34 947 Protocol tot wijziging van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Israël, ondertekend te Jeruzalem op 25 april 1984 zoals herzien op 17 juli 2001; Jeruzalem, 4 december 2017

A/ nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 8 mei 2018.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 7 juni 2018.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 mei 2018

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 4 december 2017 te Jeruzalem tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de staat Israël ondertekend te Jeruzalem op 25 april 1984 zoals herzien op 17 juli 2001 (Trb. 2018, nr. 8).

Een toelichtende nota bij dit Protocol treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

TOELICHTENDE NOTA

I. Algemeen

Met het onderhavige Protocol wordt het op 25 april 1984 te Jeruzalem tot stand gekomen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Israël zoals herzien op 17 juli 2001, Trb. 2001, 141 (hierna: het Verdrag) in overeenstemming gebracht met de Nederlandse wetgeving. Het Protocol ziet op toepassing van het woonlandbeginsel in de sociale zekerheid, beperking van de export van kinderbijslag en kindgebonden budget buiten de Europese Unie (hierna: EU), Europese Economische Ruimte (hierna: EER) en Zwitserland en beëindiging van de export van toeslagen op grond van de Toeslagenwet.

Op 1 juli 2012 is de Wet van 29 maart 2012, houdende wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met aanpassing van de hoogte van de uitkering aan het woonland (Stb. 2012, 198) (hierna: Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid) in werking getreden. Op basis hiervan wordt de hoogte van bepaalde uitkeringen afgestemd op het niveau van de kosten van levensonderhoud van het woonland van de uitkeringsgerechtigde. Dit heeft tot gevolg dat de uitkering zoals die in het woonland tot uitbetaling komt, een percentage (tot maximaal 100%) bedraagt van de uitkering waarop de gerechtigde recht zou hebben indien de gerechtigde in Nederland zou hebben gewoond of verbleven. Dit percentage wordt de woonlandfactor genoemd. In 2018 bedraagt de woonlandfactor voor Israël 100%. Het woonlandbeginsel zal conform de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid worden toegepast op de nabestaandenuitkeringen op basis van de Algemene nabestaandenwet en Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het onderhavige Protocol maakt het mogelijk om het woonlandbeginsel toe te passen op Nederlandse uitkeringen die in Israël worden uitbetaald. Deze maatregel heeft geen gevolgen voor personen die reeds een uitkering ontvangen.

Op 1 januari 2015 is in werking getreden de Wet van 19 juni 2014 tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie (Stb. 2014, 238) (hierna: Whek). Op basis van de Whek is de woonplaats van het kind leidend geworden. Als het kind in de EU, EER of Zwitserland woont, ontvangt de verzekerde kinderbijslag en kindgebonden budget. Voorheen kon de verzekerde op basis van verdragsafspraken eveneens kinderbijslag en kindgebonden budget ontvangen voor het kind woonachtig in andere landen, zoals in Israël. Met het onderhavige Protocol biedt het Verdrag geen basis meer voor uitbetaling van kinderbijslag en kindgebonden budget voor kinderen die wonen in Israël. Rechten van personen die reeds kinderbijslag en kindgebonden budget ontvangen worden gerespecteerd.

Voor toeslagen op grond van de Toeslagenwet geldt een exportverbod. Dit exportverbod is geïntroduceerd met de Wet beperking export uitkeringen (Stb. 1999, 250) (hierna: Wet BEU) en houdt in dat de verzekerde die niet in Nederland woont geen recht heeft op een toeslag op zijn loondervingsuitkering. In verband met twee uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 12 september 2003 (een uitspraak in gevoegde zaken 02/2072 en 02/2183 en een uitspraak in zaak 01/5573) kan de toeslag op grond van de Toeslagenwet exporteerbaar worden. In die uitspraken schaart de Centrale Raad van Beroep de toeslag onder de materiële werkingssfeer van de in deze zaken aan de orde zijnde bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid. Het onderhavige Protocol maakt expliciet dat de exportbepaling van het Verdrag niet van toepassing is op toeslagen op grond van de Toeslagenwet. Export van toeslagen naar Israël is dan ook niet langer mogelijk. Voor personen die reeds een toeslag ontvangen geldt dat de toeslag wordt afgebouwd.

Naar het oordeel van de regering bevatten de artikelen I, II en III van het Protocol een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die een rechtssubject rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Met dit artikel wordt de export van uitkeringen op grond van artikel 4, eerste lid, van het Verdrag beperkt. Dit betekent dat op grond van het Verdrag niet langer export van de kinderbijslag, het kindgebonden budget en de toeslag op grond van de Toeslagenwet kan plaatsvinden.

Artikel II

Er wordt een nieuw artikel ingevoegd na artikel 4 van het Verdrag. Op basis van het nieuwe artikel 4a kan Nederland het woonlandbeginsel toepassen op uitkeringen die naar Israël worden geëxporteerd. Conform de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid zal het woonlandbeginsel worden toegepast op de nabestaandenuitkeringen op basis van de Algemene nabestaandenwet en Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

Artikel III

Dit artikel voorziet in overgangsregelingen voor personen die voorafgaand aan de verdragswijziging uitkeringsgerechtigd zijn. Conform het eerste lid worden de rechten van personen die reeds kinderbijslag en kindgebonden budget ontvangen gerespecteerd. Voor personen die een toeslag ontvangen op grond van de Toeslagenwet geldt dat de toeslag wordt afgebouwd over een periode van drie jaar. Hiermee is aansluiting gezocht bij de afbouwregeling zoals vastgelegd in artikel 44b van de Toeslagenwet en de wijze waarop het overgangsrecht bij de Wet BEU werd vormgegeven. Ingevolge het derde lid, worden personen die reeds een uitkering ontvangen niet geraakt door het woonlandbeginsel.

Artikel IV

Dit artikel regelt de schriftelijke kennisgeving van de voltooiing van de interne goedkeuringsprocedures vereist voor de inwerkingtreding van het Protocol. Het Protocol treedt in werking op de eerste dag van de derde maand volgend op de laatste kennisgeving van beide partijen aan elkaar dat zij hun constitutionele procedures voor de inwerkingtreding van het Protocol hebben voltooid.

III. Koninkrijkspositie

Het Protocol zal wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, evenals het Verdrag, alleen voor het Europese deel van Nederland gelden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Naar boven