Wet van 27 mei 1999, tot wijziging van de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en enkele andere wetten in verband met de beperking van het exporteren van uitkeringen (Wet beperking export uitkeringen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is met het oog op de handhaafbaarheid van de socialeverzekeringswetten het exporteren van uitkeringen te beperken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. WIJZIGING VAN DE VERSCHILLENDE WETTEN

ARTIKEL I. ZIEKTEWET1

Na artikel 19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19a

  • 1. Geen recht op ziekengeld heeft de verzekerde gedurende de periode dat hij buiten Nederland woont. Met wonen buiten Nederland wordt gelijkgesteld het langer dan drie maanden buiten Nederland verblijven.

  • 2. Indien het recht op ziekengeld op grond van het eerste lid is geëindigd dan wel niet is ontstaan wordt betrokkene vanaf de dag dat hij in Nederland gaat wonen weer als verzekerde aangemerkt, indien hij op die dag aan de overige voorwaarden, bedoeld in artikel 19, voldoet. Deze verzekerde heeft aanspraak op heropening dan wel toekenning van het recht op ziekengeld voor de resterende periode, bedoeld in artikel 29, vijfde lid, artikel 29a, eerste lid, dan wel artikel 29a, zevende lid, met inachtneming van de bepalingen van deze wet. Artikel 44, eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op de verzekerde die buiten Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste en derde lid worden perioden van verblijf samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld ten gunste van:

    a. de verzekerde, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en woont buiten Nederland; of

    b. de gezinsleden van de in onderdeel a bedoelde verzekerde; of

    c. de verzekerde, die op de Nederlandse Antillen of Aruba woont.

  • 6. Onze Minister maakt de landen bekend waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op ziekengeld bestaat.

ARTIKEL II. WET OP DE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING

De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 19, zesde lid, wordt de zinsnede «de artikelen 29, 30, 31, 42, 44 en 45 van de Ziektewet» vervangen door: de artikelen 19a, 29, 30, 31, 42, 44 en 45 van de Ziektewet.

B

Artikel 20 komt als volgt te luiden:

Artikel 20
  • 1. De verzekerde, bedoeld in artikel 19, heeft geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan, is gelegen in een periode dat hij buiten Nederland woont. Met wonen buiten Nederland wordt gelijkgesteld het langer dan drie maanden buiten Nederland verblijven.

  • 2. De persoon, die op grond van het eerste lid geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft alsmede de persoon die op grond van artikel 19a van de Ziektewet geen recht heeft op ziekengeld, wordt vanaf de dag dat hij in Nederland woont weer als verzekerde aangemerkt en heeft met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is. Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 18, tweede tot en met vierde lid, en 30, eerste lid, onderdeel a, zijn niet van toepassing.

  • 3. De persoon, bedoeld in het tweede lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na die dag, wordt vanaf de dag dat hij in Nederland woont weer als verzekerde aangemerkt en heeft met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 30, eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op de verzekerde die buiten Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste en vierde lid worden perioden van verblijf samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld ten gunste van:

    a. de verzekerde, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en woont buiten Nederland; of

    b. de gezinsleden van de in onderdeel a bedoelde verzekerde; of

    c. de verzekerde, die op de Nederlandse Antillen of Aruba woont.

  • 7. Onze Minister maakt de landen bekend waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat.

C

Onder vernummering van de artikelen 43b en 43c in de artikelen 43c en 43d wordt na artikel 43a een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 43b
  • 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken, indien de verzekerde buiten Nederland is gaan wonen dan wel buiten Nederland verblijft, vanaf de dag dat dit verblijf drie maanden heeft geduurd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de verzekerde die buiten Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden perioden van verblijf samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4. Artikel 20, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

D

Na artikel 47 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 47a
  • 1. De persoon, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 43b, eerste lid, is ingetrokken, heeft vanaf de dag dat hij in Nederland woont aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is.

  • 2. Aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de persoon, bedoeld in het eerste lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.

  • 3. De artikelen 19, vierde lid, 35 en 47, zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in dit artikel.

ARTIKEL III. WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING ZELFSTANDIGEN

De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen3 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c, wordt vervangen door:

c. die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel die door de toepassing van artikel 7a, eerste lid, geen recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering doch met toepassing van artikel 7a, tweede of derde lid, in aanmerking komt voor toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering;.

2. Onderdeel d, wordt vervangen door:

d. wiens recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering is geëindigd op grond van artikel 19, eerste lid, onderdeel b, of 19a doch met toepassing van artikel 20, 21 of 21a in aanmerking komt voor toekenning of heropening van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering;.

3. Onderdeel f, wordt vervangen door:

f. die recht heeft op een uitkering in verband met bevalling op grond van deze wet dan wel die door de toepassing van artikel 22a geen recht heeft op uitkering in verband met bevalling doch met toepassing van dat artikel, door overeenkomstige toepassing van artikel 7a, tweede of derde lid, of 21a, in aanmerking komt voor toekenning of heropening van die uitkering;.

B

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a. Geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering buiten Nederland
  • 1. De verzekerde, bedoeld in artikel 7, heeft geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan, is gelegen in een periode dat hij buiten Nederland woont. Met wonen buiten Nederland wordt gelijkgesteld het langer dan drie maanden buiten Nederland verblijven.

  • 2. De verzekerde, die op grond van het eerste lid geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft, heeft vanaf de dag dat hij in Nederland woont met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is. Artikel 7, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De verzekerde, bedoeld in het tweede lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dat wel het geval is binnen vier weken na die dag, heeft met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 7, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op de verzekerde die buiten Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste en vierde lid worden perioden van verblijf samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld ten gunste van:

    a. de verzekerde, die tevens werkzaamheden verricht in het algemeen belang en woont buiten Nederland; of

    b. de gezinsleden van de in onderdeel a bedoelde verzekerde; of

    c. de verzekerde, die op de Nederlandse Antillen of Aruba woont.

  • 7. Onze Minister maakt de landen bekend waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat.

C

Na artikel 19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19a. Einde van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering buiten Nederland
  • 1. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt, indien de verzekerde buiten Nederland is gaan wonen dan wel buiten Nederland verblijft, vanaf de dag dat dit verblijf drie maanden heeft geduurd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de verzekerde die buiten Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden perioden van verblijf samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4. Artikel 7a, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

D

Na artikel 21 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 21a. Heropening van de uitkering bij terugkomst naar Nederland
  • 1. De verzekerde, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met artikel 19a, eerste lid, is geëindigd, heeft vanaf de dag dat hij in Nederland woont met inachtneming van de bepalingen van deze wet aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is.

  • 2. Aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.

  • 3. De artikelen 7, zevende lid, 36, en 37, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in dit artikel.

E

Na artikel 22 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 22a. Geen recht op uitkering in verband met bevalling buiten Nederland

De artikelen 7a, 19a en 21a zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het recht op uitkering in verband met bevalling.

ARTIKEL IV. TOESLAGENWET

Artikel 4 van de Toeslagenwet4 komt te luiden:

Artikel 4

  • 1. Geen recht op toeslag heeft de persoon, bedoeld in artikel 2, gedurende de periode dat hij buiten Nederland woont. Met wonen buiten Nederland wordt gelijkgesteld het langer dan drie maanden buiten Nederland verblijven.

  • 2. De persoon, bedoeld in artikel 2, die op grond van het eerste lid geen recht heeft op toeslag, heeft vanaf de dag dat hij in Nederland woont recht op toeslag, indien hij aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2, eerste, tweede of derde lid, voldoet.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op de persoon, bedoeld in artikel 2, die buiten Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste en derde lid worden perioden van verblijf samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld ten gunste van:

    a. de persoon, bedoeld in artikel 2, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en woont buiten Nederland; of

    b. de gezinsleden van de in onderdeel a bedoelde persoon; of

    c. de persoon, bedoeld in artikel 2, die op de Nederlandse Antillen of Aruba woont.

  • 6. Onze Minister maakt de landen bekend waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op toeslag bestaat.

ARTIKEL V. ALGEMENE OUDERDOMSWET

De Algemene Ouderdomswet5 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a
  • 1. Geen recht op toeslag heeft de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 8, eerste lid, die buiten Nederland woont. Met wonen buiten Nederland wordt gelijkgesteld het langer dan drie maanden buiten Nederland verblijven.

  • 2. Voor de pensioengerechtigde, wiens recht op toeslag op grond van het eerste lid niet is ontstaan of is geëindigd, ontstaat respectievelijk herleeft het recht op toeslag op de eerste dag van de maand waarin hij in Nederland woont en hij voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 8, eerste lid.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 8, eerste lid, die buiten Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste en derde lid worden perioden van verblijf samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld ten gunste van de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 8, eerste lid, die op de Nederlandse Antillen of Aruba woont.

  • 6. Onze Minister maakt de landen bekend waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op toeslag bestaat.

B

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9a
  • 1. In afwijking van artikel 9 is voor de pensioengerechtigde, die buiten Nederland woont, het bruto-ouderdomspensioen gelijk aan het bedrag, bedoeld in artikel 9, tiende lid, onderdeel b, onverminderd artikel 13, eerste lid. Met wonen buiten Nederland wordt gelijkgesteld het langer dan drie maanden buiten Nederland verblijven.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 8, eerste lid, die buiten Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden perioden van verblijf samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld ten gunste van de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en c, die op de Nederlandse Antillen of Aruba woont.

  • 5. Onze Minister maakt de landen bekend waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op ouderdomspensioen dient te bestaan alsof de pensioengerechtigde in Nederland woonachtig is.

ARTIKEL VI. ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET

Na artikel 7a van de Algemene Kinderbijslagwet6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7b

  • 1. Geen recht op kinderbijslag heeft de verzekerde die op de eerste dag van een kalenderkwartaal buiten Nederland woont. Evenmin heeft de verzekerde recht op kinderbijslag ten behoeve van het eigen kind, het aangehuwde kind of het pleegkind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal buiten Nederland woont. Met wonen buiten Nederland wordt gelijkgesteld het langer dan drie maanden buiten Nederland verblijven.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de verzekerde indien hij dan wel het eigen kind, het aangehuwde kind of het pleegkind op de eerste dag van een kalenderkwartaal buiten Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden perioden van verblijf samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld ten gunste van:

    a. de verzekerde, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en woont buiten Nederland; of

    b. de gezinsleden van de in onderdeel a bedoelde verzekerde; of

    c. de verzekerde, die op de Nederlandse Antillen of Aruba woont.

  • 5. Onze Minister maakt de landen bekend waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op kinderbijslag bestaat.

ARTIKEL VII. ALGEMENE NABESTAANDENWET

Na Hoofdstuk 3, Afdeling I, § 8, van de Algemene nabestaandenwet7 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 9. Geen recht op nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering en wezenuitkering buiten Nederland

Artikel 32a
  • 1. Geen recht op nabestaandenuitkering ontstaat voor de nabestaande indien hij op de dag van het overlijden van de verzekerde buiten Nederland woont. Geen recht op halfwezenuitkering ontstaat voor de nabestaande indien hij of de halfwees op de dag van het overlijden van de verzekerde buiten Nederland woont. Geen recht op wezenuitkering ontstaat voor het kind indien het op de dag van het overlijden van de verzekerde buiten Nederland woont. Met wonen buiten Nederland wordt gelijkgesteld het langer dan drie maanden buiten Nederland verblijven.

  • 2. Voor de persoon, bedoeld in het eerste lid, ontstaat, onverminderd artikel 15, 23 of 27, recht op nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering of wezenuitkering vanaf de dag dat:

    a. de nabestaande in Nederland woont en hij voldoet aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 14, eerste lid, of de voorwaarden bedoeld in artikel 66a, tweede lid;

    b. de nabestaande en de halfwees in Nederland wonen en de nabestaande voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 22, eerste en tweede lid;

    c. het kind in Nederland woont en het voldoet aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 26, eerste en tweede lid.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de nabestaande, de halfwees of het kind buiten Nederland woont, doch op de dag van overlijden van de verzekerde langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste en derde lid worden perioden van verblijf samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld ten gunste van:

    a. de nabestaande of het kind, indien de nabestaande, de halfwees of het kind werkzaamheden verricht in het algemeen belang en woont buiten Nederland; of

    b. de gezinsleden van de in onderdeel a bedoelde nabestaande of het in onderdeel a bedoelde kind;

    c. de nabestaande of het kind, indien de nabestaande, de halfwees of het kind op de Nederlandse Antillen of Aruba woont.

  • 6. Onze Minister maakt de landen bekend waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering dan wel wezenuitkering bestaat.

Artikel 32b
  • 1. Het recht op nabestaandenuitkering eindigt op de eerste dag dat de nabestaande buiten Nederland woont. Het recht op halfwezenuitkering eindigt op de eerste dag dat de nabestaande of de halfwees buiten Nederland woont. Het recht op wezenuitkering eindigt op de eerste dag dat het kind buiten Nederland woont. Met wonen buiten Nederland wordt gelijkgesteld het langer dan drie maanden buiten Nederland verblijven.

  • 2. Voor de persoon, bedoeld in het eerste lid, herleeft, onverminderd artikel 15, 23 of 27, het recht op nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering of wezenuitkering op de dag dat:

    a. de nabestaande in Nederland woont en hij voldoet aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 14, eerste lid, of de voorwaarden bedoeld in artikel 66a, tweede lid;

    b. de nabestaande en de halfwees in Nederland wonen en de nabestaande voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 22, eerste en tweede lid;

    c. het kind in Nederland woont en het voldoet aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 26, eerste en tweede lid.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de nabestaande, de halfwees of het kind buiten Nederland woont, doch op de dag van overlijden van de verzekerde langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste en derde lid worden perioden van verblijf samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 5. Artikel 32a, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 2. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL VIII. OVERGANGSBEPALING ZIEKTEWET EN HET RECHT OP ZIEKENGELD BUITEN NEDERLAND

Artikel 19a van de Ziektewet is niet van toepassing op de persoon, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel 19 van de Ziektewet recht heeft op ziekengeld en op die dag woont buiten Nederland.

ARTIKEL IX. OVERGANGSBEPALING WET OP DE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING EN HET RECHT OP ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSUITKERING BUITEN NEDERLAND

De artikelen 20, 43b, en 47a, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn gedurende drie jaren na de dag van inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de persoon, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, op grond van artikel 18 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering en op die dag woont buiten Nederland.

ARTIKEL X. OVERGANGSBEPALING WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING ZELFSTANDIGEN EN HET RECHT OP ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSUITKERING EN HET RECHT OP UITKERING IN VERBAND MET BEVALLING BUITEN NEDERLAND

De artikelen 7a, 19a, 21a, en 22a, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen zijn gedurende drie jaren na de dag van inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de persoon, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, op grond van de artikelen 7 dan wel 22 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel recht op uitkering in verband met bevalling en op die dag woont buiten Nederland.

ARTIKEL XI. OVERGANGSBEPALING TOESLAGENWET EN HET RECHT OP TOESLAG BUITEN NEDERLAND

In afwijking van artikel 4, eerste, tweede, derde en vierde lid, van de Toeslagenwet wordt aan de persoon, die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel 2 van de Toeslagenwet recht heeft op een toeslag en op die dag woont buiten Nederland:

a. gedurende het eerste jaar na inwerkingtreding van deze wet het bedrag uitbetaald waarop recht zou bestaan indien betrokkene in Nederland zou wonen;

b. gedurende het tweede jaar na inwerkingtreding van deze wet twee derden van het bedrag uitbetaald waarop recht zou bestaan indien betrokkene in Nederland zou wonen;

c. gedurende het derde jaar na inwerkingtreding van deze wet een derde van het bedrag uitbetaald waarop recht zou bestaan indien betrokkene in Nederland zou wonen.

ARTIKEL XII. OVERGANGSBEPALING ALGEMENE OUDERDOMSWET EN HET RECHT OP OUDERDOMSPENSIOEN BUITEN NEDERLAND

De artikelen 8a, en 9a, van de Algemene Ouderdomswet zijn gedurende drie jaren na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de pensioengerechtigde, die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet buiten Nederland woont en op die dag op grond van artikel 8 van de Algemene Ouderdomswet recht heeft op een toeslag dan wel op die dag op grond van artikel 9, tiende lid van de Algemene Ouderdomswet aanspraak heeft op een bruto-ouderdomspensioen gelijk aan het bedrag, bedoeld in artikel 9, tiende lid, onderdeel a of c.

ARTIKEL XIII. OVERGANGSBEPALING ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET EN HET RECHT OP KINDERBIJSLAG BUITEN NEDERLAND

Artikel 7b van de Algemene Kinderbijslagwet is gedurende drie jaren na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op:

a. de verzekerde, die over het kwartaal voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van deze wet, op grond van artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet recht heeft op kinderbijslag en op de laatste dag van dat kwartaal buiten Nederland woont, en

b. de verzekerde, voorzover die over het kwartaal voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van deze wet, op grond van artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet recht heeft op kinderbijslag ten behoeve van het eigen kind, het aangehuwde kind of het pleegkind, dat op de laatste dag van dat kwartaal buiten Nederland woont.

ARTIKEL XIV. OVERGANGSBEPALING ALGEMENE NABESTAANDENWET EN HET RECHT OP NABESTAANDENUITKERING, HALFWEZENUITKERING EN WEZENUITKERING BUITEN NEDERLAND

Hoofdstuk 3, afdeling I, paragraaf 9, van de Algemene nabestaandenwet is gedurende drie jaren na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de persoon, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, op grond van artikel 14, 22 dan wel 26 van de Algemene nabestaandenwet recht heeft op nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering dan wel wezenuitkering en op die dag woont buiten Nederland. Genoemd hoofdstuk is gedurende drie jaren na inwerkingtreding van deze wet evenmin van toepassing op de persoon, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, op grond van artikel 22 van de Algemene nabestaandenwet recht heeft op halfwezenuitkering, indien de halfwees op die dag woont buiten Nederland.

ARTIKEL XV. WIJZIGING INVOERINGSWET NIEUWE EN GEWIJZIGDE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSREGELINGEN

Artikel X van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen8 wordt vervangen door:

ARTIKEL X. OVERGANGSBEPALING INZAKE ARTIKEL 17 WAJONG

Artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten is gedurende drie jaren na inwerkingtreding van de Wet beperking export uitkeringen niet van toepassing ten aanzien van de jonggehandicapte die op de dag vóór de inwerkingtreding van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten recht had op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en op die dag woont buiten Nederland, zolang laatstgenoemde omstandigheid voortduurt.

ARTIKEL XVI. EVALUATIEBEPALING

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL XVII. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat niet eerder is gelegen dan zes maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XVIII. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet beperking export uitkeringen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 27 mei 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de negenentwintigste juni 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1999, 22, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 maart 1999, Stb. 185.

XNoot
2

Stb. 1999, 23, gewijzigd bij de wet van 27 maart 1999, Stb. 185.

XNoot
3

Stb. 1999, 24, gewijzigd bij de wet van 27 maart 1999, Stb. 185.

XNoot
4

Stb. 1987, 91, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 maart 1999, Stb. 185.

XNoot
5

Stb. 1990, 129, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 maart 1999, Stb. 185.

XNoot
6

Stb. 1990, 128, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 december 1998, Stb. 742.

XNoot
7

Stb. 1995, 690, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 maart 1999, Stb. 185.

XNoot
8

Stb. 1999, 26.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1997/98, 1998/99, 25 757.

Handelingen II 1998/99, blz. 1038–1056; 1069–1090; 1144–1145.

Kamerstukken I 1998/99, 25 757 (60, 60a, 60b, 60c, 60d, 60e, 60f, 60g, 60h).

Handelingen I 1998/99, blz. 803–817; 820–831; 1410–1423.

Naar boven