35 006 Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met het toevoegen van de bevoegdheid tot het opleggen van bestuursrechtelijke herstelsancties ter handhaving van die wet

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 7 oktober 2019

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het voorlopig verslag van de vaste commissie voor economische zaken en klimaat/landbouw, natuur en voedselkwaliteit inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met het toevoegen van de bevoegdheid tot het opleggen van bestuursrechtelijke herstelsancties ter handhaving van die wet (hierna: het wetsvoorstel).

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben uit verschillende meldingen, onder meer van de zijde van de handhaving door de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA), geconstateerd dat er geen reden is extra zwaar handhavend op te treden in deze sector. Dit alleen al gezien het uiterst beperkte aantal overtredingen in afgelopen jaren. Deze leden hebben eveneens geconstateerd dat er van begeleiding van het beëindigen van de bedrijfsvoering tot nog toe weinig terecht is gekomen. Klaarblijkelijk werkt de Regeling tegemoetkoming sloop en ombouw onvoldoende, net zomin het overig flankerend beleid. Dit is voor de leden van de VVD-fractie aanleiding tot de volgende vragen.

Wil de regering uitleggen wat de beweegreden is om dit wetsvoorstel nu nog in procedure te brengen? Deze leden hebben geconstateerd dat de handhaving tot nog toe uitermate streng is uitgevoerd en nauwelijks overtredingen aan het licht heeft gebracht. Waarom moet er dan nu nog, nu de afbraak van de sector al behoorlijk heeft toegeslagen, alsnog een bestuursrechtelijk spoor worden geopend?

Dit wetsvoorstel strekt tot aanvulling van de Wet verbod pelsdierhouderij met de bevoegdheid om bestuursrechtelijke herstelsancties (hierna: reparatoire sancties) op te leggen. Op dit moment kan handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij alleen plaatsvinden door middel van strafrechtelijke sancties (hierna: punitieve sancties).

De beweegreden voor dit wetsvoorstel is niet de aard, omvang of het aantal overtredingen van de Wet verbod pelsdierhouderij die tot nu toe zijn geconstateerd. Zoals de leden van de fractie van de VVD terecht constateren, zijn aantal en omvang tot nu toe gering. Dat is, gelet op het doel van de Wet verbod pelsdierhouderij, goed om te constateren, maar onderstreept ook het belang van een handhavingsinstrumentarium dat niet alleen modern, flexibel en effectief is, maar ook ruimte geeft voor proportioneel optreden. Omdat de Wet verbod pelsdierhouderij op dit moment slechts in strafrechtelijke handhaving voorziet, is de keuze thans beperkt tot ofwel een waarschuwing ofwel een strafrechtelijke vervolging. Het gat tussen een waarschuwing enerzijds en een strafrechtelijke vervolging anderzijds, die taakstraffen, boetes tot ten hoogste EUR 20.750, hechtenis tot ten hoogste zes maanden, en een strafblad als gevolg kunnen hebben, is naar mijn mening te groot. Een modern, flexibel en effectief handhavingsinstrumentarium, waarmee proportioneel kan worden opgetreden, vereist dat het bestuur zowel kan beschikken over punitieve als reparatoire sancties, zodat hard kan worden opgetreden als dat moet, maar milder als de omstandigheden van het geval dat rechtvaardigen. Dat is in het belang van een effectieve en rechtvaardige uitvoering van de Wet verbod pelsdierhouderij en afbouw van de pelsdierhouderij in Nederland.

Wil de regering uitleggen waarom er zo buitensporig zwaar handhavend is opgetreden door de NVWA? Was er sprake van enige aanleiding? Zo ja, welke?

De NVWA heeft niet buitensporig zwaar handhavend opgetreden. Over het handhavend optreden van de NVWA in 2016 en 2017 verwijs ik naar mijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 19 februari 20191.

Zoals hiervoor uiteengezet, is de aanleiding van dit wetsvoorstel niet gelegen in de behoefte van het bestuur om harder op te treden tegen geconstateerde overtredingen, maar om te beschikken over een modern, flexibel en effectief handhavingsinstrumentarium voor de Wet verbod pelsdierhouderij, waarmee proportioneel kan worden opgetreden. Dit wetsvoorstel geeft het bestuur de mogelijkheid har op te treden als dat moet, maar juist ook milder op te treden als de aard van de overtreding of de omstandigheden van het geval dat rechtvaardigen.

Wil de regering duidelijk maken op welke wijze het flankerend beleid voor deze sector is ingezet? Kan er ook worden uitgelegd waarom er tot nog toe zo weinig gebruik is gemaakt van de Regeling tegemoetkoming sloop en ombouw? Wil de regering de toegang tot deze regeling vereenvoudigen? Hoe loopt de rest van het flankerend beleid?

De Wet verbod pelsdierhouderij bepaalt dat er bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over tegemoetkoming in de kosten van sloop of ombouw van gebouwen waarin nertsen beroepsmatig gehouden worden, die als gevolg van het verbod hun functie verliezen. Het Besluit en de Regeling subsidiëring sloop- en ombouwkosten (hierna: de subsidieregeling voor sloop- en ombouw) voorzien hierin.

Er is tot nu toe nog beperkt gebruik gemaakt van de subsidieregeling. Eén van de vereisten voor het verlenen van subsidie voor sloop of ombouw is dat de aanvrager op de te slopen of om te bouwen locatie onvoorwaardelijk stopt het met het houden van pelsdieren. Het is niet verplicht om te slopen of om te bouwen, dus pelsdierhouders kunnen ervoor kiezen af te zien van sloop of ombouw. Aangezien de Wet verbod pelsdierhouderij voorziet in een overgangstermijn tot 1 januari 2024, is het mogelijk dat pelsdierhouders later zullen stoppen en pas subsidie zullen aanvragen tegen het einde van de overgangstermijn.

Tijdens het debat in de Tweede Kamer op 13 februari zijn tevens enkele knelpunten aan de orde gekomen, die pelsdierhouders ervan zouden weerhouden subsidie aan te vragen. Tijdens het debat heb ik toegezegd in overleg te gaan met de pelsdiersector over deze knelpunten en deze – waar mogelijk – weg te nemen. Ik heb hierover inmiddels met enkele bestuurlijke vertegenwoordigers van de pelsdiersector en van de gemeente Gemert-Bakel, waar diverse pelsdierhouders actief zijn, overleg gevoerd. De vertegenwoordigers van de sector hebben aangegeven dat de huidige voorwaarden van de subsidieregeling voor sloop en ombouw in hun ogen te streng zijn. Hiernaast zijn het subsidiepercentage en de maximumbedragen naar hun mening te laag, waardoor het voor het flankerend beleid beschikbare budget onvoldoende tot besteding zou komen.

Naar aanleiding van dit overleg heb ik besloten de subsidieregeling voor sloop- en ombouw te wijzigen om zoveel mogelijk knelpunten weg te nemen en te komen tot een zo volledig mogelijke besteding van de gereserveerde financiële middelen voor het flankerend beleid. In dit kader beoog ik onder andere een verhoging van het subsidiepercentage en aanpassing van de normbedragen voor sloop. Dit vergt een wijziging van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij, die zal worden voorgehangen bij beide Kamers der Staten-Generaal en opnieuw moet worden genotificeerd bij en goedgekeurd door de Europese Commissie in verband met de staatssteunaspecten van de subsidieregeling. Ter onderbouwing van de wijzigingen van de subsidieregeling voor sloop en ombouw heb ik wetenschappelijk onderzoek laten doen naar de conjuncturele ontwikkelingen in de pelsdierhouderij en naar de actuele sloopprijzen. Ik streef ernaar de beoogde wijzigingen van de subsidieregeling nog in 2019 voor te hangen bij beide Kamers der Staten-Generaal.

Naast de subsidieregeling voor sloop- en ombouw, voorziet de Wet verbod pelsdierhouderij in een fiscale voorziening, en een hardheidsclausule om oudere pelsdierhouders ten aanzien van wie zich, als gevolg van het verbod, onbillijkheden van overwegende aard voordoen ten aanzien van hun pensioenvoorziening. Ik heb niet de beschikking over informatie over in hoeverre pelsdierhouders gebruik hebben gemaakt van de fiscale voorziening. Tot nu toe heb ik nog geen verzoeken ontvangen om de hardheidsclausule toe te passen.

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben bij de behandeling van de Wet verbod pelsdierhouderij vraagtekens geplaatst bij nut en noodzaak van de wet, mede gelet op het feit dat Nederland hiermee een nationale kop op Europese wet- en regelgeving heeft gezet.

De leden van de fractie vragen een toelichting op de ontwikkelingen in de sector sinds het van kracht worden van de betreffende wet. Wat is er in Nederland binnen de pelsdierhouderij gebeurd en hoe zijn de ontwikkelingen in andere EU-lidstaten, in het bijzonder in de buurlanden België en Duitsland? Deelt de regering de opvatting van deze leden dat binnen de EU sprake is van rechtsongelijkheid als een vergelijking wordt getrokken tussen de positie van de Nederlandse en andere pelsdierhouders in de EU? In hoeverre is sedert het van kracht worden van de wet sprake van verplaatsing van pelsdierhouderijen van Nederland naar andere lidstaten? Op basis van welke overwegingen is de regering tot de voorgenomen wetswijziging gekomen?

Voor de ontwikkelingen in de pelsdiersector sinds het van kracht worden van de wet verwijs ik naar onderstaande tabel.

Tabel: Edelpelsdieren in Nederland
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Aantal dieren

1.031.163

1.002.902

1.023.034

923.312

918.846

913.118

Aantal bedrijven

157

160

173

148

147

144

(Bron: CBS)

Sinds het topjaar 2013 zijn de pelsprijzen wereldwijd gedaald als gevolg van ontstane overproductie en blijft prijsherstel vooralsnog uit. Pelsdierhouders opereren in een wereldwijde markt van vraag en aanbod.

Er is geen specifieke EU-regelgeving voor de pelsdierhouderij. Dit betekent dat geen sprake is van een gelijk speelveld. Verschillende landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk, Slovenië, Kroatië, Tsjechië en Nederland, en het Vlaamse, Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest hebben een verbod op het houden van pelsdieren ingevoerd. In Duitsland en Zweden geldt geen verbod, maar deze landen hebben dusdanig strenge welzijnsnormen ingevoerd dat het houden van nertsen respectievelijk vossen hier niet langer economisch rendabel is.

Ik heb geen zicht op de besluitvorming van individuele pelsdierhouders om hun onderneming in het buitenland voort te zetten en daarmee geen zicht in de omvang van de eventuele verplaatsing van Nederlandse pelsdierhouderijen naar het buitenland. De Wet verbod pelsdierhouderij verbiedt een pelsdierhouder niet om zijn of haar onderneming in het buitenland voort te zetten.

Met dit wetsvoorstel beoog ik te voorzien in een modern, flexibel en effectief handhavingsinstrumentarium voor de Wet verbod pelsdierhouderij, waarmee proportioneel kan worden opgetreden. Voor een nadere beschrijving van de overwegingen die aan dit wetsvoorstel ten grondslag liggen verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van de fractie van de VVD.

Ook zijn deze leden benieuwd in hoeverre de sector bij het voornemen betrokken is of betrokken is geweest.

Tijdens de voorbereiding van het wetsvoorstel heeft consultatie via internet plaatsgevonden. De sector heeft hiervan – in het licht van de destijds nog lopende juridische procedures tegen de Staat – geen gebruik gemaakt.

Tijdens de plenaire behandeling van de wet op 13 februari 2019 in de Tweede Kamer hebben de leden Geurts en Lodders een motie ingediend waarin wordt uitgesproken dat pelsdierhouders en hun gezinnen in sociale en economische problemen zijn geraakt door de praktische uitwerking van de Wet verbod pelsdierhouderij. De motie vraagt om aanpassing van het besluit om tussentijdse problemen op te kunnen lossen en ook om voor 1 januari 2021 met een tussentijdse evaluatie te komen, waarbij met name zal worden gekeken naar het flankerend beleid verband houdend met het verbod. Deze leden zijn benieuwd wanneer en hoe de motie wordt uitgevoerd.

De Minister van LNV gaf in het betreffende plenaire debat aan de motie over te willen nemen en de motie werd dan ook door een meerderheid gesteund. Deze leden vragen, mede gelet op de opstelling van de Minister, om reeds nu inhoudelijk in te gaan op de overweging die aan het dictum van de motie voorafgaat en waarin wordt gesteld dat de pelsdierhouders en hun gezinnen door het verbod in sociale en economische problemen zijn geraakt. Wat is op dit moment de omvang van zowel de sociale als economische problematiek, wat zijn inmiddels gesignaleerde gevolgen en wat denkt de regering hieraan te doen?

Tijdens het debat met de Tweede Kamer op 13 februari jongsleden heb ik de motie van de leden Geurts en Lodders2 overgenomen met de interpretatie dat ik zal nagaan hoe het staat met de sector. Op 25 april heb ik overleg gevoerd met bestuurlijke vertegenwoordigers van de pelsdiersector over de slechte economische situatie in de sector, over de door de sector gesignaleerde knelpunten in de subsidieregeling voor sloop- en ombouw, en het onvoldoende tot besteding komen van de gereserveerde financiële middelen voor het flankerend beleid. Naar aanleiding van dit overleg heb ik besloten de subsidieregeling voor sloop en ombouw te wijzigen om zoveel mogelijk knelpunten weg te nemen en te komen tot een zo volledig mogelijke besteding van de financiële middelen die zijn gereserveerd voor het flankerend beleid in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij. Voor een nadere beschrijving van de beoogde wijzigingen verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie.

Hiernaast heb ik de NFE en LTO gevraagd om een Sociaal Economisch Plan op te stellen om de ondernemers en medewerkers in de pelsdierhouderij méér perspectief te bieden voor de vergaande sociale en economische gevolgen van de gedwongen beëindiging van de pelsdierhouderij. NFE en LTO werken op dit moment gezamenlijk aan de uitwerking van dit plan, dat zal zijn gericht op advisering, kennisoverdracht, omscholing, beroepsopleidingen en voorlichting. Ik ben voornemens het Sociaal Economisch Plan te subsidiëren met een deel van het bedrag van 8 miljoen euro dat ik aanvullend heb gereserveerd voor het flankerend beleid in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij.3

Ten slotte vragen de leden va de CDA-fractie hoe kan worden voorkomen dat de voorgenomen wetswijziging deze specifieke sociale en economische problematiek niet nog eens extra vergroot.

Dit wetsvoorstel heeft betrekking op de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij en heeft als zodanig geen directe gevolgen voor de sociale en economische problematiek. Het wetsvoorstel geeft het bestuur wel de mogelijkheid om bij een overtreding te kiezen geen beroep te doen op het strafrecht, als de aard en omvang van de overtreding dit niet rechtvaardigen. Als bij een overtreding kan worden volstaan met een bestuursrechtelijke herstelsanctie, is een pelsdierhouder met dit wetsvoorstel beter af. Bij oplegging van een bestuursrechtelijke herstelsanctie is een overtreder verplicht tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding of het voorkomen van verdere overtreding. Een strafrechtelijke vervolging kan een taakstraf, een boete tot ten hoogste EUR 20.750, hechtenis tot ten hoogste zes maanden, en een strafblad als gevolg hebben, met alle sociale en economische gevolgen van dien.

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen over de ontwikkeling van de pelsdierhouderij-branche in recente jaren. Nertsenhouders, zo stelt de memorie van toelichting, mogen «gedurende de overgangstermijn [2013–2024] niet meer nertsen houden dan het aantal waarvoor de nertsenhouder een omgevingsvergunning heeft, en niet meer dan het aantal huisvestingsplaatsen waarover zij beschikten op het moment van inwerkingtreding van de wet. Dit betekent dat het per 15 januari 2013 verboden is om nieuwe bedrijven te starten of om bestaande bedrijven uit te breiden.» Hieronder staat een grafiek die samengesteld is op basis van de meest recente CBS-data. Deze laat zien dat vanaf de inwerkingtreding van de «Wet verbod pelsdierhouderij» in januari 2013, het gemiddeld aantal «edelpelsdieren» (de CBS-aanduiding) per bedrijf eerst daalt (2014), dan weer stijgt (2016) en na een daling in 2016 opnieuw stijgt in 2017 en 2018. Hoe verklaart de regering de genoemde stijgingen? In welke mate komen deze stijgingen overeen met de door de NVWA en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) geconstateerde overtredingen van de wet waar de memorie gewag van maakt?

De in de grafiek aangegeven gemiddelde aantallen dieren per bedrijf worden berekend door het totaal aantal in Nederland aanwezig aantal nertsen (fokteven) te delen door het aantal bedrijven met nertsen. Voor de gegevens over aantal dieren en aantal bedrijven per jaar verwijs ik naar de tabel bij mijn antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie.

Uit deze gegevens blijkt dat, afgezien van het jaar 2014 waarin de wet door de rechtbank Den Haag buiten werking werd gesteld, er een continue vermindering heeft plaatsgevonden van het aantal dieren én van het aantal bedrijven. Schommelingen in het gemiddeld aantal dieren per bedrijf in opeenvolgende jaren worden veroorzaakt door de grootte van stoppende bedrijven; als een stoppend bedrijf kleiner is dan gemiddeld, neemt het gemiddeld aantal dieren toe. Er is geen relatie tussen de stijging van het gemiddelde aantal dieren en de eventueel in dat jaar geconstateerde overtredingen.

5. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks vragen bij welke type overtredingen of bij welke omvang van overtreding het voor de hand ligt dat aan een overtreding zowel een punitieve als een reparatoire sanctie wordt opgelegd.

De afweging omtrent het opleggen van een reparatoire of punitieve sanctie, of een combinatie van beide type sancties, vindt plaats aan de hand van het Algemeen Interventiebeleid van de NVWA en de tussen het Openbaar Ministerie en de NVWA overeengekomen prioriteits- en aandachtgebieden. Uitgangspunt van het Algemeen interventiebeleid is dat bij een geringe overtreding eerst wordt gekozen voor een waarschuwing of een reparatoire sanctie. Als echter sprake is of lijkt te zijn van, bijvoorbeeld, opportunistisch of calculerend gedrag, of recidive, ligt een combinatie van een reparatoire en een punitieve sanctie voor de hand.

Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks of het wetsvoorstel is ingegeven door een gepercipieerd hoger risico op overtredingen, of dat hiervoor signalen zijn ontvangen, omdat de redenering volgens deze leden vooral een wetstechnische lijkt te zijn. De leden van de GroenLinks-fractie vragen dit mede in het licht van de twintig aselecte inspecties die zijn gehouden in 2017 en een mogelijk vergelijkbaar aantal inspecties in 2018, waarbij een enkele overtreding is geconstateerd, na 20 (niet vervolgde) overtredingen in 2016. Vervolgens vragen de leden van de fractie van GroenLinks wat het wetsvoorstel betekent voor de rol en de werkwijze van de NVWA en de RVO en of er signalen van deze organisaties zijn gekomen dat de huidige sanctionering via het strafrecht niet effectief of niet proportioneel is.

De Wet verbod pelsdierhouderij wordt op dit moment adequaat nageleefd. Met dit wetsvoorstel beoog ik te voorzien in een modern, flexibel en effectief handhavingsinstrumentarium voor de Wet verbod pelsdierhouderij, waarmee proportioneel kan worden opgetreden. Voor een nadere beschrijving van de overwegingen die aan dit wetsvoorstel ten grondslag liggen verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van de fractie van de VVD.

Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de rol en werkwijze van de RVO. De NVWA zal de nieuwe bevoegdheid toepassen conform het bestaande Interventiebeleid. Ik heb tot nu toe geen signalen ontvangen van praktijkgevallen waarin de huidige sanctionering daadwerkelijk niet effectief of proportioneel was. Dit neemt echter niet weg dat het gat tussen een waarschuwing enerzijds en strafrechtelijke vervolging anderzijds nu groot is. Dat er tot nu toe geen gevallen zijn geweest waarin daadwerkelijk niet effectief of proportioneel kon worden opgetreden, sluit niet uit dat die praktijkgevallen zich in de toekomst zullen voordoen. In dit licht voorziet dit wetsvoorstel in een logische en noodzakelijke aanvulling van de Wet verbod pelsdierhouderij, die het mogelijk maakt om harder op te treden als dat moet, maar juist ook milder op te treden als de aard van de overtreding of de omstandigheden van het geval dat rechtvaardigen.

Ten slotte vragen de leden van de fractie van GroenLinks naar de huidige stand van zaken wat betreft de afbouw van de pelsdierhouderij en welke bijdrage dit wetsvoorstel daaraan kan leveren, naast de financiële middelen die worden ingezet.

Voor de gegevens over de ontwikkeling van het aantal pelsdieren en het aantal bedrijven sinds 2013 verwijs ik naar de tabel bij mijn antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie.

Met dit wetsvoorstel beoog ik te voorzien in een modern, flexibel en effectief handhavingsinstrumentarium voor de Wet verbod pelsdierhouderij, waarmee proportioneel kan worden opgetreden. Hiermee kan hard worden opgetreden als dat moet, en milder als de aard van de overtreding of de omstandigheden van het geval dat rechtvaardigen. Dit is in het belang van effectieve en rechtvaardige uitvoering van de Wet verbod pelsdierhouderij en de afbouw van de pelsdierhouderij in Nederland.

6. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren stellen zich zorgen te maken over de handhaving en vragen de regering aan te geven hoeveel capaciteit er jaarlijks bij de NVWA beschikbaar is voor de controle van pelsdierhouderijen. Hiernaast vragen deze leden waarop de regering baseert dat deze capaciteit voldoende is en of de 20 nertsenfokkerijen waar in 2016 overtredingen zijn geconstateerd inmiddels hun zaken op orde hebben.

De NVWA heeft capaciteit beschikbaar voor inspecties op diverse onderwerpen. Inspecties op de Wet verbod pelsdierhouderij zijn hier onderdeel van. De NVWA zet haar capaciteit zoveel mogelijk risicogericht in en voert daarnaast periodiek naleefmetingen uit. Afhankelijk van het risico zal de NVWA jaarlijks bepalen hoeveel capaciteit er wordt ingezet in het kader van het toezicht op de Wet verbod pelsdierhouderij.

De pelsdierhouderijen waartegen processen-verbaal van bevindingen zijn opgemaakt in 2016, zijn in 2017 nogmaals geïnspecteerd. Bij die inspecties zijn geen overtredingen vastgesteld.4

Verder vragen de leden van de fractie van de partij voor de Dieren of de regering van mening is dat een import- en handelsverbod voor bont wenselijk is en of de regering bereid is zich hiervoor, en voor een verbod in Europees verband, in te zetten.

Een Nederlands import- en handelsverbod voor bont acht ik niet haalbaar in het licht van het vrij verkeer van goederen binnen de Europese Unie en de geharmoniseerde algemene huisvestings- en verzorgingsnormen voor landbouwhuisdieren ingevolge richtlijn 98/58/EG. Hiervoor verwijs ik tevens naar de brief van één van mijn voorgangers van 17 september 2012 over een import- en handelsverbod op producten van vossen- en chinchillabont.5 Ik ben bereid de Europese Commissie te vragen naar haar mening met betrekking tot een verbod in Europees verband.

7. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP

De leden van de SGP-fractie constateren dat de afgelopen jaren nauwelijks sprake is geweest van overtredingen en betwijfelen nut en noodzaak van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden constateren tegelijkertijd dat veel ondernemers en hun gezinnen in de knel zitten, omdat prijzen laag zijn en het faciliterende beleid van het Rijk beperkt is. Tijdens de behandeling is een motie aangenomen die vraagt om tussentijdse maatregelen. De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe en wanneer de regering deze motie gaat uitvoeren.

Met dit wetsvoorstel beoog ik te voorzien in een modern, flexibel en effectief handhavingsinstrumentarium voor de Wet verbod pelsdierhouderij, waarmee proportioneel kan worden opgetreden. Voor een nadere beschrijving van nut en noodzaak van dit wetsvoorstel en de vraag om tussentijdse maatregelen, verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie en mijn besluit om de subsidieregeling voor sloop en ombouw te wijzigen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Kamerstukken II, 2018/19, 35 006, nr. 12.

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 35 006, nr. 6.

X Noot
3

Kamerstukken II 2017/18, 28 973, nr. 200.

X Noot
4

Kamerstukken II 2018/19, 35 006, nr. 12.

X Noot
5

Kamerstukken II 2011/12, 28 286, nr. 590.

Naar boven