34 940 Wijzing van de Wet op de huurtoeslag in verband met het laten vervallen van de bepaling dat de eigen bijdrage in de huurtoeslag wordt geïndexeerd met het percentage van de netto-bijstandsontwikkeling indien dat percentage lager is dan het percentage van de huurprijsontwikkeling en van de maximale inkomensgrenzen vanaf welke geen huurtoeslag wordt toegekend (Wet aanpassing indexering eigen bijdrage huurtoeslag en het vervallen van de maximale inkomensgrenzen)

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 4 december 2018

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het voorlopig verslag van de Vaste Commissie voor Binnenlandse zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning naar aanleiding van het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de huurtoeslag in verband met het laten vervallen van de bepaling dat de eigen bijdrage in de huurtoeslag wordt geïndexeerd met het percentage van de netto-bijstandsontwikkeling indien dat percentage lager is dan het percentage van de huurprijsontwikkeling en van de maximale inkomensgrenzen vanaf welke geen huurtoeslag wordt toegekend (Wet aanpassing indexering eigen bijdrage huurtoeslag en het vervallen van de maximale inkomensgrenzen). Hierna wordt ingegaan op de vragen en opmerkingen uit dit verslag, in de volgorde waarin ze zijn gesteld.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom de regering niet heeft gekozen voor twee wetsvoorstellen.

Ook de leden van de fractie van GroenLinks vroegen of de regering overwogen heeft om het wetsvoorstel op te knippen en vroegen voorts of de regering in voorkomende gevallen uitvoering wil geven aan de wens om verschillende voorstellen in afzonderlijke tranches op te knippen.

De regering gaat bij het in een wetsvoorstel opnemen van verschillende voorstellen uit van de lijn die is verwoord in de notitie die door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in 2011 aan de Eerste Kamer is overgelegd1 en inmiddels is neergelegd in de Aanwijzingen voor de regelgeving. Ook bij dit wetsvoorstel is die lijn gevolgd.

Het afschaffen van de KAN-bepaling en van de maximale inkomensgrenzen vereisen beide een relatief beperkte wijziging van de Wet op de huurtoeslag en zijn aangekondigd in het regeerakkoord. De aard van de maatregelen is naar de mening van de regering niet van dien aard dat beide een zelfstandig wetsvoorstel vereisen.

2. Schrappen KAN-bepaling

De leden van de PVV-fractie vroegen een uitgebreide doorberekening van de effecten van investeringen in de sociale huursector voor aardgasvrij en/of klimaatneutraal wonen op de huurprijsontwikkeling en de daarmee verbonden eigen bijdrage.

In mijn brief van 9 november 20182 over de relatie tussen de investeringsambities en de financiële capaciteit van woningcorporaties ben ik onder andere ingegaan op (1) de opgaven op de woningmarkt, (2) de investeringen die woningcorporaties al hebben gepland en de additionele financiële investeringsruimte. In die brief heb ik aangegeven dat de omvang van de opgave rond aardgasvrij en/of klimaatneutraal wonen nog onzeker is. Bij het Klimaatakkoord worden momenteel concrete afspraken uitgewerkt om in 2030 3,4 Mton minder CO2 uit te stoten in de gebouwde omgeving, op weg naar nagenoeg CO2-neutraal in 2050. Daarnaast moet de bestaande woningvoorraad aardgasvrij worden gemaakt. De wijze waarop dit moet gebeuren, in welk tempo, en wat bij woningcorporaties komt te liggen, is onderdeel van de gesprekken aan de Klimaattafel Gebouwde omgeving. Daarnaast zullen kosten afhangen van de verschillende regionale verduurzamings- en aardgasvrijstrategieën die gevolgd worden. Zodoende zal de omvang van de totale opgaven voor de corporatiesector zich de komende periode nog verder uitkristalliseren. De omvang van de opgave, en dus de daarmee gepaard gaande investeringen zijn dus onzeker, waardoor het niet mogelijk is exact de doorwerking op de financiële positie van sociale huursector weer te geven.

Gegeven deze onzekerheden kunnen enkel voorlopige constateringen met betrekking tot de doorwerking op de huurontwikkeling worden gedaan, uitgaande van de huidige praktijk en het huidige wettelijk kader. Zo kan de verhuurder bij woningverbetering de huur bij zittende huurders verhogen, waarbij deze huurverhoging afhankelijk is van de omvang van de gedane investering en gelimiteerd door het woningwaarderingsstelsel. Van deze mogelijkheid wordt echter in veel gevallen geen of slechts beperkt gebruik gemaakt. Vaak wordt door de verhuurder de huur aan de (verbeterde) kwaliteit van de woning pas aangepast bij het betrekken van de woning door een andere huurder. Ook deze huuraanpassing wordt gelimiteerd door het woningwaarderingsstelsel. Bij woningcorporaties leidt de huursombenadering tot een limitering van de huurprijzen. Beide soorten van huurstijging hebben geen invloed op de hoogte van de indexering van de eigen bijdrage en zullen uit dien hoofde dus niet tot een hogere eigen bijdrage leiden. De eigen bijdrage wordt namelijk verhoogd met de gemiddelde reguliere jaarlijkse huurstijging.

Voor de doorwerking op de woonlasten van de huurder is verder in dit kader van belang dat investeringen in verduurzaming zullen leiden tot effecten voor het energiegebruik, en daarmee de energierekening van de huurder, waarmee de effecten van een eventuele huurverhoging worden gecompenseerd.

De leden van de SP-fractie vroegen hoeveel de eigen bijdrage in de huur door het schrappen van de KAN-bepaling naar verwachting extra zal stijgen in 2019 en cumulatief in 2021 en in 2030.

De uiteindelijke effecten van het schrappen van de KAN-bepaling zijn afhankelijk van het daadwerkelijke verschil tussen de bijstandsontwikkeling en huurontwikkeling. Voor de berekening van effecten wordt gebruik gemaakt van de nieuwste vooruitzichten van het CPB. Op dit moment is dat de Macro Economische Verkenning 2019 van het CPB. Hieruit blijkt dat het schrappen van de KAN-bepaling in 2019 helemaal geen effect heeft. Ook in 2020 heeft het schrappen van de KAN-bepaling geen effect. Naar de huidige inzichten is het effect in het jaar 2021 € 1,25 per maand en in 2022 is het cumulatieve effect € 2,83 per maand. Effecten voor latere jaren zijn (nog) niet te geven. Deze zijn namelijk afhankelijk van de hoogte van het verschil tussen de bijstandsontwikkeling en de huurontwikkeling van dat moment. Op de lange termijn is dit niet te voorspellen.

De leden van de SP-fractie vroegen voorts waarop de regering de aanname baseert dat huishoudens met lage inkomens de ruimte hebben om een groter deel van hun inkomen aan huur te kunnen betalen en wat de regering vindt van hun vrees dat het aantal mensen dat problemen heeft met het betalen van hun huur hierdoor verder zal toenemen.

Het schrappen van de KAN-bepaling leidt niet tot een daling van het bedrag aan huurtoeslag dat huishoudens ontvangen. Wel kan de huurtoeslag in de toekomst iets minder hard stijgen dan zonder deze wijziging. Met het schrappen van de KAN-bepaling komt de automatische compensatie via de huurtoeslag voor een achterblijvende bijstandsontwikkeling te vervallen en wordt de eigen bijdrage in de huurtoeslag alleen nog maar afhankelijk van de huurontwikkeling. De positie van lage inkomens wordt daarmee niet veronachtzaamd. Dit wordt van jaar op jaar bezien in de jaarlijkse integrale koopkrachtbesluitvorming.

Het is niet zo dat de komende jaren de huurtoeslag verlaagd wordt. Problematische schulden ontstaan zelden als gevolg van één oorzaak, maar zijn veelal gelegen in een combinatie van omgevingsfactoren, bewust en onbewust gedrag, onverwachte gebeurtenissen en in de persoon gelegen factoren. Niet gesteld kan worden dat een (beperkte) wijziging in de ontvangen huurtoeslag per definitie leidt tot ernstige betalingsproblemen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen welk feitelijk probleem de regering met de afschaffing van de KAN-bepaling wil oplossen.

Momenteel is er sprake van een automatische compensatie via de huurtoeslag voor een achterblijvende bijstandsontwikkeling. Deze automatische compensatie komt met het schrappen van de KAN-bepaling te vervallen. Hiermee wordt voorkomen dat een specifiek woningmarktinstrument ingezet wordt voor algemene inkomensreparatie. Een dergelijke compensatie kan van jaar op jaar worden bezien in de jaarlijkse integrale koopkrachtbesluitvorming. Met het schrappen van de KAN-bepaling ontstaat een eenduidige relatie met het huurbeleid en wordt de huurtoeslag transparanter, omdat de doorwerking van maatregelen in de sociale zekerheid op de huurtoeslag, uit de regeling worden gehaald. Hiermee is de jaar op jaar-ontwikkeling van de huurtoeslag beter voorspelbaar en niet afhankelijk van maatregelen en ontwikkelingen buiten het woondomein. Dit biedt ook meer duidelijkheid voor burgers.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe vaak heeft de afgelopen 10 jaar de indexering heeft plaatsgevonden op basis van de huurprijsontwikkeling en hoe vaak op basis van de netto-bijstandsontwikkeling. Zij vroegen of de regering ook de beide percentages (per jaar) over de afgelopen 10 jaar kan weergeven.

In onderstaande tabel is de indexering van de eigen bijdrage in de huurtoeslag weergegeven sinds de overgang van huursubsidie naar huurtoeslag in 2006.

Sinds 1 januari 2010 is de huidige KAN-bepaling van kracht, waarbij jaarlijkse indexering van de eigen bijdrage jaarlijks plaatsvindt op de voor de huurder meest gunstige wijze. Voor 2010 was er sprake van de toenmalige KAN-bepaling, waarbij jaarlijks een keuze over de indexering kon worden gemaakt.

Sinds 2006 is de eigen bijdrage in de huurtoeslag acht keer geïndexeerd met huurontwikkeling en vijf keer met bijstandsontwikkeling.

Tabel 1: Indexering van de eigen bijdrage huurtoeslag

Periode

Huurontwikkeling

Bijstandsontwikkeling

Gekozen indexering

Hoogte indexering

juli-06/juli-07

2,2%

4,5%

Huur1

1,02202

juli-07/juli-08

1,1%

3,0%

Huur1

1,01302

juli-08/juli-09

1,6%

1,9%

Huur1

1,01602

juli-09/juli-10

2,5%

1,9%

Huur1

1,02402

jan-10/jan-11

2,5%

1,9%

1,00003

jan-11/jan-12

1,2%

1,14%

Bijstand

1,01042

jan-12/jan-13

1,3%

1,72%

Huur

1,0130

jan-13/jan-14

2,2%

– 1,08%

Bijstand

0,9892

jan-14/jan-15

3,9%

2,46%

Bijstand

1,0246

jan-15/jan-16

3,6%

1,33%

Bijstand

1,0133

jan-16/jan-17

1,7%

1,1%

Bijstand

1,0110

jan-17/jan-18

1,0%

1,1%

Huur

1,0100

jan-18/jan-19

0,8%

1,02%

Huur

1,0080

jan-19/jan-20

1,7%

3,37%

Huur

1,0170

X Noot
1

KAN-bepaling voor 2010, waarbij er een keuze over de indexering kon worden gemaakt.

X Noot
2

Tot 2012 werd bij indexering met de huurontwikkeling uitgegaan van de verwachte huurontwikkeling (t). Voor het verschil tussen de verwachte en de gerealiseerde huurontwikkeling (t-1) werd ex ante een correctie toegepast. In 2012 verviel deze correctie doordat voor de indexering werd overgegaan op gerealiseerde huurontwikkeling (t-1).

X Noot
3

Geen aanpassing door tijdvakverschuiving

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering de feitelijke stijging van de eigen bijdrage in beeld kan brengen (percentage en absoluut) en deze feitelijke stijging (volgens de KAN-bepaling) kan vergelijken met de stijging (percentage en absoluut) die zou hebben plaatsgevonden als er jaarlijks geïndexeerd was volgens de huurprijsontwikkeling.

Hieronder is in een figuur weergegeven hoe de eigen bijdrage zich sinds 2006 heeft ontwikkeld met een indexering op basis van de KAN-bepaling, of zou hebben ontwikkeld met een indexering op basis van de huurontwikkeling of bijstandsontwikkeling. Het betreft de weergave van de eigen bijdrage zonder opslag op de normhuur. Voor de jaren 2006 tot en met 2009 is uitgegaan van de hoogte van de eigen bijdrage per juli (deeljaar b) van dat jaar. De absolute stijging van de eigen bijdrage op basis van de KAN-bepaling is € 29,12 en de percentuele stijging is 16,0%. De absolute stijging van de eigen bijdrage op basis van de huurontwikkeling en bijstandsontwikkeling is respectievelijk € 48,23 en € 38,52, de percentuele stijging is respectievelijk 26,4% en 20,6%.

Figuur 1: Ontwikkeling van de eigen bijdrage huurtoeslag

Figuur 1: Ontwikkeling van de eigen bijdrage huurtoeslag

* In deze figuur is ook de eigen bijdrage inclusief de opslag op de normhuur meegenomen. Deze opslag fluctueert over de jaren door bezuinigingen en intensiveringen uit het koopkrachtbeeld.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering op basis van dit historisch beeld inzicht kan geven in de te verwachtten toekomstige effecten voor de huurders, op korte en lange termijn, van deze aanpassing en of de toekomstige effecten naar verwachting gelijk zullen zijn.

Uit het verleden blijkt dat de eigen bijdrage over de jaren met zowel huur- als bijstandsontwikkeling is geïndexeerd en dat de bijstandsontwikkeling niet per definitie lager is dan de huurontwikkeling. De hoogte van de huur- en bijstandsontwikkeling is van vele factoren afhankelijk. Het is daarom niet mogelijk op basis van het verleden een beeld te schetsen voor de toekomst. Voor deze kabinetsperiode is op basis van gegevens van de Macro Economische Verkenning van het CPB (inflatie, bijstandsontwikkeling), het CBS (gerealiseerde huurontwikkeling, het huurbeleid van corporaties (huursom) en de wettelijke beperkingen voor huurverhogingen van particuliere verhuurders) een inschatting gemaakt van de verwachte bijstandsontwikkeling en huurontwikkeling. Hieruit blijkt dat het schrappen van de KAN-bepaling in 2019 en 2020 helemaal geen effect heeft. Naar de huidige inzichten is het effect in het jaar 2021 € 1,25 per maand en in 2022 is het cumulatieve effect € 2,83 per maand. Effecten voor latere jaren zijn (nog) niet te geven. Deze zijn namelijk afhankelijk van hoogte van het verschil tussen de bijstandsontwikkeling en de huurontwikkeling van dat moment. Op de lange termijn is dit niet te voorspellen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen de regering een relatie te leggen met de effecten van deze maatregel op de ontwikkeling van de (toekomstige) betalingsproblemen.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het hiervoor gegeven antwoord op de vragen van de leden van de SP-fractie.

De leden van de PvdA-fractie vroegen de regering waarom zij de directe sturing op de feitelijke kosten voor de eigen bijdrage wil vervangen door een indirecte algemene sturing en of de regering van mening dat deze algemene sturing effectiever is.

Met de wijziging wordt bewerkstelligd dat een automatische compensatie via de huurtoeslag voor een achterblijvende bijstandsontwikkeling komt te vervallen. Hiermee wordt de doorwerking van maatregelen in de sociale zekerheid op de huurtoeslag uit de regeling gehaald en ontstaat een eenduidige relatie met het huurbeleid. Elk jaar vindt in augustus de integrale koopkrachtbesluitvorming plaats. Op dat moment kijkt het kabinet of het koopkrachtbeeld voor het komende jaar voldoende evenwichtig is en eventueel aanpassing behoeft. Een discussie over een al dan niet achterblijvende bijstandsontwikkeling hoort daar thuis en dient ook afgezet te worden tegen alle andere maatregelen die het kabinet treft waaraan koopkrachteffecten verbonden zijn en hoe koopkrachteffecten verdeeld zijn over de verschillende inkomensgroepen en huishoudtypen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen de regering of deze maatregel, juist in deze tijd van woningnood en forse investeringen bij de woningbouwcorporaties op het gebied van duurzaamheid, verstandig is.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het hierboven gegeven antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie.

De leden van de PvdA-fractie vroegen de regering hoe zij het afschaffen van de KAN-bepaling beoordeelt in het kader van de huurprijsbepalende ontwikkelingen.

De indexering van de huurgrenzen in de huurtoeslag is gebaseerd op de landelijke gemiddelde huurontwikkeling voor gereguleerde huurwoningen. Hierdoor worden huurstijgingen meegenomen in de hoogte van de huurtoeslag en blijft het aandeel huurtoeslag ook bij toekomstige huurstijgingen gelijk.

Met het schrappen van de KAN-bepaling ontstaat ook voor de eigen bijdrage in de huurtoeslag een eenduidige relatie met het huurbeleid. De automatische compensatie via de huurtoeslag voor een achterblijvende bijstandsontwikkeling komt te vervallen en de huurtoeslag is dan alleen nog afhankelijk van maatregelen en ontwikkelingen binnen het woondomein. Eventuele negatieve inkomenseffecten hiervan dienen in het integrale koopkrachtbeeld te worden bezien.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen hoe de impact van het schrappen van de KAN-bepaling zich verhoudt tot de overige voor deze doelgroep in het regeerakkoord getroffen maatregelen en met de impact van bijvoorbeeld het laatste augustusbesluitvormingspakket voor dezelfde groep.

De effecten van het schrappen van de KAN-bepaling zijn sterk afhankelijk van het daadwerkelijke verschil tussen de bijstandsontwikkeling en de huurontwikkeling. Uit de nieuwste vooruitzichten van de Macro Economische Verkenning van het CPB blijkt dat het schrappen van de KAN-bepaling in 2019 helemaal geen effect heeft.

Verder maakt het kabinet per saldo meer dan € 5 miljard vrij voor lastenverlichting tijdens deze kabinetsperiode. De belastingtarieven gaan omlaag, en tegelijkertijd gaan de algemene heffingskorting (AHK) en de arbeidskorting omhoog. De zorgtoeslag voor paren stijgt, en gezinnen met kinderen profiteren van een hogere kinderbijslag, een hoger kindgebonden budget, en een hogere kinderopvangtoeslag, als dat van toepassing is. Per saldo hebben ook mensen met een huurwoning straks meer te besteden.

In augustus 2018 is voor 2019 een extra verhoging van de AHK afgesproken om het koopkrachtbeeld bij de lagere inkomens nog verder te verbeteren. Zo komt de AHK in 2019 in totaal € 184 hoger uit dan in 2018. Bijstandsgerechtigden en gepensioneerden zien de verhoogde AHK terug in een hogere uitkering. Zo gaat de bijstand met € 400 en de AOW met € 500 omhoog.

3. Vervallen maximale inkomensgrenzen

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen wat het ingaan per 2020 van deze maatregel betekent voor de extremen in marginale druk in 2019 en of deze nog dramatischer wordt dan in 2018, of dat deze als gevolg van de overige fiscale maatregelen al lager zal uitvallen dan 161%. Voorts vroegen deze leden hoeveel huishoudens als gevolg van de maximale inkomensgrenzen in 2019 nog te maken hebben met een marginale druk van meer dan 100% c.q. hoeveel huishoudens in 2020 vanwege het vervallen van de inkomensgrenzen weer wat gaan overhouden van € 1 inkomensstijging.

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 201913 gaat vanaf paragraaf 5.2.6 (pagina 161) in op de ontwikkeling van de marginale druk in 2019. Figuur 5.2.3 in die memorie van toelichting geeft de gemiddelde marginale druk voor werkenden weer. Hierin komt het effect van de maximale inkomensgrens in de huurtoeslag ook tot uiting. Per 2020 kent de huurtoeslag, op grond van het voorliggende wetsvoorstel, een geleidelijker afbouwtraject waardoor deze piek in de marginale druk verdwijnt. Ook de verdere opbouw van de arbeidskorting en het opschuiven van het afbouwpunt van het kindgebonden budget voor paren, zorgen ervoor dat de extremen in de marginale druk deze kabinetsperiode worden beperkt. In 2019 ligt de gemiddelde marginale druk lager dan in 2018. Dit wordt veroorzaakt door de verlaging van de inkomstenbelasting die het gevolg is van de ingroei van het tweeschijvenstelsel. De extremen worden in 2019 niet dramatischer dan in 2018.

Het door het CPB ontwikkelde model Mimosi – wat ook door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt gebruikt voor de koopkrachtberekeningen – laat zien dat in 2019 circa 20.000 werkenden een marginale druk van meer dan 100% hebben. Als gevolg van het afschaffen van de maximale inkomensgrens in de huurtoeslag zullen er naar verwachting in 2020 geen werkenden meer zijn met een marginale druk van meer dan 100%.

4. Gevolgen

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen in hoeverre de huidige maximale huur- c.q. liberalisatiegrens knelt en vroegen of de regering aanleiding ziet de vastgestelde maximale huur de komende jaren zodanig te verhogen dat meer mensen – die qua inkomen in aanmerking zouden komen voor huurtoeslag – aanspraak kunnen maken op een steuntje in de rug, te weten op de huurtoeslag. Voorts vroegen deze leden of de regering zicht heeft op de ontwikkeling van het aantal huurders, bijvoorbeeld in de afgelopen 10 jaar, dat qua inkomen wel, maar qua huurhoogte geen aanspraak op de huurtoeslag kan maken.

Met behulp van het Woononderzoek Nederland (WoON) kan de ontwikkeling van het aantal huurders dat qua inkomen wel, en qua huurhoogte geen recht op huurtoeslag heeft inzichtelijk gemaakt worden. In onderstaande tabel zijn op basis van het WoON2009, WoON2012 en WoON2015 de cijfers vermeld.

Tabel 2: Huurtoeslagdoelgroep met huur boven de maximale huurgrens
 

2009

2012

2015

Huurtoeslagdoelgroep met huur boven de liberalisatiegrens

60.000

85.000

129.000

Deel dat huurtoeslag ontvangt

15.000

42.000

68.000

Zoals ook gemeld in het rapport Wonen in beweging (2015) zijn er in 2015 129.000 huishoudens die qua inkomen wel, en qua huurhoogte geen recht op huurtoeslag hebben. Echter, meer dan de helft van deze huishoudens ontvangt wel huurtoeslag tot aan de maximale huurtoeslaggrens. Deze huishoudens zijn in de loop der tijd met hun huur boven de huurtoeslaggrens uitgegroeid, maar behouden hun verworven recht op huurtoeslag. Het overige deel huishoudens met een laag inkomen en een huur boven de maximale huurgrens is onder andere te verklaren door huishoudens die interen op hun vermogen, een fluctuerend inkomen hebben (bv. zelfstandigen) of een recente en tijdelijke wisseling in de woonsituatie hebben (bv. gescheiden).

In het kader van de evaluatie van de Woningwet wordt bekeken wat er komende jaren gaat gebeuren met de maximale huurgrens en liberalisatiegrens. Ik zal hier dan ook over rapporteren bij de presentatie van de evaluatie van de Woningwet. Ik zie echter geen directe aanleiding voor het verhogen van de maximale huurgrens. Juist omdat het belangrijk is voor lage inkomens om betaalbaar te wonen is het wenselijk dat deze huishoudens zo veel mogelijk tegen een lagere huur worden gehuisvest. In dat licht lijkt het logischer te streven naar het huisvesten van een zo groot mogelijk deel van deze doelgroep in een woning met een huur onder de huidige hoogte van de liberalisatiegrens, dan om deze maximale huurgrens te verhogen, waardoor deze huishoudens eerder geconfronteerd worden met een hogere huur.

5. Inwerkingtreding

De leden van de PVV-fractie vroegen wat het effect is van het niet halen van de datum van 1 januari 2019 als inwerkingtredingsdatum voor het afschaffen van de KAN-bepaling.

Het niet halen van de inwerkingtreding van de KAN-bepaling per 2019 heeft geen effect. De uiteindelijke effecten van het schrappen van de KAN-bepaling zijn afhankelijk van het daadwerkelijke verschil tussen de bijstandsontwikkeling en huurontwikkeling. Uit de nieuwste vooruitzichten van de Macro Economische Verkenning van het CPB blijkt dat in 2019 de huurontwikkeling lager ligt dan de bijstandsontwikkeling. Hierdoor wordt ook zonder het schrappen van de KAN-bepaling de eigen bijdrage geïndexeerd met huurontwikkeling en heeft een latere inwerkingtreding geen effect.

6. Consultatie

De leden van de PVV-fractie vroegen of de regering nader (en cijfermatig) kan onderbouwen welke concrete maatregelen uit het regeerakkoord een bestendig beleid moeten opleveren om voor huurders in de sociale huursector het negatieve koopkracht- en budgettaire effect van het schrappen van de KAN-bepaling voor de lange termijn (ook voorbij de huidige kabinetsperiode) te compenseren.

Met het schrappen van de KAN-bepaling wordt bewerkstelligd dat de doorwerking van maatregelen in de sociale zekerheid uit de huurtoeslag wordt gehaald. Dit zorgt voor een eenduidige relatie van de huurtoeslag met het huurbeleid. Eventuele negatieve inkomenseffecten hiervan dienen in het integrale koopkrachtbeeld te worden bezien. Dit geldt binnen de kabinetsperiode met de plannen uit het regeerakkoord, maar daarnaast wordt elk jaar in augustus gekeken of het koopkrachtbeeld voldoende evenwichtig is, dat zal ook na deze kabinetsperiode het geval zijn.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstukken I 2010/11, 32 500 VI, M

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 32 847, nr. 441

X Noot
13

Kamerstukken II 2018/19, 35 000-XV, nr. 3

Naar boven