34 975 Voorstel van wet van het lid Van der Staaij tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en aanpassing van de voorwaardelijke veroordeling

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling af te schaffen en wijzigingen aan te brengen in de bepalingen inzake de voorwaardelijke veroordeling;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «twee jaren» vervangen door «een jaar».

2. In het tweede lid wordt «twee jaren» telkens vervangen door «een jaar».

3. Onder vernummering van het derde tot het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van meer dan vier jaren kan de rechter bepalen dat ten hoogste een vierde deel van de straf van ten hoogste vier jaren niet zal worden tenuitvoergelegd.

B

Artikel 14b wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste volzin van het tweede lid komt te luiden:

De proeftijd is ten minste gelijk aan de duur van het voorwaardelijke gedeelte van de straf, maar bedraagt ten hoogste vier jaren.

2. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot het vierde tot en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Op vordering van het openbaar ministerie kan de rechter de proeftijd verlengen met:

    • a. ten hoogste twee jaren, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde, bedoeld in artikel 38z, eerste lid, aanhef en onder b en c, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen; of

    • b. telkens ten hoogste twee jaren indien dit ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen noodzakelijk is.

C

Artikel 14d komt te luiden:

Artikel 14d

  • 1. Over het stellen van bijzondere voorwaarden beslist:

    • a. de rechter in geval van veroordeling tot een vrijheidsstraf van ten hoogste vier jaren, of

    • b. het openbaar ministerie in geval van veroordeling tot een vrijheidsstraf van meer dan vier jaren, waarvan de rechter heeft bepaald dat een gedeelte daarvan niet ten uitvoer zal worden gelegd.

  • 2. Over het stellen van bijzondere voorwaarden wordt het openbaar ministerie geadviseerd door de directeur van de penitentiaire inrichting en door de reclassering.

  • 3. De rechter kan bijzondere voorwaarden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, op vordering van het openbaar ministerie aanvullen, wijzigen of opheffen.

  • 4. Het openbaar ministerie kan bijzondere voorwaarden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aanvullen, wijzigen of opheffen.

  • 5. Een wijziging als bedoeld in het derde of vierde lid wordt de veroordeelde terstond schriftelijk medegedeeld.

  • 6. Het toezicht op de naleving van de voorwaarden berust bij het openbaar ministerie.

  • 7. Diegene die, op grond van het eerste lid, beslist over het stellen van bijzondere voorwaarden kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Bij het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden stelt de reclasseringsinstelling de identiteit van de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar ministerie.

  • 8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de totstandkoming van de beslissing, bedoeld in het eerste en het derde lid, en het uit te oefenen toezicht, bedoeld in het vijfde en zesde lid.

D

Artikel 14f komt te luiden:

Artikel 14f

  • 1. Aansluitend op de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de straf wordt het voorwaardelijke deel van de straf of een gedeelte daarvan tenuitvoergelegd indien:

    • a. de veroordeelde op grond van de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens is geplaatst in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden en zijn verpleging voortzetting behoeft;

    • b. is gebleken dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf heeft misdragen, welke misdraging kan blijken uit:

      • ernstige bezwaren of een veroordeling ter zake van een misdrijf, of

      • gedrag dat tijdens de tenuitvoerlegging van de straf meermalen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf;

    • c. de veroordeelde na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zich hieraan onttrekt of hiertoe een poging doet;

    • d. door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven, of

    • e. de vrijheidsstraf die ten uitvoer wordt gelegd, voortvloeit uit een onherroepelijke veroordeling door een buitenlandse rechter en de tenuitvoerlegging overeenkomstig het toepasselijke verdrag is overgenomen, de mogelijkheid van uitstel of achterwege blijven van het voorwaardelijke deel van de straf de instemming van de buitenlandse autoriteit met de overbrenging heeft bevorderd.

  • 2. Het voorwaardelijke deel van de straf kan tevens geheel of gedeeltelijk ten uitvoer worden gelegd, indien de feiten of omstandigheden als genoemd in het eerste lid, onder b, c of d, zich hebben voorgedaan gedurende de periode die ingevolge artikel 27, eerste lid, op de vrijheidsstraf in mindering wordt gebracht.

  • 3. Indien Onze Minister van Justitie van oordeel is dat er op een van de gronden, genoemd in het eerste lid, reden is om het voorwaardelijke gedeelte van de straf of een deel daarvan alsnog ten uitvoer te leggen, verzoekt hij het openbaar ministerie om een daartoe strekkende vordering in te dienen.

  • 4. Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat er op een van de gronden, genoemd in het eerste lid, reden is om het voorwaardelijke deel van de straf geheel of gedeeltelijk ten uitvoer te leggen, richt het onverwijld een daartoe strekkende schriftelijke vordering tot de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennisgenomen van het strafbare feit ter zake waarvan de straf die ten uitvoer wordt gelegd, is opgelegd. De vordering bevat de grond waarop zij berust. Een afschrift van de vordering wordt toegezonden aan de veroordeelde.

  • 5. De vordering, bedoeld in het vierde lid, dient uiterlijk dertig dagen vóór het tijdstip van de tenuitvoerlegging van (een gedeelte van) het voorwaardelijke deel van de straf te zijn ontvangen op de griffie van de rechtbank. Het openbaar ministerie is in een later ingediende vordering ontvankelijk indien het aannemelijk maakt dat een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid zich eerst nadien heeft voorgedaan.

  • 6. Tot gedeeltelijke of gehele tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de straf kan telkens opnieuw worden beslist. Het derde tot en met vijfde lid zijn van toepassing.

E

De artikelen 15 tot en met 15l vervallen.

F

In artikel 76a, tweede lid, vervalt de tweede volzin.

G

In artikel 77f, eerste lid, onder b, wordt «artikel 14d, tweede lid» vervangen door «artikel 14d, zevende lid».

H

In artikel 77j vervallen het vierde en vijfde lid.

I

In de artikelen 77ta, eerste lid, onder b, 77w, tiende lid, 77aa, vierde lid, en 77hh, eerste lid, wordt «artikel 14d, tweede lid» telkens vervangen door «artikel 14d, zevende lid».

ARTIKEL II

In artikel 1, onder u, van de Penitentiaire Beginselenwet vervalt «, waarbij wordt uitgegaan van de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling volgens de daarvoor geldende wettelijke regeling».

ARTIKEL III

De Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2:8 vervalt het zesde lid, onder vernummering van het zevende tot zesde lid.

B

In artikel 2:18 vervalt onderdeel a, onder verlettering van de onderdelen b tot en met e tot a tot en met d.

C

In de titel van Hoofdstuk 3 vervalt «, voorwaardelijke invrijheidstelling».

D

In artikel 3:1 vervalt onderdeel b, onder verlettering van de onderdelen c en d tot b en c.

E

In artikel 3:11, eerste lid, vervalt «met dien verstande dat in het geval, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, onder b, de periode waarover in de uitvaardigende lidstaat voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend, niet wordt aangepast».

F

In artikel 3:16 vervalt het zesde lid, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot zesde en zevende lid.

ARTIKEL IV

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 257a, achtste lid, wordt «artikel 14d, tweede lid» vervangen door «artikel 14d, zevende lid».

B

In artikel 361a vervalt «of een vordering als bedoeld in artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht,».

C

In artikel 493, eerste lid, wordt «artikel 14d, tweede lid» vervangen door «artikel 14b, vijfde lid».

ARTIKEL V

In artikel 40, tweede lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen wordt «de artikelen 14b, vierde lid,» vervangen door «de artikelen 14b, vijfde lid,».

ARTIKEL VI

Indien het bij koninklijke boodschap van 25 november 2015 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering in verband met het laten vervallen van de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, het verlengen van de proeftijden van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de invoering van een langdurige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voor ter beschikking gestelden en zeden- en geweldsdelinquenten (langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking) (33 816) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel A van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel E van deze wet, vervalt artikel I, onderdeel A, van die wet.

ARTIKEL VII

A

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 november 2014 ingediende voorstel van de wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (34 086) tot wet is of wordt verheven en artikel II, onderdelen B, D, E en F van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I van deze wet, wordt artikel I van deze wet als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel B wordt vervangen door een nieuw onderdeel, luidende:

B

Artikel 14b wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste volzin van het tweede lid komt te luiden:

De proeftijd is ten minste gelijk aan de duur van het voorwaardelijke gedeelte van de straf, maar bedraagt ten hoogste vier jaren.

2. Onder vernummering van het derde tot het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Op vordering van het openbaar ministerie kan de rechter de proeftijd verlengen met:

    • a. ten hoogste twee jaren, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde, bedoeld in artikel 38z, eerste lid, aanhef en onder b en c, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, of

    • b. telkens ten hoogste twee jaren indien dit ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen noodzakelijk is.

B

Onderdeel F wordt vervangen door een nieuw onderdeel, luidende:

F

Na artikel 14e wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14f

  • 1. Aansluitend op de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de straf wordt het voorwaardelijke deel van de straf of een gedeelte daarvan tenuitvoergelegd indien:

    • a. de veroordeelde op grond van de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens is geplaatst in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden en zijn verpleging voortzetting behoeft;

    • b. is gebleken dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf heeft misdragen, welke misdraging kan blijken uit:

      • ernstige bezwaren of een veroordeling ter zake van een misdrijf, of

      • gedrag dat tijdens de tenuitvoerlegging van de straf meermalen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf;

    • c. de veroordeelde na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zich hieraan onttrekt of hiertoe een poging doet;

    • d. door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven, of

    • e. de vrijheidsstraf die ten uitvoer wordt gelegd, voortvloeit uit een onherroepelijke veroordeling door een buitenlandse rechter en de tenuitvoerlegging overeenkomstig het toepasselijke verdrag is overgenomen, de mogelijkheid van uitstel of achterwege blijven van het voorwaardelijke deel van de straf de instemming van de buitenlandse autoriteit met de overbrenging heeft bevorderd.

  • 2. Het voorwaardelijke deel van de straf kan tevens geheel of gedeeltelijk ten uitvoer worden gelegd, indien de feiten of omstandigheden als genoemd in het eerste lid, onder b, c of d, zich hebben voorgedaan gedurende de periode die ingevolge artikel 27, eerste lid, op de vrijheidsstraf in mindering wordt gebracht.

  • 3. Indien Onze Minister van Justitie van oordeel is dat er op een van de gronden, genoemd in het eerste lid, reden is om het voorwaardelijke gedeelte van de straf of een deel daarvan alsnog ten uitvoer te leggen, verzoekt hij het openbaar ministerie om een daartoe strekkende vordering in te dienen.

  • 4. Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat er op een van de gronden, genoemd in het eerste lid, reden is om het voorwaardelijke deel van de straf geheel of gedeeltelijk ten uitvoer te leggen, richt het onverwijld een daartoe strekkende schriftelijke vordering tot de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennisgenomen van het strafbare feit ter zake waarvan de straf die ten uitvoer wordt gelegd, is opgelegd. De vordering bevat de grond waarop zij berust. Een afschrift van de vordering wordt toegezonden aan de veroordeelde.

  • 5. De vordering, bedoeld in het vierde lid, dient uiterlijk dertig dagen vóór het tijdstip van de tenuitvoerlegging van (een gedeelte van) het voorwaardelijke deel van de straf te zijn ontvangen op de griffie van de rechtbank. Het openbaar ministerie is in een later ingediende vordering ontvankelijk indien het aannemelijk maakt dat een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid zich eerst nadien heeft voorgedaan.

  • 6. Tot gedeeltelijke of gehele tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de straf kan telkens opnieuw worden beslist. Het derde tot en met vijfde lid zijn van toepassing.

B

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 november 2014 ingediende voorstel van wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (34 086) tot wet is of wordt verheven en artikel II, onderdelen B, C, D, E en F van die wet later in werking treedt dan artikel I van deze wet, vervalt artikel I, onderdelen B, D, E en F van die wet.

ARTIKEL VIII

Indien het bij koninklijke boodschap van 19 januari 2015 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000, de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Strafrecht in verband met rechtsbescherming bij toegangsweigering, uitzonderingen op Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PbEU 2008, L 348) en het herstel van enkele wetstechnische gebreken(34 128) tot wet is of wordt verheven en artikel III of artikel IIIa van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel G van deze wet, vervallen artikel III en artikel IIIa, van die wet.

ARTIKEL IX

Deze wet heeft geen gevolgen voor veroordelingen tot vrijheidsstraf die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn uitgesproken. De artikelen 15 tot en met 15l van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, blijven in deze van toepassing.

ARTIKEL X

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Naar boven