteengezet en wordt ingegaan op de manier waarop deze belastingplichtigen hun recht op het belastingdeel van de heffingskortingen kunnen effectueren.

Afschaffen dividendbelasting

Tijdens de algemene financiële beschouwingen in uw Kamer is toegezegd om bij indiening van het wetsvoorstel dat strekt tot het afschaffen van de dividendbelasting in te gaan op een aantal specifieke vragen.7 De meeste van deze vragen worden beantwoord in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020 en het nader rapport. Zo wordt bijvoorbeeld ingegaan op de budgettaire derving die met deze maatregel gepaard gaat, de toekomstbestendigheid van de huidige opbrengst van de dividendbelasting en op de gevolgen voor fiscale beleggingsinstellingen. Op de vraag van het toenmalige lid De Grave hoe de afschaffing van de dividendbelasting zich verhoudt tot een alternatief zoals een verdere verlaging van het vennootschapsbelastingtarief (Vpb-tarief) zal ik in deze brief ingaan.

In het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020 stelt het kabinet onder andere voor om de dividendbelasting af te schaffen en het Vpb-tarief te verlagen. Met dit wetsvoorstel wil het kabinet toe naar een toekomstbestendiger en concurrerender fiscaal instrumentarium waar het gaat om het belasten van winsten van het in Nederland en vanuit Nederland opererende bedrijfsleven. Beide maatregelen strekken hiertoe, maar hebben een verschillende invalshoek. Door de tariefsverlaging wordt herinvesteren binnen de onderneming aantrekkelijker. Hiervan heeft zowel het midden- en kleinbedrijf (mkb) als het grootbedrijf voordeel. Ook wordt Nederland met een lager Vpb-tarief aantrekkelijker voor buitenlandse investeerders. De afschaffing van de dividendbelasting is gericht op het behouden en aantrekken van hoofdkantoren en komt primair ten goede aan het grootbedrijf. Daar staat tegenover dat de lastenverlichting in de vorm van tariefsverlaging – zoals ook opgemerkt in het mkb-actieplan van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – voor een groot deel wordt gefinancierd door maatregelen die het mkb niet of nauwelijks raken, zoals de per 2019 in te voeren earningsstrippingmaatregel en de per 2018 ingevoerde verhoging van het effectieve tarief in de innovatiebox.8

Monitoring aanpak belastingontwijking en belastingontduiking

Tijdens het mondeling overleg over nationale en Europese fiscale onderwerpen op 5 juni 2018 heb ik toegezegd om te onderzoeken op welke manier ik de aanpak van belastingontwijking en belastingontduiking kan monitoren. Een extern onderzoeksbureau werkt momenteel aan het opstellen van een nulmeting. Ik zal deze informatie voor het wetgevingsoverleg Pakker Belastingplan 2019 naar uw Kamer sturen.

II Update openstaande moties en toezeggingen

Naast over de hiervoor genoemde toezeggingen, informeer ik u graag als volgt over de toezegging met betrekking tot het verzoek tot vervroeging van de evaluatie van de eigenwoningregeling.

Tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2018 heb ik naar aanleiding van de desbetreffende vraag van het lid Van Rij toegezegd om de evaluatie van de eigenwoningregeling een jaar te vervroegen naar 2019.9 Hierbij bericht ik uw Kamer dat deze evaluatie op dit moment in voorbereiding is en ik bezig ben met de aanbestedingsopdracht. Het is de bedoeling dat de eerste onderzoekshandelingen nog dit jaar zullen worden verricht. De planning op dit moment is dat de evaluatie in het vierde kwartaal van 2019 zal worden afgerond en aan uw Kamer wordt verzonden. Conform de toezegging wordt de evaluatie dus met een jaar vervroegd.

Ik hoop met deze brief uw Kamer naar tevredenheid te hebben geïnformeerd. Vanzelfsprekend ben ik graag bereid om – indien uw Kamer dit wenst – van gedachten te wisselen over de inhoud van deze brief.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel


X Noot
1

Handelingen I 2017/18, nr. 12, item 7.

X Noot
2

Voor inwoners van België geldt een afwijkende regeling; zie hierna.

X Noot
3

Uitgangspunt is dat het heffingsrecht over de inkomsten uit deze werkzaamheden bij Nederland berust.

X Noot
4

Besluit van de Minister van Financiën van 20 april 2010, nr. DGB 2010/568M (Stcrt. 2010, 6364).

X Noot
5

Kamerstukken II 2017/18, 31 066, nr. 401.

X Noot
6

Het gaat om een inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964.

X Noot
7

Handelingen I 2017/18, nr. 12, item 7.

X Noot
8

Kamerstukken II 2017/18, 32 637, nr. 316, p. 53.

X Noot
9

Handelingen I 2017/18, nr. 12, item 7.

Naar boven