28 286 Dierenwelzijn

Nr. 590 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 september 2012

Bij motie van 4 februari 2008 (Kamerstukken II 2007–2008, 28 286, nr. 108) is de regering gevraagd om de import van producten van vossen- en chinchillabont in Nederland te verbieden en in Europa het debat over vossen en chinchilla’s te intensiveren met als eerste doel een Europees verbod op het fokken van vossen en chinchilla’s voor bont. Ter uitvoering van deze motie heeft de toenmalig minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij brieven van 3 april 2008 en 16 juni 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 28 286, nrs. 209 en 222) toegezegd regelgeving in voorbereiding te zullen nemen. Daarbij is aangegeven dat de inwerkingtreding van die regels afhankelijk is van de uitkomst van notificatieverplichtingen en dat een dergelijke handelsbelemmering zowel haaks staat op het beleid van de Europese Commissie als van de WTO. Bij brief van

1 juli 2008 is aangegeven dat dit verbod zal worden voorbereid in de uitvoeringsregelgeving op grond van de Wet dieren, omdat de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren geen basis biedt voor het handelsverbod (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XIV, nr. 225).

Het handelsverbod op vossen- en chinchillabont is uitgewerkt in het ontwerpbesluit dierlijke producten. Dat ontwerpbesluit is op 15 maart 2012 ter notificatie aan de Europese Commissie voorgelegd. In reactie op de notificatie hebben de Europese Commissie, Denemarken, Frankrijk, Spanje, Roemenië, Polen, Griekenland, Italië, Finland, Slowakije en Hongarije een zogenaamde «uitvoerig gemotiveerde mening» (UGM) ingediend. In alle reacties wordt geconcludeerd dat een handelsverbod op vossen- en chinchillabont in strijd is met het Europese recht.

De strijd met het Europese recht ontstaat doordat Nederland niet bevoegd is om een handelsverbod op vossen- en chinchillabont in te stellen. Er zijn geharmoniseerde en bindende minimale dierenwelzijnsnormen voor het houden van vossen en chinchilla’s vastgelegd op EU-niveau.

Dit betreft richtlijn 98/58/EG van de Raad inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren, het Europese Verdrag inzake de bescherming van landbouwdieren van de Raad van Europa en een aanbeveling van de Raad van Europa over bontdieren van 22 juni 1999. Deze Europese regelgeving bevat geen normen over welzijnsaspecten bij de handel in dieren die voor landbouwdoeleinden worden gehouden. Wel mogen lidstaten op grond van artikel 10, tweede lid, van richtlijn 98/58/EG op hun grondgebied strengere normen voorschrijven dan die in de richtlijn zijn vastgesteld. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zaak C-1/96 over een vergelijkbare richtlijn1 geoordeeld dat een uitvoerverbod, gegrond op omstandigheden in andere lidstaten die de richtlijn ten uitvoer hebben gelegd, verder zou gaan dan de mogelijkheid van die richtlijn dat lidstaten op hun grondgebied bepalingen kunnen handhaven of toepassen die strenger zijn dan die in de richtlijn zijn vastgesteld. Deze zaak is vergelijkbaar met richtlijn 98/58/EG en het handelsverbod. Geconcludeerd moet worden dat de Europese welzijnsregels lidstaten geen ruimte laten om een handelsverbod op vossen- en chinchillabont te regelen.

Verder is een beroep op artikel 36 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) om een handelsbelemmering te rechtvaardigen niet mogelijk als het (Unie)recht al heeft gezorgd voor harmonisatie. Vanwege de geharmoniseerde dierenwelzijnsnormen kan Nederland geen beroep doen op artikel 36 van het VWEU om een verbod op de handel in vossen- en chinchillabont te rechtvaardigen. Gezien het bovenstaande is niet mogelijk gebleken om het eerste deel van de motie te realiseren, omdat een handelsverbod op vossen- en chinchillabont in strijd is met het Europese recht.

Ter uitvoering van het tweede deel van de motie is in Europees verband eind 2009 aandacht gevraagd voor een verbod op het houden van vossen en chinchilla’s voor productiedoeleinden. De Europese Commissie heeft in haar reactie aangegeven door te gaan met het monitoren van het vraagstuk van de bontproductie, met inachtneming van de subsidiariteit en proportionaliteit. Verder heeft de Europese Commissie in haar actieplan 2012–2015 aangekondigd de welzijnsregels verder te willen ontwikkelen.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie H. Bleker


X Noot
1

Richtlijn 91/629/EEG van de Raad van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren.

Naar boven