35 000 IX Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2019

Nr. 7 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 1 oktober 2018

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 24 september 2018 voorgelegd aan de Minister van Financiën. Bij brief van 28 september 2018 zijn ze door de Minister van Financiën beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Freriks

Vraag 1

Wanneer verwacht het kabinet het wetsvoorstel voor de «bankvergunning light» naar de Kamer te kunnen sturen?

Antwoord op vraag 1

In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» is opgenomen dat «de toetreding van [deze] innovatieve bedrijven wordt vereenvoudigd door invoering van een bank- en overige vergunning in lichtere vorm, met inachtneming van voldoende bescherming van de klanten.» Uw kamer heeft daar in een tweetal moties (Kamerstukken 2015/2016, 34 300, nr. 63 en Kamerstukken 2017/2018, 32 013, nr. 185.) ook toe opgeroepen. Het onderzoek ten aanzien van de bankvergunning wordt momenteel uitgevoerd en zal worden meegenomen in de agenda voor de financiële sector die in de Miljoenennota 2019 is aangekondigd. De agenda wordt later dit jaar met uw kamer gedeeld.

Vraag 2

Wanneer verwacht het kabinet de update van de anti-witwasrichtlijn (de 5e) naar de Kamer te kunnen sturen?

Antwoord op vraag 2

Momenteel wordt gewerkt aan het wetsvoorstel ter implementatie van de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn (i.c. de 5e). Deze wijziging dient door Nederland op 10 januari 2020 geïmplementeerd te zijn in wet- en regelgeving. Om deze implementatietermijn te halen, zal het wetsvoorstel in de eerste helft van 2019 worden ingediend bij de Tweede Kamer. Naar verwachting zal er voor het einde van dit jaar een openbare consultatie plaatsvinden.

Vraag 3

Wat is de status van de gesprekken in Europees en/of bilateraal verband over de vliegbelasting?

Antwoord op vraag 3

De wens om te komen tot Europese afspraken is door het kabinet neergelegd bij de Europese Commissie. Op dit verzoek, dat zowel schriftelijk als mondeling is overgebracht, heeft de Europese Commissie laten weten gedurende deze Commissieperiode niet meer met een voorstel te komen en een eventueel voorstel over te laten aan de volgende Commissie die in 2019 van start zal gaan. Voorlopig zal samenwerking tussen lidstaten dan ook via bilaterale en multilaterale contacten en afstemming moeten verlopen, maar niet in EU-verband. Nederland heeft met de ons omringende landen contact om ervaringen met vliegbelasting uit te wisselen. Het betreft hier lidstaten die reeds ervaring met een vorm van vliegbelasting hebben, maar ook buurlanden zoals België, waar dit juist niet het geval is.

Vraag 4

Lukt het om in de huidige krappe arbeidsmarkt voldoende mensen aan te trekken bij de Douane ter voorbereiding van de Brexit?

Antwoord op vraag 4

Ondanks de krappe arbeidsmarkt slaagt de Douane er vooralsnog goed in nieuwe douaniers aan te trekken. De werving van nieuwe douaniers vindt gefaseerd plaats. De vacatures uit de eerste en tweede wervingsronde zijn grotendeels vervuld. In de derde wervingsronde zijn er voldoende geïnteresseerden, waarvan naar het beeld van de Douane voldoende geschikte kandidaten, om de opengestelde vacatures te kunnen vervullen. Ook de respons op de vierde wervingsronde, die is gestart in september, is positief.

Vraag 5

Hoeveel nieuwe medewerkers van de Douane worden nu in andere Europese landen aangetrokken?

Antwoord op vraag 5

Zoals toegelicht in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake het overzicht stand van zaken contingency planning en preparedness (Kamerstukken II, 2017–2018, 23 987, nr. 261), spreken de EU-lidstaten onderling in wisselende samenstelling met elkaar over de voorbereidingen die op nationaal niveau getroffen moeten worden ter voorbereiding op het vertrek van het Verenigd Koninkrijk en op een cliff edge scenario. De Europese Commissie en het Raadssecretariaat inventariseren op dit moment de stand van zaken van deze voorbereidingen op nationaal niveau in de verschillende lidstaten.

De Douane kent besprekingen onder leiding van de Commissie met België, Frankrijk, Duitsland, Ierland en (deels) het Verenigd Koninkrijk. De aantallen en het moment van instroom van nieuw aan te trekken medewerkers bij Douanes in andere Europese landen is niet exact bekend. Uit de bijeenkomsten wordt duidelijk dat het ook in België, Frankrijk, Duitsland en Ierland honderden nieuwe medewerkers betreft. De impact van de Brexit is niet voor alle landen gelijk. Er is geen duidelijkheid over het aantal nieuwe douanemedewerkers dat geworven wordt in het Verenigd Koninkrijk.

Vraag 6

Wat wordt precies bedoeld met «optimalisatie van het kasritme»?

Antwoord op vraag 6

Het betaalritme van reeds aangegane verplichtingen aan de Wereldbank is aangepast om het kasritme van de Staat te optimaliseren. De kasschuif draagt bij aan het onder de uitgavenplafonds houden van de uitgaven in alle jaren.

Vraag 7

Wat zijn de ervaringen met het nieuwe renterisicobeleid?

Vraag 8

Welke onderdelen van het nieuwe renterisicobeleid werken goed en welke minder goed dan verwacht?

Vraag 9

Wordt het renterisicokader ook meegenomen in de beleidsevaluatie in 2019?

Antwoord op vraag 7, 8 en 9

Het huidige renterisicobeleid voor de financiering van de staatsschuld is vastgesteld voor de periode 2016–2019. In deze periode zijn tot nu toe geen ontwikkelingen geweest die aanleiding hebben gegeven om het beleid tussentijds aan te passen. Als onderdeel van het beleid is een streefpad met een bandbreedte gedefinieerd voor het verlengen van de gemiddelde looptijd van de schuld. In 2016 en 2017 is de verlenging van de looptijd binnen die bandbreedte gebleven. Ook is een maatstaf voor het kortetermijnrenterisico geïntroduceerd, het zogeheten renterisicobedrag (RRB). Voor deze maatstaf is een maximumwaarde van 18% afgesproken en ook hieraan is in de afgelopen twee jaar voldaan.

Het renterisicobeleid zal een substantieel onderdeel zijn van de komende beleidsevaluatie. Op 14 september 2018 is een Kamerbrief verzonden over de opzet van de beleidsdoorlichting «Financiering Staatsschuld» (Kamerstukken II 2017–2018, 31 935 nr. 50).

Vraag 10

Op welke manier wordt dubbeling in de bestaande «publieke» investeringsbanken voorkomen? Hoe wordt crowding-out met private initiatieven voorkomen? Hoe wordt hierop getoetst?

Antwoord op vraag 10

Het voorkomen van crowding-out van de private sector en het waarborgen van additionaliteit (ten opzichte van de markt en van elkaar) is een belangrijk onderdeel van de inzet van Nederland als aandeelhouder binnen de Internationale Financiële Instellingen (IFI’s). Verschillende IFI’s, waaronder de Europese Investeringsbank (EIB), de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en de Wereldbank, hebben het voorkomen van crowding-out, additionaliteit en mobilisering van private sector financiering verankerd in hun beleid en projectbeoordelingscriteria.

De EIB financiert bijvoorbeeld in principe niet meer dan 50% van een project. Bij het Europese Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI), dat wordt uitgevoerd door de EIB, is mobilisering van de private sector een van de speerpunten. De EBRD stelt het bijdragen aan de ontwikkeling van de private markt, het stimuleren van ondernemerschap en/of privatisering veelal als voorwaarde voor de financiering van een project. De Wereldbankgroep introduceerde in 2017 een nieuwe, stapsgewijze «Cascade»-benadering met als uitganspunt dat bij elk ontwikkelingsproject bekeken wordt of duurzame private sector financiering mogelijk is. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt bezien of de Wereldbank eventuele investeringsbarrières kan wegnemen of het ondernemersklimaat kan verbeteren. Pas daarna wordt gekeken naar het inzetten van risico-instrumenten (om bepaalde risico’s voor private financiers af te dekken) en naar het eventueel verstrekken van financiering uit eigen middelen. Schaarse publieke middelen worden op deze manier alleen ingezet waar dit het meest noodzakelijk is.

Nederland moedigt de samenwerking tussen de IFI’s van harte aan. Onder meer binnen de G20 wordt regelmatig besproken op welke terreinen coördinatie wenselijk is. Dit heeft er onder meer in geresulteerd dat de IFI’s in een werkgroep met elkaar werken aan de harmonisering van de methodologie om additionaliteit van investeringsprojecten te meten en te beoordelen, zodat uiteenlopende standaarden worden voorkomen.

Vraag 11

Zijn er schattingen te maken van de «compliance gap»?

Vraag 12

Hoeveel belasting loopt de overheid mis door gebrekkige compliance en belastingfraude?

Antwoord op vragen 11 en 12

De Belastingdienst maakt geen schatting van wat in de vraag als «compliance gap» wordt aangeduid en in het spraakgebruik vaak «tax gap» wordt genoemd. De tax gap is het verschil tussen de op grond van wet- en regelgeving verschuldigde belastingen en de daadwerkelijke belastingontvangsten.

Een van de componenten van de tax gap is het zogeheten dark number: de verschuldigde belastingen die volledig aan het zicht van de Belastingdienst zijn onttrokken (zwart werk, illegale activiteiten). Naar de hoogte hiervan doet de Belastingdienst geen onderzoek.

De Belastingdienst rapporteert alleen (in het Jaarverslag Financiën IX) over het nalevingstekort bij de belastingplichtigen die zijn geregistreerd en dus bekend bij de Belastingdienst. Informatie over het nalevingstekort verkrijgt de Belastingdienst door het jaarlijks uitvoeren van aselecte steekproeven onder particuliere belastingplichtigen en MKB-ondernemers.

De Belastingdienst ontplooit wel initiatieven op die terreinen waar geen inzicht in de omvang van de tax gap bestaat. Dit betreft initiatieven met betrekking tot zogenaamde «windhappers», belastingnomaden en migranten. De Belastingdienst heeft echter geen beeld van de totale omvang van de tax gap omdat er geen schattingen zijn van dark numbers en van het nalevingstekort bij grote ondernemingen.

De EU publiceert ieder jaar een rapport1 waarin de EU een schatting van de VAT (Value Added Tax; btw) gap wordt gepubliceerd. Onderdeel van het rapport is ook een cijfer per lidstaat. Dit is een macro economische benadering gebaseerd op de nationale rekeningen. De VAT gap omvat een schatting van de btw die om wat voor reden dan ook niet in de schatkist van de lidstaten komt. Dit kan variëren van fraude tot vergissingen. In de nationale rekeningen worden schattingen/benaderingen van bijv. illegale activiteiten meegenomen. In het onlangs verschenen rapport is geconstateerd dat de tax gap voor de btw in Nederland verder is afgenomen.

Vraag 13

Wat is het totaal, in absolute euro’s, van oninbare premies en belastingen?

Vraag 14

Welke premies of belastingen kennen relatief veel oninbare gelden?

Antwoord op vragen 13 en 14

In 2017 was het bedrag van de als oninbaar afgeboekte belastingen en premies € 691 mln. Dat is minder dan 0,3% van de totale door de Belastingdienst geïnde belastingen en premies (€ 258 mld. in 2017).

Bij de loon- en inkomensheffing, de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting zijn de afboekingen in absolute bedragen het hoogst. Samen omvatten deze posten meer dan 90% van het totale oninbare bedrag. Dit is onder meer gerelateerd aan de hoge opbrengsten die deze belastingen hebben. Daarnaast hebben de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting een relatief hoog inningsrisico bij faillissementen en kent de omzetbelasting een relatief hoog frauderisico. Dit leidt ertoe dat de oninbaarheid bij deze belastingen relatief hoog is.

Vraag 15

Kan het aantal afgehandelde bezwaren binnen de Awb-termijn voor de laatste vijf jaar gegeven worden?

Antwoord op vraag 15

In onderstaand overzicht is het aantal binnen de Awb-termijn afgedane bezwaren voor de laatste vijf jaar opgenomen. Deze cijfers hebben betrekking op alle dienstonderdelen van de Belastingdienst:

 

2014

2015

2016

2017

2018

         

t/m aug

Aantal afgedaan

490.076

535.844

574.207

536.279

298.506

Waarvan AWB-conform

424.406

466.478

464.900

461.413

242.300

% AWB-conform

86,6%

87,1%

81,0%

86,0%

81,2%

Vraag 16

Wat is de reden dat de streefwaarde voor het afhandelen van bezwaren binnen de Awb-termijn niet gehaald wordt?

Antwoord vraag 16

De streefwaarde van 90–95% Awb-tijdigheid van behandeling van bezwaarschriften is in 2017 niet gerealiseerd omdat met name bij de behandeling van bezwaren inkomstenbelasting de gevolgen van het vertrek van personeel merkbaar waren. Daarbij waren nieuwe digitale voorzieningen nog niet in 2017 opgeleverd, waar dat een jaar geleden wel werd voorzien. Hierover heb ik u in het jaarverslag 20172 geïnformeerd.

Vraag 17

Hoeveel toegekende toeslagen (groter dan 0 euro) moeten uiteindelijk terugbetaald worden? Kan dit uitgesplitst worden naar de verschillende toeslagen? Welke groepen moeten relatief vaak terugbetalen?

Antwoord op vraag 17

Voor de beantwoording van deze vraag wordt gebruik gemaakt van de gegevens over het toeslagjaar 2016, omdat over dat jaar nu ruim 97% definitief is toegekend. De vaststelling van de toeslagen over het jaar 2017 is nog gaande. Over het jaar 2016 moeten de volgende aantallen (volledig) worden terugbetaald:

 

Aantal terug te betalen toeslagen

Aantal definitieve toeslagen (97%)

Percentage terug te betalen toeslagen

Kinderopvang

4.935

527.878

0,9%

Huur

92.039

1.505.815

6,1%

Zorg

346.986

5.053.596

6,9%

Kindgebonden budget

66.748

924.515

7,2%

Totaal

510.708

8.011.804

 

Zoals in bovenstaande tabel opgenomen, komt in absolute aantallen de terugbetaling het vaakst voor bij de zorgtoeslag, echter procentueel gezien komt terugbetaling het vaakst voor bij het kindgebonden budget over het toeslagjaar 2016.

Vraag 18

Kan uit het percentage definitief toegekende toeslagen dat niet leidt tot een terug te betalen bedrag groter dan 500 euro afgeleid worden dat een kleine 9% meer dan 500 euro moet terugbetalen? Hoeveel mensen komen hierdoor in betaalproblemen?

Antwoord op vraag 18

In de begroting is de streefwaarde van 91% opgenomen voor definitief toegekende toeslagen dat niet leidt tot een terug te betalen bedrag groter dan € 500. Voor kinderopvangtoeslag wordt een grens van € 1.000 aangehouden, omdat het bij de toekenningen veelal gaat om hogere bedragen dan bij andere toeslagen. In de tabel met prestatie-indicatoren Toezicht Toeslagen op pagina 63 van de Ontwerpbegroting Financiën en Nationale Schuld 2019 is opgenomen dat in 2017 (over het toeslagjaar 2016) 92,2% is gerealiseerd. Het is niet bekend hoeveel mensen in betaalproblemen komen door de gevraagde terugbetaling.

Vraag 19

Welke stappen worden gezet om het percentage processen-verbaal dat leidt tot veroordelingen of transacties te verhogen?

Antwoord op vraag 19

Uit de tabel met prestatie-indicatoren FIOD op pagina 66 van de Ontwerpbegroting Financiën en Nationale Schuld 2019 blijkt dat het percentage processen-verbaal dat heeft geleid tot een veroordeling of transactie is gestegen van 80% in 2016 tot 84% in 2017 en ligt daarmee binnen de streefwaardes. Dit is een resultante van de voortdurende aandacht die de FIOD besteedt aan het opstellen van kwalitatief goede processen-verbaal. Ik zie daarom geen aanleiding om dit proces te herzien.

Vraag 20

Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de Nederlandse implementatie van EU-richtlijnen geen vertraging meer oploopt en deze richtlijnen op tijd behandeld kunnen worden in de Kamer?

Antwoord op vraag 20

Het tijdig implementeren van EU-richtlijnen is een prioriteit voor dit kabinet. Hierbij verwijs ik graag naar de Kamerbrief van de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Buitenlandse Zaken over het handhavingsbeleid van de Commissie betreffende implementatie van EU-richtlijnen (Kamerstukken II 2017–2018, 21 109, nr. 231). Naast deze kabinetsbrede acties zet ik mij verder in voor realistische implementatietermijnen bij onderhandelingen over EU-richtlijnen en wordt met de andere partijen in het wetgevingsproces bekeken hoe implementatievoorstellen zo spoedig mogelijk behandeld kunnen worden, zonder hierbij af te doen aan de kwaliteit van regelgeving.

Vraag 21

Kan het budget voor de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL) van de laatste vijf jaar gegeven worden?

Antwoord op vraag 21

Zoals opgenomen in de begroting van het Ministerie van Justitie & Veiligheid is het budget voor de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL) van de laatste vijf jaar:

2018: € 5,8 mln.

2017: € 5,2 mln.

2016: € 5,2 mln.

2015: € 5,2 mln.

2014: € 5,2 mln.

Vraag 22

Is er een maximale omvang van de begrotingsreserve voor een depositogarantiestelsel voor de BES-eilanden (DGS BES)?

Antwoord op vraag 22

Er is geen maximale omvang van de begrotingsreserve. De huidige omvang van de begrotingsreserve is € 1 mln. Jaarlijks komt hier € 1 mln. bij. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft ten tijde van de oprichting van het depositogarantiestelsel voor de BES-eilanden (DGS BES) ingeschat dat het totaal uitstaande risico, ofwel de totale omvang van de rekeningen en tegoeden die onder de dekking van het DGS BES vallen gelijk is aan € 135 mln. In het voorjaar is van DNB meer feitelijke informatie verkregen over rekeningen en tegoeden bij de banken op de BES-eilanden. Het overgrote deel van de klanten van de banken op de BES houdt een beduidend kleiner saldo aan dan aanvankelijk ingeschat.

Op basis van die informatie is het benodigde garantiebedrag bij Voorjaarsnota 2018 bijgesteld naar € 70 mln. Jaarlijks wordt bij Voorjaarsnota de laatste raming van het uitstaande risico bekeken en wordt op basis daarvan bezien of de hoogte van de garantieverplichting moet worden bijgesteld.

Vraag 23

Hoe is de huidige exitstrategie van de staatsdeelneming in ABN AMRO vormgegeven?

Vraag 25

Op welke termijn wordt het belang van de Staat in ABN AMRO teruggebracht naar de beurs?

Antwoord op vraag 23 en 25

Na de beursgang van ABN AMRO in 2015 heeft de staat driemaal een vervolgplaatsing (van certificaten) van aandelen ABN AMRO gedaan. Het belang van de Nederlandse staat in ABN AMRO is nog 56,3%. In het regeerakkoord heeft het kabinet gezegd dat het ABN AMRO, zo snel als verantwoord mogelijk is, volledig terug wil brengen naar de markt. Zoals gebruikelijk doet het kabinet geen nadere uitspraken over de timing van het verkoopproces. Dit kan namelijk schadelijk zijn voor de positie van de staat bij de verdere afbouw van het belang in ABN AMRO.

Vraag 24

Hoe is de huidige exitstrategie van de staatsdeelneming in de Volksbank vormgegeven?

Vraag 26

Op welke termijn wordt het belang van de Staat in de Volksbank teruggebracht naar de beurs?

Antwoord op vraag 24 en 26

In het regeerakkoord is ten aanzien van de Volksbank opgenomen dat geïnventariseerd wordt wat de toekomstopties buiten de overheid zijn. Hierna neemt het kabinet een besluit, rekening houdend met de gewenste diversiteit van het bankenlandschap. In juli 2016 is de Kamer geïnformeerd dat het te vroeg was voor een besluit over de toekomst van de Volksbank (Kamerstukken II 2015–2016 33 532 nr. 61). Deze conclusie is herhaald in de voortgangsrapportage van NLFI van september 2017 (Kamerstukken II 2016–2017 33 532 nr. 76). NLFI concludeerde daarin dat de Volksbank zeker nog de resterende tijd van de oorspronkelijke (in het advies van juli 2016 voorgestelde) periode van twee tot drie jaar nodig had om optimale lange termijn waardecreatie te bewerkstelligen alvorens een besluit kan worden genomen over de toekomst van de bank. Ik verwacht dit najaar een nieuwe voortgangsrapportage van NLFI met de Tweede Kamer te kunnen delen.

Vraag 27

Is er een maximale omvang van de begrotingsreserve exportkredietverzekeringsfaciliteit?

Antwoord op vraag 27

Nee, er is geen vaststaand maximum. Elk jaar verandert de portefeuille en daarmee het totale uitstaande risico. Per augustus 2018 is het totaal uitstaande risico ruim € 16,5 mld. Voor het geheel aan exportkredietverzekeringen is een begrotingsreserve beschikbaar van € 389,7 mln. (ultimo 2017). Volgens de interneratingmethode onder Basel II en III is de voorziening statistisch gezien, gegeven de huidige ekv-portefeuille, in een gegeven jaar met een kans van 3 op 4 toereikend om de onverwachte schades op te vangen.

Vraag 28

Wat is de oorzaak van de roodstand van de sociale fondsen?

Antwoord op vraag 28

Sociale fondsen zijn fondsen waaruit uitkeringen en bepaalde verstrekkingen op het gebied van sociale zekerheid worden betaald. De saldo’s van de sociale fondsen zijn de uitkomst van keuzes op het gebied van de uitgaven aan sociale zekerheid en de premie-inkomsten. Via het uitgaven- en inkomstenkader stuurt de overheid op deze uitgaven en inkomsten. Lagere inkomsten dan uitgaven van een fonds zorgen voor een verlaging van het saldo op de rekening van de fondsen en leiden tot roodstand. Sociale fondsen hebben de mogelijkheid om rood te staan bij het Rijk; deze roodstand is geen probleem aangezien sociale fondsen onderdeel zijn van de collectieve sector.

Vraag 29

Waarom levert de Belastingdienst een bijdrage aan het gasdossier? Gebeurt dit vanuit elke begroting?

Antwoord op vraag 29

Bij het opstellen van de Voorjaarsnota 2018 en de Ontwerpbegroting 2019 heeft het kabinet zoals gebruikelijk bij alle departementen alle verwachte mee- en tegenvallers in kaart gebracht. Een omvangrijke tegenvaller voor het Rijksbrede beeld betreft de lagere opbrengsten als gevolg van de lagere gaswinning de komende jaren. Deze en andere problematiek onder het uitgavenplafond wordt ingepast met meevallers en onderuitputting op verschillende departementale begrotingen. Op de Ontwerpbegroting Financiën 2019 betreft het, gelet op eerdere onderuitputting, ook inzet van middelen bij de Belastingdienst.

Naar boven