34 950 XVII Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2017

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 juni 2018

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2017 (Kamerstuk 34 950 XVII, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, De Roon

Adjunct-griffier van de commissie, Meijers

1

Op welke manier is de diaspora betrokken bij het beleid op het gebied van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord:

De diaspora is betrokken bij de consultaties in voorbereiding op de BHOS-beleidsnota Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland (Kamerstuk 34 952, nr. 1), via een bijeenkomst van Minister Kaag met Nederlandse NGO’s over de rol van het maatschappelijk middenveld en via de internetconsultatie over deze beleidsnota die plaatsvond het afgelopen voorjaar. Diaspora-organisaties zijn gewezen op deze inspraakmogelijkheid. Betrokkenheid van diaspora-organisaties bij het BHOS-beleid krijgt verder vorm via reguliere contacten met beleidsmedewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en via ontwikkelingsprojecten.

2

Hoe beoordeelt u de resultaten van het project Making Africa Work?

Antwoord:

Het project Making Africa Work (MAW) is conform amendement Smaling/Mulder (Kamerstuk 34 550 XVII, nr 14) door PUM (Project Uitgezonden Medewerkers) Netherlands Senior Experts en Africa in Motion (AIM) uitgevoerd. Ondernemers uit Nederland, waaronder ook diaspora-ondernemers, zijn in contact gebracht met Afrikaanse counterparts, en dit heeft geresulteerd, als beoogd, in 46 investeringsplannen voor Sierra Leone, Ghana, Marokko, Kenia en Rwanda. Deze plannen zijn onder de aandacht van potentiële financiers gebracht (onder meer het Dutch Good Growth Fund), maar er lijkt geen sprake van voldoende kwaliteit om tot financiering en uitvoering te komen. Met in acht name van in de Making Africa Work-pilot opgedane ervaringen blijft PUM jong ondernemerschap in Afrika ondersteunen, waarbij betrokkenheid en coaching van diaspora-ondernemers in samenwerking met IOM Nederland wordt vormgegeven.

3

Hoe is het aangenomen amendement voor een nieuwe structurele begrotingsregel «versterken gezondheidssystemen» in het subartikel «sexuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen en een halt aan verspreiding van HIV/aids» van 1 miljoen euro besteed en hoe heeft deze bijgedragen aan sterkere gezondheidssystemen?

Antwoord:

De gevraagde structurele, afzonderlijke investering van minimaal EUR 1 miljoen op jaarbasis in gezondheidssystemen heeft vorm gekregen in een meerjarige samenwerkingsrelatie met de maatschappelijke organisatie Population Services International (PSI). PSI werkt op experimentele basis in enkele landen aan versterking van de gehele keten die noodzakelijk is om jongeren te bereiken met informatie over en middelen voor seksuele en reproductieve gezondheid. Daarbij wordt onder meer gebruik gemaakt van kleine handelaren en gemeenschapswerkers als meest effectieve tussenpersonen om zoveel mogelijk mensen te bereiken en met een groter bereik dan meer traditionele publieke gezondheidssystemen. Aan dit programma wordt een totale bijdrage gegeven van EUR 18 miljoen voor de periode 2016 tot en met 2020. Dit wordt gefinancierd onder «Subsidies/centrale programma’s SRGR & HIV/aids». Resultaten zijn onder andere communicatiecampagnes gemodelleerd op de interesses en behoeftes van lokale jongeren met goede respons, en het testen van innovatieve aanpak onder andere met privé farmaceutische distributeurs en scholen. Een netwerk met beloningen voor positief gedrag waarbij gezondheidsdiensten, -producten en jonge klanten worden gelinkt, laat zien hoe aanpassing van diverse prikkels tot consistenter gebruik van anticonceptie of eerder begonnen prenatale zorg kunnen leiden.

4

Kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven, per jaar, hoeveel de rijksoverheid in de periode 2007–2017 jaarlijks heeft uitgegeven aan Ontwikkelingssamenwerking, zowel ODA als non-ODA? Kunt u daarbij ook aangeven hoe hoog dit bedrag is als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP)?

Antwoord:

ODA-middelen worden ingezet voor Ontwikkelingssamenwerking. In onderstaand overzicht staan alle ODA-uitgaven aangegeven, zowel in bedragen (EUR miljoen) als in percentage van het BNI.

jaar

ODA

ODA % BNI

2007

4,315

0.81

2008

4,848

0.80

2009

4,614

0.82

2010

4,795

0.81

2011

4,522

0.75

2012

4,293

0.71

2013

4,091

0.67

2014

4,200

0.64

2015

5,162

0.75

2016

4,488

0.65

2017

4,399

0.60

5

Kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven, per jaar, hoeveel de rijksoverheid in de periode 2018–2022 voornemens is om jaarlijks uit te geven aan Ontwikkelingssamenwerking, zowel ODA als non-ODA, inclusief de extra gelden uit het Regeerakkoord? Kunt u daarbij ook aangeven hoe hoog dit bedrag is als percentage van het bbp?

Antwoord:

In onderstaande tabel staan de voorgenomen uitgaven voor Official Development Assistance (ODA) inclusief de extra middelen uit het Regeerakkoord, zowel in bedrag als in percentage ODA ten opzichte van het BNI. Het percentage ODA van het BNI loopt in de jaren af omdat de intensiveringsmiddelen uit het Regeerakkoord aflopen van EUR 400 miljoen in 2018 naar EUR 100 miljoen in 2021. Vanaf 2022 zijn er geen intensiveringsmiddelen beschikbaar gesteld. Het percentage in 2018 is naar verhouding hoger omdat het ODA-budget met bijna EUR 100 miljoen is verhoogd met niet besteedde middelen uit voorgaande jaren die via de eindejaarsmarge zijn toegevoegd aan 2018.

Jaar

ODA in EUR miljoen

ODA in % BNI

2018

4.554

0,59

2019

4.544

0,56

2020

4.601

0,55

2021

4.701

0,55

2022

4.804

0,54

6

Kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven, per jaar, hoeveel geld van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in de periode 2007–2017 jaarlijks is uitgegeven aan eerstejaarsopvang van asielzoekers?

Antwoord:

Jaar

Asiel toerekening in EUR miljoen

2007

96

2008

175

2009

248

2010

253

2011

340

2012

254

2013

274

2014

697

2015

1.186

2016

392

2017

736

Toelichting op de tabel: in 2014 en 2015 is het aantal asielzoekers fors toegenomen, onder meer als gevolg van de crisis in Syrië. In 2016 is de realisatie fors lager. Dit heeft twee oorzaken. Tot en met 2015 werden de totale opvangkosten per asielzoeker toegerekend aan ODA in het jaar dat de asielzoeker instroomde bij het COA. Vanaf 2016 is het betaalritme van de ODA-toerekening gewijzigd om beter aan te sluiten bij de daadwerkelijk gemaakte kosten in een jaar (circa 1/3 van de toerekening voor het instroomcohort in een jaar wordt betaald in het daaropvolgende jaar). Hierdoor is de toerekening in 2016 eenmalig lager uitgevallen. Daarnaast was er een flinke daling van het aantal asielzoekers in 2016 ten opzichte van 2015. De toerekening in 2017 is naar verhouding hoger, vanwege het nieuwe betaalritme en omdat de eindafrekening over 2016, die in 2017 betaald moest worden, hoger uitviel vanwege leegstandskosten bij het COA. Voor dekking van deze kosten heeft het kabinet EUR 75 miljoen beschikbaar gesteld en toegevoegd aan het ODA-budget. Hiermee is de BHOS-begroting gecompenseerd voor de leegstandskosten in 2016.

7

Welk deel van het ODA-budget is aan eerstejaarsopvang van asielzoekers in Nederland uitgegeven? Hoe is het verschil tussen het geplande bedrag en het reële bedrag te verklaren?

Antwoord:

In 2017 werd EUR 736 miljoen besteed aan eerstejaars asielopvang; 16% van de totale ODA-uitgaven. De uitgaven zijn EUR 163 miljoen lager dan oorspronkelijk geraamd. Dit komt omdat er in 2017 ruim 37.000 asielzoekers instroomden bij het COA en NIDOS in plaats van de geraamde 42.000. Bij Voorjaarsnota 2018 wordt de definitieve nacalculatie over 2017 verwerkt.

8

Kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven, per jaar, hoeveel geld van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in de periode 2007–2017 jaarlijks is uitgegeven aan opvang in de regio?

Antwoord:

In de jaren voorafgaand aan 2016 werden al wel activiteiten gefinancierd die tevens bijdroegen aan verbeterde opvang van vluchtelingen in de regio, maar het was nog geen zelfstandig thema in begroting en jaarverslag en werd niet apart geadministreerd.

In 2016 zijn in de Voorjaarsnota specifiek middelen voor opvang in de regio toegevoegd aan de begroting van BHO en heeft het een herkenbare plek in de begroting gekregen onder Artikel 4.3. De specifieke uitgaven voor opvang in de regio zijn daarom wel bekend voor 2016 en 2017:

Jaar

Uitgaven opvang in de Regio (EUR x 1.000)

2016

*177.684

2017

60.714

* De uitgaven zijn in 2016 hoger dan in 2017, omdat de gehele bijdrage aan de EU Facility for Refugees in Turkey (EUR 93,9 miljoen) is betaald voor de periode 2016–2017.

9

Kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven, per jaar, hoeveel geld van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in de periode 2018–2022 wordt uitgegeven aan opvang in de regio?

Antwoord:

De begrote middelen voor de komende jaren voor opvang in de regio (onder artikel 4.3) zijn:

Bedragen x EUR 1.000

2018

2019

2020

2021

2022

 

143.000

138.000

128.000

128.000

128.000

Van de intensiveringsmiddelen uit het Regeerakkoord wordt in 2.018 EUR 103 miljoen besteed aan opvang in de regio en vanaf 2019 structureel EUR 128 miljoen per jaar. Van de middelen die in 2017 aan de BHOS-begroting zijn toegevoegd voor opvang in de regio zijn EUR 40 miljoen doorgeschoven naar 2018 en EUR 10 miljoen in 2019. Deze bedragen zijn zichtbaar in de eerste suppletoire begroting die uw Kamer is aangeboden.

10

Hoeveel Orange Corners zijn er en waar?

Antwoord:

Er zijn op dit moment zes Orange Corners geopend, waarvan drie in Zuid-Afrika, een in Angola, een in Mozambique en twee in Marokko. Ook is binnenkort de opening van een Orange Corner in Ivoorkust voorzien.

11

Hoe hebben de aan ODA toegerekende kosten voor eerstejaarsopvang in Nederland voldaan aan ieder OESO-DAC criterium?

Antwoord:

Het Kabinet volgt de rapportageregels van de OESO-DAC bij het toerekenen van en rapporteren over kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers aan ODA. Eind 2017 is binnen de DAC (Development Assistance Committee) een verduidelijking van de regels afgesproken. Als gevolg hiervan zullen landen meer gedetailleerd gaan rapporteren over aan ODA toegerekende asielkosten. De precieze consequenties voor de Nederlandse asieltoerekening worden momenteel in kaart gebracht.

12

Hoeveel geld is er aan maatschappelijke organisaties besteed? Welk percentage van het totale ontwikkelingssamenwerkingsbudget is dit? Hoe verhoudt dit percentage zich tot de afgelopen jaren? Hoe verhoudt dit percentage zich tot de beoogde 25%?

Antwoord:

In 2017 is EUR 796 miljoen direct besteed aan maatschappelijke organisaties. Dit is 18% van het totale budget voor Ontwikkelingssamenwerking (ODA). Dit is 2% lager dan in 2015/2016. De daling wordt met name veroorzaakt omdat de toerekening voor eerstejaars asielopvang in 2.017 EUR 344 miljoen hoger was dan in 2016. Hierdoor nemen andere bijdragen percentueel af.

Dit percentage omvat niet de gehele bijdrage aan maatschappelijke organisaties, want bijdragen aan bijvoorbeeld Publiek Private Partnerschappen en multilaterale organisaties komen deels ook terecht bij het maatschappelijk middenveld, als mede-uitvoerders. Deze bijdragen worden niet meegerekend omdat maatschappelijke organisaties niet de direct ontvangende organisaties zijn van de bijdragen.

Partners worden gekozen, omdat ze effectief en efficiënt opereren. Het Kabinet stuurt bij de keuze van zijn partners niet op de verdeling van geldstromen over financieringskanalen.

13

Kunt u aangeven wat volgens u de tien grootste problemen in de wereld zijn die vragen om een aanpak middels ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen? Kunt u aangeven welke van deze tien geen grondoorzaak voor migratie vormen?

Antwoord:

Belangrijke problemen in ontwikkelingslanden die vragen om internationale inzet van middelen voor ontwikkelingssamenwerking zijn, onder meer, extreme armoede en achterblijvende economische ontwikkeling, conflicten en instabiliteit, klimaatverandering en milieudegradatie, ongelijk verdeelde kansen en achterstelling, ook op het gebied van man-vrouw verhoudingen, en de hoge bevolkingsgroei in bepaalde regio’s. Afhankelijk van de lokale situatie en het perspectief op verbetering kunnen veel van de genoemde problemen – en vooral de combinatie daarvan – aanleiding zijn voor mensen om migratie te overwegen.

14

Kunt u een lijst maken van alle landen in de wereld en in de vorm van een tabel aangeven in welke van deze landen in 2017 direct of indirect Nederlands belastinggeld is besteed in het kader van ontwikkelingssamenwerking of humanitaire hulp?

Antwoord:

In onderstaand overzicht staan de landen die in 2017 meer dan EUR 5 miljoen directe hulp ontvingen voor ontwikkelingssamenwerking of humanitaire hulp. Het betreffen bijdragen aan activiteiten in deze landen die direct vanuit ambassades en/of het ministerie worden gefinancierd. Daarnaast kunnen in deze landen ook indirect middelen terecht komen bijvoorbeeld via ongeoormerkte bijdrages aan multilaterale instellingen. Helaas rapporteren veel van deze organisaties (nog) niet over bestedingen per land waardoor geen inzicht gegeven kan worden over de indirecte bestedingen.

Ethiopia

73,074,294

South Sudan

48,976,201

Afghanistan

47,373,356

Bangladesh

44,026,568

Rwanda

42,538,158

Yemen

38,036,999

Mali

33,430,157

Mozambique

31,110,584

Syria

29,110,516

Benin

28,149,473

Burundi

27,469,737

Iraq

26,994,669

Jordan

25,417,072

Lebanon

25,082,759

Palestinian Territories

23,185,882

Congo, Democratic Republic

19,767,827

Kenya

19,601,162

Nigeria

18,017,518

Ghana

17,511,116

Uganda

16,916,915

Indonesia

15,770,589

Somalia

13,998,320

Algeria

10,501,082

Central African Republic

6,444,737

Libya

5,859,526

15

Kunt u een lijst verschaffen van de tien NGO's die van uw departement het meeste geld hebben ontvangen in 2017? Kunt u daarbij de bedragen noemen?

Antwoord:

Naam

Uitgaven

miljoen EUR

ICRC

€ 62.27

OXFAM

€ 43.04

Cordaid

€ 31.98

Save The Children

€ 26.23

SNV

€ 24.78

Care International

€ 24.34

Hivos

€ 23.71

Solidaridad

€ 21.75

Stichting Aids Fonds

€ 19.81

IFDC – Int. Fertiliser Development Center

€ 17.92

16

Welk percentage van ontwikkelings- en noodhulpmiddelen wordt uiteindelijk uitgevoerd door NGO's?

Antwoord:

Zoals vermeld bij vraag 12 is in 2.017 EUR 796 miljoen direct besteed aan maatschappelijke organisaties. Dit is 18% van het totale budget voor Ontwikkelingssamenwerking (ODA). Dit percentage omvat niet de gehele bijdrage aan maatschappelijke organisaties, want bijdragen aan bijvoorbeeld Publiek Private Partnerschappen en multilaterale organisaties komen deels ook terecht bij het maatschappelijk middenveld, als mede-uitvoerders. Deze bijdragen worden niet meegerekend omdat maatschappelijke organisaties niet de direct ontvangende organisaties zijn van de bijdragen.

17

Welke door uw departement gesteunde NGO's hebben in 2017 bonussen uitgekeerd?

Antwoord:

Het is bij het ministerie niet bekend of gesteunde NGO’s bonussen uitkeren. Wel controleert het ministerie of bij de besteding van de toegekende financiële middelen de gestelde richtlijnen voor personele kosten niet worden overschreden. Dit geldt in het bijzonder voor de beloningen van directeuren die onder de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen, waarbij verlaagde maxima voor instellingen in de sector ontwikkelingssamenwerking gelden. Het personeelsbeleid is de verantwoordelijkheid van de organisaties zelf, inclusief fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor werknemers.

18

Kunt u van alle landen van de Europese Unie (EU) aangeven welk percentage van hun BBP naar ontwikkelingssamenwerking en ODA gaat?

Antwoord:

Aid type

ODA % GNI

Year

2017

Donor

 

Austria

0.30

Belgium

0.45

Czech Republic

0.13

Denmark

0.72

Finland

0.41

France

0.43

Germany

0.66

Greece

0.16

Hungary

0.11

Ireland

0.30

Italy

0.29

Luxembourg

1.00

Netherlands

0.60

Poland

0.13

Portugal

0.18

Slovak Republic

0.12

Slovenia

0.16

Spain

0.19

Sweden

1.01

United Kingdom

0.70

19

Welke subsidies heeft u in 2017 gekort of ingetrokken?

Antwoord:

Wanneer een subsidie wordt verlaagd of ingetrokken leidt dit tot een decommittering van de verplichting aan een subsidieontvanger.

Bijgevoegd in een Excel-bestand (bijlage 11) is een lijst met decommitteringen opgenomen die in 2017 hebben plaatsgevonden op het niveau van activiteitnummer en subsidieontvanger.

Decommitteringen kunnen om verschillende redenen hebben plaatsgevonden.

Ten eerste is een mogelijkheid dat gedurende een activiteit blijkt dat niet alle beoogde activiteiten uit een projectvoorstel kunnen worden uitgevoerd. Dit kan onder andere voortkomen uit een veranderde context waarin de activiteit plaatsvindt.

Ten tweede kan het ook voorkomen dat een activiteit minder kost dan vooraf is begroot. Aangezien subsidies worden toegekend op basis van werkelijke kosten vindt dan een lagere vaststelling van het subsidiebedrag en dus een decommittering plaats.

Ten derde kan een verplichting per abuis te hoog zijn geregistreerd in de administratie.

Als laatste kan een subsidie worden bijgesteld omdat er een malversatie is bewezen. In het kader van malversaties en sancties heeft een ministerie een aparte procedure en over de bewezen malversaties vindt jaarlijks verantwoording plaats in het jaarverslag.

In het kader van de jaarlijkse verantwoording is de lijn gekozen om gegevens van betreffende organisaties waarbij malversaties zijn geconstateerd niet openbaar te maken. Openbaarheid moet steunen op een afweging als voorzien in de Wet openbaarheid van bestuur, waarin o.a. beoordeeld moet worden of openbaarmaking geen onevenredige benadeling voor belanghebbenden meebrengt (bijvoorbeeld reputatieschade), en kan dus geen automatisme zijn. Van de negen bewezen malversaties voor BHOS over het jaar 2017 zijn er vier die betrekking hebben op een subsidierelatie. Het financieel belang van deze vier bewezen malversaties is EUR 113.592. Het totaal aan decommiteringen zoals opgenomen in de bijlage bij deze vraag is EUR 90,638 mln. Het bedrag aan bewezen malversaties vormt hiermee 0,125% van het totaal aan decommiteringen.

20

Welke organisaties zijn in 2017 door u op de vingers getikt in het kader van slecht bestede of onvoldoende verantwoorde besteding van middelen?

Antwoord:

Het ministerie tikt organisaties op de vingers wanneer deze hun (rapportage)verplichtingen niet nakomen of in het geval de financiële middelen onjuist zijn ingezet.

Wanneer organisaties niet tijdig rapportages aanleveren, rappelleert het ministerie maximaal drie keer. Indien na een derde rappel niet wordt voldaan aan de rapportageverplichtingen bestaat de mogelijkheid om betalingen op te schorten of tot terugvordering over te gaan aangezien dan het sanctiebeleid in werking treedt. De verstuurde rappellen worden geregistreerd in de financiële administratie. In 2017 is vier keer een derde rappel verstuurd aan een organisatie.

Wanneer middelen niet zijn besteed aan de overeengekomen activiteiten kan de bijdrage of subsidie lager worden vastgesteld of kan terugvordering van middelen plaatsvinden. Bij een melding van bewust onjuist besteden van gelden vindt altijd een onderzoek plaats om vast te stellen of er sprake is van een malversatie, dus fraude. Het parlement wordt in het departementale jaarverslag geïnformeerd over de bewezen gevallen van malversaties en de daarbij getroffen sancties (vanaf pagina 97 BHOS Jaarverslag). Dit zijn de malversaties waarin ook in vraag 19 naar is gerefereerd.

Openbaarheid moet steunen op een afweging als voorzien in de Wet openbaarheid van bestuur, waarin o.a. beoordeeld moet worden of openbaarmaking geen onevenredige benadeling voor belanghebbenden meebrengt (bijvoorbeeld reputatieschade), en kan dus geen automatisme zijn. Om deze reden wordt alleen naar verantwoordingsdocumentatie verwezen en een aantal organisaties vermeld waar drie keer een rappel aan is verstuurd.

21

Welk percentage van alle uitgaven van het ministerie waren in 2017 juridisch verplicht? Om welk concreet bedrag ging het?

Antwoord:

Alle uitgaven worden gedaan op basis van juridische verplichtingen volgens de Comptabiliteitswet. De totale uitgaven op de begroting van BHOS waren EUR 2.821,7 miljoen.

22

Kunt u een overzicht verschaffen van alle vrijwillige afdrachten aan organisaties van de Verenigde Naties (VN)? Kunt u daarbij aangeven om welke VN-organisaties het ging, welke vrijwillige afdrachten van Nederland ze hebben ontvangen en hoe deze afdrachten zich verhielden tot het juridisch verplichte deel?

Antwoord:

23

Kunt u meer voorbeelden geven van hoe de bereidheid van opvanglanden om de omstandigheden van vluchtelingen te verbeteren het afgelopen jaar is toegenomen en hoe Nederland daarbij heeft ondersteund?

Antwoord:

Het afgelopen jaar hebben verschillende landen in de Hoorn van Afrika plannen gemaakt om de opvang van vluchtelingen te verbeteren, met name op het gebied van bescherming, onderwijs en werk. Zo hebben de lidstaten van de «Intergovernmental Authority on Development» (IGAD), een regionale organisatie in de Hoorn van Afrika, een plan met doelstellingen voor elk van de opvanglanden afgesproken voor verbeterde opvang van Somalische vluchtelingen in de regio. Ook hebben Oeganda, Kenia, Somalië en Ethiopië aangeboden om als pilotlanden opvolging te geven aan de New York Verklaring van september 2016 inzake een VN Vluchtelingencompact. In dit kader ontwikkelen zij Comprehensive Refugee Response Frameworks (CRRF) die de basis vormen voor duurzame opvang en betere perspectieven voor vluchtelingen en gastgemeenschappen in hun land. Nederland steunt, via de Wereldbank en UNHCR, de uitrol van deze CRRF’s.

Zoals ook vermeld op pagina 60 van het jaarverslag BHOS, was de bereidheid om vluchtelingen beter te laten meedraaien in de samenleving in de Syrië regio het meest zichtbaar in Jordanië, Libanon en Turkije. In ruil voor steun van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, kregen 46.717 Syrische vluchtelingen in Jordanië in 2017 een werkvergunning en konden duizenden vluchtelingenkinderen onderwijs volgen op Turkse, Libanese en Jordaanse scholen. Het Nederlandse initiatief om Syrische vluchtelingen via een leer-werktraject aan werk te helpen bij Nederlandse en internationale bedrijven in Turkije heeft ervoor gezorgd dat 211 Syrische vluchtelingen in 2017 een baan kregen in de formele sector.

24

In het kader van het programma Voice wordt over gemarginaliseerde groepen gesproken. Vallen religieuze minderheden daar ook onder?

De vijf doelgroepen onder Voice zijn: leeftijd gediscrimineerde groepen met name jongeren en ouderen; inheemse groepen en etnische minderheden; LGBTI groepen; mensen met een handicap; vrouwen en meisjes die te maken hebben met geweld en uitbuiting. Religieuze minderheden als aparte doelgroep vallen hier niet onder.

25

Kunt u een volledig en uitputtend overzicht geven hoeveel geld van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in 2017 is uitgegeven aan de Venezolaanse vluchtelingencrisis?

Antwoord:

Vanuit de BHOS-begroting zijn geen middelen specifiek uitgegeven aan de Venezolaanse vluchtelingencrisis. Het Kabinet geeft wel jaarlijkse ongeoormerkte financiële bijdragen aan het Rode Kruis, de Dutch Relief Alliance (DRA) en VN organisaties, zoals UNHCR en het Central Emergency Response Fund. Deze bijdragen stellen organisaties in staat om zelf te bepalen waar hulp het hardst nodig is. Bij het bepalen van de inzet hanteren deze organisaties factoren als kwetsbaarheid van de bevolking, capaciteit van een land om de noden te lenigen, het aantal slachtoffers en het tekort in de financiering van de noden. Via deze bijdragen heeft Nederland indirect hulp geboden aan Venezolaanse vluchtelingen.

26

Waarom worden kosten voor leegstand van asielzoekerscentra betaald uit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord:

In het voorjaar van 2017 is de rekening opgemaakt van de asielkosten in 2016. De kosten voor leegstand in 2016 zijn gemaakt omdat er minder mensen kwamen dan waarvoor voorbereidingen waren getroffen. Voor dekking van deze kosten heeft het Kabinet EUR 75 miljoen beschikbaar gesteld en toegevoegd aan het ODA-budget. Hiermee is de BHOS-begroting gecompenseerd voor de leegstandskosten in 2016.

27

Welke andere landen merken kosten voor eerstelijnsopvang ook als ODA-middelen aan? Om welk percentage van hun begroting gaat het daar?

Antwoord:

In onderstaande tabel een overzicht van de donoren die kosten voor eerstejaars asielopvang hebben gerapporteerd aan de OESO-DAC. Het betreft cijfers over 2016; de cijfers over 2017 zijn nog niet bekend.

28

Welke andere landen merken kosten voor eerstelijnsopvang niet als ODA-middelen aan? Welke reden geven zij hiervoor?

Antwoord:

Alle landen die ontbreken in de lijst bij vraag 27 hebben geen eerstejaars asielopvang als ODA-uitgaven gerapporteerd bij de OESO-DAC. Waarom zij geen kosten voor eerstejaars asielopvang rapporteren is niet per land bekend, maar redenen kunnen zijn dat zij geen OESO-lid zijn (en dus niet rapporteren), geen kosten voor asielopvang hebben gemaakt of ervoor kiezen deze kosten niet als ODA te rapporteren.

29

Het VN Central Emergency Relief Fund (CERF) heeft van Nederland een extra bijdrage van 11,5 miljoen euro ontvangen met de verplichting meer en betere resultaten voor vrouwen en meisjes in noodhulpprogramma’s te behalen. Worden de resultaten gemonitord en heeft deze verplichting al tot meer en betere resultaten voor vrouwen en meisjes in noodhulp geleid? Wordt op deze resultaten de «gender marker» toegepast?

Antwoord:

Bij het beschikbaar stellen van de extra EUR 11,5 miljoen ongeoormerkte bijdrage aan het Central Emergency Relief Fund (CERF) is het CERF gevraagd deze middelen ook te benutten om meer en betere resultaten voor vrouwen en meisjes te behalen.

De resultaten zijn derhalve niet als verplichting gesteld; de bijdrage was ongeoormerkt. Van het CERF wordt wel verwacht dat specifiek gerapporteerd wordt op resultaten behaald voor vrouwen en meisjes. De Gender Marker is integraal onderdeel van het aanvraagformulier voor CERF-middelen en vervolgens van het Grant Management System, op basis waarvan monitoring en rapportage plaatsvindt.

In de resultatenrapporten wordt concreet gerapporteerd op gender, Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten en op Gender-Based Violence. In 2016 hadden van de 439 projecten die CERF financiert 68% gender markers die duiden op sterke gender stroomlijnen (marker 2a) en 20% gerichte gender actie (marker 2b).

Bij het verschijnen van resultatenrapport 2017 (verwacht begin 2019) zal kunnen worden vergeleken op welke wijze de Nederlandse bijdrage verschil heeft gemaakt.

30

Hoe wordt geëvalueerd, gemonitord en gegarandeerd dat de handel zoals die thans gedreven en gepromoot wordt bijdraagt aan economische groei in arme landen?

Antwoord:

Toename van handel draagt bij aan economische groei en armoedebestrijding. Het Nederlandse beleid is daarom gericht op de integratie van de minst ontwikkelde en lage inkomenslanden in mondiale en regionale handelsketens. Voor deze landen streeft Nederland, via de EU, naar opname van specifieke preferenties in handelsverdragen. Daarnaast is Nederland een toonaangevende leverancier van hulp-voor-handel. Het kabinet schenkt in zijn handelsbeleid bijzondere aandacht aan duurzaamheid en inclusiviteit.

Individuele programma’s gericht op hulp voor handel rapporteren hun resultaten. Grotere activiteiten worden extern geëvalueerd. IOB, de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie, evalueert bovendien diverse onderdelen van het gevoerde hulp, handel en investeringenbeleid. Binnenkort zal uw Kamer een IOB evaluatie, en de beleidsreactie van het Kabinet daarop, ontvangen van de effectiviteit van Technische Assistentie voor handelsbeleid en -regelgeving.

31

Welke door het Kabinet gesteunde of vanuit het Kabinet aangestuurde organisaties houden zich bezig met het aantrekken van investeerders of bedrijven?

Antwoord:

Nederland kent een aantal partijen, ondersteund of aangestuurd door de overheid, die betrokken zijn bij het aantrekken van investeerders of bedrijven. Tot deze partijen behoren onze buitenlandse posten – onderdeel van de overheid –, met de attachés die daar werkzaam zijn. Een ander relevant onderdeel van dit netwerk is Invest in Holland, waarin de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) de regionale ontwikkelingsmaatschappijen en steden als Amsterdam en Eindhoven hun krachten bundelen om bedrijven uit het buitenland te helpen bij het opzetten, uitrollen en/of uitbreiden van hun internationale activiteiten in Nederland. De belangrijkste stap van dit Kabinet is het verder bevorderen en ondersteunen van de samenwerking tussen publieke en private partijen in de dienstverlening aan het bedrijfsleven. Naar aanleiding van het advies van de Stuurgroep Buijink hebben de publieke partijen hun krachten gebundeld in het netwerk Trade & Innovate NL. De private partijen hebben zich verenigd in het netwerk NL International Business. Kabinet en private partners hebben begin 2018 de International Strategic Board Nederland I(SB-NL) opgericht. De ISB-NL is een publiek-privaat adviesorgaan van (regionale)overheden, kennisinstellingen en bedrijven. Tot slot is de oprichting van Invest-NL erop gericht om Nederlandse ondernemers vanaf 2019 gemakkelijker aan financiering te helpen voor investeringen in transities in Nederland. Financiering en ondersteuning van projecten, export en investeringen van Nederlandse ondernemers in het buitenland zal plaats hebben vanuit de joint venture van Invest-NL met FMO.

32

In het jaarverslag staat dat het Europees Partnerschap voor Verantwoorde Mineralen in 2017 volledig van start is gegaan. Betekent dit dat de «pilot-fase» van dit project voorbij is? Zo ja, is de regering bereid de resultaten van de evaluatie van deze «pilot-fase» te delen met de Kamer?

Antwoord:

Het Europees Partnerschap voor Verantwoorde Mineralen (EPRM) is een in 2016 opgericht multi-stakeholder partnerschap gericht op het verduurzamen van grondstoffenketens. Daar het een partnerschap betreft is er geen sprake van een «pilot-fase» geweest, maar is het EPRM eind 2016 meteen van start gegaan met het selecteren van projecten om te steunen. In november 2016 zijn drie projecten geselecteerd, welke begin 2017 van start zijn gegaan en lopen tot medio 2019. Er is nog geen evaluatie van de activiteiten beschikbaar.

33

Hoeveel is er in 2017 in totaal besteed aan activiteiten in het kader van het Europees Partnerschap voor Verantwoorde Mineralen?

Antwoord:

In 2017 is EUR 1.168.300 miljoen besteed aan activiteiten in het kader van het Europees Partnerschap voor Verantwoorde Mineralen.

34

Kunt u het «Oranje Handelsmissiefonds» nader toelichten? Wat is dit precies, wat is uw rol hierin, en hoeveel bedraagt de jaarlijkse bijdrage van de rijksoverheid?

Antwoord:

Het Oranje Handelsmissiefonds (OHMF) is een initiatief van de ING, KLM, MKB-Nederland en het Ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Het Oranje Handelsmissiefonds helpt jaarlijks tien bedrijven uit het MKB met het realiseren van hun internationale ambities. Het fonds is opgericht om internationaal zaken doen te bevorderen en niet alleen het handelsinstrumentarium van Buitenlandse Zaken/RVO bekender te maken bij Nederlandse ondernemers, die overwegen een stap over de grens te wagen en te gaan exporteren, maar ook meer bekendheid te generen onder het Nederlandse MKB voor de rol en dienstverlening van de ambassades.

Het Oranje Handelsmissiefonds denkt gericht met de winnende ondernemer mee om de stap over de grens succesvol te laten verlopen en opent deuren die anders gesloten blijven. De partners bieden hiervoor praktische steun, delen kennis over de lokale markt en zetten hun grote netwerk in. Afgelopen jaren dongen 600 bedrijven per editie mee. Een pakket bestaat uit een symbolische cheque ter waarde van circa EUR 10.000 voor volledig begeleide en gefaciliteerde deelname aan handelsmissies of internationale beurzen. Buitenlandse Zaken/de RVO levert een bijdrage «in kind»: toegang tot buitenlandse markten dankzij inzet van zijn ambassades (winnaars kunnen mee met geplande missies) en handelsinstrumentarium van RVO (bijvoorbeeld een zakenpartnerscan of landenadvies).

De Minister voor Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking heeft geen actieve rol, los van korte ontmoeting met de winnaars tijdens bijvoorbeeld een van de missies. Het initiatief wordt wel gesteund. De RVO voert dit initiatief uit, in opdracht van het Ministeries van Buitenlandse Zaken. Hiermee is een bedrag gemoeid van EUR 162.712. Dit betreffen personeelskosten (bij afdeling internationaal ondernemen/business development coaches en afdeling communicatie en evenementen) en communicatiekosten (om het fonds en de jaarlijkse winnaars exposure te geven en onder de aandacht te brengen van Nederlandse MKB-bedrijven met internationaliseringsplannen).

Ook de andere partners dragen financieel en «in kind» bij aan het Oranje Handelsmissiefonds. Hierbij valt te denken aan ondersteuning en advies over sector en exportland en inzet van netwerk (ING en MKB-Nederland), retourvlucht naar exportland en inzet van netwerk (KLM). Tevens leveren alle partners «free publicity» voor de winnende ondernemers, waardoor zij nationaal en internationaal bekender worden en zo hun marktkansen vergroten.

35

Wat zijn tot nog toe de resultaten van de «Werkplaats»?

Antwoord:

De Werkplaats is in 2017 opgericht als onderdeel van de vernieuwing van publiek private samenwerking voor versterking van internationale handel en innovatie samenwerking. Doel van de Werkplaats is om grote complexe publiek private internationale projecten van de grond te tillen met een meerjarig karakter en met deelname van meerdere bedrijven in de vorm van consortia. De Werkplaats mobiliseert en coördineert inzet van publieke middelen uit bestaande regelingen (b.v. van RVO.nl) en heeft ook EUR 3 miljoen aan extra middelen voor vernieuwing handelsbevordering ter beschikken; daarbij ook EUR 1 miljoen voor innovatiesamenwerking via het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Private inzet wordt gecoördineerd en versterkt via NL International Business, waarvoor op 1 september een subsidie is beschikt. De Werkplaats is van start gegaan met een lijst van 45 ingediende projectideeën. Hieruit zijn inmiddels 7 pilotprojecten geselecteerd, die ook zijn opgepakt. Daarbij zijn er 4 ideeën in de zogenaamde pijplijn opgenomen om tot volwaardig projectvoorstel te komen met ondersteuning uit de Werkplaats.

Eerste resultaten binnen de pilotprojecten zijn onder andere

  • Een Waste for Wealth concept dat vervuiling van de Ganges en zijrivieren aanpakt met een eerste investeringsproject van EUR 150 miljoen dat plasticvervuiling omzet in elektriciteit en watervervuiling in schoonwater en compost

  • Een agro-logistieke hub voorstel rond het Panamakanaal waarvoor tijdens het bezoek van de Panamese president een aantal Nederlandse bedrijven zijn gepresenteerd; Panama stuurt een bedrijvenmissie in 2018 naar Nederland en werkt aan beleid om de hub te gaan realiseren

  • Innovatiesamenwerking met Duitsland om Nederlandse bedrijven met innovaties in relatie tot Industrie 4.0 samen met Duitse bedrijven om hun positie als toeleverancier van de auto industrie te versterken

Ook is rond de Werkplaats een governance structuur opgezet die onderdeel uit maakt van de International Strategy Board. Procedures voor aanmelden en accepteren van nieuwe projectideeën, de uitvoering van publiek private programma’s en het monitoren van impact is opgezet en wordt verder uitgewerkt in 2018.

36

Welke door het Kabinet gesteunde of vanuit het Kabinet aangestuurde organisaties, agentschappen of diensten houden zich bezig met het vergemakkelijken van zakendoen in het buitenland voor kleine en/of grote bedrijven en ondernemers?

Antwoord:

Het gaat om de volgende organisaties:

  • Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

  • Kamers van Koophandel

  • NL International Business

  • Trade & Innovate NL

  • Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen

  • Atradius/ADSB

  • FMO

  • Startup Delta

  • Belastingdienst

  • Douane

  • MVO-Nederland

37

Worden economische missies geëvalueerd? Wordt de deelnemers daarbij om input gevraagd? Zo ja, wordt deze ook geregistreerd?

Antwoord:

De door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) georganiseerde economische missies worden geëvalueerd. Daarbij vraagt de RVO de deelnemers om input. Twee keer per jaar wordt een rapportage van de economische missies naar de Tweede Kamer gestuurd. Hieraan wordt per missie een factsheet toegevoegd waarin de input van de betreffende deelnemers is verwerkt. Momenteel wordt gewerkt aan een meer volledige analyse van handelsmissies en resultaten voor deelnemende bedrijven. Dit onderzoek is onderdeel van de evaluatie economische diplomatie (subartikel 1.2 «Versterkte Nederlandse Handels- en Investeringspositie en economische naamsbekendheid»).

38

Kunt u voor elk van de volgende resultaatgebieden aangeven waarom de streefwaarden niet gehaald zijn en de streefwaarde in 2020 alsnog hoog is: aantal boeren met toegenomen productiviteit en inkomen, aantal hectare landbouwgrond dat eco-efficiënter wordt gebruikt, aantal vrouwen en meisjes dat toegang heeft tot moderne anticonceptie in 69 family planning focuslanden?

Antwoord:

De streefwaarde voor het aantal boeren met toegenomen productiviteit en inkomen is niet gehaald doordat in veel gevallen boeren wel ondersteund zijn (in totaal werden in 2017 meer dan 7 miljoen boeren bereikt met onder meer training en advies, nieuwe technologie, krediet, inputs en landrechten), maar nog niet met voldoende zekerheid kon worden aangetoond wat het effect van die ondersteuning was in termen van productiviteit en inkomen. Inmiddels wordt meer aandacht besteed aan het aantonen van deze effecten wat naar verwachting zal leiden tot een hogere toekomstige score op deze indicator. Op basis van het opgedane inzicht in de meetbaarheid van effecten in termen van productiviteit en inkomen lijkt het streefcijfer voor 2020 realistisch, op voorwaarde dat de komende jaren die effecten beter in beeld worden gebracht.

Voor het aantal hectare landbouwgrond dat eco-efficiënter wordt gebruikt, geldt hetzelfde, zij het dat daar ook het aantal bereikte hectare (1,4 miljoen in 2017) nog achter loopt bij de streefwaarde. De verwachting is dat hier de score op zowel bereik (aantal hectare) als effect daarvan (hogere eco-efficiëntie) de komende jaren zal gaan oplopen dankzij het nu volledig in uitvoering komende Geodata for Water and Agriculture programma. Niettemin is, met het oog op het achterblijvende bereik, de streefwaarde voor 2020 aangepast.

De streefwaarde voor het aantal vrouwen en meisjes dat toegang heeft tot moderne anticonceptie is gebaseerd op de mondiale Family Planning 2020 doelstelling van 120 miljoen extra meisjes en vrouwen met toegang tot moderne anticonceptie in de 69 family planning focuslanden, afgesproken tijdens de Family Planning Top in 2017 in London. De realisatie tot nu toe is 38,8 miljoen extra vrouwen en meisjes. Er zijn meerdere redenen voor het achterblijven van resultaten, waaronder een gebrek aan beschikbare financiële middelen en het ontbreken van adequate toeleveringskanalen. Door het achterblijven van de internationale streefwaarde valt ook de Nederlandse bijdrage lager uit dan beoogd. Nederland neemt de FP2020 informatie en kennis mee in de dialoog met onder meer UNFPA, nationale overheden en internationale NGO’s met als doel om tot extra inspanningen te komen en bestaande financiële investeringen efficiënter in te zetten, om zodoende de internationale doelstelling en streefwaarde van 120 miljoen wel te kunnen behalen.

39

In de indicatorentabel staat dat op het resultaatgebied van artikel 3 «toegang tot family planning» de streefwaarde van 3 miljoen niet behaald is. Kunt u verklaren waarom de waarde voor 2017 is uitgekomen op 2.420.560? Hoe gaat het Ministerie ervoor zorgen dat uiteindelijk de streefwaarde voor 2020 toch behaald wordt?

Antwoord:

Volgens de organisatie Family Planning 2020 (FP2020) gebruiken momenteel 309,3 miljoen vrouwen en meisjes moderne anticonceptie in de 69 armste landen, een toename van 38,8 miljoen ten opzichte van 2012. Het Nederlandse aandeel in deze toename is 6,32% en is gebaseerd op de Nederlandse bilaterale bijdrage als percentage van de totale investeringen in anticonceptie in de betreffende landen. Hierdoor komt de bijdrage van Nederland op (38,8 miljoen x 6,32% =) 2.4 miljoen extra vrouwen en meisjes. Nederland streeft naar een consistent aandeel in de totale investeringen in anticonceptie in de 69 armste landen.

FP2020 rapporteer jaarlijks, in opvolging van de London Top in 2017 over Family Planning, over de voortgang van doelstellingen op het gebied van Family Planning. Daarbij wordt de doelstelling van 120 miljoen extra meisjes en vrouwen met toegang tot moderne anticonceptie gehanteerd. De realisatie tot nu toe van 38,8 miljoen blijft achter op de benodigde trend om de doelstelling te behalen. Er zijn meerdere redenen voor het achterblijven van resultaten, waaronder een gebrek aan beschikbare financiële middelen en het ontbreken van adequate toeleveringskanalen. Door het achterblijven van de internationale FP2020 resultaten valt ook de Nederlandse bijdrage lager uit dan beoogd. Nederland neemt de FP2020 informatie en kennis mee in de dialoog met onder meer UNFPA, nationale overheden en internationale NGO’s met als doel om tot extra inspanningen te komen en bestaande financiële investeringen efficiënter in te zetten, om zodoende de internationale doelstelling van 120 miljoen wel te kunnen behalen.

40

In de indicatorentabel staat dat op het resultaatgebied «rechten» een waarde van 34,6% is gemeten. Met welke methodologie is dit percentage tot stand gekomen? Wat betekent dit voor de voortgang op dit resultaatgebied?

Antwoord:

De waarde van 34,6% is gebaseerd op een online enquête waarin aan respondenten van partnerschappen op het gebied van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) is gevraagd in hoeverre zij tevreden zijn over de mate waarin SRGR gerelateerde barrières in hun land (wet en regelgeving, beleid, toegang tot diensten, verantwoordingsmechanismen en ruimte voor maatschappelijke organisaties) zijn afgenomen. Omdat de enquête in 2017 voor het eerst is afgenomen, dienen de resultaten te worden gezien als referentiewaarde.

Het huidige tevredenheidspercentage ligt nog ruim onder de streefwaarde van 80% in 2020. Verklaringen voor het achterblijven van tevredenheid zijn: (1) het feit dat de partnerschappen in 2016 zijn gestart en slechts in beperkte mate een invloed hebben kunnen uitoefenen op de gesignaleerde barrières en (2) onvoldoende capaciteit (aantal mensen en kwaliteit) in de verschillende landen om beleid ook daadwerkelijk te implementeren. Op basis van de knelpunten die in de enquête worden gesignaleerd, wordt in 2018 een dialoog gestart met de verschillende partnerorganisaties gericht op verdere vergroting van de effectiviteit van hun interventies. In augustus 2018 zal de enquête worden herhaald. Op basis van de geleerde lessen met de referentie enquête wordt het instrument verder geoptimaliseerd voor het meten van de afname van SRGR gerelateerde barrières.

41

Wat is de reden dat er geen uitgaven zijn gedaan voor «Sport en OS»? Waar was die € 1,1 miljoen voor bedoeld? Worden die uitgaven alsnog gedaan in 2018?

Antwoord:

De uitgaven voor Sport en OS in 2017 bedroegen EUR 1 miljoen en zijn besteed aan het Sport for Development programma. Deze uitgaven zijn verantwoord onder subartikel 5.2 «activiteiten posten en cultuur en ontwikkeling». Vanaf 2018 is het begrote bedrag ook onder dit subartikel opgenomen.

42

Welke voorwaarden gelden er om subsidie van het Dutch Good Growth Fund te krijgen?

Antwoord:

Deze subsidies worden verstrekt in de vorm van leningen en garanties. Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) is een revolverend fonds. Vanuit DGGF worden leningen, garanties en verzekeringen verstrekt tegen een marktconforme rente en premie voor investeringen en export door Nederlandse en lokale bedrijven. De financieringen moeten worden terugbetaald door de ondernemers zodat ze opnieuw kunnen worden verstrekt. Voorwaarde is dat het moet gaan om ontwikkelingsrelevante activiteiten; het creëren van banen, de overdracht van kennis en de uitbreiding van productiekracht is daarvoor bepalend. Ondernemers moeten daarbij op een internationaal maatschappelijk verantwoorde manier opereren, waarbij de OESO-richtlijnen en de IFC Performance Standards centraal staan. Een voorwaarde is ook dat het moet gaan om activiteiten die niet door de markt worden gefinancierd/verzekerd vanwege het te hoge vermeende risico (additionaliteit). Naast de DGGF-financiering/verzekering kan technische assistentie (TA) worden verstrekt. Dit betreft een subsidie. Doel van de inzet van TA is bijvoorbeeld de IMVO-vereisten bij de Nederlandse of lokale ondernemer te versterken of de ontwikkelingsrelevantie van een transactie te verhogen. De TA wordt dus verstrekt om de kwaliteit en impact van de investeringen en transacties te verhogen.

43

Met welke maatregelen en/of projecten is in Ethiopië het «productive safety net» extra versterkt? Kan de regering een specifiek overzicht geven van de afzonderlijke onderdelen met daarbij de bedragen uitgesplitst in wat er was begroot en wat er extra is besteed in 2017?

Antwoord:

Nederland heeft voor een periode van drie jaar (2015–2017) EUR 24 miljoen bijgedragen aan het Productive Safety Net Program (PSNP). In 2016 en 2017 heeft Nederland deze bijdrage met EUR 3 miljoen per jaar aangevuld, met name om de toegenomen negatieve effecten van de droogte in die jaren te mitigeren. Deze bijdrage vindt plaats via een multi-donor trust fund beheerd door de Wereldbank. De bijdragen van Nederland en andere donoren aan dit fonds worden niet geoormerkt, maar beschikbaar gesteld voor het gehele programma. Het programma bestaat uit vier componenten: 1) activiteiten zoals openbare werken en directe ondersteuning, 2) risicofinanciering om aanvullende middelen voor opschaling mogelijk te maken, 3) institutionele ondersteuning van PSNP, en 4) ondersteuning bij het (her)kapitaliseren van huishoudens. Gezien de grote urgentie voor hulp aan droogteslachtoffers in het zuiden en oosten van Ethiopië is het de verwachting dat de aanvullende Nederlandse bijdrage voor het PSNP in 2017 met name aan deze slachtoffers ten goede gekomen is. In 2017 heeft Nederland voor de periode 2017–2019 zich opnieuw voor EUR 24 miljoen gecommitteerd aan het PSNP.

44

Kunt u specifieke voorbeelden geven van projecten of maatregelen die zijn gedaan in het kader van «de publieke investeringen in internationaal landbouwkundig onderzoek» die «zijn geconsolideerd met meer nadruk op klimaatveranderingen en gender» met bijbehorende uitgaven over 2017?

Antwoord:

Nederland droeg in 2.017 EUR 21,5 miljoen bij aan CGIAR, het consortium voor internationaal landbouwkundig onderzoek. Dit is onderdeel van een partnerschapsprogramma dat samenwerking tussen CGIAR en Nederlandse kennispartners bevordert met het doel om de ontwikkelingsimpact van dit onderzoek te versterken. Van deze bijdrage was EUR 4,5 miljoen bestemd voor het programma Climate Change Agriculture and Food Security (CCAFS), dat sinds 2017 in Wageningen gevestigd is. Dit programma biedt onder meer de kennisbasis voor overheden in ontwikkelingslanden om te meten welke invloed klimaatverandering zal hebben op de voedselproductie en welk beleid nodig is om negatieve effecten tegen te gaan. Ook doet het onderzoek samen met bedrijven die met kleinschalige boerenfamiliebedrijven samenwerken. Bijvoorbeeld met Friesland Campina in Indonesië wordt bezien hoe productieverhoging van melk, gepaard kan gaan met een lagere uitstoot van broeikasgassen. Ook draagt Nederland vanuit deze bijdrage EUR 1 miljoen bij aan genderonderzoek en het «Gender Platform» van CGIAR, gehuisvest door het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amsterdam. Zo wordt bijvoorbeeld gestimuleerd dat verbeterde variëteiten van gewassen beter aansluiten bij de behoeften van vrouwen die als producent en als consument een belangrijke rol spelen in de voedselsector in bijvoorbeeld Afrika.

45

Welke specifieke (deel)projecten, maatregelen en/of elementen omvat het Productive Safety Nets Project van de Wereldbank en hoeveel is hier door Nederland extra aan besteed in 2017? Wat is de reden van de onvoorzienbaarheid van deze extra uitgave in 2017?

Antwoord:

Het Productive Safety Nets Project (PSNP) is een programma van de regering van Ethiopië. Het programma wordt gefinancierd uit middelen van de federale overheid, leningen van de Wereldbank en subsidies van bilaterale donoren, waaronder die van Nederland. Het programma bestaat uit vier componenten: 1) activiteiten zoals openbare werken en directe ondersteuning, 2) risicofinanciering om aanvullende middelen voor opschaling mogelijk te maken, 3) institutionele ondersteuning van PSNP, en 4) ondersteuning bij het (her)kapitaliseren van huishoudens. Het PSNP werd voor het eerst gelanceerd in 2005. Het programma bevindt zich nu in de vierde fase (2015–2020). Het PSNP richt zich op de allerarmsten die leven op het Ethiopische platteland en geconfronteerd worden met chronische voedselonzekerheid. Het PSNP biedt meerjarige, voorspelbare overdrachten, als voedsel, geld of een combinatie van beide, om chronische voedselonzekerheid te mitigeren. Het richt zich ook op het voorkomen dat productiemiddelen uitgeput raken, om daarmee te kunnen voldoen aan primaire voedselbehoeften. Zie voor wat betreft het antwoord op de vraag over de extra Nederlandse uitgaven aan het PSNP in 2017 het antwoord op vraag 43.

46

Wat betekent het als een land partnerland of focusland is? Gaat er dan meer ontwikkelingssamenwerking naar een dergelijk land en worden daartoe meer middelen beschikbaar gesteld?

Antwoord:

Kenmerkend voor het concept partnerlanden is een meerjarige relatie, met op de ambassade een behoorlijk ODA-budget voor programma’s op de thematische speerpunten, alsmede professionele staf voor toezicht en uitvoering van de programma’s. De benaming focuslanden is geïntroduceerd door het nieuwe Kabinet en wordt verder toegelicht in de BHOS-nota «Investeren in Perspectief» (Kamerstuk 34 952, nr. 1).

47

Kunt u een rangorde maken van de partner- en focuslanden op basis van de hoeveelheid middelen die beschikbaar zijn gesteld?

Antwoord:

Onderstaande tabel toont de uitgaven per partnerland van aan de ambassades gedelegeerde middelen (bron: HGIS-jaarverslag 2018; bijlage 4 (Kamerstuk 34 776, nr. 2)).

Land

Uitgaven 2017 in EUR

Ethiopië

66.577.000

Rwanda

42.495.000

Bangladesh

39.685.000

Afghanistan

39.561.000

Mozambique

30.706.000

Mali

29.172.000

Benin

28.149.000

Zuid-Soedan

27.899.000

Burundi

23.579.000

Palestijnse gebieden

19.636.000

Ghana

16.718.000

Kenia

16.252.000

Oeganda

15.159.000

Indonesië

14.282.000

Jemen

14.038.000

   

Regio

 

Afrika Grote Meren

24.522.000

Hoorn van Afrika

7.250.000

Focuslanden zijn onderdeel van het beleid vanaf 2018 en daarom niet opgenomen in dit overzicht.

48

Kunt u het succes en de resultaten van «Orange the World» nader toelichten? Is deze campagne voor herhaling vatbaar?

Antwoord:

Ieder jaar start op 25 november, de Internationale dag Tegen Geweld Tegen Vrouwen, de VN-campagne «Orange the World: 16 days of Activism against Gender-based Violence». De campagne heeft een duidelijk doel: aandacht genereren voor het tegengaan van geweld tegen vrouwen en meisjes. Om dat te bereiken worden overheden, actievoerders en organisaties over de hele wereld opgeroepen 16 dagen lang actie te voeren.

Het tegengaan van geweld tegen vrouwen is een van de vier prioriteiten van het internationale genderbeleid van Nederland. Om deze reden neemt het ministerie jaarlijks deel aan deze wereldwijde campagne en draagt Nederland via relevante sociale media uit dat geweld tegen vrouwen en meisjes een mensenrechtenschending is en uitgebannen moet worden.

Deze jaarlijkse campagne was ook in 2017 een succes met actieve deelname vanuit zowel het departement als de ambassades. Vrijwel alle posten deden actief mee met de campagne, door lokale initiatieven te ondersteunen en/of videoboodschappen, foto’s en berichten te delen op sociale media (zie tevens de @NLwomensrights tweet over Orange the World). Het Kabinet zal deze jaarlijks terugkerende campagne blijven ondersteunen.

49

Bij beleidsartikel 3.1 worden de budgetregels «landenprogramma’s SRGR & hiv/aids» en «centrale programma’s SRGR & hiv/aids» ondergebracht onder de lijnen «subsidies» en «opdrachten». Kunt u toelichten wat het verschil is qua type financiering onder «subsidies» en «opdrachten»?

Antwoord:

Voor subsidies geldt dat de subsidieaanvrager het initiatief neemt om (al dan niet op basis van een beleidskader met hierin gedefinieerde doelen) een aanvraag te doen. Deze subsidieaanvraag wordt indien zij als subsidiabel wordt beoordeeld, gehonoreerd middels een door het ministerie eenzijdig getekende subsidiebeschikking. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten ligt bij de subsidieontvanger en het ministerie heeft maar zeer beperkt zeggenschap over de invulling ervan; de resultaten dienen primair het algemeen belang. Subsidies kunnen alleen worden verstrekt in geval ten minste het subsidieverstrekkende dienstonderdeel of de subsidieaanvrager (of beide), zijn gevestigd binnen de EU. In het geval zowel het subsidieverstrekkende dienstonderdeel als de aanvrager is gevestigd buiten de EU vindt financiële ondersteuning plaats via een bijdrageovereenkomst.

Bij een opdracht ligt het initiatief voor de opdracht bij het ministerie. Voor een opdracht geldt dat er anders dan bij subsidies en bijdragen, geen afhankelijkheid is van de vestigingsplaats. Er is sprake van een door aanbestedingswet- en regelgeving beheerst inkoopproces, uitmondend in een tweezijdig getekend overeenkomst. De verantwoordelijkheid voor de opdracht ligt bij het ministerie, dat ook veel zeggenschap heeft over de invulling van de opdracht; de resultaten dienen primair het organisatiebelang van het ministerie.

Subsidies hebben de Algemene wet bestuursrecht als juridisch kader; daarnaast geldt voor door het Ministerie van Buitenlandse Zaken verstrekte subsidies de Buitenlandse Zaken-subsidiewet- en regelgeving en waar van toepassing Europese staatssteunregels. Voor bijdrages en opdrachten is het civiel recht het juridisch kader; bij opdrachten kan daarnaast de Europese aanbestedingsregelgeving van toepassing zijn.

50

Kunt u toelichten wat de reden is dat ruim € 26 miljoen minder is uitgegeven aan subsidies voor centrale programma's SRGR & HIV/Aids?

Antwoord:

In 2017 zijn minder middelen voor centrale programma's SRGR & HIV/Aids via subsidies verstrekt dan in de begroting geraamd. Daar staat tegenover dat de uitgaven via «bijdragen (inter)nationale organisaties» en «opdrachten» juist hoger waren dan geraamd. De totale uitgaven voor centrale programma’s SRGR & HIV/AIDS zijn ruim EUR 14 miljoen hoger dan geraamd in de begroting. De extra middelen zijn besteed aan het centrale deel van She Decides middelen en Gavi (The Global Vaccine Initiative).

51

Kunt u toelichten wat de reden is dat € 5,5 miljoen minder is uitgegeven aan het VN Bevolkingsfonds (UNFPA) in 2017?

Antwoord

De totale Nederlandse bijdrage aan UNFPA bestaat uit financiering van de core-structure en het supplies programma. De bijdrage aan het supplies programma is niet in vier evenredige delen aan UNFPA uitbetaald. In 2016 is op grond van liquiditeitsoverwegingen een hoger dan gemiddeld bedrag betaald, waardoor het resterende bedrag voor 2017 lager werd. Overigens is de daadwerkelijke totale bijdrage aan dit programma in 2017 juist verhoogd, van EUR 100 naar 105 miljoen. Het ging hierbij om een ophoging met EUR 2 miljoen uit Nederlandse She Decides middelen en EUR 3 miljoen op grond van het amendement Taverne (Kamerstuk 34 550, nr. 16). Deze verhoging is in het gerealiseerde bedrag van EUR 60 miljoen geïntegreerd.

52

Kunt u toelichten wat de reden is dat ruim € 76 miljoen minder is uitgegeven aan opdrachten voor landenprogramma's SRGR & HIV/Aids?

Antwoord:

In 2017 zijn minder middelen voor landenprogramma’s SRGR & HIV/Aids via opdrachten verstrekt dan in de begroting geraamd. Daar staat tegenover dat de uitgaven via «bijdragen (inter)nationale organisaties» en «subsidies» juist hoger waren dan geraamd. De totale uitgaven voor landenprogramma’s SRGR & HIV/AIDS EUR 200.000 hoger dan geraamd in de begroting.

53

Kunt u toelichten wat de reden is dat ruim € 14,5 miljoen minder is uitgegeven aan subsidies voor vrouwenrechten en gendergelijkheid?

Antwoord:

Het betreft hier voor EUR 10,3 miljoen een technische bijstelling omdat voor ondersteuning van Zuidelijke vrouwenorganisaties (motie Van Laar/Van Veldhoven; Kamerstuk 33 625, nr. 207), de betaling die gepland stond voor 2017 al in 2016 is betaald. Met betaling in 2016 werd mogelijk gemaakt dat activiteiten direct in 2017 van start konden gaan.

Het resterende bedrag werd besteed via Bijdragen (inter)nationale organisaties (EUR 3,3 miljoen) en via Landenprogramma's gelijke rechten en kansen voor vrouwen (EUR 1,1 miljoen). Hierbij is dus sprake van een verschuiving van subsidies naar bijdragen, niet van een verlaging.

54

Hoe kan het dat er € 14.551.000 minder is uitgegeven aan versterking van het maatschappelijk middenveld?

Antwoord:

Er is minder uitgegeven aan versterking van het maatschappelijk middenveld omdat een aantal uitvoerende organisaties minder middelen nodig had dan bij de oorspronkelijk ingediende liquiditeitsplanning was voorzien.

55

Wat zijn volgens u grondoorzaken voor migratie?

Antwoord:

Als het gaat om de grondoorzaken van irreguliere migratie, maakt het Kabinet onderscheid tussen zogenaamde push, pull en opportunity factoren, in lijn met de meeste wetenschappelijke publicaties. De voornaamste «push»-factoren zijn: (1) conflict, onveiligheid, instabiliteit en repressie; (2) gebrek aan sociaaleconomisch perspectief; en (3) klimaatverandering en ernstige milieudegradatie.

«Pull» factoren zijn onder andere de kansen op een verblijfsvergunning en een goed betaalde baan in het bestemmingsland. «Opportunity» factoren betreffen de randvoorwaarden die migratie mogelijk maken of bevorderen, zoals de mate waarin mensen beschikken over geld voor de reis of scholing om een verblijfsvergunning als arbeidsmigrant te kunnen krijgen en het effect van globalisering en de technologische revolutie.

56

De VN-organisatie voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA) heeft meer ontvangen dan begroot is in 2017. Wat is daar de oorzaak van?

Antwoord:

UNRWA werd in de loop van 2017 geconfronteerd met financiële tekorten, die veroorzaakt werden door zowel toegenomen noden als het wegvallen van enkele toegezegde bijdragen. In augustus 2017 is daarom besloten tot een extra Nederlandse bijdrage aan het reguliere budget van UNRWA van EUR 6 miljoen. De totale Nederlandse bijdrage aan UNRWA in 2017 kwam hiermee op EUR 19 miljoen. In USD-termen gaat het dan om USD 21,5 miljoen. In de voorgaande jaren (2013 – 2016) was initieel EUR 13 miljoen voor UNRWA begroot en is gedurende het jaar op basis van humanitaire noden besloten tot een extra bijdrage via de speciale noodhulpverzoeken voor Syrië en de Palestijnse Gebieden. Hiermee kwamen de totaalbedragen uit op USD 21,4 miljoen (2015) en USD 21,7 miljoen (2016).

57

Bij de post «Landenprogramma's legitieme en capabele overheid» staat een realisatie van € 9.000 en begroot € 1.530.000. Hoe wordt dat verklaard?

Antwoord:

Het betrof hier projecten in Benin, Suriname en Indonesië. Voor slotbetalingen voor deze projecten in 2017 resteerde € 1.530.000. Bij de eindverantwoording door de uitvoerende partners bleek sprake van lagere bestedingen dan begroot, waardoor de geraamde slotbetalingen niet hoefden te worden uitbetaald.

58

Bij welke organisaties zijn in 2017 malversaties aangetroffen?

Antwoord:

In het kader van de algemene verantwoording is de lijn gekozen om gegevens van betreffende organisaties niet openbaar te maken. Openbaarheid moet steunen op een afweging als voorzien in de Wet openbaarheid van bestuur, waarin o.a. beoordeeld moet worden of openbaarmaking geen onevenredige benadeling voor belanghebbenden meebrengt (bijvoorbeeld reputatieschade), en kan dus geen automatisme zijn.

59

Kunt u de interne regelgeving rondom staatssteun toelichten?

Antwoord:

Mede naar aanleiding van de constateringen van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het jaarverslag van BHOS over het jaar 2016 is een aantal maatregelen getroffen om een uniforme werkwijze bij de toepassing van de regelgeving omtrent staatssteun te garanderen. Zo bevatten de door de medewerkers bij de beoordeling van aanvragen voor financiële steun te gebruiken formulieren met ingang van 1 januari 2018 expliciete aandacht voor mogelijke staatssteun, waaronder een met betrekking tot dit aspect te maken risicoanalyse alvorens verplichtingen worden aangegaan.

Aangezien staatssteun een juridisch complex onderwerp is, wordt bij het beoordelen van de aanvragen op basis van de hiertoe opgestelde richtlijnen in geval van een vermoeden van staatssteun advies ingewonnen bij de ter zake deskundige juristen van de directie Juridische Zaken. Daar wordt de toets op mogelijke staatssteun uitgevoerd. Het advies van deze directie wordt vastgelegd in het dossier.

60

Kunt u aangeven hoe de hoeveelheid bewezen gevallen van malversaties in 2017 zich verhoudt tot eerdere jaren? Is er sprake van een toename, afname, of is het beeld bijvoorbeeld al jarenlang hetzelfde?

Antwoord:

Het aantal bewezen malversaties in een jaar is afhankelijk van het tijdstip (en jaar) van de melding en de duur van het onderzoek op basis van die meldingen. Het aantal bewezen malversaties in 2017 is gedaald ten opzichte van 2016. De afwijking in 2016 is verklaarbaar, omdat in dat jaar actief is gestuurd op het afronden van lopende onderzoeken die waren gestart in voorgaande jaren.

Bewezen malversaties (cumulatief):

2015: 8

2016: 20

2017: 9

61

Kunt u aangeven hoe vaak het lukt om geld terug te vorderen na een bewezen malversatie?

Antwoord:

Het ministerie monitort actief de uitvoering van het sanctiebeleid. Om de resultaten van het sanctiebeleid te bereiken is vaak veel tijd en inzet nodig. Met name waar afhankelijkheid van lokale rechtssystemen noodzakelijk is. In het departementaal jaarverslag worden alleen de nog openstaande vorderingen opgenomen. Dit bedroegen er in 2017 in acht. Verder zijn er in 2017 vier vorderingen afgewikkeld.

62

Kunt u een overzicht geven van hoe groot de bewezen malversaties jaarlijks zijn als onderdeel van de totale uitgaven aan Ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord:

De afgelopen drie jaar is gemiddeld 0,1 procent van de uitgaven aan officiële ontwikkelingshulp vanuit het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking onderhevig geweest aan malversaties. Dit aandeel vertoont geen stijgende lijn.

2015: € € 4.352.663

2016: € 6.842.166

2017: € 1.123.397


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven