35 010 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met het verhogen van de inkomensgrens van het kindgebonden budget voor paren

D NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 4 juni 2019

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie danken de regering voor de antwoorden op hun vragen. Graag maken deze leden van de gelegenheid gebruik de regering een enkele aanvullende vraag te stellen.

De aan het woord zijnde leden lezen in de memorie van antwoord: «Meer mensen krijgen de toeslag waar zij recht op hebben. Dit zijn ouders die anders mogelijk onterecht geen kindgebonden budget zouden hebben ontvangen. Voor hen betekent dit een welkome tegemoetkoming in de kosten van kinderen en toename van het inkomen. Dit betreft ouders in alle inkomensklassen en huishoudtypen: alleenstaanden, ouderparen, alleenverdieners etc. Daardoor zijn de uitgaven voor het kindgebonden budget structureel hoger dan waar in de uitgavenraming ten tijde van de begroting van was uitgegaan. De budgettaire kaders bieden geen ruimte voor deze structurele toename van de uitgaven. Het kabinet heeft ervoor gekozen om de structurele toename van de uitgaven te dekken door eenmalig het kindgebonden budget niet te indexeren.»2

Dit wekt bij de leden van de PvdA-fractie de indruk dat een foute inschatting door de Belastingdienst wordt betaald door diegenen die (terecht) toeslag hebben ontvangen. Is deze indruk juist? En begrijpen deze leden het goed dat de regering budgettaire kaders belangrijker vindt dan rechtvaardigheid? Zo nee, waarom niet?

Ten slotte vernemen deze leden graag van de regering waarom deze ervoor heeft gekozen om de rekening van de foute inschatting door de Belastingdienst niet bij een andere groep neer te leggen. Waarom kiest de regering ervoor om juist de groep die recht heeft op de toeslag te korten?

De leden van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien met belangstelling uit naar de antwoorden en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van dit nader voorlopig verslag.

De voorzitter van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rinnooy Kan

De griffier van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Ester (CU), (vice-voorzitter), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Lokin-Sassen (CDA), Don (SP), Van Hattem (PVV), N.J.J. van Kesteren (CDA), Köhler (SP), Lintmeijer (GL), Meijer (SP), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Rinnooy Kan (D66), (voorzitter), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Van de Ven (VVD), vacature (PvdA), A.J.M. van Kesteren (PVV), Wever (VVD), Teunissen (PvdD) en Gout-van Sinderen (D66).

X Noot
2

Kamerstukken I 2018/2019, 35 010, C, p.5.

Naar boven